ITAA-Zine | Nummer 3 - april 2023

Page 1

Impact op de jaarrekening van de omvorming van een vennootschap

Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) dat op 1 mei 2019 in werking is getreden, rationaliseert het aantal vennootschapsvormen en heft het onderscheid tussen de burgerlijke en handelsvennootschappen op. Dat heeft uiteraard ook een impact op de jaarrekening van de betrokken vennootschappen.

iStockphoto.com/Dan
-ZINE
Dalton.
Nummer 3 | April 2023
Maandelijkse uitgave – Afgiftekantoor Gent X – P409030

ITAA-zine

Maandelijks tijdschrift van het ITAA (verschijnt niet in januari en juli) nr. 3/2023

ADMINISTRATIE EN REDACTIE

ITAA, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel

Tel.: +32 2 240 00 00

E-mail: info@itaa.be

COÖRDINATIE

Stéphane De Bremaeker (NL) –stephane.debremaeker@itaa.be

Gaëtan Hanot (FR) – gaetan.hanot@itaa.be

REDACTIECOMITÉ

Stéphane De Bremaeker, Johan De Coster, Vincent Delvaux (ondervoorzitter), Chantal Demoor, Liesbet Dhaene, Carine Govaert, Gaëtan Hanot, Nathalie Lambot, François Lezaack, Bart Van Coile (voorzitter)

AFBEELDINGEN

iStockphoto

VERTALINGEN

Azimut Translations, IGTV

VERANTWOORDELIJKE UITGEVER

B. Van Coile, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel

MEDEDELING VOOR DE LEZERS

De auteurs, het redactiecomité en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. De opinieartikelen vertegenwoordigen de inzichten en de mening van de auteurs en dus niet noodzakelijk die van het Instituut of van het redactiecomité.

Het Instituut van de Belastingadviseurs en Accountants (IBA) is opgericht bij wet van 17 maart 2019. Het IBA gaat door het leven als het ITAA, en is het resultaat van een fusie tussen het IAB en het BIBF. Het ITAA wordt bestuurd door een Raad en een Uitvoerend comité. Voor meer informatie: www.itaa.be

UITGEVER

Wolters Kluwer België Motstraat 30, B-2800 Mechelen

Impact op de jaarrekening van de omvorming van een vennootschap 3 De (nieuwe) rapporteringsverplichting voor digitale platformen – ‘invoering DAC7’ 7 Het fiscaal regime van de auteursrechten na de programmawet van december 2022 13 Uittreding en uitsluiting ten laste van het maatschappelijk vermogen van een BV of CV – Fiscale aspecten 16
16
iStockphoto.com/Harbucks. 13
iStockphoto.com/Alextov. 7
3 iStockphoto.com/SeventyFour. iStockphoto.com/Tyukin.
Colofon

Impact op de jaarrekening van de omvorming van een vennootschap

Het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV), dat op 1 mei 2019 in werking is getreden, rationaliseert het aantal vennootschapsvormen en heft het onderscheid tussen de burgerlijke en handelsvennootschappen op. Dat heeft uiteraard ook een impact op de jaarrekening van de betrokken vennootschappen.

1. Omvorming van vennootschappen om ze in overeenstemming te brengen met het WVV

1.1. Naar acht vennootschapsvormen

Het economisch samenwerkingsverband (ESV), de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA), de commanditaire vennootschap op aandelen (CVA), de landbouwvennootschap en de vennootschap met sociaal oogmerk verdwijnen definitief.

Er blijven dan nog 8 vennootschapsvormen over:

1. Maatschap

2. Besloten vennootschap (BV)

3. Naamloze vennootschap (NV)

4. Coöperatieve vennootschap (CV)

5. Vennootschap onder firma (VOF)

6. Commanditaire vennootschap (CommV)

7. Europese vennootschap (EV)

8. Europese coöperatieve vennootschap (ECV)

De maatschap is nu de enige vennootschapsvorm zonder rechtspersoonlijkheid.

De coöperatieve vennootschap (CV) moet voortaan voldoen aan de definitie van coöperatieve vennootschap van artikel 6:1 van het WVV, met name een specifiek doel hebben dat past in een coöperatief model, dat niet gericht is op winstmaximalisatie, maar op het voldoen aan de gemeenschappelijke behoeften van de leden-aandeelhouders of aan het ontwikkelen van hun activiteiten. Daarom moeten sommige vrije beroepen die als coöperatieve vennootschap waren opgericht, kiezen voor een andere vorm (bijv. BV of NV).

Een BV, CV, NV, EV of ECV moet op straffe van nietigheid bij authentieke akte worden opgericht.

Bij de andere vormen kan gekozen worden tussen een authentieke of een onderhandse akte.

Elke wijziging van de statuten moet gebeuren in dezelfde vorm als de vorm die is voorgeschreven voor de opstelling van de oprichtingsakte.

Rechtspersonen die vóór 1 mei 2019 rechtspersoonlijkheid hadden verworven, moeten uiterlijk op 1 januari 2024 hun statuten in overeenstemming brengen met het WVV, volgens de in het nieuwe Wetboek vastgestelde procedure voor een statutenwijziging.

We merken op dat de verplichte omzetting van een vennootschap in de nieuwe vorm waarin artikel 41 §2 van de wet van 23 maart 2019 1 voorziet, niet vereist dat de specifieke omzettingsprocedure van boek 14, titel 1, hoofdstuk 2 van het WVV wordt nageleefd.

Vennootschappen waarvan de rechtsvorm in het WVV is opgeheven, worden omgezet in een andere wettelijke vorm, ofwel vrijwillig, ofwel van rechtswege vanaf 1 januari 2024 als er nog geen stappen werden gezet om de statuten van de vennootschap aan te passen.

Bij omzetting van rechtswege wijzigt de vorm van de vennootschap naar de rechtsvorm die er het dichtst bij aanleunt. In dat geval is het bestuursorgaan verplicht om binnen 6 maanden na de dag waarop de rechtspersoon van rechtswege is omgezet, een algemene vergadering bijeen te roepen om de statuten aan te passen aan de nieuwe vennootschapsvorm:

• Een Comm.VA/CVA wordt een NV met enige bestuurder.

• Een landbouwvennootschap wordt een VOF of een CommV als er stille vennoten zijn.

• Een ESV wordt een VOF.

• Een CVOA wordt een VOF.

• Een CVBA die niet voldoet aan de definitie van coöperatieve

1 Art. 41, §2 Wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen , BS 4 april 2019.

3
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

vennootschap uit artikel 6:1 van het WVV wordt een BV.

Als de verplichting om de statuten in overeenstemming te brengen met de nieuwe rechtsvorm niet wordt nageleefd, worden de leden van het bestuursorgaan persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die door de rechtspersoon of door derden wordt geleden ten gevolge van de niet-nakoming van deze verplichting.

1.2. Gevolgen voor de jaarrekening

Het gebruik van de jaarrekeningmodellen kan als volgt worden samengevat:

Dat betekent in de praktijk:

• Voormalige BVBA’s die hun statuten nog niet hebben aangepast gebruiken het model voor een kapitaalloze vennootschap.

• Coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (CVBA) die voldoen aan de definitie van een coöperatieve vennootschap volgens artikel 6:1 van het WVV – de ‘echte’ CV’s dus – werden op 1 januari 2020 van rechtswege omgezet in coöperatieve vennootschappen en moeten een model voor kapitaalloze vennootschappen indienen.

• Coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (CVBA) die niet voldoen aan de definitie van een coöperatieve vennootschap volgens artikel 6:1 van het WVV blijven tot 31 december 2023 een CVBA en worden vanaf 1 januari 2024 automatisch een

4
Model kapitaalvennootschap • NV • EV • ECV VOLkap VKTkap MICkap Model kapitaalloze vennootschap • BV • CV VOLinb VKTinb MICinb
iStockphoto.com/Tyukin. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

BV – tenzij ze hun statuten eerder wijzigen – en moeten voor de boekjaren tot 31 december 2023 een model voor kapitaalvennootschappen indienen.

• Het gebruik van de volledige, verkorte of micro-modellen hangt af van de omvang van de vennootschap, in overeenstemming met de artikelen 1:24 en 1:25 van het WVV. Merk op dat moedervennootschappen of dochtervennootschappen nooit als ‘micro-vennootschappen’ kunnen worden beschouwd en dus nooit een jaarrekening volgens het ‘micro’-model mogen indienen.

• Vennootschappen die geen jaarrekening moeten neerleggen zijn:

– maatschap;

– commanditaire vennootschap (CommV):

als alle onbeperkt aansprakelijke vennoten natuurlijke personen zijn, of . als de CommV als een kleine onderneming wordt beschouwd;

vennootschap onder firma (VOF):

als alle onbeperkt aansprakelijke vennoten natuurlijke personen zijn; of als de VOF als een kleine onderneming wordt beschouwd;

– Europees samenwerkingsverband:

waarvan alle onbeperkt aansprakelijke vennoten natuurlijke personen zijn.

2. Omzetting van de rechtsvorm van de ‘klassieke’ vennootschappen

2.1. Formaliteiten voor de omzetting

Bij het in overeenstemming brengen van de statuten met het WVV heeft het bestuursorgaan de mogelijkheid de rechtsvorm van de vennootschap te wijzigen, met name wanneer de behoeften van de huidige activiteit een andere juridische organisatie vereisen. In dat geval zijn de

specifieke wetttelijke bepalingen voor de omzetting van een vennootschap van toepassing en kan de omvorming alleen plaatsvinden als op het moment van de omvorming aan alle eisen van de nieuwe vennootschapsvorm is voldaan. Dat betekent ook dat de statuten van de om te zetten vennootschap vóór de omzettingsverrichting moeten worden aangepast.

Voorbeeld: Wanneer een BV wordt omgezet in een NV moet het bedrag van de niet-beschikbare inbreng ten minste 61.500 euro bedragen.

De procedure voor de omzetting van de rechtsvorm van een vennootschap vereist dat de wettelijke formaliteiten uit de artikelen 14:1 tot en met 14:11 van het WVV worden nageleefd.

Vóór de omzetting:

• Het bestuursorgaan maakt een staat van activa en passiva op, die niet meer dan drie maanden vóór de algemene vergadering die over het voorstel tot omzetting moet besluiten is afgesloten. Voorbeeld : Een buitengewone algemene vergadering wordt samengeroepen op 26 juni. Dus kan de staat van activa en passiva ten vroegste op 26 maart van hetzelfde jaar afgesloten zijn.

• De commissaris of, als er geen commissaris is, een door het bestuursorgaan aangewezen bedrijfsrevisor of gecertificeerd accountant stelt vast of het nettoactief overgewaardeerd is, dan wel of het nettoactief lager is dan het kapitaal verhoogd met de reserves die volgens de wetten of de statuten niet mogen worden uitgekeerd.

• Het bestuursorgaan licht het omzettingsvoorstel toe in een verslag dat wordt vermeld op de agenda van de algemene vergadering die het besluit moet nemen. Bij dat verslag wordt de staat van activa en passiva gevoegd.

De omzetting moet door een authentieke akte worden vastgesteld. De omzettingsakte en de gewijzigde

statuten worden gelijktijdig gepubliceerd.

Het feit dat de rechtsvorm van een vennootschap wordt omgezet in een andere rechtsvorm leidt niet tot de afsluiting van het boekjaar.

Voorbeeld : Een BV waarvan de rechtsvorm op 1 oktober 2022 bij authentieke akte werd gewijzigd in een NV en waarvan de statutaire afsluitingsdatum 31 december is, sluit haar jaarrekening in haar nieuwe vorm (NV) af op 31 december 2022.

Als de omzetting na de afsluiting van het boekjaar plaatsvindt, bijvoorbeeld op 3 maart 2023, wordt de jaarrekening afgesloten in de vorm van de op de afsluitingsdatum van het boekjaar bestaande vennootschap (in ons voorbeeld dus een BV), ongeacht of de gewone algemene vergadering die de jaarrekening per 31 december 2022 goedkeurt, vóór of na de akte van omzetting van de vennootschap plaatsvindt. Het is immers de afsluitingsdatum van het boekjaar die bepalend is.

2.2. Publicatieverplichtingen

De publicatieverplichtingen volgen uit bovenstaand principe, d.w.z. de neerleggingsplicht geldt pas vanaf het boekjaar waarin de omzetting plaatsvindt.

Voorbeelden

1) Omzetting van een kleine vennootschap onder firma (VOF) in een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV) met een boekjaar dat eindigt op 31/12/2022:

– Omzettingsakte VOOR 31/12/2022 → publicatie van de rekeningen afgesloten op 31/12/2022 bij de NBB – model kapitaalloze vennootschap (inb) Merk op dat de oorspronkelijke vennoten aansprakelijk blijven voor de verbintenissen die vóór de omzetting in naam en voor rekening van de vennootschap zijn aangegaan. Een dergelijke

5
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

vermelding moet gebeuren in de toelichting onder de ‘niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen’.

– Omzettingsakte NA 31/12/2022

→ geen publicatie van de rekeningen afgesloten op 31/12/2022 bij de NBB –(Kleine VOF – art. 3:9, 1° WVV)

2) Omzetting van een besloten vennootschap (BV) in een commanditaire vennootschap (CommV) waarvan het boekjaar loopt van 01/01/2022 tot 31/12/2022.

– Omzettingsakte VOOR

31/12/2022 → geen publicatieverplichting (Kleine CommV

– art. 3:9, 1° WVV)

– Omzettingsakte NA 31/12/2022

→ publicatieverplichting –model kapitaalloze vennootschap (inb)

3) Omzetting van een naamloze vennootschap (NV) in een besloten vennootschap (BV) waarvan het

boekjaar loopt van 01/01/2022 tot 31/12/2022.

– Omzettingsakte VOOR

31/12/2022 → verplichting tot publicatie van de rekeningen bij de NBB – model kapitaalloze vennootschap (inb)

– Omzettingsakte NA 31/12/2022

→ verplichting tot publicatie van de rekeningen bij de NBB

– model kapitaalvennootschap

Merk op dat de dubbele uitkeringstest onmiddellijk van toepassing is vanaf de datum van omvorming van de vennootschap.

