
17 minute read
Kinderen met kanker
Als je kind kanker krijgt, wil je een beroep kunnen doen op de beste behandelingen zonder daarvoor het halve land te moeten doorkruisen. In het nieuwe pediatrisch oncologisch centrum van het UZA kunnen kinderen uit de regio Antwerpen voortaan gespecialiseerde kankertherapieën krijgen dicht bij huis.
uZa opeNT pediaTriScH oNcologiScH ceNTruM
Advertisement
TopgeNeeSKuNde
Tot voor kort konden kinderen met kanker uit de omgeving van Antwerpen behandeld worden in de universitaire ziekenhuizen van Brussel, Leuven of Gent, maar niet in hun eigen regio. Geen ideale situatie, vond hematoloog en oncoloog dr. Philip Maes. ‘Als een kind kanker heeft, is dat een bijzonder zware periode voor de hele familie. Wanneer ouders, zussen en broers dan ook nog eens lange afstanden moeten afleggen en files moeten trotseren om in Leuven of Gent te raken, dan zorgt dat voor een extra belasting.’
Om de lacune op te vullen, werd besloten een afdeling op te starten in het UZA: het Universitair Pediatrisch Oncologisch Centrum Antwerpen, kortweg UPOCA. Volledig van nul moest het centrum niet beginnen. Philip Maes: ‘De roots van deze dienst gaan terug tot in de jaren zeventig, toen dr. Gyselinck een afdeling oncologie opstartte in het Antwerpse Good-Engels ziekenhuis, het latere Algemeen Kinderziekenhuis Antwerpen. In 1998 verhuisde de dienst naar het Koningin Paola Kinderziekenhuis om in 2011 getransplanteerd te worden naar het UZA.’
complexe materie Dat de dienst verhuisde naar het UZA is geen toeval. ‘De overheid wil – geheel terecht – dat kankerbehandeling zoveel mogelijk in een universitaire setting gebeurt’, legt Philip Maes uit. Een beleidslijn die aansluit bij een internationale tendens. ‘Kanker is een complexe materie die de aanwezigheid van verschillende specifieke subspecialisten vereist, zoals pediatrisch intensivisten, radiologen, chirurgen en orgaanspecialisten. Het is niet evident om dat in een niet-universitaire setting te organiseren’, legt prof. dr. Koen Norga uit, die samen met zijn collega’s-oncologen Philip Maes
« De medische wetenschap heeft op het gebied van kanker grote vooruitgang geboekt. Een kind met leukemie bijvoorbeeld heeft 80 à 90% kans op genezing op vijf jaar.
en Joris Verlooy het centrum leidt.
Philip Maes ziet nog een ander voordeel van de inbedding in een universitair ziekenhuis. ‘We behandelen niet alleen kanker, maar ook bloedziektes. Vaak zijn dat chronische aandoeningen waar de kinderen hun hele leven lang mee kampen. In het UZA kunnen ze vlot de overgang maken naar de afdeling hematologie voor volwassenen.’
geen eiland Momenteel telt het UPOCA acht kamers, waar telkens één patiënt kan verblijven. ‘We zijn een relatief kleine afdeling. Dat een consensus. Eigenlijk komt het erop neer dat je bij ons bijvoorbeeld voor leukemie dezelfde behandeling krijgt als in Gent, Brussel of Parijs.’
lachgas De huidige acht bedden wil het team in 2014, wanneer de afdeling verhuist naar het splinternieuwe moeder- en kindcentrum van het UZA, graag uitbreiden tot tien à twaalf bedden. Dat moet volstaan om alle patiënten uit de regio van Antwerpen op te vangen. Philip Maes: ‘We behandelen ongeveer 30 kinderen per jaar. We proberen daarbij zoveel mogelijk ambulante zorg te
op KiNderMaaT
heeft als voordeel dat we een optimale zorg op maat van de kinderen kunnen verstrekken’, zegt Koen Norga. ‘Tegelijk hebben we heel gespecialiseerde kennis in huis. We werken nauw samen met het Multidisciplinair Oncologisch Centrum (MOCA) van het UZA. We bespreken bovendien systematisch alle patiënten met onze collega’s van het UZ in Gent. Vaak gaat het om moeilijke beslissingen en die nemen we het liefst in overleg met een team van experten die allemaal over de nodige ervaring en kennis beschikken om alle voor- en nadelen van een bepaalde behandeling te kunnen afwegen.’
