Dutch - The Book of 1st Samuel the Prophet

Page 1


1Samuël

HOOFDSTUK1

1ErwaseenmanuitRamathaïm-Zofim,uithetgebergte vanEfraïm,enzijnnaamwasElkana,dezoonvanJeroham, dezoonvanElihu,dezoonvanTohu,dezoonvanZuf,een Efrathiet.

2Enhijhadtweevrouwen;denaamvandeenewasHanna, endenaamvandeanderewasPeninnaPeninnahad kinderen,maarHannahadgeenkinderen.

3DezemangingjaarlijkszijnstaduitomdeHEERvande hemelsemachteninSiloteaanbiddenenhemofferste brengen.OokdetweezonenvanEli,HofnienPinehas,de priestersvandeHEER,warendaar

4ToendetijdaanbrakdatElkanaofferde,gafhijaanzijn vrouwPeninnaenaanalhaarzonenendochterseendeel ervan

5MaaraanHannagafhijeenwaardigdeel,omdathijvan Hannahield.MaardeHEEREhadhaarschoottoegesloten.

6Enhaartegenstandstermaaktehaarooknogeenskwaad, omhaarkwaadtemaken,omdatdeHEEREhaarschoot hadtoegesloten.

7Enelkjaaropnieuw,alszijnaarhethuisvandeHEERE ging,maaktezijhaarkwaad;daaromhuildezijenatniet

8ToenzeiElkana,haarman,tegenhaar:Hanna,waarom huilje?Waaromeetjeniet?Waaromisjehartzobedroefd?

Benikjenietbeterdantienzonen?

9NadatzeinSilogegetenengedronkenhadden,stond HannaopDepriesterEligingopeenstoelzittenbijeen paalvandetempelvandeHEER

10EnzijwerdbitterinhaarzielenbadtotdeHEEREen weendebitter

11Enzijdeedeengelofteenzeide:HEEREvande legermachten,indienGijwerkelijkdeellendevanUw dienstmaagdzultaanzien,enaanmijgedachtigzultzijnen Uwdienstmaagdnietzultvergeten,maarUwdienstmaagd eenmannelijkkindzultgeven,danzalikhemaande HEEREgevenaldedagenvanzijnleven,engeen scheermeszalopzijnhoofdkomen

12Enhetgebeurde,terwijlzijvoorhetaangezichtvande HEEREbad,datElieenzegelophaarmondliet aanbrengen.

13Hannasprakinhaarhart;alleenhaarlippenbewogen, maarhaarstemwerdnietgehoordDaaromdachtElidatze dronkenwas.

14ToenzeiElitegenhaar:Hoelangblijfjenogdronken?

Laatdewijnvanjeaf

15MaarHannaantwoorddeenzei:Nee,mijnheer,ikben eenvrouwmeteenbedruktegeestIkhebgeenwijnof sterkedrankgedronken,maarikhebmijnzieluitgestort voorhetaangezichtvandeHEERE.

16Beschouwuwdienstmaagdnietalseendochtervan Belial,wantuitdeovervloedvanmijnklagenenmijn verdriethebiktotnutoegesproken.

17ToenantwoorddeElienzei:Gainvrede,enmogede GodvanIsraëluhetgebedverhorendatuvanHem gevraagdhebt.

18Enzijzei:Laatuwdienstmaagdgenadevindeninuw ogenToengingdevrouwheenenat,enhaargelaatwas nietlangersomber.

19Zijstondendesmorgensvroegop,bogenzichvoorhet aangezichtvandeHEEREneerenkeerdenterugnaarhun huisteRama.EnElkanahadgemeenschapmetzijnvrouw Hanna,endeHEEREdachtaanhaar 20Toendedagaanbrak,nadatHannazwangerwas geworden,baardezijeenzoon.ZijnoemdehemSamuël, omdatzijzei:‘OmdatikhemvandeHEEREgebedenheb’ 21ToengingdemanElkanametzijnhelehuisopwegom deHEEREhetjaarlijkseslachtofferenzijngelofteofferte brengen

22MaarHannagingnietmee,wantzehadtegenhaarman gezegd:Ikganietmeetotdathetkindgespeendis,endan zalikhemmeenemen,zodathijvoorhetaangezichtvande HEEREkanverschijnenendaarvooraltijdkanblijven 23EnElkana,haarman,zeitegenhaar:Doewatgoed voelt;blijftotjehemgespeendhebt;mogedeHEEREZijn woordgestanddoenDevrouwbleefdusengafhaarzoon deborsttotdatzehemgespeendhad.

24Toenhijgespeendwas,namzijhemmee,metdrie stieren,éénefameeleneenzakwijnZebrachthemnaar hethuisvandeHEEREinSilo.Hetkindwasnogklein.

25ToenslachttenzijeenstierenbrachtenhetkindnaarEli 26Enzijzeide:Mijnheer,zowaaralsgijleeft,mijnheer, ikbendevrouwdiehierbijustondentotdeHEEREbad.

27Voordezejongenhebikgebeden,endeHEEREheeft mijmijnbedegegeven,dieikvanHemgebedenheb 28DaaromhebikhemookaandeHEERuitgeleend; zolanghijleeft,zalhijaandeHEERuitgeleendzijnEnhij boogzichdaarvoordeHEERneer

HOOFDSTUK2

1ToenbadHannaenzei:Mijnhartverheugtzichinde HEERE,mijnhoornisverhoogdindeHEERE,mijnmond iswijdopengedaanovermijnvijanden,omdatikmij verheuginUwheil.

2ErisniemandheiliggelijkdeHEERE,wanteris niemandnaastU,enerisgeenrotsgelijkonzeGod.

3Spreeknietlangerovermoedigheid,laatgeenhoogmoed uituwmondkomenWantdeHEEREiseenGodvan kennis,doorHemwordendedadengetoetst.

4Debogenvandeheldenzijngebroken,enzijdie struikelen,wordenmetkrachtomgord

5Dieverzadigdwaren,hebbenzichverhuurdombrood,en diehongerhadden,hebbenopgehouden;zodatde onvruchtbareerzeventerwereldbrengt,enzijdieveel kinderenheeft,zwakwordt.

6DeHEEREdoodtenmaaktlevend;Hijdoetinhet dodenrijknederdalenenweeropstaan

7DeHEEREmaaktarmenmaaktrijk;Hijvernederten verhoogt

8Hijrichtdearmeopuithetstofenheftdeberooideop vandemesthoop,omhentezettentemiddenvande vorsten,enomhendetroonderheerlijkheidtedoen beërvenWantdepijlersderaardezijnvandeHEERE,en Hijheeftdewerelddaaropgesteld.

9Hijzaldevoetenvanzijngunstgenotenbewaren,ende goddelozenzullenzwijgenindeduisternis,wantdoor krachtzalniemandmachthebben.

10DetegenstandersvandeHEEREzullenverbrijzeld worden;uitdehemelzalHijoverhendonderenDe HEEREzaldeeindenderaarderichten,enHijzalZijn KoningsterktegevenendehoornZijnergezalfdeverhogen

11ElkanagingnaarRama,naarzijnhuis,endejongen diendedeHEEREonderhettoeziendoogvandepriester Eli 12DezonenvanEliwarenzonenvanBelial;zijkendende HEEREniet.

13Endepriesterswarengewoonmethetvolk,datwanneer iemandeenofferbracht,dedienaarvandepriesterkwam, terwijlhetvleeskookte,meteenvleeshaakmetdrietanden inzijnhand;

14Enhijsloeghetindepan,ofketel,ofketel,ofpot;al watdevleeshaakomhoogbracht,namdepriestervoor zichzelfZodedenzeinSilometalleIsraëlietendie daarheenkwamen.

15Nogvoordatzehetvethaddenlatenverbranden,kwam dedienaarvandepriesterenzeitegendeofferaar:Geef vleesomtebradenvoordepriester,wanthijwilgeen gekooktvleesvanu,maarrauw

16Enalsiemandtothemzouzeggen:Laatzehetvet onmiddellijklatenverbrandenenneemdanzoveelalsje zielbegeert,danzouhijhemantwoorden:Nee,maarje moethetmenugeven;enzoniet,danzalikhetmet geweldnemen.

17Daaromwasdezondevandejongemannenzeergroot voorhetaangezichtvandeHEERE,wantdemensen haddeneenafschuwvanhetoffervandeHEERE.

18SamueldiendevoorhetaangezichtvandeHEERE,nog eenkind,omgordmeteenlinnenlijfrok

19Ookmaaktezijnmoedereenrokjevoorhem,datzijelk jaaraanhembracht,wanneerzijmethaarmanopreisging omhetjaarlijkseoffertebrengen

20ToenzegendeEliElkanaenzijnvrouwenzei:Mogede HEERunageslachtvandezevrouwgevenvoordelening dieaandeHEERisverstrektEnzijgingennaarhuneigen huis.

21EndeHEERbezochtHanna,zodatzijzwangerwerden driezonenentweedochtersbaardeEnhetkindSamuël groeideopvoorhetaangezichtvandeHEER.

22Eliwasinmiddelszeeroudgewordenenhadgehoord watzijnzonenheelIsraëlhaddenaangedaan,enhoezij sliepenmetdevrouwendiebijeenwarengekomenbijde ingangvandetentvanontmoeting

23EnHijzeidetothen:Waaromdoetgijdit?WantIkhoor vanuwslechtedadendoorheelditvolk.

24Nee,mijnzonen,wanthetisgeengoedgeruchtdatik hoor;julliebrengenhetvolkvandeHEEREtot overtreding.

25Alseenmantegeneenanderzondigt,zalderechterhem oordelen;maaralsiemandtegendeHEEREzondigt,wie zaldanvoorhembidden?Tochluisterdenzijnietnaarde stemvanhunvader,omdatdeHEEREhenwildedoden

26EndejongeSamuëlgroeideopenhijwasingunst, zowelbijdeHEEREalsbijdemensen.

27ToenkwamereenmanGodsnaarElienzeitegenhem: ZozegtdeHEERE:BenIkduidelijkverschenenaanhet huisvanuwvader,toenzijinEgypte,inhethuisvande farao,waren?

28EnhebIkhemuitallestammenvanIsraëlgekozenom Mijnpriestertezijn,omopMijnaltaarteofferen,om reukwerktebrandenenomdeefodvoorMijnaangezicht tedragen?EnhebIkaanhethuisvanuwvaderalle vuuroffersvandeIsraëlietengegeven?

29Waaromverachtumijnslachtofferenmijnspijsoffer, datIkinmijnwoonplaatsgebodenheb?Eneertuuw zonenbovenMij,dooruteverzadigenmethethoogste offervanmijnvolkIsraël?

30DaaromzegtdeHEERE,deGodvanIsrael:Ikhebwel gezegd,datuwhuisenhethuisvanuwvadervoorMijn aangezichtzoudenwandelenvooreeuwig;maarnuzegtde HEERE:DatzijverrevanMij!WantwieMijeren,zalIk eren,maarwieMijverachten,zullengeringgeachtworden 31Zie,dedagenkomen,datIkuwarmendearmvanuws vadershuiszalafhouwen,zodatergeenoudemanmeerin uwhuiszalzijn

32Engijzulteenvijandinmijnwoningzien,inalde rijkdomdieGodaanIsraëlzalgeven;enerzalinuwhuis geenoudemantotineeuwigheidzijn

33Endemanvanu,dieIknietvanMijnaltaarzal uitroeien,zaluwogenverterenenuwhartbedroeven;enal denakomelingenvanuwhuiszullenstervenindebloei vanhunleven.

34Enditzalvoorueentekenzijn,watuwtweezonen, HofnienPinehas,zaloverkomen:opééndagzullenzij beidensterven.

35IkzalMijeentrouwepriesterdoenopstaan,diezal handelenovereenkomstigwatinMijnharteninMijn verstandis.Ikzalhemeenbetrouwbaarhuisbouwen,en hijzalvoorhetaangezichtvanMijngezalfdewandelentot ineeuwigheid

36Enhetzalgebeuren,datieder,dieovergeblevenisin uwhuis,zalkomenenvoorhembuigenvooreenstuk zilvereneenstukbrood,enzalzeggen:Stelmijtochaanin eenvandepriesterlijkediensten,dankanikeenstukbrood eten

HOOFDSTUK3

1EndejongeSamueldiendedeHEEREonderhet toeziendoogvanEli.EnhetwoordvandeHEEREwas kostbaarindiedagen;erwasgeenopenlijkvisioen

2Enhetgebeurdeindietijd,toenEliopzijnplaatslag,dat zijnogendofwerdenenhijnietmeerkonzien.

3ToendelampvanGoduitgingindetempelvande HEERE,waardearkvanGodstond,enSamuelteslapen lag,

4ToenriepdeHEERESamuel,enhijantwoordde:Hier benik

5EnhijsneldenaarElitoeenzei:Hierbenik,wantjij hebtmijgeroepenMaarhijzei:Ikhebnietgeroepen;ga weerliggen.Enhijgingheenengingliggen.

6EndeHEEREriepSamuelopnieuwToenstondSamuel op,gingnaarElienzei:Hierbenik,wantjijhebtmij geroepenMaarhijantwoordde:Ikhebnietgeroepen,mijn zoon;gaweerliggen.