2.3. Verwijzing naar de cijfers van het vorige boekjaar

De structuur van de bij de Nationale Bank neergelegde jaarrekening voorziet in een presentatie van de bedragen op vergelijkende basis over twee boekjaren.

Wanneer de vennootschap voor het eerst een jaarrekening moet publiceren, geldt de verplichting om de cijfers van het vorige boekjaar te vermelden niet (art. 3:59 derde lid KB/WVV).

Vennootschappen waarop de bepalingen van de titels 1 en 2 van boek 3 van het KB/WVV na de omzetting voor het eerst van toepassing zijn, zijn volgens de wet niet verplicht om de overeenkomstige bedragen van het vorige boekjaar bekend te maken. Toch is de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) van mening dat een dergelijke vermelding nuttig is, enerzijds om de jaarrekening leesbaarder te maken, anderzijds om derden correct te informeren.

6
iStockphoto.com/Daniel de la Hoz. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023
Nathalie Procureur Gecertificeerd fiscaal accountant

De (nieuwe) rapporteringsverplichting voor digitale platformen –‘invoering DAC7’

Vanaf 1 januari 2023 zijn de exploitanten van digitale samenwerkingsplatformen verplicht om bepaalde informatie te communiceren aan de fiscus inzake de verkopers of dienstverleners waarmee zij, door middel van een overeenkomst, via een digitaal samenwerkingsplatform personen op afstand verbinden voor de levering van goederen of diensten. Die (nieuwe) rapporteringsvereiste werd ingevoerd in de Belgische wetgeving door omzetting van de DAC7­ richtlijn en brengt aldus enkele belangrijke verplichtingen met zich mee voor deze ‘digitale tussenpersonen’.1

1. Oorsprong en ratio legis

Vanuit de optiek van een eengemaakte markt en Europese samenwerking tussen de nationale administraties op het gebied van informatie-uitwisseling inzake belastingen werd in 2011 de ‘richtlijn inzake de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen’ ingevoerd (hierna de ‘Europese Bijstandsrichtlijn’ genoemd). 2 Intussen werd die richtlijn al verschillende keren gewijzigd en uitgebreid. De wijzigingen hadden voornamelijk betrekking op de invoering van rapportageverplichtingen inzake financiële rekeningen en op voorafgaande grensoverschrijdende rulings en verrekenprijsafspraken, landenrapporten en grensoverschrijdende constructies.

Er kan niet langer ontkend worden dat onze economie een grote evolutie doormaakt: van een traditionele economie ( brick and mortar ) naar een economie die in hoge mate gedigitaliseerd is. Europa kon dus niet achterblijven en de nood of wens voor een automatische uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten inzake digitale activiteiten drong zich op. De Europese wetgever ondernam actie en in maart 2021, naar aanleiding van een zesde aanpassing van de Europese Bijstandsrichtlijn, werd de rapporteringsverplichting voor exploitanten van digitale platformen ingeschreven in het Europees recht.

2. Invoering door de Belgische wetgever van DAC7 light (‘het overgangsregime’)

De implementatie van de (tot nu) laatste wijziging aan de Europese Bijstandsrichtlijn moest gebeuren tegen uiterlijk 1 januari 2023. België wilde daar echter niet op wachten en introduceerde al in 2021 de nieuwe artikelen 321 quater en volgende in het WIB 1992 (Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992). Met andere woorden, artikel 321 quater voerde nog voor de officiële implementatiedatum een rapporteringsverplichting in voor de exploitanten van digitale samenwerkingsplatformen. Het materiële toepassingsgebied van die Belgische verplichting was echter beperkter dan wat was opgenomen in de DAC7-richtlijn – wat ook de benaming ‘DAC7 light’ verklaart.

Aangezien de uiterste implementatiedatum van de nieuwe richtlijn intussen verstreken is, lijkt het ons niet opportuun om het ‘oude’ DAC7 light-regime (art.  321 quater e.v. WIB 1992) hier nog in detail te bespreken.

Wat echter wel belangrijk is om aan te stippen, is dat er, zoals hiervoor al werd aangehaald, een belangrijk verschil is tussen het oude artikel 321 quater en de nieuwe gewijzigde bepalingen zoals die voortvloeien uit de definitieve omzetting van de richtlijn. In het oude artikel is het toepassingsgebied beperkt tot de exploitanten die via hun platform personen op afstand verbinden inzake het leveren van diensten en die daarvoor een tegenprestatie

1 Richtlijn 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen.

2 Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG.

7
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

ontvangen. In het nieuwe artikel wordt, in uitvoering van de richtlijn, het toepassingsgebied verder uitgebreid, niet enkel tot het leveren van persoonlijke diensten, maar ook tot het verkopen van goederen, de verhuur van transportmiddelen en de verhuur van onroerende goederen

Het toepassingsgebied wordt dus door de definitieve implementatie van de gewijzigde Bijstandsrichtlijn aanmerkelijk uitgebreid.

3. Huidige situatie: verplichtingen en formaliteiten

3.1. Wie moet melden?

Zoals eerder gezegd zullen ‘exploitanten van digitale samenwerkingsplatformen’ bepaalde gegevens over bepaalde verkopers/dienstverleners moeten melden aan de fiscus. Een eerste vraag die men zich hierbij kan stellen is: hoe moeten deze begrippen effectief ingevuld worden?

De richtlijn bevat zelf een aantal definities die door de wet tot omzetting van de richtlijn in Belgisch recht werden overgenomen. Zo kan de belastingplichtige onder andere in bijlage V van de richtlijn terugvinden wat hij moet verstaan onder ‘een platform’, ‘een platformexploitant’, ‘een te rapporteren verkoper’, enzovoort.

In de richtlijn wordt een platformexploitant in de regel gedefinieerd als een entiteit die een overeenkomst sluit met verkopers om een platform geheel of gedeeltelijk ter beschikking te stellen van die verkopers.

Nochtans worden enkele (software-)platformen ab initio uit het toepassingsgebied gesloten:

• platformen die uitsluitend betrekking hebben op betaalverrichtingen;

• platformen die uitsluitend gebruikt worden voor het aanbieden of adverteren van een relevante activiteit door gebruikers;

• platformen die enkel worden gebruikt om gebruikers door te sturen of over te brengen naar een ander platform.

Daarnaast dient de platformexploitant gevestigd te zijn binnen de Europese Unie (EU), heeft hij er een vaste inrichting of heeft hij er te rapporteren verkopers of relevante activiteiten die bestaan uit het verhuren van onroerende goederen die zich in de EU bevinden.

Dat wil met andere woorden zeggen dat ook niet-EU-platformen onderworpen kunnen worden aan deze verplichting.

Tot slot dienen de platformexploitanten niet te rapporteren wanneer er geen te rapporteren verkopers zijn. Die ‘uitgesloten verkopers’ worden in de wet omschreven als overheidsinstanties, beursgenoteerde entiteiten, entiteiten waarvoor de platformexploitant tijdens de rapporteringsperiode meer dan 2.000 verhuurdiensten heeft

8
iStockphoto.com/Alextov. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

gefaciliteerd van eenzelfde eigendomslijst (bv. een hotel) en verkopers die over de rapporteringsperiode minder dan 30 verkopen, voor in het totaal maximum 2000 euro, hebben verricht (bv. minder dan 30 verkopen op het ‘Vinted-platform’).