Bij hun beslissingen houden de artsen niet alleen rekening met het advies van hun collega’s uit Gent, maar ook met de nationale en internationale protocollen. Philip Maes: ‘De behandelingen in alle Belgische oncologische centra zijn heel gelijklopend, en ook internationaal is er verstrekken omdat we ervan overtuigd zijn dat kinderen die zich min of meer goed voelen beter af zijn thuis dan in het ziekenhuis.’
De patiëntjes die toch in het ziekenhuis moeten verblijven, beschikken over bijzonder kindvriendelijke kamers die voorzien zijn van tv, dvd-speler en Playstation. De wanden van de ruimtes zijn opgefleurd met kleurrijke beelden van Lucy Elliot – de illustratrice die ook vorm gaf aan www.simonodil.com, een website voor langdurig zieke kinderen. Om de patiënten op te beuren, komen er regelmatig cliniclowns langs, en binnenkort mag de afdeling ook een muziektherapeute verwelkomen. Daarnaast is er nog een ziekenhuisklasje en aangenaam aangeklede prik- en interventiekamers waar wat pijnlijker behandelingen plaatsvinden onder lichte verdoving met lachgas. Ook aan de familie van de patiënt heeft het UPOCA gedacht. Philip KiNdereN eN KaNKer
• in België krijgen 350 kinderen per jaar kanker. Daarmee is het de tweede belangrijkste doodsoorzaak bij kinderen tussen 1 en 15 jaar. • in het universitair pediatrisch oncologisch
Centrum Antwerpen worden elk jaar ongeveer 30 nieuwe patiëntjes behandeld. • De meest voorkomende soorten kanker bij kinderen zijn leukemie of bloedkanker (ongeveer 30%), hersentumor (ongeveer 20%) en lymfomen en vastweefselgezwellen (ongeveer 20%). • voor de komst van chemotherapie was de kans op genezing zo goed als nul; vandaag is dat meer dan 60%; voor leukemie loopt dat zelfs op tot 80 à 90%.
Maes: ‘We hebben de kamers ruim genoeg gemaakt zodat er plaats is voor een extra bed en een aparte badkamer. Op die manier kunnen de ouders ook ‘s nachts op een comfortabele manier dicht bij hun kind blijven.’
psychologische steun Naast de drie oncologen bestaat het UPOCA-team ook uit een aantal pediatrische oncologische verpleegkundigen, een maatschappelijk werkster en een kinderpsychologe. Koen Norga: ‘Voor zowel de ouders als de kinderen is er standaard psychologische begeleiding voorzien. Geen overbodige luxe bij een langdurige ziekte als kanker. We proberen er samen met de psycholoog en de verpleegkundige voor te zorgen dat alle – soms heel moeilijke – thema’s bespreekbaar blijven tussen kinderen en hun ouders. Kinderen hebben de neiging angsten te ontwikkelen die gebaseerd zijn op indrukken en niet op reële situaties, waardoor ze zich de zaken vaak nog erger voorstellen dan ze zijn.’ Kunnen ook de leden van het team een beroep doen op psychologische begeleiding wanneer ze het moeilijk krijgen? Philip Maes: ‘Daar is momenteel helaas geen budget voor, maar het zou inderdaad nuttig zijn om ook het team zelf af en toe te laten bijstaan. Wanneer in een relatief korte periode verschillende kinderen na elkaar overlijden, dan kan dat behoorlijk doorwegen op het team.’

confronterend Zelf vinden de artsen het ook nog altijd zwaar om een patiënt verliezen. ‘Je leert omgaan met het feit dat een kind overlijdt. Je moet wel, anders kun je je werk niet naar behoren uitoefenen. Maar echt wennen doet het nooit’, vindt Koen Norga. ‘Elk kind is uniek, en het blijft telkens weer een confronterend moment.’
‘Je bent geneesheer. Je wil dus genezen, niet een kind moeten opgeven’, zegt Philip Maes. ‘Het positieve is dat je zo’n gebeurtenis niet alleen draagt, maar als team, omdat je de beslissingen ook als team hebt genomen.’ Ondanks die confronterende momenten blijft voor de oncologen toch het positieve overwegen. ‘De medische wetenschap heeft op het gebied van kanker grote vooruitgang geboekt’, legt Philip Maes uit. ‘Vroeger stierf bijna elk
kind omdat er geen aangepaste behandelingen waren. Maar sinds de jaren zestig en zeventig bestaan er doeltreffende therapieën. Een kind met leukemie bijvoorbeeld heeft 80 à 90% kans op genezing op vijf jaar; bij volwassenen ligt dat een stuk lager. Kinderen met kanker, het blijft natuurlijk nog altijd heel emotioneel geladen. Maar de voldoening is des te groter als je een patiëntkunt redden.’