7SamuelkendedeHEEREnogniet,enhetwoordvande HEEREwashemnognietgeopenbaard

8ToenriepdeHEERSamuelopnieuw,voordederdekeer Hijstondop,gingnaarElienzei:Hierbenik,wantjijhebt mijgeroepen.EnElibegreepdatdeHEERhetkind geroepenhad

9DaaromzeiElitegenSamuel:Galiggen,enalshijje roept,zuljezeggen:Spreek,HEERE,wantuwdienaar luistert'Samuelgingdusnaarzijnplaatsengingliggen

10ToenkwamdeHEERE,stonddaarenriepzoalsde anderekeren:Samuel,Samuel!ToenantwoorddeSamuel: Spreek,wantuwdienaarluistert

11ToenzeideHEEREtegenSamuel:Zie,Ikgaietsdoen inIsraël,zodatdeorenvaniederdieervanhoort,tuiten zullen

12OpdiedagzalIkaanElialhetgeenIkoverzijnhuis gesprokenheb,tenuitvoerbrengen.AlsIkbegin,zalIkhet ookvoleindigen

13WantIkhebhemgezegd,datIkzijnhuisvooreeuwig zaloordelen,omdeongerechtigheid,waarvanhijweet heeft,omdatzijnzonenzichverachtelijkhebbengemaakt, enhijhennietheeftbedwongen.

14DaaromhebIkaanhethuisvanEligezworendatde ongerechtigheidvanhethuisvanElinietdoorslachtoffer ofspijsofferverzoendzalworden,vooreeuwig.

15ToenSamueltotdemorgenbleefliggenendedeuren vanhethuisvandeHEEREopende,vreesdehijElihet visioentevertellen.

16ToenriepEliSamuelenzei:Samuel,mijnzoonEnhij antwoordde:Hierbenik

17Enhijzei:WatheeftdeHEEREtotugezegd?Verberg hettochnietvoormijGoddoeuhetzelfde,ja,nogerger, alsuietsvoormijverbergtvanalleswatHijtotugezegd heeft.

18EnSamuelverteldehemallesenverborgnietsvoorhem Enhijzei:HetisdeHEERE;laatHijdoenwatgoedisin zijnogen.

19ToengroeideSamuelop,endeHEEREwasmethem, enHijlietnietéénvanZijnwoordenonvervuld 20EnheelIsraël,vanDantotBerseba,wistdatSamuelals profeetvandeHEEREwasaangesteld

21EndeHEEREverscheenopnieuwteSilo,wantde HEEREopenbaardeZichaanSamuelteSilodoorhet woordvandeHEERE

HOOFDSTUK4

1ToenkwamhetwoordvanSamueltotheelIsraëlIsraël troktenstrijdetegendeFilistijnenenlegerdezichbij Eben-Haëzer,terwijldeFilistijnenzichbijAfeklegerden

2ToensteldendeFilistijnenzichoptegenoverIsraëlToen zijdestrijdaanbonden,werdIsraëldoordeFilistijnen verslagenZijversloegenhetlegerinhetveldongeveer vierduizendman

3Toenhetvolkinhetlegerkampkwam,zeidendeoudsten vanIsraël:WaaromheeftdeHEEREonsvandaagvoorde Filistijnengeslagen?Latenwedearkvanhetverbondvan deHEEREuitSilohalen,zodatdieons,wanneerhijbij onskomt,uitdehandvanonzevijandenkanredden

4ToenzondhetvolkbodennaarSiloomvandaardeark vanhetverbondvandeHEEREvandelegermachten,die tussendecherubsstaat,tehalenEndetweezonenvanEli, HofnienPinehas,warendaarbijdearkvanhetverbond vanGod

5ToendearkvanhetverbondvandeHEERinhet legerkampkwam,juichteheelIsraëlmeteenluidgejuich, zodatdeaardeervandreunde

6ToendeFilistijnenhetgeschreeuwhoorden,vroegenze zichaf:Watbetekentditluidegeschreeuwinhetlegervan deHebreeën?ZebegrependatdearkvandeHEERinhet legerwasgekomen

7ToenwerdendeFilistijnenbang,wantzezeiden:Godis inhetlegergekomen.Enzezeiden:Weeons,wantzoiets isertotnutoenietgebeurd

8Weeons,wiezalonsreddenuitdehandvandeze machtigegoden?Hetzijndezelfdegodendiede Egyptenarenindewoestijnmetallerleiplagentroffen

9Weessterkengedraagualsmannen,Filistijnen,zodatu deHebreeënnietalsslavenbehandelt,zoalszijuzijn geweestStelualsmannenopenstrijd

10ToenstredendeFilistijnen,enIsraëlwerdverslagen,en zijvluchtten,iedernaarzijntentenErontstondeenzeer groteslachting,wantvanIsraëlvielendertigduizendman voetvolk.

11EndearkvanGodwerdbuitgemaakt,endetweezonen vanEli,HofnienPinehas,werdengedood

12ToenrendeeenBenjaminietuithetlegerwegenkwam opdiezelfdedaginSiloaan,metgescheurdeklerenen aardeopzijnhoofd

13Entoenhijaankwam,zie,Elizatopeenstoellangsde wegenwachtte,wantzijnhartbeefdevanwegedearkvan GodEntoendemanindestadkwamenhetvertelde, schreeuwdedehelestadhetuit.

14ToenElihetgeluidvanhetgeschreeuwhoorde,vroeg hij:Watbetekenthetgeluidvandittumult?Demankwam snelnaarbinnenenverteldehetEli.

15Eliwasachtennegentigjaaroud,enzijnogenwarendof, zodathijnietkonzien

16ToenzeidemantegenEli:Ikbendegenedieuithet legerisgekomen,enikbenvandaaguithetlegergevlucht Enhijvroeg:Watisdaargebeurd,mijnzoon?

17Toenantwoorddedebodeenzeide:Israëlisvoorde Filistijnenopdevluchtgeslagen;erisookeengrote slachtingonderhetvolkgekomen;ookuwtweezonen, HofnienPinehas,zijngestorven,endearkGodsis buitgemaakt

18Enhetgebeurde,toenhijmeldingmaaktevandeark vanGod,dathijachterovervandestoelnaastdepoortviel, enzijnnekbrak,enhijstierf;wanthijwaseenoudeen zwareman,enhijhadIsraëlveertigjaargeregeerd

19Enzijnschoondochter,devrouwvanPinehas,was zwangerenophetpunttebarenToenzijhetbericht hoordedatdearkvanGodwasbuitgemaaktendathaar schoonvaderenhaarmangestorvenwaren,boogzijzich diepneerenkreegweeën,wanthaarweeënhaddenhaar overvallen

20Enrondhaarsterfdagzeidendevrouwendiebijhaar stondentegenhaar:Weesnietbang,wantjehebteenzoon gebaard.Maarzijantwoorddenietenschonkergeen aandachtaan

21EnzijnoemdehetkindIkabod,zeggende:Deeerisvan Israëlgeweken,omdatdearkvanGodbuitgemaaktwerd, envanwegehaarschoonvaderenhaarman.

22Enzijzeide:DeeerisvanIsraëlgeweken,wantdeark Godsisweggenomen

HOOFDSTUK5

1ToennamendeFilistijnendearkvanGodmeeen brachtendievanEben-HaëzernaarAsdod

2ToendeFilistijnendearkvanGodhaddenmeegenomen, brachtenzedienaarhethuisvanDagonenzettenzehaar bijDagonneer

3ToendeinwonersvanAsdoddevolgendemorgenvroeg opstonden,zie,Dagonlagmetzijngezichtteraardevoor dearkvandeHEEREZenamenDagonenzettenhem weeropzijnplaats.

4Toenzijdevolgendemorgenvroegopstonden,zie, Dagonlagmetzijngezichtopdegrondvoordearkvande HEEREHethoofdvanDagonenzijnbeidehandpalmen warenopdedrempelafgehakt.AlleendestompvanDagon wasovergebleven

5DaaromhebbendepriestersvanDagon,enallendiehet huisvanDagonbinnengaan,totopdezedagdedrempel vanDagoninAsdodnietbetreden

6MaardehandvandeHEEREdruktezwaaropde inwonersvanAsdod,zodatHijhenverdelgdeenmet zwerensloeg,zowelAsdodalsdeomgevingervan

7ToendemannenvanAsdodzagendatditzowas,zeiden zij:DearkvandeGodvanIsraëlzalnietbijonsblijven, wantzijnhandishardtegenonsentegenDagon,onzegod 8Daaromstuurdenzijbodenenriepenallestadsvorsten vandeFilistijnenbijeen,enzeiden:Watmoetenwedoen metdearkvandeGodvanIsraël?Zijantwoordden:Laat dearkvandeGodvanIsraëlnaarGatgebrachtworden.En zijbrachtendearkvandeGodvanIsraëldaarheen 9Enhetgebeurde,nadatzijhetrondgedragenhadden,dat dehandvandeHEEREzichtegendestadkeerdeenhaar eenzeergroteverwoestingtoebracht;enHijtrofde mannenvandestad,vankleintotgroot,enzijhadden zwereninhunschaamstreek.

10DaaromzondenzijdearkvanGodnaarEkronEnhet gebeurde,toendearkvanGodinEkronaankwam,datde Ekronietenschreeuwden:ZehebbendearkvandeGodvan Israëlnaaronstoegebrachtomonsenonsvolktedoden 11Toenstuurdenzijbodenenriepenallestadsvorstenvan deFilistijnenbijeen,enzeiden:LaatdearkvandeGodvan Israëlterugkerennaarzijnplaats,zodathijonsenonsvolk nietdoodtWanterwaseendodelijkeverwoestinginde helestad;dehandvanGodwasdaarzeerzwaar.

12Endemannendienietstierven,werdenmetdezweren geslagen;enhetgeschreeuwvandestadsteegoptotaande hemel.

HOOFDSTUK6

1DearkvandeHEEREbleefzevenmaandeninhetland vandeFilistijnen

2ToenriependeFilistijnendepriestersendewaarzeggers envroegen:WatmoetenwijmetdearkvandeHEERE doen?Zegonswaarmeewijhaarnaarzijnplaatsmoeten sturen

3Enzijzeiden:IndiengijdearkvandeGodvanIsraël wegzendt,zodoetgijdatnietleeg,maargeeftHeminelk gevaleenschuldofferterug;danzultgijgenezenworden, enhetzalubekendworden,waaromZijnhandnietvanu afwijkt

4Toenvroegenze:Watishetschuldofferdatwehem moetenteruggeven?Zeantwoordden:Vijfgoudenzweren envijfgoudenmuizen,overeenkomstighetaantal stadsvorstenvandeFilistijnen,wantéénplaagheeftjullie allenenjulliestadsvorstengetroffen

5Daarommoetuafbeeldingenmakenvanuwuitwerpselen envanuwmuizendiehetlandvernielen,enumoeteer

gevenaandeGodvanIsraëlMisschienzalHijdanzijn handvanu,vanuwgodenenvanuwlandafwenden.

6Waaromverhardtudanuwhart,zoalsdeEgyptenarenen defaraohunhartverhardden?Hebbenzij,toenhij wonderbaarlijkonderhenhadgehandeld,hetvolkniet latengaanenzijzijnvertrokken?

7Maaknueennieuwewagen,neemtweemelkkoeien, waaraangeenjukisgekomen,binddekoeienvoorde wagenvastenbrenghunkalverenvanhennaarhuis

8NeemdearkvandeHEEREenleghaaropdewagen Doedegoudenvoorwerpendieuhemalsschuldoffer teruggeeft,indekisternaastStuurhaarweg,zodatzeweg kangaan.

9Enzie,alsdielangsdewegvanzijngebiednaarBethSemesgaat,danheefthijonsditgrotekwaadaangedaan Enzoniet,danzullenwijwetendathetnietzijnhandwas dieonstrof,maardatheteentoevalwasdatonsoverkwam 10Endemannendedenaldus;zijnamentweemelkkoeien, bondenzevoordewagenenslotenhunkalverenopinhun huis

11ToenlegdenzijdearkvandeHEEREopdewagen,met dekistmetdegoudenmuizenendebeeldenvanhun gezwellen

12DekoeiennamenderechtewegnaardewegvanBethSemesenvolgdendegebaandeweg,terwijlzijloeiend voortgingenennietnaarrechtsofnaarlinksafwekenDe stadsvorstenvandeFilistijnenvolgdenhentotaanhet gebiedvanBeth-Semes.

13DeinwonersvanBeth-Semeswarenbezigde tarweoogstinhetdalbinnentehalenToenzehunogen opsloegen,zagenzedearkenzewarenblijdietezien.

14ToenkwamdewagenophetveldvanJozua,eenman uitBeth-Semiet,enbleefdaarstaan,waareengrotesteen lag.Zijkloofdenhethoutvandewagenenofferdende koeienalsbrandofferaandeHEERE

15ToenhaaldendeLevietendearkvandeHEEREweg, metdekistdieerbijwas,waarindegoudenedelstenen lagen,enlegdenzeopdegrotesteenDemannenvan Beth-Semesofferdenopdiezelfdedagbrandoffersen slachttenslachtoffersaandeHEERE.

16ToendevijfstadsvorstenvandeFilistijnenditzagen, keerdenzijdiezelfdedagterugnaarEkron

17DitzijndegoudenzwerendiedeFilistijnenals schuldofferaandeHEEREteruggaven:voorAsdodéén, voorGazaéén,voorAskelonéén,voorGathéén,voor Ekronéén.