3.2. Welke activiteiten moeten gemeld worden?

Relevante activiteiten zijn de onderstaande activiteiten die verricht worden tegen een tegenprestatie:

• de verhuur van onroerende goederen (zakelijke en niet-zakelijke onroerende goederen);

• het verrichten van een persoonlijke dienst;

• de verkoop van goederen;

• de verhuur van transportmiddelen.

Een belangrijke nuance hierbij is dat bovenstaande activiteiten niet gemeld dienen te worden wanneer ze verricht worden door een verkoper die handelt in het kader van een arbeidsovereenkomst (werknemersstatuut) of wanneer de respectievelijke activiteiten worden uitgevoerd door een partij waarmee de entiteit zelf verbonden is (bv. binnen een groepscontext). Dergelijke verkopers zijn ‘niet-actieve’ verkopers, die niet gemeld moeten worden.

Indien bovenstaande gegevens bevestigd kunnen worden via een erkende identificatiedienst (bv. itsme, e-ID), moeten deze inlichtingen niet apart door de rapporterende platformexploitant verzameld worden.

In de meeste situaties zal een deel van de gegevens al aanwezig zijn doordat de verkoper geregistreerd is op het platform, maar in veel gevallen zal er bijkomende informatie opgevraagd moeten worden en dringt zich een aanpassing op van bepaalde clausules inzake de verzameling en verwerking van deze bijkomende persoonsgegevens (GDPR-regelgeving). 5

Buiten het verzamelen van de identificatiegegevens zullen er ook gegevens over de activiteit zelf gerapporteerd moeten worden, zoals de identificatiecode van de financiële rekening, eventueel de houder van de rekening, het rechtsgebied waarvan de te rapporteren verkoper een inwoner is, het totaalbedrag van de tegenprestatie die tijdens de rapporteringsperiode betaald werd per kwartaal, het aantal activiteiten tijdens de rapporteringsperiode, en alle kosten, commissielonen of belastingen die door de platformexploitant werden ingehouden of geheven. Voor de verhuur van onroerende goederen zijn nog bijkomende gegevens vereist (eigendomslijst, kadasternummer).

3.3. Wat moet er gemeld worden (verzamelplicht – due diligenceprocedure)?

3

De rapporteringsplicht voor platformexploitanten moet de nationale belastingautoriteiten in staat stellen om de verschuldigde inkomstenbelasting en btw correct vast te stellen 4 en dit voor elke actieve verkoper:

• die inwoner is van een EU-lidstaat of die gedurende de rapporteringsperiode onroerende goederen heeft verhuurd in een lidstaat;

• waarvoor de verkoper zich geregistreerd heeft op het platform; en

• die tijdens de rapporteringsperiode relevante activiteiten heeft verricht op dat platform.

Eerst en vooral dienen enkele identificatiegegevens gemeld te worden. Voor natuurlijke personen zijn dat: de naam, voornaam, het adres, het taks-identificatienummer (voor België is dat het Rijksregisternummer), het eventuele btw-nummer en de geboortedatum. Voor rechtspersonen zijn dat: de handelsnaam, het bedrijfsregistratienummer (voor België: het ondernemingsnummer) en het bestaan van vaste inrichtingen in de Unie.

3 Art. 321 quinquies en 321 sexies WIB 1992.

4 Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 3000/1, 9.

De platformexploitant dient in ieder geval een register bij te houden van de stappen die genomen zijn en van de inlichtingen die gebruikt zijn voor de uitvoering van de due diligence -procedures en van zijn rapportageverplichting aan de bevoegde autoriteit.

3.4. Wanneer moeten de meldingen en verplichtingen voldaan zijn?

De inlichtingen met betrekking tot de rapporteringsperiode moeten uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar, gemeld worden. Voor de eerste rapporteringsperiode zullen de nodige inlichtingen verstrekt moeten worden tegen 31 januari 2024.

Wanneer dezelfde gegevens echter al door een andere rapporterende platformexploitant werden gemeld en de platformexploitant dat kan aantonen, kan hij eventueel vrijgesteld worden van de verplichting om bepaalde inlichtingen te verstrekken. 6

Daarnaast mag een rapporterende platformexploitant zich baseren op de due diligence die in eerdere rapporteringsperiodes werd uitgevoerd, op voorwaarde dat die gegevens in de laatste 36 maanden verzameld en geverifieerd

5 Verwijzend naar de Europese General Data Protection Regulation (GDPR) of Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

6 Art. 321 quinquies, §6 (in fine) WIB 1992.

9
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

of bevestigd werden en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de inlichtingen die eerder verzameld werden niet meer correct of betrouwbaar zouden zijn. 7

Een platformexploitant kan een beroep doen op een externe dienstverlener om hem te ondersteunen bij het vervullen van de diverse due diligence -verplichtingen, maar de verantwoordelijkheid voor het effectief vervullen van die verplichtingen blijft steeds op de rapporterende platformexploitant rusten.

Op 17 maart heeft de Belgische administratie een rubriek specifiek voor DPI-DAC7 ( Digital Platform Information ) toegevoegd op haar website – terug te vinden op de website van de FOD Financiën onder ‘E-services’. Deze rubriek bevat de meest recente informatie inzake de registratieverplichting, de opmaak/verzending van DPI-DAC7 XML-bestanden, een FAQ en bijkomende documentatie.

Het portaal om de rapportering te vervullen, is echter nog in volle ontwikkeling en zal in de nabije toekomst toegankelijk worden via MyMinfin.

Tot op heden kan de registratieplicht voor buitenlandse platformexploitanten wel reeds vervuld worden, gezien de deadline van 31 maart 2023 (zie infra ).

3.4.1. Registratieplicht

Elke bestaande buitenlandse rapporterende platformexploitant dient zich te registreren (indien hij nog niet in een andere lidstaat is geregistreerd) bij de Belgische bevoegde autoriteit voor 31 maart 2023 of uiterlijk wanneer hij zijn activiteit als platformexploitant begint. Op basis van deze registratie zal er een individueel identificatienummer worden toegekend dat op elektronische wijze meegedeeld zal worden aan de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten. 8

7 Art. 321 quinquies, §6 (in fine) WIB 1992.

8 Art.321 septies WIB 1992.

10
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

3.4.2. Bewaringsplicht

De rapporterende platformexploitanten moeten de registers en alle verkregen en verstrekte persoonsgegevens bewaren gedurende de algemene bewaartermijn die omschreven is in het Wetboek van de Inkomstenbelasting – dat is gedurende 10 jaar. 9

De belastingadministratie bewaart de persoonsgegevens die haar verstrekt werden gedurende de algemene (recent gewijzigde) onderzoeks- en aanslagtermijnen.10

4. Zijn er sancties verbonden aan niet-melding of niet-registratie?

Indien een rapporterende platformexploitant zich niet houdt aan zijn rapportageverplichtingen kan de

9 Art. 315-315 bis WIB 1992.

10 Art. 333 en art. 354 WIB 1992.

11 Art. 321 octies WIB 1992.

12 Art. 445,§6 WIB 1992.

Belgische autoriteit na twee aanmaningen zijn registratie schrappen.