Jongeren die zich op korte tijd lazarus drinken en in het ziekenhuis belanden:

ook in ons land is bingedrinking een groeiend probleem. ‘Als eerste stap willen we het fenomeen nu voor België in kaart brengen’, zegt prof. dr. José Ramet, diensthoofd pediatrie in het UZA.
Je beNT JoNg eN Je driNKT waT?
een enkele keer een pint te veel drinken op café is geen drama. Bingedrinking is echter een ander paar mouwen. ‘We spreken dan over excessief drinken op korte tijd’, verduidelijkt Ramet. ‘Meestal gaat het over jongeren tussen twaalf en zestien, al zien we zelfs uitschieters van kinderen van zes of zeven die zich stiekem aan alcohol te buiten gaan. Doorgaans gebeurt het in groep, thuis of bij vrienden.’
De risico’s zijn niet min. Een ongeval of vechtpartij is tijdens zo’n drankfestijn nooit ver weg en het gevaar op ongewild of onveilig seksueel contact is groot. Uitzonderlijk eindigt bingedrinking zelfs in een coma. ‘Bovendien kan regelmatig alcoholmisbruik de ontwikkeling van de hersenen in gevaar brengen’, aldus Ramet.
weer bij positieven Samen met dr. Jozef De Dooy van het UZA en prof. dr. Guido Van Hal van de Universiteit Antwerpen wil Ramet de problematiek in België in kaart brengen. Ze krijgen daarbij de steun van de Belgische Vereniging voor Kindergeneeskunde. ‘We vragen aan kinder-, spoed- en huisartsen om elk geval van bingedrinking te registreren en samen met de patiënt, als die weer bij positieven is, een online vragenlijst in te vullen en door te sturen. Daarbij wordt onder meer gepeild naar de sociale achtergrond, het soort alcohol dat werd gebruikt en de omstandigheden van het drankmisbruik. De meeste Belgische ziekenhuizen werken nu met die vragenlijst’, legt Ramet uit.
De vragenlijst is anoniem en de resultaten worden vertrouwelijk verwerkt, mits toestemming van de patiënt. Ramet: ‘We stellen nu al vast dat bingedrinking in alle sociale milieus voorkomt. En het valt ook op dat de ouders doorgaans geen weet hebben van het drankgedrag van hun kind.’
In het najaar moet uit de resultatenverwerking blijken hoe groot het probleem in België is. ‘Indien nodig moeten we denken aan preventiecampagnes en, naar voorbeeld van Nederland, de oprichting van multidisciplinaire teams – zogenaamde alcoholklinieken – om de jongeren op te vangen en te begeleiden’, besluit Ramet.

Een almaar ouder wordende bevolking, een explosie aan – vaak dure – behandelingsmogelijkheden, nieuwe inzichten vanuit de genetica … Cardiologen en cardiochirurgen staan voor grote uitdagingen. Een vooruitblik.
beHaNdeliNg
Ver VoorbiJ HeT
de diensten cardiologie en cardiochirurgie van het UZA leverden pionierswerk door vijf jaar geleden als eersten in België een hartklep te opereren via de lies, de zogenaamde percutane hartklepoperatie.
wie heeft er vooral baat bij die ingreep?
Prof. dr. Johan Bosmans: ‘De doelgroep zijn patiënten met een vernauwing aan de aortaklep die door hun hoge leeftijd of andere medische problemen geen openhartoperatie kunnen ondergaan. Via een katheter of dun buisje, ingebracht via de lies, wordt een biologische hartklep tot in het hart geschoven. Ook lekken van de mitralisklep behandelen we sinds 2011 op een vergelijkbare manier.’
Zullen die ingrepen nog aan belang winnen?