18Endegoudenmuizen,overeenkomstighetgetalvanal destedenderFilistijnen,dietoebehoordenaandevijf stadsvorsten,zoweldeversterktestedenalsdedorpenop hetplatteland,totaandegrotesteenvanAbel,waaropzij dearkvandeHEEREneergezethadden;diesteenistotop dezedagovergeblevenophetveldvanJozua,deBethSemiet

19EnhijdooddedemannenvanBeth-Semes,omdatzijin dearkvandeHEEREhaddengekeken;ja,hijdooddevan hetvolkvijftigduizendenzeventigmanEnhetvolk rouwde,omdatdeHEEREeengrootdeelvanhetvolkmet eengroteslachtinghadgeslagen

20ToenzeidendemannenvanBeth-Semes:Wiekanvoor hetaangezichtvandezeheiligeHEEREGodbestaan?En naarwiezouHijvanonsopgaan?

21ToenzondenzijbodennaardeinwonersvanKirjatJearimomtelatenweten:DeFilistijnenhebbendearkvan deHEEREteruggebracht;komafenhaalhaarop

HOOFDSTUK7

1ToenkwamendemannenvanKirjat-Jearimenhaalden dearkvandeHEEREop,enbrachtendienaarhethuisvan AbinadabopdeheuvelOokheiligdenzijzijnzoonEleazar omdearkvandeHEEREtebewaken

2Enhetgebeurde,terwijldearkinKirjat-Jearimverbleef, datereenlangetijdwas,wanthetwastwintigjaar;enhet gehelehuisvanIsraëltreurdeomdeHEERE.

3ToenzeiSamueltothethelehuisvanIsraël:Alsuzich metheeluwharttotdeHEEREbekeert,doedande vreemdegodenendeAstartesuituwmiddenweg.Richt uwhartopdeHEEREendienHemalleenDanzalHiju reddenuitdehandvandeFilistijnen

4ToendedendeIsraëlietendeBaälsendeAstartesweg, enzijdiendenalleendeHEERE

5ToenzeiSamuel:‘RoepheelIsraëlbijeeninMizpa,dan zalikvoorutotdeHEEREbidden.

6ToenverzameldenzijzichinMizpa,puttenwateren gotenhetuitvoorhetaangezichtvandeHEEREZij vasttendiedagenzeidendaar:Wijhebbentegende HEEREgezondigdSamuelrichttedeIsraëlieteninMizpa

7ToendeFilistijnenhoordendatdeIsraëlietenzichin Mizpaverzameldhadden,trokkendestadsvorstenvande FilistijnentegenIsraëlopToendeIsraëlietendithoorden, werdenzebangvoordeFilistijnen

8ToenzeidendeIsraëlietentegenSamuel:Houdnietop vooronstotdeHEERE,onzeGod,teroepen,opdatHijons uitdehandvandeFilistijnenverlossenzal

9ToennamSamueleenspeenlamenofferdehetinzijn geheelalsbrandofferaandeHEEREToenriepSamuel voorIsraëltotdeHEERE,endeHEEREverhoordehem

10TerwijlSamuelbezigwashetbrandofferteofferen, kwamendeFilistijnenopomtegenIsraëltestrijdenMaar deHEERElietdiedagmetgeweldigedonderoverde Filistijnendonderenenbrachtheninverwarring,zodatzij doorIsraëlverslagenwerden

11ToentrokkendemannenvanIsraëluitMispa, achtervolgdendeFilistijnenenversloegenhen,totdatzij Betkarbereikten

12ToennamSamueleensteen,legdedietussenMizpaen SenennoemdehemEben-Haëzer.Hijzei:‘Totnutoe heeftdeHEERonsgeholpen’

13ToenwerdendeFilistijnenvernederdenkwamenzij nietmeerinhetgebiedvanIsraëlDehandvandeHEERE wasechtertegendeFilistijnen,aldedagenvanSamuel

14EndestedendiedeFilistijnenvanIsraëlhadden afgenomen,werdenaanIsraëlteruggegeven,vanEkrontot Gat;endeomliggendegebiedenbevrijddeIsraëluitde handenvandeFilistijnenEnerwasvredetussenIsraëlen deAmorieten

15SamuelwasrechteroverIsraël,aldedagenvanzijn leven.

16EnhijtrokvanjaartotjaarrondnaarBethel,Gilgalen Mizpa,enhijrichtteIsraëlinaldieplaatsen

17EnhijkeerdeterugnaarRama,wantdaarwaszijnhuis; endaarrichttehijIsraël;endaarbouwdehijeenaltaarvoor deHEERE

HOOFDSTUK8

1ToenSamueloudgewordenwas,steldehijzijnzonentot rechtersoverIsraëlaan.

2DenaamvanzijneerstgeborenewasJoëlendenaamvan zijntweedewasAbiaZijwarenrechtersinBerseba

3Enzijnzonenwandeldennietinzijnwegen,maargingen opzoeknaargewin,namensteekpenningenaanen verdraaidenhetrecht

4ToenverzameldenzichalleoudstenvanIsraëlen kwamennaarSamuelinRama,

5Enhijzeitegenhem:Zie,ubentoudgeworden,enuw zonenwandelennietinuwwegen;stelnueenkoningover onsaan,dieonszalrichten,zoalsallevolkenhebben gedaan

6MaardezaakwasslechtindesmaakbijSamuel,toenze zeiden:GeefonseenkoningomonsteleidenEnSamuel badtotdeHEERE

7ToenzeideHEEREtegenSamuel:Luisternaarhetvolk, inalleswatzetegenjezeggenWantzehebbennietjou verworpen,maarMijhebbenzeverworpen,namelijkdatIk nietoverhenzouregeren.

8Overeenkomstigaldedadendiezijgedaanhebbenvanaf dedagdatIkhenuitEgypteleidde,totopdezedag, waarbijzijMijverlietenenanderegodendienden,zodoen zijookjegensu

9Luisterdaaromnunaarhen,maarspreekhentoch nadrukkelijkaanenmaakhunbekendhoedekoningdie overhenzalregeren,zalhandelen

10ToenverteldeSamuelaldewoordenvandeHEERE aanhetvolkdathemomeenkoninggevraagdhad.

11Enhijzeide:Ditzaldehandelwijzezijnvandekoning dieoveruregerenzal:hijzaluwzonennemenenhenvoor zichopstellenopzijnwagensenomzijnruiterstezijn;en sommigenzullenvoorzijnwagensuitlopen

12Enhijzalhemoverstenoverduizendenoverstenover vijftigaanstellen,enhenaanstellenomzijnakkerte ploegenenzijnoogstbinnentehalen,enomzijn oorlogstuigenzijnstrijdwagenstevervaardigen

13Enhijzaluwdochtersnemenombanketbakkers, kokkinnenenbakkerstezijn

14Uwakkers,wijngaardenenolijfgaarden,debesteervan, zalhijinbeslagnemenenaanzijndienarengeven.

15Enhijzalhettiendedeelvanuwzaadenvanuw wijngaardennemenenaanzijnhovelingenenzijndienaren geven.

16Uwslaven,uwslavinnen,uwbestejongemannenenuw ezelszalhijnemenenvoorzijnwerkgebruiken.

17Hijzalhettiendedeelvanuwschapennemen,enuzult hemtotslavenzijn

18Engijzulttediendageroepenvanwegeuwkoning,die gijuverkorenhebt,maardeHEEREzalutediendageniet horen

19MaarhetvolkweigerdenaarSamuëlteluisterenenzei: Nee,wijwillentocheenkoningoveronshebben 20opdatookwijzullenzijnalsalleanderevolken,en opdatonzekoningonszalrichten,enhijzalvoorons uittrekkenenonzeoorlogenzalvoeren

21ToenSamuëlaldewoordenvanhetvolkhoorde,bracht hijzevoordeorenvandeHEEREover.

22ToenzeideHEERtegenSamuel:Luisternaarhunstem ensteleenkoningvoorhenaan.Entegendemannenvan IsraëlzeiSamuel:Ga,iedernaarzijneigenstad

HOOFDSTUK9

1ErwaseenmanuitBenjamin,dieKisheetteHijwasde zoonvanAbiël,dezoonvanZeror,dezoonvanBechorath, dezoonvanAfia,eenBenjaminiet,eenmachtigman 2Hijhadeenzoon,Saulgeheten,eenjongemanvan aanzieneneenmanvanaanzienOnderdeIsraëlietenwas niemandmooierdanhijVanafzijnschouderstotaande hemelovertrofhijalhetvolk.

3EndeezelinnenvanKis,Saulsvader,warenverloren ToenzeiKistegenzijnzoonSaul:Neemnueenvande dienarenmeeenstaop,gadeezelinnenzoeken.

4HijtrokdoorhetgebergtevanEfraïmentrokdoorhet landvanSalisa,maarmenvondhennietDaarnatrokhij doorhetlandvanSalim,maardaarwarenzijniet.Enhij trokdoorhetlandvandeBenjaminieten,maarmenvond henniet

5ToenzijinhetgebiedZufgekomenwaren,zeiSaultegen zijndienaardiebijhemwas:Kom,latenweterugkeren Anderslaatmijnvaderdezorgvoordeezelsachterwegeen moethijvooronszorgen.

6EnHijzeidetotHem:Zietoch,erisindezestadeenman Gods,enhijiseenmanvanaanzien;alwathijzegt,zal zekergebeuren.Latenwijnudaarheengaan;misschienkan hijonsdewegwijzen,waarheenwijmoetengaan

7ToenzeiSaultegenzijnknecht:Maaralswijgaan,wat zullenwijdanvoordiemanmeebrengen?Hetbroodin onzevatenisopenerisgeengeschenkomaandeman GodsmeetebrengenWathebbenwij?

8ToenantwoorddededienaarSaulnogmaalsenzeide:Zie, ikhebhiereenvierdedeelvaneensjekelzilverbijdehand; datzalikdemanGodsgeven,opdathijonsonzeweg bekendmaakt.

9(VroegerzeimeninIsraël,wanneeriemandGodwilde raadplegen,hetvolgende:Kom,latenwenaardeziener gaan.Wantiemanddienuprofeetgenoemdwordt,werd vroegerzienergenoemd)

10ToenzeiSaultegenzijndienaar:Goedgesproken,kom, latenwegaan.Zegingendusnaardestadwaardeman Godswas

11Entoenzijdeheuvelopgingennaardestad,kwamenzij jongemeisjestegendienaarbuitengingenomwaterte putten,enzijvroegenhun:Isdezienerhier?

12Enzijantwoorddenhunenzeiden:Hijiser!Zie,Hijis vooruwaangezicht;haastunu,wantHijisvandaaginde stadgekomen,wanterisvandaageenoffervanhetvolkop dehoogte

13Zodrauindestadkomt,zultuhemmeteenvinden, voordathijnaardehoogtegaatomteetenWanthetvolk zalnietetentotdathijkomt,omdathijhetofferzegent,en daarnaetenzewatgelastisStadaaromop,want omstreeksdezetijdzultuhemvinden

14Zijgingentoendestadin.Toenzijindestadkwamen, zie,daarkwamSamuelhuntegemoet,diedehoogtewilde beklimmen

15DeHEERhadSamueleendagvoordekomstvanSaul inhetoorgefluisterd:

16Morgenomstreeksdezetijdzalikeenmanuithetland vanBenjaminnaarjesturen.Jijmoethemzalventotleider overmijnvolkIsraëlHijzalmijnvolkverlossenuitde handvandeFilistijnen.Ikhebmijnvolkgezien,enhun geroepistotMijgekomen.

17ToenSamuelSaulzag,zeideHEERtegenhem:Zie,dit isdemanoverwieIkmetjegesprokenheb!Dezezalover mijnvolkregeren.

18ToentradSaulbijSamuelindepoortenzei:Vertelmij tochwaarhethuisvandezieneris

19ToenantwoorddeSamuelaanSaulenzeide:Ikbende ziener;gavoormijuitnaardehoogte,wantvandaagzultu metmijeten,enmorgenzalikulatengaanenualles verkondigenwatinuwhartis

20Enwatuwezelinnenbetreft,diedriedagengeleden verlorenzijngegaan,bedenkdieniet;wantzezijn gevondenEnopwieisalhetverlangenvanIsraëlgericht? Ishetnietopuenopheeluwfamilie?

21ToenantwoorddeSaulenzeide:Beniknieteen Benjaminiet,uitdekleinstevandestammenvanIsraël,en ismijngeslachthetkleinstevanallegeslachtenvande stamBenjamin?Waaromspreektgijdanzototmij?

22ToennamSamuelSaulenzijndienaarmee,brachthen indeeetzaalenliethenzittenopdeeersteplaats,te middenvandegenodigden,ongeveerdertigpersonen.

23ToenzeiSamueltegendekoster:Brenghetstukdatik jegegevenhebenwaarvanikjegezegdhebhetnaastje neerteleggen.

24Toennamdekokdeschouderenwateroplagopen zettedievoorSaulneerToenzeiSamuel:Zie,waternog overis!Zetdatvooruneereneet,wanthetistotopdedag vanvandaagvoorubewaardgebleven,sindsikzeidatik hetvolkhaduitgenodigdZoatSauldiedagmetSamuel 25Toenzijvandehoogtenaardestadwarenafgedaald, sprakSamuelmetSaulophetdakvanhethuis

26ToenstondenzijvroegopEnhetgeschieddetegenhet aanbrekenvandedag,datSamuelSaulnaarhetdakvan hethuisriepenzei:Staop,danzalikjewegsturenEn Saulstondop,enzijbeidengingennaarbuiten,hijen Samuel.

