begraven is, zijn nooit slaaf van honger of hebzucht, maar wel van hun bloed, en dat is de enige slavernij die ze vrij aanvaarden, alsof het een natuurlijke staat of een genadestaat is. In deze warme, strenge heerschappij brengen ze hun bestaan door, ze veroordelen zich tot de hel, maken zich op voor het paradijs. Hun wet ligt in hun aderen. Buiten die wet is er niets wat vat op hun lotsbestemming heeft: de rede, angst noch enigerlei hoop. Alles wat Italianen doen is in overeenstemming met hun bloed. Ze omhelzen geen ideeÍn, geven zich niet over aan gevoelens, als die niet berusten op respect voor het menselijk leven. Vandaar dat aandoenlijke begrip voor andermans lichamelijk lijden. Om moreel leed malen ze niet zo, ja, soms lijken ze er bijna van te genieten, vooral bij anderen: en dan niet uit rancune, afgunst of een ander minderwaardig sentiment, maar uit een diep gevoel voor rechtvaardigheid, uit ervaring met de slechtheid en kleinheid van de mens. Omdat ze weten dat mensen allerlei vernedering, schande en wanhoop verdienen. Ten aanzien van het menselijk leven offeren ze elk ander begrip of gevoel op: hoewel ze, zo nodig, hun leven flink kunnen laten bezuren. Ze erkennen en rechtvaardigen daarom elke vorm van moreel geweld, ze erkennen noch rechtvaardigen enigerlei fysiek geweld. Deze oude, heilige af keer van bloed die bij alles wat ze doen en denken aan het licht treedt, maakt van 