Bosmans: ‘Ja, de afgelopen jaren zagen we al een enorme stijging. In het begin deden we hooguit tien van die ingrepen per jaar, nu hebben we er een wekelijkse operatiedag voor.’ Prof. dr. Inez Rodrigus: ‘Volgens mij worden deze ingrepen binnen vijf jaar de gouden standaard voor
g HarTfaleN
HoKJeSdeNKeN
75plussers met hartklepproblemen. En wie weet zal het over twintig jaar ook de voorkeursbehandeling zijn voor jongere mensen. Voorlopig is er echter een financieel struikelblok: de overheid betaalt deze ingreep nog niet terug. Nochtans lijkt de behandeling op lange termijn ook economisch voordeliger. De operatie duurt minder lang, de patiënt moet niet aan de hartlongmachine, hij heeft nadien minder zorg nodig …’
de percutane hartingreep is bij uitstek een multidisciplinair gebeuren, waarbij cardioloog en cardiochirurg samenwerken.
Bosmans: ‘Die samenwerking is cruciaal. De hartklepoperatie gebeurt door de interventiecardioloog, maar doordat cardiochirurgen zwaardere ingrepen doen, kunnen zij doorgaans beter inschatten of de patiënt de ingreep aankan. Daarom doen we in het UZA de patiëntenselectie voor een percutane hartklepoperatie altijd samen. We staan trouwens ook samen aan de operatietafel.’
Rodrigus: ‘Zoiets kan alleen maar door buiten de hokjes van de diensten te denken. De cardiochirurg wordt een beetje cardioloog en vice versa. Je ziet die evolutie trouwens ook in de opleidingen: binnen de opleiding cardiochirurgie krijgt het luik cardiologie meer aandacht.’
Bosmans: ‘Het palet van behandelingsmogelijkheden voor hartfalen is zo breed geworden dat multidisciplinaire samenwerking almaar belangrijker wordt. We werken ook nauwer samen met de radioloog, maar bijvoorbeeld ook met de nefroloog, de neuroloog …’
Zal ook de genetica een almaar grotere rol spelen binnen de behandeling van hartproblemen?
Rodrigus: ‘We weten intussen dat de bicuspide aortaklep, een hartafwijking waarbij een van de aortaklepbladen ontbreekt, en bepaalde hartritmestoornissen een genetische oorsprong kunnen hebben. Hoe meer we op dat vlak weten, hoe beter. Ik zeg niet dat iedereen bij de geneticus moet passeren om zijn risicoprofiel te laten bepalen. Als cardiogenetici echter de risicogroepen kunnen definiëren, is dat een grote vooruitgang. Door een hartklepprobleem te opereren voordat het tot een acuut probleem is gekomen, liggen de kaarten voor de patiënt veel beter.’
Bosmans: ‘Aan dat verhaal zit ook een gezondheidseconomisch aspect: welke mensen ga je screenen, welke niet? Binnen een almaar krimpend budget én met een vergrijzende bevolking is dat geen gemakkelijke vraag.’
Hartinfarcten blijven een belangrijke doodsoorzaak. Hoe kunnen we de overlevingskansen nog verder verbeteren?
Bosmans: ‘De eerstelijnsgeneeskunde blijft enorm belangrijk. We moeten blijven investeren in een goede opleiding van de huisartsen, zodat zij tijdig aan de alarmbel trekken als een patiënt een verhoogd risico loopt. Ook een snelle aanpak van het hartinfarct blijft uiteraard van groot belang. Het UZA heeft een chest pain unit waarin patiënten met pijn op de borst dag en nacht terecht kunnen voor een snelle diagnose en behandeling. Dat soort eenheden zal in de toekomst nog belangrijker worden.’ Prof. dr. Johan Bosmans, adjunct-diensthoofd cardiologie
Prof. dr. Inez Rodrigus, diensthoofd cardiochirurgie
Nadat zijn darmen bijna volledig waren verwijderd, zag Roland Vermont (53) zich veroordeeld tot een leven van
zware gezondheidsproblemen en ziekenhuisopnames. Een dunnedarmtransplantatie, de eerste in het UZA, keerde het
tij. ‘Ik ben dankbaar dat ik deze kans heb gekregen’, zegt hij.