27Terwijlzijnaarheteindevandestadafdaalden,zei SamueltegenSaul:Zegdedienaardathijvooronsuitgaat Enhijgingverder,maarblijfjijnogevenstaan,danzalik jehetwoordvanGodbekendmaken

HOOFDSTUK10

1ToennamSamueldekruikmetolie,gootdieoverzijn hoofdenkustehemHijzei:‘IsdatnietomdatdeHEER jougezalfdheefttotvorstoverzijnerfdeel?

2Wanneeruvandaagvanmijweggegaanbent,zultutwee mannenvindenbijhetgrafvanRachel,inhetgebiedvan Benjamin,teZelzaZijzullentegenuzeggen:De ezelinnendieugingzoeken,zijngevondenMaarzie,uw vaderheeftdezorgvoordeezelinnenverlatenenis bedroefdoveruHijzegt:Watmoetikvoormijnzoon doen?

3DanzultuvandaarverdergaanenindevlaktevanTabor komenDaarzullenudriemannenontmoetendienaar BethelopwegzijnnaarGod.Deeendraagtdrie geitenbokjes,deanderdriebrodenendederdeeenzak wijn

4Enzijzullenugroetenenutweebrodengeven,dieuuit hunhandenmoetaannemen.

5DaarnazultubijdeheuvelvanGodkomen,waarde bezettingvandeFilistijnenis.Wanneerudanbijdestad komt,zultueengroepprofetenontmoeten.Zijkomenvan dehoogteaf,meteenluit,eentrommel,eenfluiteneen harpvoorzichuitZijzullenprofeteren

6EndeGeestvandeHEEREzaloverukomen,enuzult methenprofeteren,enuzultineenandermensveranderen

7Wanneerdezetekenenoverukomen,moetudoenwatde gelegenheidbiedt,wantGodismetu

8GavoormijuitnaarGilgalZie,ikkomnaarutoeom brandoffersteofferenenvredeoffersteslachten.Zeven dagenmoetuwachten,totdatikbijukomenutekennen geefwatumoetdoen

9Enhetgebeurde,toenhijzichvanSamuelafkeerde,dat Godhemeenanderhartgaf;enaldezetekenengebeurden opdiedag

10Toenzijbijdeheuvelkwamen,zie,daarkwamhemeen groepprofetentegemoet,endeGeestvanGodkwamop hem,enhijprofeteerdeinhunmidden

11Enhetgebeurde,toenallendieHemvantevorenkenden, zagendatHij,zie,profeteerdeonderdeprofeten,dathet volktotelkaarzei:WatisditdatdezoonvanKis overkomenis?IsSaulookonderdeprofeten?

12Eniemanduitdiezelfdeplaatsantwoorddeenzei:Maar wieishunvader?Daaromisheteenspreekwoord geworden:IsSauldanookonderdeprofeten?

13Toenhijklaarwasmetprofeteren,kwamhijopde hoogte

14ToenzeiSaulsoomtegenhemenzijndienaar:Waar zijnjullieheengegaan?Enhijantwoordde:Omde ezelinnentezoekenToenwijzagendatzenergenste vindenwaren,gingenwijnaarSamuel.

15ToenzeideoomvanSaul:Vertelmijtoch,watSamuel tegenjegezegdheeft

16ToenzeiSaultegenzijnoom:Hijheeftonsduidelijk vertelddatdeezelinnengevondenzijnMaaroverde kwestievanhetkoninkrijk,waaroverSamuelgesproken had,heefthijhemnietsverteld.

17ToenriepSamuelhetvolkbijeenbijdeHEEREin Mizpa

18EntotdeIsraëlietenzeideHij:ZozegtdeHEERE,de GodvanIsraël:IkhebIsraëluitEgyptegeleidenugered uitdehandderEgyptenarenenuitdehandvanalde koninkrijkenenvanhen,dieuverdrukten.

19EnuhebtvandaaguwGodverworpen,dieuZelfuital uwbenauwdhedenenverdrukkingenheeftgered,enuhebt tegenHemgezegd:Nee,steltocheenkoningoveronsaan VerschijndaaromnuvoorhetaangezichtvandeHEERE, geordendnaaruwstammenenduizenden

20ToenSamuelallestammenvanIsraëlbijeenhad gebracht,werddestamBenjamingevangengenomen

21ToenhijdestamBenjamin,geordendnaarhunfamilies, lietnaderen,werddefamilievanMatrigevangengenomen OokSaul,dezoonvanKis,werdgevangengenomenToen zehemzochten,washijniettevinden.

22DaaromraadpleegdenzijdeHEEREverder,ofdieman daarnogeenszoukomenEndeHEEREantwoordde:Zie, hijheeftzichtussenhetmateriaalverborgen.

23EnzijsneldenheenenhaaldenhemvandaarEntoen hijtussendemensenstond,washij,watzijnschoudersen hoogtebetreft,hogerdanalhetvolk

24ToenzeiSamueltegenheelhetvolk:‘Zienjulliehem diedeHEERheeftuitgekozen?Iserniemandzoalshij onderheelhetvolk?’Enheelhetvolkjuichteenriep:‘God behoededekoning’

25ToenverteldeSamuelhetvolkoverdekoninklijke plicht,schreefdieineenboekenlegdedievoordeHEER neerDaarnastuurdeSamuelhethelevolkweg,iedernaar zijnhuis

26OokSaulgingnaarGibea,eneengroepmannen,wier hartenGodhadaangeraakt,gingmethemmee.

27MaardeBelialszeiden:Hoezaldezemanonsredden? Enzeverachttenhemenbrachtenhemgeengeschenken Maarhijbleefstil.

HOOFDSTUK11

1ToentrokNahas,deAmmoniet,openlegerdezichtegen JabesinGileadAllemannenvanJabeszeidentegenNahas: Sluiteenverbondmetons,danzullenwijudienen.

2ToenantwoorddedeAmmonietNahashun:Opdeze voorwaardezalikeenverbondmetusluiten:datikaluw rechterogenuitslaendatalseenschandeopheelIsraëlzal leggen

3ToenzeidendeoudstenvanJabestegenhem:Geefons zevendagenuitstel,zodatwijbodenkunnensturennaarhet helegebiedvanIsraëlEnalserdanniemandisdieonskan redden,zullenwijnaarutoekomen

4ToenkwamendebodenteGibeavanSaulenbrachten hetvolkopdehoogtevandegebeurtenissenHethelevolk verhiefzijnstemenweende

5Enzie,Saulkwamachterdekuddeaan,dievanhetveld was,enSaulvroeg:Watscheelthetvolk,datzijhuilen?En zijverteldenhemhetnieuwsvandemannenvanJabes 6ToenSauldithoorde,werdhijzoboosdatdeGeestvan Godophemkwam

7Hijnameenjukossen,haktezeinstukkenenlietzedoor dehandvanbodendoorheelIsraëlsturen,metde boodschap:Wienietmeegaat,SaulenSamuelvolgt,zozal metzijnossengebeurenDevrezedesHerenvieloverhet volk,enzijtrokkeneensgezinduit.

8ToenhijheninBezektelde,bedroeghetaantal Israëlietendriehonderdduizend,endemannenvanJuda dertigduizend.

9Enzijzeidentotdebodendiegekomenwaren:Dit moetenjullietegendemannenvanJabesinGileadzeggen: Morgen,tegendietijd,alsdezonheetis,zullenjulliehulp krijgenEndebodenkwamenenverteldenhetaande mannenvanJabes,enzijwarenverheugd 10DaaromzeidendemannenvanJabes:Morgenzullen wijnaarutoekomen,endankuntumetonsdoenwatu goeddunkt

11Enhetgebeurdedevolgendedag,datSaulhetvolkin driegroepenverdeeldeDezekwamenindemorgenwake middeninhetlegerenversloegendeAmmonieten,totdat hetheetstvandedagwerdEnhetgebeurde,datdegenen dieovergeblevenwaren,verspreidraakten,zodaterniet tweevanhenbijelkaarbleven.

12ToenzeihetvolktegenSamuel:Wieishetdiegezegd heeft:ZalSauloveronsregeren?Brengdiemannen,dan kunnenwijzedoden

13EnSaulzeide:Erzalhedenniemandgedoodworden, wanthedenheeftdeHEEREverlossinginIsraëlbewerkt.

14ToenzeiSamueltegenhetvolk:Kom,latenwenaar Gilgalgaanendaarhetkoningschapvernieuwen

15ToentrokhethelevolknaarGilgal,enmenmaakteSaul daartotkoningvoorhetaangezichtvandeHEERE,te Gilgal,enbrachtdaarvredeoffersvoorhetaangezichtvan deHEERESaulenallemannenvanIsraëlverheugden zichdaarzeer

HOOFDSTUK12

1ToenzeiSamueltegenheelIsraël:Zie,ikhebnaaru geluisterdinalleswatumijgezegdhebt,enikhebeen koningoveruaangesteld

2Ennu,zie,dekoningwandeltvooruwaangezicht;enik benoudengrijs,enzie,mijnzonenzijnbiju,enikheb vooruwaangezichtgewandeldvanmijnkinderjarenaftot opdezedag.

3Zie,hierbenik,getuigtegenmijvoordeHEEREenvoor zijngezalfde:Wiensrundhebikgenomen,wiensezelheb ikgenomen,wiehebiktekortgedaan?Wiehebik onderdrukt,wiehebikomgekocht,omdaarmeemijnogen teverblinden?Ikzalhetuvergoeden

4Enzijzeiden:Gijhebtonsniettekortgedaan,noch onderdrukt,engijhebtvanniemandietsgenomen 5EnHijzeidetothen:DeHEEREisGetuigetegenu,en Zijngezalfdeishedengetuige,datgijnietsinmijnhand hebtgevondenEnzijantwoordden:HijisGetuige 6ToenzeiSamueltegenhetvolk:HetisdeHEERdie MozesenAäronheeftdoenopkomenendieuw vooroudersuithetlandEgypteheeftgeleid

7Nudan,blijfstilstaan,danzalikvoorhetaangezichtvan deHEEREmeturechtsprekenoverallerechtvaardige dadenvandeHEERE,dieHijaanuenuwvoorouders gedaanheeft

8ToenJakobinEgyptekwamenuwvoorouderstotde HEEREriepen,zonddeHEEREMozesenAäronZij leiddenuwvooroudersuitEgypteenlietenhenindeze plaatswonen.

9ToenzijdeHEERE,hunGod,vergaten,leverdeHijhen overindehandvanSisera,debevelhebbervanhetleger vanHazor,indehandvandeFilistijnenenindehandvan dekoningvanMoab,endiestredentegenhen

10ToenriepenzijtotdeHEEREenzeiden:Wijhebben gezondigd,omdatwijdeHEEREhebbenverlatenende BaälsendeAstarteshebbengediendNudan,redonsuit dehandvanonzevijanden,danzullenwijUdienen

11ToenzonddeHEEREJerubbaäl,Bedan,Jeftaen Samuel,enHijreddeuuitdehandvanuwvijanden rondomu,zodatuveiligwoonde

12ToenuzagdatNahas,dekoningvandeAmmonieten, tegenuoptrok,zeiutegenmij:Nee,tochzaleenkoning overonsregeren,terwijldeHEERE,uwGod,uwKoning is

13Nudan,zie,dekoningdieugekozenhebtendieu begeerdhebt!Enzie,deHEEREheefteenkoningoveru aangesteld

14AlsudeHEEREvreest,HemdientennaarZijnstem luistertennietinopstandkomttegenhetbevelvande HEERE,danzultu,enookdekoningdieoveruregeert,de HEERE,uwGod,blijvenvolgen.

15MaaralsunietluistertnaardestemvandeHEERE,en uverzettegenhetbevelvandeHEERE,danzaldehand vandeHEEREtegenuzijn,zoalstegenuwvoorouders 16Nudan,staopenaanschouwdezegrotezaakdiede HEEREvooruwogenzaldoen

17Ishetvandaagnietdetarweoogst?IkzaldeHEERE aanroepen,enHijzaldonderenregensturen,zodatuzult inzienenzienhoegrootuwslechtheidis,dieuindeogen vandeHEEREhebtbegaandoorueenkoningtevragen.

18ToenriepSamueldeHEEREaan,endeHEERElietdie dagonweerenregenvallen,zodathethelevolkzeer bevreesdwerdvoordeHEEREenvoorSamuel.

19ToenzeihethelevolktegenSamuel:Bidvooruw dienarentotdeHEERE,uwGod,zodatwijnietsterven Wantaanalonzezondenhebbenwijnogditkwaad toegevoegddooronseenkoningtevragen

20ToenzeiSamueltegenhetvolk:Weesnietbang,want julliehebbenaldezegoddeloosheidgedaan.Wijkdaarom nietafvandeHEERE,maardiendeHEEREmetheelje hart

21Enwijknietaf,wantdanzouuijdeledingennajagen, diegeennuthebbenennietkunnenredden,wantzezijn ijdel

22WantdeHEEREzalZijnvolknietverlaten,omwille vanZijngroteNaamWanthetheeftdeHEEREbehaagdu totZijnvolktemaken

23Enwatmijbetreft,Godverhoededatiktegende HEEREzouzondigen,dooroptehoudenvoorutebidden Maarikzaludegoedeenderechtewegleren

24Alleen,vreesdeHEEREendienHeminwaarheid,met heeluwhart;wantbedenkwelkegrotedingenHijaanu gedaanheeft

25Maaralsublijftzondigen,zultuenuwkoning omkomen

HOOFDSTUK13

1Saulregeerdeéénjaar,entoenhijtweejaaroverIsraël hadgeregeerd,

2SaulkoosdrieduizendmanuitIsraëluit,vanwieer tweeduizendbijSaulwareninMichmasenophetgebergte vanBethel,enduizendbijJonathaninGibeainBenjamin; derestvanhetvolkzondhij,iedernaarzijntent

3ToenJonathandebezettingvandeFilistijneninGeba versloeg,hoordendeFilistijnenhetToenlietSauldoorhet helelandopdetrompetblazenenzei:'DeHebreeën moetenhethoren'

4ToenheelIsraëlhoordedatSauleenbezettingvande Filistijnenhadverslagen,endatIsraëlookbijdeFilistijnen ineenkwadereukstond,werdhetvolkopgeroepenom SaulnaarGilgaltevolgen

5ToenverzameldendeFilistijnenzichomtegenIsraëlte strijden,dertigduizendstrijdwagensenzesduizendruiters, eneenmenigtemensenzotalrijkalshetzanddataande oevervandezeeisZijtrokkenopenlegerdenzichin Michmas,tenoostenvanBet-Aven.