Indien een verkoper niet alle verplichte inlichtingen verstrekt, moet de rapporterende platformexploitant de rekening van de verkoper afsluiten en dient hij te voorkomen dat de verkoper zich opnieuw registreert of kan hij – als alternatief – de overeengekomen tegenprestatie inhouden tot alle gevraagde inlichtingen zijn verstrekt. 11

Daarnaast werden bij de omzetting van de richtlijn ook administratieve sancties ingevoerd.12

Voor het gebrekkig opleveren van inlichtingen kan een administratieve boete opgelegd worden van 1.250 tot 12.500 euro (of van het dubbele bij bedrieglijk opzet of bij het oogmerk om te schaden). Bij het niet of laattijdig verstrekken van de inlichtingen zijn de boetes hoger en gaan ze van 2.500 tot 25.000 euro per inbreuk (of het dubbele bij bedrieglijk opzet of het oogmerk om te schaden).

5. Plan van aanpak

Bovenstaande uiteenzetting toont aan dat rapporterende platformexploitanten hoognodig actie dienen te ondernemen. Het meest dringend is de verplichting voor buitenlandse platformexploitanten om zich te registreren voor 31 maart 2023.

Daarnaast moeten zij zich intern gaan organiseren om de nodige due diligence- procedures op te zetten op het vlak van de verzamelplicht en identificatieplicht.

Ten slotte dienen zij (in de meeste situaties) hun overeenkomsten met bestaande verkopers na te kijken om te zien of die wel conform zijn aan de privacywetgeving (en zij ook conform zullen blijven) en dienen zij na te gaan of hun gebruiksvoorwaarden wel sancties bevatten voor gevallen van niet-conformiteit, zoals het niet volledig of niet correct opleveren van gegevens.

Het spreekt voor zich dat wij, als beroepsbeoefenaars, enerzijds onze klanten proactief kunnen informeren over deze nieuwe verplichtingen en dat wij hen anderzijds kunnen bijstaan bij het voldoen van de nodige formaliteiten en verplichtingen.

11
Thibaut Myncke Stagiair intern gecertificeerd belastingadviseur
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023
iStockphoto.com/gorodenkoff.

Met ongeveer weet je niets. Met Exact weet je alles.

Exact cloud business software is de onbetwiste nummer één in accountancy software in de Benelux.

Dankzij het onberispelijke digitale gemak en actueel inzicht, tilt Exact voor Accountancy de kwaliteit van je diensten instant naar een hoger niveau.

Ontdek welk pakket het best bij je past op Exact.be

Het fiscaal regime van de auteursrechten na de programmawet van december 2022

Met de programmawet van 26 december 2022  1 heeft de wetgever het fiscaal stelsel van de inkomsten uit auteursrechten met ingang van 1 januari 2023 grondig gewijzigd. Reden hiervoor was, volgens de Minister van Financiën, dat het huidige gebruik van deze regelgeving niet meer strookte met de oorspronkelijke doelstelling die de wetgever voor ogen had bij het invoeren van dit bijzonder fiscaal stelsel met de wet van 16 juli 2008  2 . De werkelijke reden is vermoedelijk eerder van budgettaire aard, aangezien voor aanslagjaar 2021 al voor meer dan 465 miljoen euro aan inkomsten uit auteursrechten werd aangegeven, terwijl dat bedrag voor aanslagjaar 2013 slechts iets meer dan 108 miljoen euro bedroeg  3 . Vooral het gebruik van dit fiscaal stelsel door de IT­ sector blijkt een doorn in het oog van de fiscus te zijn.

1 januari 2008

Tot en met aanslagjaar 2023 verwijst artikel 17, §1, 5° van het WIB 1992 naar het volledige boek XI van het Wetboek van economisch recht (WER) 4 , waardoor o.a. ook computer programma’s beschouwd kunnen worden als “werken van letterkunde”.

Het fiscaal stelsel had de bedoeling, kort samengevat, om deze inkomsten te belasten op een wijze die de financiële meerkosten waaraan zij blootstaan als gevolg van hun onregelmatig en wisselvallig karakter te elimineren en de belastingheffing duidelijker en eenvoudiger te maken m.b.t. de kwalificatie ervan, de aftrekbare kostenforfaits en de betaling van de belasting via inhouding aan de bron van de roerende voorheffing.

2. Het fiscaal stelsel van de auteursrechten vanaf 1 januari 2023

2.1. Op welke inkomsten is dit bijzonder fiscaal stelsel van toepassing?

Vanaf aanslagjaar 2024 verwijst artikel 17, §1, 5° van het WIB 1992 niet meer naar het volledige boek XI van het WER, maar alleen nog naar titel 5 m.b.t. de “auteursrechten en naburige rechten”, alsook naar de wettelijke en verplichte licenties die bij die wet geregeld zijn. De titels 6 en 7, die betrekking hebben op computerprogramma’s en databanken, worden dus niet langer geviseerd in deze wettekst.

Ook wordt thans verwezen, als bijzondere bepalingen, naar de artikelen XI.165 en XI.205 van het WER, die respectievelijk betrekking hebben op een werk van letterkunde of kunst en op de uitvoerende kunstenaars.

De belastingplichtige dient bovendien te beschikken over een kunstenaarsattest, zoals bedoeld in artikel 6 van de wet van 16 december 2022 5 of, bij gebrek daaraan, dient hij de rechten over te dragen of een licentie te verlenen

1 Programmawet van 26 december 2022, BS 30 december 2022, 10295.

2 Wet van 16 juli 2008 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, BS 30 juli 2008, 40199.

3 Ontwerp van programmawet, Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3015/1, 58.

4 Nu: Wetboek van economisch recht; Oorspronkelijk: Wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten.

5 Wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, BS 27 december 2022, 101.168.

13
1. De invoering van het fiscaal
stelsel van de auteursrechten vanaf
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

aan een derde voor mededeling aan het publiek, voor openbare uitvoering of opvoering, of voor reproductie.

Deze laatste begrippen dienen breed geïnterpreteerd te worden: alle vormen van mededeling, op welke wijze ook, komen in aanmerking.

2.2. Hoe wordt het inkomen uit auteursrechten belast?

In de nieuwe regeling gaat men er fiscaal van uit dat de belastingplichtige niet de totale vergoeding die hij verkrijgt kan laten belasten in het bijzonder regime van de auteursrechten. De vergoeding wordt immers geacht ook een vergoeding voor prestaties 6 te omvatten, die belastbaar is als een beroepsinkomen. Deze opsplitsing is echter niet van toepassing indien er geen prestatie geleverd wordt of als de vergoeding naderhand verkregen werd, losstaand van de initiële vergoeding die ook een vergoeding voor geleverde prestatie omvat 7

De “zuivere” inkomsten uit auteursrechten blijven dus principieel belastbaar als roerende inkomsten.

Het aandeel van de prestaties wordt vastgelegd in het gewijzigde artikel 37 van het WIB 1992.