duNNedarMTraNSplaNTaTie geefT rolaNd
Nieuw le
Dr. Thiery Chapelle
Prof. dr. Dirk Ysebaert, diensthoofd hepatobiliaire, transplantatie- en endocriene heelkunde November 2010. Drie weken nadat hij met zware buikpijn op een Antwerpse spoedafdeling was opgenomen, ontwaakte Roland uit een kunstmatig coma. Het verdict was hard: door een laat ontdekte en zeer uitgebreide trombose waren zijn darmen afgestorven. De artsen hadden ze op een klein stukje na volledig moeten verwijderen. Roland had nu een stoma en zou voortaan helemaal afhankelijk zijn van TPN of totale parenterale voeding. Dat betekent dat de voeding – en in zijn geval ook vocht – rechtstreeks via een dun buisje in zijn bloedbaan werden gebracht. Hij kon nog wel kleine porties eten of drinken voor de smaak, maar die werden niet opgenomen door zijn lichaam.
Begin december mocht hij naar huis. Twee keer per dag kwam een thuisverpleegkundige langs voor zijn TPNbehandeling. Tot hij in het UZA leerde om die zelf uit te voeren (zie kader). Roland moest 18 uur per dag aan de kunstmatige voeding gekoppeld blijven. Dankzij een systeem met een rugzak en een pomp was hij dan wel mobiel, toch had hij het erg zwaar. Complicaties – van uitdroging en nierfalen tot bloedvergiftiging en spontane wervelbreuken door een kalktekort – en ziekenhuisopnames volgden elkaar op. Hij voelde zich altijd moe en ziek. ‘Nog een geluk dat ik veel steun kreeg van mijn familie, want soms hoefde het gewoon niet meer voor mij’, bekent Roland.
lichtpuntje Doorheen al die miserie zag hij één lichtpuntje: de mogelijkheid van een dunnedarmtransplantatie. ‘In het UZA hadden we die ingreep nog nooit gedaan’, zegt transplantatiechirurg dr. Thiery Chapelle. ‘Gezien onze expertise in andere transplantaties was het

‘Liever gisteren dan vandaag’, zei Roland toen de mogelijkheid van een dunnedarmtransplantatie werd geopperd.
ieuw leVeN
Naar HuiS MeT TpN
Het uZA is een van de twee officieel erkende centra in vlaanderen waar patiënten worden begeleid om thuis tpn (totale parenterale voeding) te krijgen. ‘op dit moment hebben we zo twaalf patiënten, onder wie vier kinderen’ zegt prof. dr. Dirk Ysebaert. ‘patiënten of hun omgeving kunnen leren om de behandeling zelf te doen. is dat niet haalbaar, dan organiseren wij de thuiszorg.’
De patiënten worden intensief begeleid en gevolgd door twee tpnverpleegkundigen. ook is er in het uZA een apotheker die zich specifiek met de problematiek bezig houdt. Ysebaert: ‘De impact van tpn verschilt van patiënt tot patiënt. sommigen krijgen het bijvoorbeeld alleen ’s nachts. er zijn zelfs tpnpatiënten die nog gaan werken.’
HerSeN ScHud
waT is een hersenschudding?
Ruim gedefinieerd is een hersenschudding een verstoring van de hersenfunctie door een val of slag op het hoofd, die al dan niet tijdelijk optreedt. Die verstoorde hersenfunctie uit zich als geheugenverlies, sufheid, verminderd bewustzijn of bewustzijnsverlies. Begeleidende symptomen zijn misselijkheid en braken – al gebeurt dat niet altijd –, duizeligheid, hoofdpijn, concentratiestoornissen en lichtschuwheid. Soms duiken de klachten pas op na een paar uur of zelfs na een paar dagen. Een hersenschudding kan gaan van een lichte variant met maar een paar seconden verminderd bewustzijn tot een zwaar hersentrauma met verstrekkende en blijvende gevolgen. Hoe langer het geheugenverlies na de klap aanhoudt, hoe zorgwekkender.
di N g
waNNeer moet u naar de dokter?
Bij twijfel speelt u beter op veilig. Is er sprake van verminderd bewustzijn of geheugenverlies, hoe kort ook, dan gaat u het best naar de huisarts of de spoed. Dat om ernstige problemen als een schedelbreuk of hersenbloeding uit te sluiten. Regelrechte alarmsymptomen zijn aanhoudend verminderd bewustzijn, braken, een verwijde pupil in één oog, dubbelzicht of bloedverlies uit het oor. In dat geval moet u meteen medische hulp zoeken.
Hoe wordt een hersenschudding behandeld?