6ToendemannenvanIsraëlzagendatzijinhetnauw zaten,omdathetvolkinnoodwas,verborgenzijzichin grotten,instruiken,inrotsen,ophoogteseninkuilen

7EneendeelvandeHebreeënstakdeJordaanovernaar hetgebiedvanGadenGilead.SaulwasnoginGilgal,en hethelevolkvolgdehembevend

8Hijbleefdaarzevendagen,overeenkomstigdetijddie Samuelbepaaldhad.MaarSamuelkwamnietnaarGilgal, endemensenraaktenvanhemweg

9ToenzeiSaul:Brengmijeenbrandofferenvredeoffers Enhijofferdehetbrandoffer

10Enhetgebeurde,toenhijgereedwasmethetofferen vanhetbrandoffer,zie,daarkwamSamuel.EnSaulging hemtegemoetomhemtegroeten

11ToenzeiSamuel:Wathebtugedaan?EnSaul antwoordde:Omdatikzagdathetvolkvanmijverstrooid wasendatunietopdevastgesteldetijdgekomenbent,en datdeFilistijnenzichteMichmasverzameldhadden, 12Daaromzeiik:NuzullendeFilistijnenopmijafkomen naarGilgal,zonderdatiktotdeHEEREhebgesmeekt Daaromhebikmezelfovergegeveneneenbrandoffer geofferd.

13ToenzeiSamueltegenSaul:Jehebtdwaasgehandeld JehebthetgebodvandeHEERE,jeGod,datHijje gebodenheeft,nietinachtgenomen.Andershadde HEEREjekoningschapoverIsraëlvooreeuwigbevestigd 14MaarnuzaluwkoningschapnietdurenDeHEERE heeftZicheenmannaarZijnhartgezocht,enHemheeftde HEEREaangesteldtotleideroverZijnvolkWantuhebt nietgehoudenaanwatdeHEEREugebodenhad

15ToenmaakteSamuelzichopentrokvanGilgalnaar GibeainBenjaminSaulteldehetvolkdatbijhemwas: ongeveerzeshonderdman

16Saul,zijnzoonJonathanendemannendiebijhen waren,bleveninGibeainBenjaminwonen,maarde FilistijnenlegerdenzichinMichmas

17Toenkwamendeplunderaarsuithetlegervande FilistijnenindriegroepenDeenegroepkeerdezichnaar dewegdienaarOfraleidt,inhetlandSual

18EenanderegroepgingdewegopnaarBeth-horon,en eenanderegroepgingdewegopnaarhetgebieddat uitkijktophetdalvanZeboïm,inderichtingvande woestijn.

19ErwasinheelhetlandvanIsraëlgeensmidtevinden, wantdeFilistijnenzeiden:‘DeHebreeënmoetenvoor zichzelfzwaardenofsperenmaken.’

20ToengingenalleIsraëlietennaardeFilistijnenomieder zijnzwaard,zijnschaar,zijnbijlenzijnhouweeltelaten scherpen

21Maarzijhaddeneenvijlvoordehouwelen,envoorde schijven,envoordevorken,envoordebijlen,enomde prikkelstescherpen.

22Opdedagvandestrijdwerdergeenzwaardofspeer gevondenindehandenvaniemandvanhetvolkdatbij SaulenJonathanwasWelwerderiemandbijSaulenbij zijnzoonJonathangevonden

23DebezettingvandeFilistijnentrokuitnaardedoorgang vanMichmas

HOOFDSTUK14

1OpzekeredagzeiJonathan,dezoonvanSaul,tegende jongemandiezijnwapenrustingdroeg:Kom,latenwe overstekennaardebezettingvandeFilistijnen,dieaande overkantligtMaarhijverteldehetnietaanzijnvader 2SaulbleefvertoevenaanderandvanGibea,ondereen granaatappelboombijMigron.Demanschappendiebij hemwaren,teldenongeveerzeshonderdman

3EnAhja,dezoonvanAhitub,debroervanIkabod,de zoonvanPinehas,dezoonvanEli,depriestervande HEEREinSilo,droegeenefodEnhetvolkwistnietdat Jonathanwegwas.

4EntussendedoorgangenwaarlangsJonathannaarde bezettingvandeFilistijnenwildeoversteken,lagaande enekanteenscherperotsenaandeanderekanteenscherpe rotsDenaamvandeenerotswasBozezendenaamvan deandereSeneh

5Devoorstezijdevandeenelagtennoordenvan Michmas,devoorstezijdevandeanderelagtenzuiden vanGibea

6ToenzeiJonathantegendejongemandiezijn wapenrustingdroeg:Kom,latenweoverstekennaarde bezettingvandezeonbesnedenenMisschienzaldeHEER hetvooronsdoen.WantdeHEERkannietverhinderendat erreddingkomtdoorvelenofdoorweinigen

7Enzijnwapendragerzeitegenhem:Doealwatinuw hartis;zie,Ikbenmetuovereenkomstiguwhart.

8ToenzeiJonathan:Zie,wijgaannaardezemannentoe enzullenonsaanhenbekendmaken

9Alszedantegenonszeggen:Blijftotwebijjulliezijn, danblijvenweoponzeplaatsstaanengaanwenietnaar hentoe

10Maaralszijdanzeggen:Komtotonsop,danzullenwij opgaan,wantdeHEEREheeftheninonzehand overgeleverdEndatzalvooronseentekenzijn

11Toenmelddenzijzichbeidenaandebezettingvande FilistijnenDeFilistijnenzeiden:Zie,deHebreeënkomen uitdeholenwaarzijzichverborgenhadden

12Toenantwoorddendemannenvandebezetting Jonathanenzijnwapendragerenzeiden:Komnaaronstoe, danzullenweuietslatenzienToenzeiJonathantegen zijnwapendrager:Komachtermijaan,wantdeHEERE heefthenindehandvanIsraëlovergeleverd

13ToenklomJonathanophandenenvoetenomhoog,en zijnwapendragervolgdehem.ZijvielenvoorJonathan,en zijnwapendragerdooddehem

14Dieeersteslachting,dieJonathanenzijnwapendrager aanrichtten,bestonduitongeveertwintigman,opongeveer eenhalveacreland,datmeteenspanossenkonworden omgeploegd

15Enerontstondbevinginhetleger,inhetveldenonder alhetvolk;ookdebezettingstroepenendeplunderaars raakteninbeving,endeaardebeefde:hetwaseenzeer grotebeving

16ToendewachtersvanSaulinGibeainBenjamin toekeken,zie,demenigteverslapteenzijblevenelkaar maarverslaan

17ToenzeiSaultegendemannendiebijhemwaren:Tel nueens,enkijkwieervanonsweggegaanis.Toenze geteldhadden,zie,Jonathanenzijnwapendragerwarener nietmeer

18ToenzeiSaultegenAhia:‘BrengdearkvanGodhier’ DearkvanGodbevondzichimmersindietijdbijde Israëlieten

19TerwijlSaulmetdepriestersprak,gebeurdehetdathet gedreuninhetlegervandeFilistijnentoenamentoenam. DaaromzeiSaultegendepriester:Trekuwhandterug

20ToenverzameldeSaulzichmetalhetvolkdatbijhem was,enzijtrokkentenstrijde.Enzie,deeenhadhet zwaardtegendeandergeslagen,enerontstondeenzeer groteverwarring

21OokdeHebreeëndievóórdietijdbijdeFilistijnen waren,endiemethenuitdeomliggendegebiedennaarhet legerwarenopgetrokken,slotenzichaanbijdeIsraëlieten diebijSaulenJonathanwaren

22EnallemannenvanIsraëldiezichinhetgebergtevan Efraïmverborgenhadden,hoordendatdeFilistijnenopde vluchtwarenOokzijachtervolgdenhenindestrijd 23ZoverlostedeHEEREIsraëlopdiedag,zodatdestrijd zichuitstrektetotBet-Aven.

24EndemannenvanIsraëlraaktendiedagingrotenood, wantSaulhadhetvolkbezworen:'Vervloektisdemandie totdeavondnogietseet,opdatikmijopmijnvijanden wreek'Enniemandvanhetvolkatiets

25Toenkwamenalleinwonersvanhetlandbijeenbos,en erlaghoningopdegrond.

26Toenhetvolkinhetboskwam,zie,daardruptede honing,maarniemandbrachtzijnhandaanzijnmond, wanthetvolkvreesdedeeed.

27MaarJonathanluisterdeniet,toenzijnvaderhetvolkde eedoplegdeDaaromstakhijhetuiteindevandestokdie hijinzijnhandhad,dooptedieindehoningraatenbracht zijnhandnaarzijnmondEnzijnogenwerdenverlicht

28Toenantwoorddeeenvanhetvolkenzei:Uwvader heefthetvolkstrengonderedebezworen:Vervloektisde mandievandaagnogvoedseleet!Enhetvolkwerdmoede

29ToenzeiJonathan:Mijnvaderheefthetlandin beroeringgebracht;zietocheenshoeverlichtmijnogen zijngeworden,omdatikeenweinigvandezehoningheb geproefd

30Hoeveeltemeer,indienhetvolkvandaagovervloedig gegetenhadvandebuitdiehetopzijnvijandenhad gevonden?Wasernunieteenveelgrotereslachtingonder deFilistijnenaangericht?

31ZijversloegendiedagdeFilistijnen,vanMichmastot Ajalon,zodathetvolkzeeruitgeputraakte

32Toenstorttehetvolkzichopdebuit,namkleinvee, runderenenkalverenenslachttezeopdegrond,enhet volkatzeopmethetbloedernogaan.

33ToenberichttenzeaanSaul:Zie,hetvolkzondigttegen deHEERE,doordatzijetenmethetbloedernoginEnhij zei:Uhebtovertreden;rolvandaageengrotesteennaar Mijtoe.

34ToenzeiSaul:Verspreiduonderhetvolkenzegtegen hen:Brengiederzijnrundeniederzijnschaaphierheen, slachtzehiereneetze;enzondigniettegendeHEERE doorernogbloedaanteetenEnhethelevolkbrachtdie nachtiederzijnrundenslachttezedaar.

35ToenbouwdeSauleenaltaarvoordeHEERE;ditwas heteerstealtaardathijvoordeHEEREgebouwdhad

36ToenzeiSaul:LatenwevannachtdeFilistijnen achtervolgenenhenplunderentothetmorgenlicht,enlaten weniemandvanhenoverlatenEnzijzeiden:Doewatu

goeddunktToenzeidepriester:Latenwehierheengaan, totGod.

37ToenvroegSaulaanGod:MoetikdeFilistijnen achternagaan?LevertUhenoverindehandvanIsraël? MaarGodgafhemdiedaggeenantwoord.

38ToenzeiSaul:Komhierheen,alleleidersvanhetvolk, enontdekenzie,watdezezondeopdezedagisgeweest 39WantzowaaralsdeHEEREleeft,DieIsraëlVerlost,al ishetdoormijnzoonJonathan,hijzalzekerstervenMaar erwasniemandonderhethelevolkdiehemantwoordde 40ToenzeihijtegenheelIsraël:Julliestaanaandeene kant,enikenmijnzoonJonathanstaanaandeanderekant EnhetvolkzeitegenSaul:Doewatgoedisinuwogen.

41DaaromzeiSaultegendeHEER,deGodvanIsraël: GeefeenvolmaaktlotEnSaulenJonathanwerden gevangengenomen,maarhetvolkontkwam.

42ToenzeiSaul:‘Werktuhetlottussenmijenmijnzoon Jonathan?’EnJonathanwerdgevangengenomen

43ToenzeiSaultegenJonathan:Vertelmewatjegedaan hebtJonathanverteldehethemenzei:Ikhebmetdepunt vandestokdieikinmijnhandhad,eenbeetjehoning geproefd,enzie,ikmoetsterven.

44ToenantwoorddeSaul:Goddoeditennogerger,want jijzultzekersterven,Jonathan

45ToenzeihetvolktegenSaul:MoetJonathansterven, diedezegrotereddinginIsraëltotstandheeftgebracht?