Als beroepsinkomsten worden nu beschouwd:

• vanaf aanslagjaar 2026: 70% van de totale vergoeding, 30% blijft roerende inkomsten;

– Overgangsmaatregel:

aanslagjaar 2024: 50% van de totale vergoeding, 50% blijft roerende inkomsten;

– aanslagjaar 2025: 60% van de totale vergoeding, 40% blijft roerende inkomsten; en

• de “zuivere” auteursrechten die de limiet van 70.220,00 euro 8 overschrijden.

• de gemiddelde inkomsten uit de auteursrechten en naburige rechten, die in de vier vorige belastbare tijdperken werden ontvangen en die, voor de toepassing van de twee vorige beperkingen, het maximumplafond van 70.220,00 euro overschrijden.

Om het belastbaar inkomen uit auteursrechten te bepalen kan de belastingplichtige nog steeds gebruik maken van een wettelijk forfait met 2 schijven 9 :

• 50% forfaitaire kosten voor de 1 ste schijf bruto-inkomsten tot 18.720 euro 10 ;

• 25% forfaitaire kosten voor een 2de schijf bruto-inkomsten van 18.720,01 euro tot 37.450 euro 11

Het netto belastbaar bedrag blijft afzonderlijk belast aan 15% 12 .

2.3. Hoeveel bedraagt de roerende voorheffing?

De door de schuldenaar in te houden roerende voorheffing 13 bedraagt 15% op de 1 ste schijf auteursrechten van 70.220 euro en 30% op het gedeelte daarboven, en dit ongeacht de effectieve kwalificatie van deze inkomsten in hoofde van de belastingplichtige.

De andere bepalingen, zoals het verplicht opstellen van een fiscale fiche 281.45 14 , blijven van toepassing.

Ondanks de aan de bron ingehouden roerende voorheffing zijn auteursrechten vanaf aanslagjaar 2014 “verplicht aan te geven” roerende inkomsten 15 . De ingehouden roerende voorheffing werkt dus niet “bevrijdend”. Hierdoor ondergaat de personenbelasting op deze inkomsten de eventuele aanvullende gemeentebelastingen.

2.4. Een laatste overgangsbepaling

Voor de belastingplichtigen die ingevolge deze wetswijziging niet langer het bijzonder fiscaal stelsel van de auteursrechten kunnen genieten vanaf aanslagjaar 2024, is in een beperkte overgangsmaatregel voorzien. Zij zullen (alleen) voor aanslagjaar 2024 dat fiscaal regime nog wel kunnen genieten, weliswaar beperkt tot 50%. Als gevolg daarvan gelden voor hen de volgende bedragen:

• Limiet roerende inkomsten bedoeld in artikel 37 van het WIB 1992: 35.110 euro i.p.v. 70.220 euro.

6 Het begrip “prestatie” is echter niet gedefinieerd in het WIB 1992, wat natuurlijk aanleiding zal geven tot de vraag wat in dit kader precies bedoeld wordt met een “prestatie”; het ware beter geweest dit begrip in de wet duidelijk af te bakenen, zodat niet moet gewacht worden op de toekomstige jurisprudentie hieromtrent.

7 Art. 37, tweede lid WIB 1992.

8 Geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2024, basisbedrag: 37.500 euro.

9 Art. 4, 1° KB/WIB 1992.

10 Geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2024, basisbedrag: 10.000 euro.

11 Geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2024, basisbedrag: 20.000 euro.

12 Art. 171, 2°bis WIB 1992.

13 Art. 269, §1, 4° WIB 1992.

14 Art. 57, eerste lid, 4° WIB 1992.

15 Art. 313, 4° WIB 1992.

14
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

• Limiet 1 ste schijf forfaitaire kosten bedoeld in artikel 4, 1° KB/WIB 1992: 9.360 euro i.p.v. 18.720 euro.

• Limiet 2de schijf forfaitaire kosten bedoeld in artikel 4, 1° KB/WIB 1992: 18.720 euro i.p.v. 37.450 euro.

3. Belangrijk aandachtspunt

Hoewel het de bedoeling van de Minister van Financiën was om met deze wetswijziging de IT-sector uit te sluiten uit dit bijzonder fiscaal regime – wat ook uit de nieuwe wetteksten blijkt – is er toch twijfel ontstaan over die uitsluiting binnen de huidige parlementaire meerderheid, waarbij alvast één van de partijen een andere lezing geeft aan de wet.

Uit een artikel in De Tijd van vrijdag 20 januari 2023 blijkt intussen dat deze twijfel zich ook heeft doorgetrokken tot de Rulingcommissie (DBV), waarvan de collegeleden niet tot een unaniem standpunt gekomen zijn over een zienswijze m.b.t. de IT-sector. Het zal dus wachten zijn op de publicatie van de administratieve circulaire en de antwoorden van de minister op de vermoedelijk talrijke parlementaire vragen waaraan wij ons kunnen verwachten.

Intussen zullen dus zeer waarschijnlijk geen rulings afgeleverd worden.

15
iStockphoto.com/SeventyFour. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

Uittreding en uitsluiting ten laste van het maatschappelijk vermogen van een BV

of CV –Fiscale aspecten

In eerdere bijdragen hebben we de uittreding en uitsluiting van aandeelhouders ten laste van het maatschappelijk vermogen van de besloten vennootschap (BV) en coöperatieve vennootschap (CV) besproken 1 . We namen toen de vennootschapsrechtelijke en boekhoudkundige aspecten onder de loep. De grondslag van dit onderwerp is te vinden in de artikelen 5:154 tot 5:156 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) voor de BV’s en in de artikelen 6:120 tot 6:124 van het WVV voor de CV’s. Het advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen van 19 januari 2022 (CBN ­ advies 2022/02) verduidelijkt de boekhoudkundige verwerking van deze verrichtingen. In deze bijdrage gaan we in op de fiscale aspecten, zowel bij de vennootschap zelf, als bij de uittredende aandeelhouder. Net als in de eerdere bijdragen zullen alleen de uittreding en uitsluiting ten laste van het maatschappelijk vermogen besproken worden. De uitsluitings­ en uittredingsregeling die specifiek is voor de BV’s, waarbij de aandelen van de uittredende aandeelhouder na een gerechtelijke procedure overgaan op de andere aandeelhouders, dat is de regeling van de artikelen 2:60 tot en met 2:69 WVV, komt hier dus niet aan bod.

1. Inleiding

Uittreding en uitsluiting van aandeelhouders ten laste van het maatschappelijk vermogen zijn allebei handelingen waarbij een aandeelhouder uittreedt of wordt uitgesloten tegen betaling door de vennootschap zelf van een zogenaamd ‘scheidingsaandeel’. Tenzij de statuten anders bepalen, is het bedrag van het scheidingsaandeel gelijk aan het bedrag van de voor deze aandelen werkelijk gestorte en nog niet terugbetaalde inbreng, zonder dat dit bedrag de nettoactiefwaarde van die aandelen, zoals die blijkt uit de laatst goedgekeurde jaarrekening, mag overschrijden. De betrokken aandelen worden in principe vernietigd.