Een lichte hersenschudding geneest vanzelf met de tijd. Belangrijk is wel dat de patiënt de eerste 24 uur nauwgezet wordt geobserveerd. Een familielid of naaste moet overdag elk uur nagaan of de patiënt goed bij bewustzijn is en hem ’s nachts elke twee uur wekken om zijn toestand te controleren. Verder kun je niet veel meer doen dan het kalm aan doen en de symptomen onderdrukken, bijvoorbeeld door pijnstillers te nemen tegen de hoofdpijn of in een donkere kamer te rusten. Na twee of drie weken gaat de patiënt het best weer op controle bij de huisarts. Sommige patiënten hebben nog maandenlang klachten, zoals hoofdpijn, concentratiestoornissen, vergeetachtigheid, misselijkheid en verminderde eetlust.
iNfo Dienst neurologie, T 03 821 34 23, dienst neurochirurgie, T 03 821 33 28
Dr. Thiery Chapelle: ‘Een dunnedarmtransplantatie is zeker geen standaard alternatief voor totale parenterale voeding. Daarvoor zijn de risico’s voorlopig nog te groot.’

echter een logische stap. Bij Roland was de operatie zeker te overwegen, omdat hij TPN zowel fysiek als psychisch zo slecht verdroeg.’
‘We wogen de pro’s en contra’s zorgvuldig af, want ook een dunnedarmtransplantatie heeft risico’s’, zegt prof. dr. Dirk Ysebaert, diensthoofd hepatobiliaire, transplantatie- en endocriene heelkunde. Het gevaar schuilt vooral in afstoting en infecties. ‘De kans op afstoting is groter dan bij andere transplantaties, waardoor patiënten extra afweeronderdrukkende medicatie krijgen. Daardoor zijn ze gevoeliger voor infecties. Dat maakt een dunnedarmtransplantatie tot de meest delicate van alle buiktransplantaties’, legt Chapelle uit.
‘liever gisteren dan vandaag’ Roland zelf zag een transplantatie meteen zitten. ‘Liever gisteren dan vandaag, heb ik gezegd.’ Na veel onderzoeken, lang beraadslagen met diverse specialisten en een grondige voorbereiding kreeg hij groen licht. Chapelle: ‘Zo’n transplantatie is op en top teamwerk. Ik spreek dan over chirurgen, maagdarmspecialisten, anatoom-pathologen, intensivisten, specialisten in infectieziekten, transplantatiecoördinatoren, diëtisten, verpleegkundigen, de stomaverpleegkundige …’
Op 4 mei 2012 diende zich een geschikt donororgaan aan. ‘De transplantatie verliep vlot’, vertelt Chapelle. ‘Het bestaande stoma sloten we aan op de getransplanteerde darm. Om de darm voorlopig te sparen en gemakkelijk biopsies te kunnen uitvoeren, legden we verderop een tijdelijk stoma aan.’ In de weken daarna werd de TPN afgebouwd. Roland bleef niet helemaal gespaard van complicaties, maar afstoting bleef uit en er traden ook geen ernstige infecties op. Begin juli mocht hij naar huis.
Kartonnen beschuitje Roland: ‘Ik ga nu nog drie keer per week naar het UZA en slik nog 27 pillen per dag, maar ik kan weer een leven opbouwen. Zo gaan we weer op pad met de mobilhome.’ Ook kan hij weer vrijwel normaal eten. ‘Dat eerste beschuitje in het ziekenhuis smaakte als karton’, lacht hij. ‘Net alsof mijn smaakpapillen nog niet mee wilden. Intussen eet ik echter als een wolf.’
Voorlopig is een dunnedarmtransplantatie alleen weggelegd voor patienten bij wie TPN geen optie meer is, bijvoorbeeld door complicaties. Om als standaard alternatief voor TPN in aanmerking te komen, zijn de risico’s van een transplantatie voorlopig nog te groot. ‘Zoals bij elke orgaantransplantatie is de levensduur van de donordarm ook eindig’, vervolgt Chapelle. ‘Na vijf jaar werkt het orgaan nog bij gemiddeld 50 à 60% van de patiënten. Doordat bij Roland alles echter goed verloopt, zijn we voor hem optimistisch.’
Roland geniet intussen opnieuw van alle grote en kleine dingen. ‘Er kan altijd iets mis lopen, maar daar denk ik zo min mogelijk aan. Ik probeer gewoon weer mijn leven te leiden’, klinkt het.