Datzijverre!ZowaardeHEEREleeft,erzalgeenhaar vanzijnhoofdopdegrondvallen,wanthijheeftvandaag metGodgewerktToenreddehetvolkJonathan,zodathij nietstierf

46ToentrokSaulop,wegvandeFilistijnen,ende Filistijnengingennaarhunwoonplaats

47SaulnamhetkoningschapoverIsraëloverenvoerde oorlogtegenalzijnvijandenrondomhen:tegenMoab,de Ammonieten,Edom,dekoningenvanZobaende FilistijnenOveralwaarhijheentrok,versloeghijhen 48Hijbrachteenlegeropdebeen,versloegde AmalekietenenreddeIsraëluitdehandvanhun plunderaars

49DezonenvanSaulwarenJonathan,IshuienMelchisua. Denamenvanzijntweedochterswarendeze:denaamvan deeerstgeborenewasMerabendenaamvandejongste wasMichal:

50DenaamvanSaulsvrouwwasAhinoam,dedochter vanAhimaäz;endenaamvanzijnlegeroverstewasAbner, dezoonvanNer,deoomvanSaul.

51KiswasdevadervanSaul;enNer,devadervanAbner, wasdezoonvanAbiël.

52GedurendealdedagenvanSaulwerderhevig gevochtentegendeFilistijnenAlsSauleensterkemanof eendapperemanzag,namhijhembijzich

HOOFDSTUK15

1SamuelzeitegenSaul:DeHEERheeftmijgezondenom joutezalventotkoningoverzijnvolk,overIsraëlLuister daaromnaardewoordenvandeHEER.

2ZozegtdeHEEREvandelegermachten:Ikgedenkwat AmalekIsraëlheeftaangedaan,hoehijhemopdeloerlag opdeweg,toenhetuitEgyptetrok.

3GanuheenenverslaAmalek,envernietigalleswatzij bezittenSpaarhennietMaardoodzowelmannenals

vrouwen,zuigelingenenzuigelingen,runderenenschapen, kamelenenezels.

4ToenriepSaulhetvolkbijeenenteldehetinTelaïm: tweehonderdduizendmanvoetvolkentienduizendman Juda.

5ToenSaulbijeenstadvanAmalekkwam,legdehijeen hinderlaaginhetdal

6ToenzeiSaultegendeKenieten:Ga,vertrek,daalafvan deAmalekieten,anderszalikjulliesamenmethen vernietigenJulliehebbenimmersgoedheidbewezenaan alleIsraëlietentoenzijuitEgyptetrokkenZotrokkende KenietenzichteruguithetmiddenvandeAmalekieten

7SaulversloegdeAmalekietenvanChavilaaftotaanSur, dattegenoverEgypteligt

8EnAgag,dekoningvandeAmalekieten,namhijlevend gevangen,enhijsloegalleinwonersmetdebandoorhet zwaard

9MaarSaulenhetvolkspaardenAgag,enhetbestevande schapen,derunderen,demestveeendelammeren,kortom alleswatgoedwasZewildendatnietmetdebanslaan Maaralleswatslechtwasenwaardeloos,sloegenzemetde ban.

10ToenkwamhetwoordvandeHEEREtotSamuel, zeggende:

11HetspijtMijdatIkSaultotkoninghebaangesteld,want hijheeftzichvanMijafgekeerdenMijngebodenniet uitgevoerdDaaromwashetSamuelzobedroefddathijde helenachttotdeHEEREriep.

12ToenSamueldevolgendemorgenvroegopstondom Saulteontmoeten,werdhethemmeegedeeld:Sauliste Karmelaangekomen,enzie,hijheeftzicheenplaats toegewezen,enisverdergetrokkenenafgedaaldnaar Gilgal

13ToenSamuelbijSaulkwam,zeiSaultegenhem: GezegendzijtgijdoordeHEERE!Ikhebhetbevelvande HEEREuitgevoerd

14ToenzeiSamuel:Watbetekentdandatgeblaatvan schapeninmijnorenenhetgeloeivanrunderen,datik hoor?

15ToenzeiSaul:DiehebbenzevandeAmalekieten meegebrachtHetvolkheefthetbestevandeschapenende runderengespaardomzeaandeHEERE,uwGod,te offeren.Deresthebbenwemetdebangeslagen.

16ToenzeiSamueltegenSaul:Blijf,danzalikjevertellen watdeHEERvannachttegenmijheeftgezegdEnde HEERzeitegenhem:Zeghetvoort.

17ToenzeiSamuel:Toenunogkleinwasinuweigen ogen,werdutoennietaangesteldalshoofdvande stammenvanIsraël,endeHEEREheeftuniettotkoning overIsraëlgezalfd?

18ToenzonddeHEEREuheenenzeide:Gaheen,bande zondaars,deAmalekieten,geheeluitenstrijdtegenhen, totdatzijuitgeroeidzijn

19WaaromhebtudannietnaardestemvandeHEERE geluisterd,maarbentuopdebuitgevlogenenhebtu gedaanwatkwaadwasindeogenvandeHEERE?

20ToenzeiSaultegenSamuel:Ja,ikhebnaardeHEERE geluisterdenbendeweggegaandiedeHEEREmijzond IkhebAgag,dekoningvanAmalek,meegebrachtende Amalekietenmetdebangeslagen.

21Hetvolknamvandebuitschapenenrunderenmee,het bestevanalleswatverwoestwas,omzeteofferenaande HEERE,uwGod,inGilgal

22ToenzeiSamuel:HeeftdeHEERevenveelbehagenin brandoffersenslachtoffersalsinhetgehoorzamenaande stemvandeHEER?Zie,gehoorzamenisbeterdan slachtoffer,enluisterendanhetvetvanrammen

23Wantweerspannigheidiszondevantoverij,en koppigheidisafgoderijenafgoderijOmdatuhetwoord vandeHEEREhebtverworpen,heeftHijuookverworpen, zodatugeenkoningmeerzultzijn

24ToenzeiSaultegenSamuel:Ikhebgezondigd,wantik hebhetbevelvandeHEEREenuwwoordenovertreden. Ikhebnamelijkontzaggehadvoorhetvolkennaarhen geluisterd

25Nudan,vergeeftochmijnzondeenkeermetmijterug, danzalikmijvoordeHEEREneerbuigen

26ToenzeiSamueltegenSaul:Ikzalnietmetjemeegaan, wantjehebthetwoordvandeHEEREverworpen.Ende HEEREheeftjouverworpen,zodatjegeenkoningmeer bentoverIsraël

27ToenSamuelzichomkeerdeomwegtegaan,greephij deslipvanzijnmantelvast,endiescheurde

28ToenzeiSamueltegenhem:DeHEEREheeftvandaag hetkoningschapoverIsraëlvanuafgescheurdenhet gegevenaanuwnaaste,diebeterisdanu

29OokdeSterkevanIsraëlliegtnietenHijzalgeen berouwhebben.WantHijisgeenmens,datHijberouw zouhebben

30Toenzeihij:IkhebgezondigdEermijtochnu,voorde ogenvandeoudstenvanmijnvolkenvoordeogenvan IsraëlKeermetmijterug,danzalikmijneerbuigenvoor deHEERE,uwGod

31ToenkeerdeSamuelzichweerom,achterSaulaan,en SaulboogzichvoordeHEEREneer

32ToenzeiSamuel:BrengAgag,dekoningvande Amalekieten,hierbijmij.EnAgagkwamvoorzichtignaar hemtoeEnAgagzei:Debitterheidvandedoodiszeker voorbij

33ToenzeiSamuel:Zoalsjouwzwaardvrouwen kinderloosheeftgemaakt,zozaljouwmoederkinderloos wordenonderdevrouwen'ToenhakteSamuelAgagin stukkenvoorhetaangezichtvandeHEEREinGilgal.

34ToengingSamuelnaarRama,enSaulgingnaarzijn huisinGibeavanSaul

35EnSamuelkwamSaulnietmeertegen,totopdedag vandiensdoodEnSamuelrouwdenogsteedsomSaul,en deHEEREkreegerberouwoverdatHijSaultotkoning overIsraëlhadaangesteld

HOOFDSTUK16

1ToenzeideHEERtegenSamuel:Hoelangzuljenog rouwbedrijvenoverSaul,terwijlIkhemverworpenheb, zodathijnietlangeroverIsraëlkanregeren?Vuljehoorn metolieenga,IkzaljenaarIsaï,deBethlehemiet,sturen, wantIkhebMijonderzijnzoneneenkoningaangewezen.

2ToenzeiSamuel:Hoekanikdaarheengaan?AlsSaul hethoort,zalhijmijdodenToenzeideHEER:Neemeen jongekoemeeenzeg:IkbengekomenomdeHEEReen offertebrengen

3NodigIsaïtothetoffer,enIkzalutekennengevenwatu moetdoen.ZalfvoorMijhemdieIkuzalaanwijzen.

4EnSamueldeedwatdeHEEREgesprokenhadenkwam naarBethlehem.Deoudstenvandestadwarenbevreesdbij zijnkomstenzeiden:Komtuinvrede?

5Enhijzei:Vreedzaam,ikbengekomenomdeHEEREte offeren;heiliguenkommetmijnaarhetoffer'Enhij heiligdeIsaïenzijnzonenennodigdehenuittothetoffer.

6Toenzijgekomenwaren,zaghijEliabenzei:De gezalfdevandeHEEREstaatzekervoorzijnaangezicht

7MaardeHEEREzeitegenSamuel:Letnietopzijn uiterlijkenopzijnrijzigegestalte,wantIkhebhem verworpen.WanthetgaatbijdeHEEREnietomwatde mensziet;demenstochkijktnaarhetuiterlijk,maarde HEEREkijktnaarhethart

8ToenriepIsaïAbinadabenliethemvoorSamuel langsgaanMaardezezei:OokdezeheeftdeHEEREniet uitgekozen

9ToenlietIsaïSammavoorbijgaan,enhijzei:Ookdeze heeftdeHEERnietuitgekozen

10OpnieuwlietIsaïzevenvanzijnzonenvoorSamuel langsgaan.MaarSamuelzeitegenIsaï:DeHEEREheeft dezennietuitgekozen

11ToenzeiSamueltegenIsaï:"Zijnhieraljekinderen?" Enhijantwoordde:"Dejongsteisernog,enzie,hijhoedt deschapen"ToenzeiSamueltegenIsaï:"Laathemhalen, wantwegaannietaantafelvoordathijhieris"

12Enhijzondiemandenhaaldehem.Hijwasrossig,en bovendienhadhijeenschoongelaatenwashijmooivan uiterlijkEndeHEEREzei:Staop,zalfhem,wantdezeis hij.

13ToennamSamueldeoliehoornenzalfdehemtemidden vanzijnbroersVanafdiedagkwamdeGeestvande HEEREoverDavid.ToenmaakteSamuelzichopenging naarRama

14MaardeGeestvandeHEEREweekvanSaul,eneen bozegeestvandeHEEREverontrusttehem.

15ToenzeidendedienarenvanSaultegenhem:Zietoch, eenbozegeestvanGodverontrustu

16Laatonzeheernuaanuwdienaren,dievoorustaan, opdrachtgevenomeenmantezoekendiebedrevenisin hetbespelenvandeharpWanneerdebozegeestvanGod danoverukomt,zalhijopzijnhandenspelen,enuzult gezondworden

17ToenzeiSaultegenzijndienaren:Geefmijtocheen mandiegoedkanspelen,enbrenghembijmij.

18Toenantwoorddeeenvandedienarenenzeide:Zie,ik hebeenzoonvanIsaï,deBethlehemiet,gezien,die bedrevenisinhetspel,eenheldhaftigeheld,eenkrijgsman, verstandiginzaken,eneenknapman,endeHEEREismet hem

19DaaromzondSaulbodennaarIsaïenzei:Stuuruw zoonDavid,diebijdeschapenis,naarmij

20EnIsaïnameenezel,beladenmetbrood,eenzakwijn eneenbokje,enzonddiedoordehandvanzijnzoon DavidnaarSaul

21ToenkwamDavidbijSaulenstondvoorhem.Hij kreegveelsympathievoorhemenwerdzijnwapendrager

22ToenzondSauleenbodenaarIsaïomtezeggen:Laat Davidtochvoormijnaangezichtstaan,wanthijheeft genadegevondeninmijnogen

23ToendebozegeestvanGodoverSaulkwam,gebeurde hetdatDaviddeharpnameneroptokkelde.ZowerdSaul verkwiktenhetginghemgoed,endebozegeestweekvan hem.

HOOFDSTUK17

1DeFilistijnenverzameldenhunlegersvoordestrijd.Zij verzameldenzichteSocho,datbijJudahoort,ensloegen hunkampoptussenSochoenAzeka,inEfesdamm

2ToenverzameldenSaulendemannenvanIsraëlzichen legerdenzichaandevoetvanhetdalvanElaZijstelden zichopvoordestrijdtegendeFilistijnen.

3DeFilistijnenstondenopdebergaandeenekant,en Israëlstondopdebergaandeanderekant;erwaseendal tussenhenin.

4Toentrokereenkampvechteruithetlegervande Filistijnenop,metnameGoliath,uitGatHijwaszeselen eenspanlang.

5Enhijhadeenkoperenhelmopzijnhoofd,enhijwas gewapendmeteenmaliënkolder;demaliënkolderwoog vijfduizendsjekelkoper.