Het bestuursorgaan van de vennootschap bepaalt met welke bestanddelen van het eigen vermogen de betaling van het scheidingsaandeel wordt verrekend. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met de bestanddelen van het eigen vermogen die wettelijk of statutair niet beschikbaar zijn. Deze handelingen leiden dus tot een uitkering van eigen vermogen aan een aandeelhouder; vandaar dat dit ook een ‘gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen’ wordt genoemd.

2. Fiscale weerslag bij de vennootschap

De fiscale weerslag bij de vennootschap wordt geregeld door de

artikelen 187 en 188 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992).

Artikel 187 van het WIB 1992 bepaalt dat bij een gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap ten gevolge van het overlijden, de uittreding of de uitsluiting van een vennoot, “het positieve verschil tussen de uitkeringen of toekenningen in geld, in effecten of in enige andere vorm aan de belanghebbende of zijn rechthebbenden en zijn aandeel in de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal” als een uitgekeerd dividend moet worden aangemerkt (en het als zodanig moet worden opgenomen in de belastbare grondslag).

R.,

en uitsluiting ten

van het

16
1 GHYSELS, R., “Uittreding laste vennootschapsvermogen bij BV en CV (deel 1)”, in ITAA-zine, september 2022; en GHYSELS, “Uittreding en uitsluiting ten laste van het vennootschapsvermogen bij BV en CV (deel 2)”, in ITAA-zine, oktober 2022.
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

Voor het begrip gerevaloriseerde waarde van het gestort kapitaal zijn de toe te passen revalorisatiecoëfficiënten te vinden in artikel 2, §1, 7° van het WIB 1992. Dit aspect geldt enkel voor gestorte kapitaalinbrengen van vóór 1950. De revalorisatie moet worden toegepast op het deel van het kapitaal van de uittredende vennoot, d.w.z. op de inbrengen die verband houden met de betreffende aandelen.

Artikel 188 van het WIB 1992 voegt daaraan toe dat in geval van toepassing van artikel 187 van het WIB 1992 het gestort kapitaal (fiscaal) wordt verminderd met het aandeel in dat gestort kapitaal van de overleden, uitgetreden of uitgesloten vennoot.

We zien hier dus een mogelijk verschil tussen de opneming van het scheidingsaandeel vanuit het oogpunt van

het WVV (vrije verrekening door het bestuursorgaan op de bestanddelen van het eigen vermogen, rekening houdend met de elementen die wettelijk of statutair niet beschikbaar zijn), en de wijze waarop het vanuit fiscaal oogpunt moet worden opgenomen (gerevaloriseerde waarde van het door de betrokken aandelen vertegenwoordigde gestort kapitaal, waarbij het overschot een opneming op de reserves is).

Afgezien van deze fiscale verrekening op het gestort kapitaal, bestaat er geen wettelijke volgorde van verrekening, en het is dus mogelijk om het bedrag dat overeenkomt met het scheidingsaandeel op te nemen ofwel op de winst van het lopende boekjaar, ofwel op de belaste reserves of op de belastingvrije reserves (naar keuze van het bestuursorgaan).

Artikel 188, tweede lid van het WIB 1992 bepaalt dat opnemingen van winst van het boekjaar of van gereserveerde winst die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen (dus niet de belastingvrije reserves) buiten aanmerking blijven bij het bepalen van de belastbare winst tot het bedrag van de fiscaal toegepaste vermindering op de reserves. Opnemingen van belastingvrije reserves worden dus wel in aanmerking genomen bij de vaststelling van de belastbare winst van de vennootschap.

Het scheidingsaandeel kan in geld of in natura betaald worden (bijvoorbeeld door toewijzing van een actiefbestanddeel aan de betrokken aandeelhouder). Als de werkelijke waarde van het uitgekeerde actiefbestanddeel in dat laatste geval hoger

17
iStockphoto.com/Harbucks. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

is dan de netto fiscale waarde ervan, moet de daaruit voortvloeiende winst worden erkend en opgenomen in de belastbare grondslag van de vennootschap. In het COM.IB 186/30 wordt een praktisch voorbeeld gegeven. We verwijzen hier ook naar de bepalingen van het CBN-advies 2019/01 over dividenduitkering en kapitaalvermindering in natura.

Samengevat gelden voor de vennootschap vanuit fiscaal oogpunt de volgende principes wanneer een aandeelhouder uittreedt of wordt uitgesloten ten laste van het maatschappelijk vermogen:

• het (fiscaal) gestort kapitaal van de vennootschap wordt verminderd met het aandeel in dit gestort kapitaal van de betrokken aandeelhouder;

• voor het overschot wordt een dividend geacht te worden uitgekeerd tot het bedrag van het scheidingsaandeel dat hoger is dan de gerevaloriseerde waarde van het gestort kapitaal dat de desbetreffende aandelen vertegenwoordigt; en

• bij opneming op de belastingvrije reserves worden deze toegevoegd aan de belastbare grondslag van de vennootschap.

De gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen als gevolg van de uittreding of de uitsluiting van een aandeelhouder leidt dus in feite niet tot een verhoging van de belastbare winst van de vennootschap, behalve wanneer het scheidingsaandeel geheel of gedeeltelijk wordt verrekend met de belastingvrije reserves van de vennootschap, die dan belastbaar worden.

Over de vermindering van het fiscaal kapitaal (fiscale fictie) als gevolg van een gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen merken we op dat die niet onderworpen is aan het pro rata-regime van artikel 18, leden 2 tot en met 6 van het WIB 1992, aangezien de vermindering van het kapitaal het gevolg is van een fiscale fictie.

Hierna volgen enkele praktische voorbeelden van de verwerking hiervan in de belastingaangifte van de vennootschap. Meer voorbeelden vindt u in de Com.IB 186/29.

Voorbeeld

Een CV die in 1967 met vijf vennoten werd opgericht en per kalenderjaar boekhoudt, kent aan een uitgetreden vennoot een bedrag toe van 1.000.000 euro, dat het volgende vertegenwoordigt:

• zijn deel in het gestort kapitaal (dat in 1967 werd gestort): 200.000 euro;

• zijn deel in de belaste en vrijgestelde reserves: 800.000 euro.

Aangezien de inbreng in 1967 werd gestort, hoeft het gestort kapitaal dat de aandelen vertegenwoordigt, niet geherwaardeerd te worden.

Eerste mogelijkheid: Het bestuursorgaan verrekent de toekenning van de 1.000.000 euro via het debet van de rekening #11 ‘inbreng buiten kapitaal’ (200.000 euro beschouwd als gestort kapitaal in de zin van artikel 2, §1, 6 van het WIB 1992) en van de resultatenrekening (800.000 euro) (cf. de boekingen die in de vorige bijdragen werden voorgesteld).

Het verschil van 800.000 euro tussen het uitgekeerde bedrag (1.000.000 euro) en het aandeel van de vennoot in het gestort kapitaal (200.000 euro) wordt fiscaal als een uitgekeerd dividend aangemerkt.

Schematisch kan de weerslag op het resultaat van het belastbaar tijdperk als volgt worden bepaald:

• vermindering van de belastbare reserves: − 800.000 euro

• uitgekeerd dividend (onder code 1303 ‘Overlijden, uittreding of uitsluiting van een vennoot’): + 800.000 euro

• weerslag op het in de vennootschapsbelasting belastbare resultaat: 0 euro.