6Enhijhadkoperenscheenplatenaanzijnbeneneneen koperenschietschijftussenzijnschouders

7Destafvanzijnspeerwasalseenweversboom,ende puntvanzijnspeerwoogzeshonderdsjekelijzerEn iemandmeteenschildgingvoorhemuit

8ToenstondhijopenriepdelegersvanIsraëltoeenzei tegenhen:Waaromzijnjullieuitgetrokkenomjein slagordeoptestellen?BeniknieteenFilistijnenzijnjullie dienarenvanSaul?Kieseenmanvoorjullieuit,enlaatdie naarmijtoekomen

9Alshijmetmijkanvechtenenmijkandoden,danzullen wijutotslavenzijn.Maaralsikhemovermeesterenhem dood,danzultuonstotslavenzijnenonsdienen

10ToenzeideFilistijn:Ikdaagvandaagdelegersvan Israëluit;geefmijeenman,metwiewesamenkunnen vechten

11ToenSaulenheelIsraëldezewoordenvandeFilistijn hoorden,raaktenzeinpaniekenwerdenzezeerbevreesd. 12DavidwasdezoonvanIsaï,eenEfrathietuitBethlehem inJudaHijhadachtzonenIndedagenvanSaulgingdeze manalseenoudemanonderdemensenrond.

13DedrieoudstezonenvanIsaïgingenopwegen volgdenSaultenstrijdeDenamenvanzijndriezonendie tenstrijdetrokken,waren:Eliab,deeerstgeborene,daarna Abinadab,endederdeSamma

14Davidwasdejongste,endedrieoudstenvolgdenSaul.

15MaarDavidgingbijSaulwegominBethlehemde schapenvanzijnvadertehoeden

16EndeFilistijnkwam'smorgensen'savonds,enliet zichzien,veertigdagenlang.

17EnIsaïzeidetotzijnzoonDavid:Neemtochvooruw broederseenefavanditgeroosterdekorenendezetien broden,engasnelnaarhetleger,naaruwbroeders;

18Brengdezetienkazennaardehoofdmanvanhun duizend,enkijkhoehetmetuwbroedersgaat,enneem hunonderpand

19Saul,zijenallemannenvanIsraëlwareninhetdalvan ElainoorlogmetdeFilistijnen.

20DevolgendemorgenstondDavidvroegopenlietde schapenbijeenbewakerachterHijnamzemeeengingop

1Samuël

weg,zoalsIsaïhemhadopgedragenToenhijbijde loopgraafkwam,washetlegerjuistopwegnaardestrijd enerwerdluidomstrijdgeroepen

21WantIsraëlendeFilistijnenhaddenzichinslagorde opgesteld,legertegenleger.

22ToenlietDavidzijnrijtuigachterindehandenvande wagenbewaarder,enhijsneldehetlegerin,enkwamzijn broersgroeten.

23Terwijlhijmethensprak,zie,daarkwamde kampvechter,deFilistijnuitGat,Goliathgenaamd,uitde legersvandeFilistijnen,enhijsprakovereenkomstig dezelfdewoordenEnDavidluisterdenaarhen

24ToenallemannenvanIsraëldiemanzagen,sloegenze opdevluchtenwerdenzeerbevreesd

25ToenzeidendemannenvanIsraël:Hebtudezeman geziendiehierisgekomen?Hijishierzekergekomenom IsraëltetartenEnhetzalgebeurendatdegenediehem doodt,doordekoningmetgroterijkdommenverrijktzal worden,enhijzalhemzijndochtergeven,enhijzalhet huisvanzijnvaderinIsraëlvrijmaken

26ToensprakDavidtotdemannendiebijhemstonden,en zei:Watzalergedaanwordenmetdemandiedeze FilistijndoodtendesmaadvanIsraëlwegneemt?Want wieisdezeonbesnedenFilistijn,dathijdelegersvande levendeGodzouuitdagen?

27Enhetvolkantwoorddehemaldus,zeggende:Alduszal ergedaanwordenmetdemandiehemdoodt

28ToenzijnoudstebroerEliabhoordehoehijmetde mannensprak,ontstakEliabinwoedetegenDavidenzei: Waarombenjehierheengekomen?Enbijwiehebjedie paarschapenindewoestijnachtergelaten?Ikkenjetrots endeboosheidvanjehart,wantjebenthierheengekomen omdestrijdtezien

29EnDavidzei:Wathebiknugedaan?Isergeenreden?

30EnHijkeerdeZichvanHemomnaareenanderen sprakopdezelfdewijzeEndeschareantwoorddeHem wederomopdezelfdewijze.

31ToenmendewoordenhoordedieDavidgesprokenhad, gavenzijdiedooraanSaul,enhijliethemhalen

32ToenzeiDavidtegenSaul:Laatniemandomhemde moedverliezen;uwdienaarzalmetdezeFilistijngaan strijden

33ToenzeiSaultegenDavid:Jijkuntnietoptrekkentegen dezeFilistijnenmethemstrijden,wantjijbentnogmaar eenjongeman,enhijiseenkrijgsmanvanjongsafaan

34ToenzeiDavidtegenSaul:Uwdienaarhoeddede schapenvanzijnvaderEntoenkwamenereenleeuwen eenbeer,dieeenschaapuitdekuddewegnamen.

35Toengingikhemachterna,sloeghemneerenreddehet uitzijnmondToenhijtegenmijopstond,greepikhembij zijnbaard,sloeghemneerendooddehem

36Uwdienaarheeftzoweldeleeuwalsdebeergedood;en dezeonbesnedenFilistijnzalalséénvanhenzijn,omdat hijdelegersvandelevendeGodheeftgetart

37Davidzeiverder:DeHEERdiemijgeredheeftuitde klauwenvandeleeuwenuitdeklauwenvandebeer,die zalmijookreddenuitdehandvandezeFilistijn.Saulzei tegenDavid:Gaheen,endeHEERzijmetu

38SaulgafDavidzijnwapenrusting,zetteeenkoperen helmopzijnhoofdengafhemeenharnas.

39Davidgorddezijnzwaardaanzijnwapenrustingen probeerdemeetegaan,wanthijhadhetnietbeproefd

MaarDavidzeitegenSaul:Ikkanhiernietmeegaan,want ikhebzenietbeproefd.EnDavidtrokzeuit.

40Toennamhijzijnstafinzijnhand,zochtvijfgladde stenenuitdebeekendeedzeindeherderstasdiehijbij zichhad,ineenreistas;enzijnslingerwasinzijnhand.Zo naderdehijdeFilistijn

41ToenkwamdeFilistijndichterbijennaderdeDavid,en demandiehetschilddroeg,gingvoorhemuit.

42ToendeFilistijnomkeekenDavidzag,minachttehij hem,wanthijwasnogmaareenjongeman,rossigenknap vanuiterlijk

43ToenzeideFilistijntegenDavid:Benikeenhond,dat jemeteenstokopmeafkomt?EndeFilistijnvervloekte Davidbijzijngoden

44ToenzeideFilistijntegenDavid:Komnaarmetoe,dan zalikjevleesaandevogelsindeluchtenaandedierenop hetveldgeven

45ToenzeiDavidtegendeFilistijn:Jijkomtnaarmijtoe meteenzwaard,eenspeereneenschild,maarikkomnaar joutoeindeNaamvandeHEEREvandehemelse machten,deGodvandegelederenvanIsraël,Diejij gehoondhebt.

46DezedagzaldeHEEREuinmijnhandoverleverenIk zaluverslaanenuwhoofdvanuafrukkenDelijkenvan hetlegervandeFilistijnenzalIkvandaagaanhet gevogelteindeluchtenaandewildedierenopaarde overgevenDanzalheeldeaardewetendatIsraëleenGod heeft.

47DanzaldezehelevergaderingwetendatdeHEEREniet redtdoorzwaardenspeerWantdestrijdisvandeHEERE, enHijzaluinonzehandenoverleveren.

48ToendeFilistijnopstond,enDavidtegemoetkwam, gebeurdehetdatDavidzichhaastteenhetlegertegemoet snelde,deFilistijntegemoet.

49ToenstakDavidzijnhandindetas,namereensteenuit, slingerdediewegentrofdeFilistijninzijnvoorhoofd, zodatdesteeninzijnvoorhoofddrong,enhijvielmetzijn gezichtopdegrond

50ToenovermeesterdeDaviddeFilistijnmeteenslinger enmeteensteen,enhijversloegdeFilistijnendoodde hem,zonderdatDavideenzwaardinzijnhandhad

51Davidrendeweg,gingopdeFilistijnstaan,namdiens zwaard,trokhetuitdeschede,dooddehemenhakteerzijn hoofdmeeafToendeFilistijnenzagendathunhelddood was,sloegenzeopdevlucht

52ToenstondendemannenvanIsraëlenJudaop,juichten enachtervolgdendeFilistijnen,totaanhetdalende poortenvanEkron.DegewondenvandeFilistijnenvielen opdewegnaarSaäraïm,totaanGatenEkron

53ToenkeerdendeIsraëlietenterugvandeachtervolging vandeFilistijnen,enzijplunderdenhuntenten

54DavidnamhethoofdvandeFilistijnenbrachthetnaar Jeruzalem,maarzijnwapenrustinglegdehijinzijntent

55ToenSaulzagdatDaviddeFilistijntegemoetging,zei hijtegenAbner,delegeroverste:Abner,vanwieisdeze jongemaneenzoon?MaarAbnerantwoordde:Zowaarals uleeft,okoning,ikweethetniet.

56Toenzeidekoning:Vraagtoch,wienszoondie jongelingis

57ToenDavidterugkeerdevanhetverslaanvande Filistijn,namAbnerhemgevangenenbrachthemvoor Saul,methethoofdvandeFilistijninzijnhand

58Saulzeitegenhem:Vanwiebenjijeenzoon,jongeman? Davidantwoordde:IkbendezoonvanuwdienaarIsaï,de Bethlehemiet

HOOFDSTUK18

1ToenhijgeëindigdhadmetzijnwoordentotSaul,werd dezielvanJonathannauwverbondenmetdezielvan David;enJonathanhadhemliefalszichzelf

2Saulnamhemdiedaggevangenenstondhemnietmeer toenaarhethuisvanzijnvadertegaan

3ToenslotenJonathanenDavideenverbond,omdathij hemliefhadalszijneigenziel.

4ToentrokJonathandemanteluitdiehijaanhadengaf dieaanDavid,samenmetzijnkleding,zelfszijnzwaard, zijnboogenzijngordel.

5EnDavidginguit,overalwaarSaulhemheenzond,en hijgedroegzichvoorzichtigSaulsteldehemaanoverde krijgslieden,enhijwasgeliefdbijhethelevolkenookbij dedienarenvanSaul

6Enhetgebeurde,toenzijaankwamenenDavid terugkwamvanhetverslaanvandeFilistijn,datde vrouwenuitallestedenvanIsraëluitkwamen,zingenden dansend,koningSaultegemoet,mettamboerijnen,met vreugdeenmetmuziekinstrumenten.

7Endevrouwenantwoorddenelkaar,terwijlzijspeelden, enzeiden:Saulheeftzijnduizendenverslagen,maarDavid zijntienduizenden.

8ToenwerdSaulzeertoornig,endiewoordenwarenin zijnogenslechtHijzei:AanDavidhebbenze tienduizendengegeven,maaraanmijhebbenzeermaar duizendengegevenWatkanhijdannogmeerkrijgendan hetkoningschap?

9VanafdiedaghieldSaulDavidnauwlettendindegaten.

10Enhetgebeurdedevolgendedag,datdebozegeestvan GodoverSaulkwam,enhijprofeteerdeinhetmiddenvan hethuis.EnDavidspeeldemetzijnhand,zoalsdeandere keren,enSaulhadeenspeerinzijnhand

11ToenwierpSauldespeer,wanthijhadgezegd:Ikzal Davidermeetotaandemuurslaan.MaarDavidweek tweemaaluitzijngezicht

12ToenwerdSaulbevreesdvoorDavid,wantdeHEERE wasmethemenwasvanSaulgeweken.

13DaaromzetteSaulhemvanhemafensteldehemaan alsleideroverduizendman;hijgingvoorhetvolkuiten kwamweerterug.

14EnDavidgedroegzichvoorzichtiglijkopalzijnwegen; endeHEEREwasmethem.

15ToenSaulzagdathijzichzeerverstandiggedroeg, werdhijbangvoorhem

16MaarheelIsraëlenJudahaddenDavidlief,omdathij voorhenuitgingeninging.

17ToenzeiSaultegenDavid:Zie,mijnoudstedochter Merab,haarzalikjetotvrouwgeven;weesalleendapper voormijenvoerdeoorlogenvandeHEEREWantSaul hadgezegd:Laatmijnhandniettegenhemzijn,maarlaat dehandvandeFilistijnentegenhemzijn.

18ToenzeiDavidtegenSaul:Wiebenik,enwatismijn leven,ofwatishetgeslachtvanmijnvaderinIsraël,datik schoonzoonvandekoningzouzijn?

19MaarhetgebeurdetentijdedatMerab,dedochtervan Saul,aanDavidgegevenzouworden,datzijaanAdriël,de Meholathiet,totvrouwwerdgegeven

20EnMichal,dedochtervanSaul,hadDavidlief.Toen menhetaanSaulvertelde,wasdezaakinzijnsmaak gevallen

21Saulzei:Ikzalhaaraanhemgeven,zodatzijhemtot eenvalstrikzalzijnendehandvandeFilistijnentegen hemzalzijnDaaromzeiSaultegenDavid:Vandaagword jemijnschoonzoonindeenevandetwee

22ToengafSaulzijndienarenhetbevel:Spreekinhet geheimmetDavidenzeg:Zie,dekoningheeftwelgevallen aanu,enalzijndienarenhebbenulief;worddaaromnu deskoningsschoonzoon

23EnSaulsdienarensprakendezewoordenindeorenvan David.EnDavidzei:Lijkthetugeringomschoonzoon vandekoningtezijn,aangezienikeenarmengeringman ben?