Het fiscaal kapitaal van de vennootschap werd met 200.000 euro verminderd.

Tweede mogelijkheid: Het bestuursorgaan boekt de toekenning van de 1.000.000 euro op de beschikbare reserves van de vennootschap (rekening #133). (cf. de boekingen die in de vorige bijdragen werden voorgesteld).

Een vermindering van het gestort kapitaal met 200.000 euro wordt fiscaal geacht te hebben plaatsgevonden (art. 188 WIB 1992). Het bedrag van het fiscaal uitgekeerde dividend blijft ongewijzigd, maar door de volledige verrekening met de belaste reserves van de vennootschap moet in de belastingaangifte van de vennootschap een in het kapitaal opgenomen belaste reserve gevormd worden.

De weerslag op het resultaat van het belastbaar tijdperk kan als volgt worden bepaald:

• vermindering van de belaste reserves: − 1.000.000 euro

• verhoging van de in het kapitaal opgenomen belaste reserves: 200.000 euro

• uitgekeerd dividend (onder code 1303 ‘Overlijden, uittreding of uitsluiting van een vennoot’): + 800.000 euro

• weerslag op het in de vennootschapsbelasting belastbare resultaat: 0 euro.

Het fiscaal kapitaal van de vennootschap werd met 200.000 euro verminderd.

Derde mogelijkheid: Het bestuursorgaan verrekent de toekenning van de 1.000.000 euro via het debet van de rekeningen #11 ‘inbreng buiten kapitaal’ (200.000 euro –beschouwd als gestort kapitaal in de zin van artikel 2, §1, 6° van het WIB 1992) en ‘belastingvrije reserves’ (800.000 euro).

Het bedrag van het uitgekeerd dividend blijft ongewijzigd, maar door de opneming van de vrijgestelde reserves zal de verrichting een positieve invloed hebben op het in de vennootschapsbelasting belastbare resultaat, ten belope van 800.000 euro.

18
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023

De weerslag op het resultaat van het belastbare tijdperk kan als volgt worden bepaald:

• verhoging van de belastbare winst (door opneming van de belastingvrije reserves): + 800.000 euro

• vermindering van de belaste reserves (door de dividenduitkering):

– 800.000 euro

• uitgekeerd dividend (onder code 1303 ‘Overlijden, uittreding of uitsluiting van een vennoot’):

+ 800.000 euro

• weerslag op het in de vennootschapsbelasting belastbare resultaat: + 800.000 euro

Het fiscaal kapitaal van de vennootschap werd met 200.000 euro verminderd.

Tot slot moet de vennootschap erop letten dat ze de formaliteiten voor de roerende voorheffing na de dividenduitkering tijdig uitvoert, met name binnen 15 dagen na de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend.

Er kunnen echter problemen ontstaan bij uitkering in meerdere stappen. In dat geval is er in principe pas sprake van een dividenduitkering door de vennootschap vanaf het tijdstip dat het cumulatieve saldo van de reeds uitgekeerde bedragen hoger is dan het aandeel in het geherwaardeerde gestort kapitaal van de betrokken aandeelhouder2

3. Fiscale weerslag bij de uitgesloten of uittredende aandeelhouder

De fiscale gevolgen verschillen naargelang de aandeelhouder een natuurlijke persoon of een vennootschap is.

3.1. Aandeelhoudernatuurlijke persoon

Volgens artikel 18, §1, 2ter van het WIB 1992 omvatten dividenden onder meer “uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 186, 187 en 209 in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap (...) ”.

Een aandeelhouder-natuurlijk persoon is dus in principe onderworpen aan de roerende voorheffing op het door de vennootschap toegekende dividend, zoals omschreven in artikel 187 van het WIB 1992. Deze roerende voorheffing is bevrijdend en vormt voor hem de definitieve belasting.

Over de terugbetaling van zijn aandeel in het gestort kapitaal wordt geen personenbelasting geheven.

Het tarief van de roerende voorheffing bedraagt 30%.

Er bestaat een vrijstelling van roerende voorheffing voor dividenden die uitgekeerd worden door CV’s die erkend werden door de Nationale Raad voor Coöperatie (zie de lijst op de website van de FOD Economie) 3

Ook is een vermindering van roerende voorheffing mogelijk als het scheidingsaandeel wordt verrekend met eerder door de onderneming gevormde liquidatiereserves. De gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen wordt echter niet beschouwd als een vereffening die het mogelijk maakt geen roerende voorheffing meer te heffen op de liquidatiereserve (art. 21, eerste lid, 11° WIB 1992).

Ten slotte moet worden opgemerkt dat de zogenaamde ‘VVPR bis’-regeling (art. 269, §2 WIB 1992) niet van toepassing is op het dividend dat

in het kader van een gedeeltelijke verdeling wordt toegekend. Ze wordt evenmin in aanmerking genomen voor de vrijstelling van de eerste schijf van 800 euro van vrijgestelde dividenden per persoon (art. 21, eerste lid, 14° WIB 1992).

3.2. Aandeelhoudervennootschap

De vennootschapsaandeelhouder behaalt op het tijdstip van de gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen een boekhoudkundige winst of verlies.

Als ten gevolge van die verrichting winst wordt behaald, is de regeling van de definitief belaste inkomsten (DBI) van toepassing als aan de voorwaarden is voldaan, voor zover die winst overeenstemt met een dividend zoals omschreven in artikel 187 van het WIB 1992 (art. 202, §1, 2°WIB 1992). Er kan dan een aftrek van de belastbare grondslag ten belope van 100% worden toegepast. Deze aftrek kan echter niet worden overgedragen als er geen voldoende belastbare grondslag is (art. 205, §3 WIB 1992).

Werd er een minderwaarde verwezenlijkt, dan is die niet fiscaal aftrekbaar (art. 198, §1, eerste lid, 7° WIB 1992), waarbij de uitzondering met betrekking tot het verlies van het gestort kapitaal enkel geldt bij volledige verdeling van het maatschappelijk vermogen).

2 FRANCOIS, A., CHIARA, M., DE METS, W. (2022). ‘Uittreding en uitsluiting lastens het vennootschapsvermogen in de BV en de CV: vennootschapsrechtelijke en fiscale aspecten’, slide 22, seminaries Fiscale Hogeschool.

3 Lijst van erkende coöperatieve vennootschappen en erkende groeperingen van coöperatieve vennootschappen , FOD Economie (2022).

19
Amaury della Faille Gecertificeerd belastingadviseur
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 3 | April 2023
Louis Moors Stagiair intern gecertificeerd belastingadviseur

Absoluut niet! De Partena Accountant Desk is er voor al je vragen.

Van aanpassingen in klantendossiers tot de zoveelste juridische vraag, de Accountant Desk is je vaste contactpunt, waar al je vragen binnen 48 uur beantwoord worden.

Spendeer meer tijd aan je klanten door je bij te laten staan door de Accountant Desk. Onze experts spreken jouw taal en denken proactief met je mee.

Accountants, wij zijn er voor jullie!

“Is één aanspreekpunt nu echt té veel gevraagd?”
partena-professional.be Elke werkdag bereikbaar op 078 78 78 21 of accountantdesk@partena.be
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.