24ToenberichttendedienarenvanSaulhethem:Zoheeft Davidgesproken

25ToenzeiSaul:DitmoetutegenDavidzeggen:De koningverlangtgeenbruidsschat,maarhonderd voorhuidenvandeFilistijnen,omzichtewrekenopde vijandenvandekoningMaarSaulwasvanplanDavid doordehandvandeFilistijnentelatenvallen.

26ToenzijndienarendezewoordenaanDavid meedeelden,vondDavidhetgoeddathijdeschoonzoon vandekoningwerd.Endedagenverstrekennogniet.

27DaarommaakteDavidzichopengingmetzijnmannen opwegendooddetweehonderdmanvandeFilistijnen Davidbrachthunvoorhuidenengafdieinhungeheelaan dekoning,zodathijdeschoonzoonvandekoningkon wordenEnSaulgafhemzijndochterMichaltotvrouw 28ToenzagSaulenbegreephijdatdeHEEREmetDavid was,endatMichal,dedochtervanSaul,hemliefhad 29EnSaulwerdnogbevreesdervoorDavid;enSaulwerd Davidsvijand,alzijndagen.

30ToentrokkendevorstenvandeFilistijnentenstrijde Enhetgebeurde,nadatzijtenstrijdewarengetrokken,dat DavidzichverstandigergedroegdanalledienarenvanSaul, zodatzijnnaamzeerinaanzienkwam

HOOFDSTUK19

1ToenzeiSaultegenzijnzoonJonathanentegenaldiens dienarendatzijDavidmoestendoden.

2MaarJonathan,dezoonvanSaul,hadgrote belangstellingvoorDavid.DaarombrachtJonathanhetaan Davidterkennis:MijnvaderSaulwiludodenWees daaromvoorzichtigtotdemorgenenblijfopeen verborgenplaatsenverbergu

3Danzaliknaarbuitengaanenbijmijnvaderstaaninhet veldwaarubent,enikzalmetmijnvaderoveruspreken; enwatikzie,zalikuvertellen

4ToensprakJonathangoedoverDavidtotzijnvaderSaul enzeitegenhem:Dekoningzondigniettegenzijndienaar, tegenDavid,omdathijniettegenugezondigdheeften omdatzijnwerkenzeergoedvooruzijngeweest

5Wanthijheeftzijnlevenindewaagschaalgesteldende Filistijngedood,endeHEEREheefteengroteverlossing voorheelIsraëlbewerktUhebthetgezienenuverheugd

Waaromzouudanzondigentegenonschuldigbloed,door Davidzonderredentedoden?

6ToenluisterdeSaulnaarJonathanenzwoer:Zowaarde HEEREleeft,hijzalnietgedoodworden.

7ToenriepJonathanDavid,enJonathanverteldehemal dezedingenDaarnabrachtJonathanDavidnaarSaul,en dezewasinzijnaanwezigheid,zoalsvroeger 8Toenbrakeropnieuwoorloguit.Davidtrokuitenstreed tegendeFilistijnenHijbrachteengroteslachtingonder henteweeg,zodatzijvoorhemopdevluchtsloegen

9ToenkwamdebozegeestvandeHEEREoverSaul, terwijlhijinzijnhuiszat,metzijnspeerindehand,en Davidmetzijnhandspeelde.

10SaulwildeDavidmetdespeertotaandemuurslaan MaarhijontweekSaulsaangezichtensloegmetdespeerin demuur.Davidvluchtteenontkwamdiezelfdenachtnog.

11OokstuurdeSaulbodennaarDavidshuisomhemte bewakenenhemdevolgendemorgentedodenMichal,de vrouwvanDavid,verteldehem:Alsjevannachtjeleven nietredt,zuljemorgengedoodworden

12ToenlietMichalDaviddooreenvensternaarbeneden, enhijgingweg,vluchtteenontkwam.

13ToennamMichaleenbeeld,legdedatophetbed,legde ereenkussenvangeitenhaaronderenbedektehetmeteen kleed.

14ToenSaulbodenzondomDavidtehalen,zeize:Hijis ziek

15ToenstuurdeSaulopnieuwbodenomDavidtezienen tezeggen:Brenghemophetbedbijmij,danzalikhem doden

16Toendebodenbinnenkwamen,zie,daarlageen afgodsbeeldophetbed,meteenkussenvangeitenhaarals hoofdkussen

17ToenzeiSaultegenMichal:Waaromhebjemezo bedrogenenmijnvijandweggestuurd,zodathijontkomen is?MichalantwoorddeSaul:Hijheefttegenmijgezegd: Laatmegaan,waaromzouikjoudoden?

18Davidvluchtteenontkwam,engingnaarSamuelin Rama,enverteldehemalleswatSaulhemhadaangedaan HijenSamuelvertrokkenenvestigdenzichinNajoth.

19EnmenberichtteaanSaul:Zie,DavidisteNajothbij Rama

20ToenstuurdeSaulbodenomDavidgevangentenemen. ToenzijdegroepprofetenzagenprofeterenenSamuel overhenzagenstaan,kwamdeGeestvanGodoverde bodenvanSaul,enookzijprofeteerden.

21ToenSauldithoorde,stuurdehijandereboden,enook zijprofeteerden.Saulstuurdevoordederdekeerboden,en ookzijprofeteerden

22VervolgensginghijooknaarRamaenkwambijeen grotewaterputinSechuHijvroeg:WaarzijnSamuelen David?Eniemandzei:Zie,zezijninNajotbijRama.

23EnhijgingdaarheennaarNajotbijRama,endeGeest GodswasookophemHijgingverderenprofeteerde, totdathijteNajotbijRamakwam

24Ookhijtrokzijnklerenuitenprofeteerdeopdezelfde maniervoorSamuel.Hijlagdeheledagendehelenacht naaktopbedWaaromzeggenzedan:IsSaulookonderde profeten?

HOOFDSTUK20

1ToenvluchtteDaviduitNajothbijRama,enhijkwambij Jonathanenzei:Wathebikgedaan?Watismijn ongerechtigheid?Enwatismijnzondetegenoveruwvader, dathijmijnaarhetlevenstaat?

2EnhijzeidetotHem:Datzijverrevanu,gijzultniet sterven.Zie,mijnvaderzalnietsdoen,grootnochklein,of hijzalhetmijverkondigen;enwaaromzoumijnvader dezezaakvoormijverborgenhouden?Hetisnietzo

3EnDavidzwoernogmeerenzeide:Uwvaderweetzeer zeker,datikgenadeinuwogenhebgevonden;enhijzeide: LaatJonathanditnietweten,opdathijnietbedroefdworde; maarwaarlijk,zowaardeHEEREleeftenzowaarlijku leeft,erisslechtséénstaptussenmijendedood

4ToenzeiJonathantegenDavid:Alwatjezielbegeert,zal ikvoorjedoen

5ToenzeiDavidtegenJonathan:Zie,morgenishet nieuwemaan.Danzalikzekermetdekoningaantafel zittenMaarlaatmijgaan,dankanikmijinhetveld verbergentotdeavondvandederdedag

6Alsuwvadermijmist,zegdan:Davidheeftmijdringend omverlofgevraagdomnaarzijnstadBethlehemtegaan, wantdaariselkjaareenoffervoorhethelegezin

7Alshijdanzegt:Hetisgoed,danzaluwdienaarvrede hebbenMaaralshijheelbooswordt,weetdanzekerdat hijhetkwaadindezinheeft

8Daarommoetugoedertierenheidjegensuwdienaartonen, omdatuuwdienaarinhetverbondvandeHEEREmetu hebtgebrachtMaaralserongerechtigheidbijmijis,dood mijdanzelf.Waaromzoudtumijdannaaruwvader brengen?

9ToenzeiJonathan:Datzijverrevanu!Alsikzekerwist datmijnvadervanplanwasuietskwaadstedoen,zouik hetutochnietvertellen?

10ToenzeiDavidtegenJonathan:Wiezalhetmij vertellen?Enwatalsuwvaderueenhardantwoordgeeft?

11ToenzeiJonathantegenDavid:Kom,latenwehetveld ingaanEnzijgingenbeidenhetveldin

12ToenzeiJonathantegenDavid:HEERE,GodvanIsrael, alsikmorgen,ofoverdriedagen,mijnvadergepeildheb, enzie,alserietsgoedsvoorDavidisenikzenddangeen boodschapnaaruomhetutemelden,

13MogedeHEEREzoveelennogveelmeermetJonathan doen;maarindienhetmijnvadergoeddunktukwaadte doen,zozalikhetutekennengevenenulatengaan,opdat gijinvredemoogtgaanEndeHEEREzijmetu,zoalsHij metmijnvadergeweestis.

14Engijzultmijnietalleen,terwijliknogleef,de goedertierenheiddesHEERENbewijzen,zodatiknietsterf; 15Maargijzultookuwgoedertierenheidaanmijnhuis nietvooreeuwigafsnijden;zelfsnietwanneerdeHEERE Davidsvijandenvandeaardbodemheeftweggevaagd

16ToenslootJonathaneenverbondmethethuisvan Davidenzei:LaatdeHEEREheteisenvandehandvan Davidsvijanden

17ToenlietJonathanDavidopnieuwzweren,omdathij Davidliefhad,wanthijhadhemliefzoalshijzichzelf liefhad

18ToenzeiJonathantegenDavid:Morgenishetnieuwe maan;danwordjegemist,wantjeplaatszalleegblijven

19Wanneerudaardriedagenbentgebleven,moetusnel naarbenedengaanennaardeplaatsgaanwaaruzich tijdensdeuitvoeringvandetaakverborgenhieldUmoet danbijdesteenEzelblijven.

20Enikzaldriepijlenopzijnzijdeafschieten,alsofikop eendoelschiet

21Enzie,ikzaleenjongensturenomtezeggen:Gaop zoeknaardepijlen.Alsikuitdrukkelijktegendejongen zeg:Zie,depijlenzijnaandezekantvanje,neemzemee; komdan,wanterisvredevoorjeengeenkwaad,zowaar alsdeHEEREleeft

22Maaralsiktegendejongemanzeg:Zie,depijlenzijn achteru;gaheen,wantdeHEEREheeftuweggezonden.

23Enwatbetreftdezaakwaarovergijenikgesproken hebben:zie,deHEEREzijtussenuenmijvooreeuwig 24Davidverborgzichdusinhetveld.Toendenieuwe maanaanbrak,gingdekoningbijhemzittenomteeten

25Endekoninggingopzijntroonzitten,zoalsdeandere keren,namelijkopeenzetelbijdemuur.Jonathanstondop enAbnergingnaastSaulzittenDeplaatsvanDavidbleef leeg

26Saulzeidiedagechterniets,wanthijdacht:Erishem ietsoverkomen;hijisnietrein;werkelijk,hijisnietrein

27Enhetgebeurdedevolgendedag,detweededagvande maand,datDavidshuisleegwas.DaaromzeiSaultegen zijnzoonJonathan:WaaromisdezoonvanIsaïgisterenen vandaagnietteetengekomen?

28ToenantwoorddeJonathanaanSaul:Davidheeftmij dringendtoestemminggevraagdomnaarBethlehemte gaan

29Enhijzei:Laatmijtochgaan,wantonsgezinheefteen offerindestad,enmijnbroerheeftmijbevolendaartezijn Nudan,alsikgenadeinuwogenhebgevonden,laatmij tochgaanenmijnbroersbezoeken.Daaromkomthijniet aandetafelvandekoning

30ToenontbranddeSaulstoorntegenJonathanenhijzei tegenhem:Zoonvandielosbandige,rebelsevrouw,weet ikdannietdatjedezoonvanIsaïhebtuitgekozentotje eigenschandeentotschandevandenaaktheidvanje moeder?

31ZolangdezoonvanIsaïopdeaardbodemleeft,zultu nietgestichtworden,nochuwkoninkrijkLaathem daaromnubijmijkomenhalen,wanthijzalzekersterven.

32ToenantwoorddeJonathanzijnvaderSaulenzeitegen hem:Waaromzouhijgedoodworden?Watheefthij gedaan?

33ToenwierpSauleenspeernaarhemomhemtedoden DaardoorwistJonathandatzijnvadervanplanwasDavid tedoden

34ToenstondJonathanwoedendopvandetafelenatop detweededagvandemaandnietsmeerHijwasnamelijk boosopDavid,omdatzijnvaderhemteschandehad gemaakt

35Enhetgebeurdedesmorgens,datJonathanopde vastgesteldetijdmetDavidnaarhetveldging,eneen kleinejongenmethem

36Enhijzeitegenzijnjongen:Ren,zoeknudepijlenop dieikafschietEnterwijldejongenrende,schoothijeen pijlvoorbij

37Toendejongenbijdeplekkwamwaardepijllagdie Jonathanhadafgeschoten,riepJonathandejongennaen zei:Ligtdepijlnietverderop?

38ToenriepJonathandejongenna:Komop,haastje,blijf nietstilstaan.ToenraapteJonathansjongendepijlenopen gingnaarzijnheer

39Maardejongenwistvanniets;alleenJonathanenDavid wistenervan.

40ToengafJonathanzijnkanonnenaanzijnjongenenzei tegenhem:Ga,brengzenaardestad

41Enzodradejongenwegwas,stondDavidopvaneen plaatsinhetzuiden,wierpzichmetzijngezichtteraarde enboogzichdriemaalneerEnzijkustenelkaaren weendenmetelkaar,totdatDavidhenovertrof

42ToenzeiJonathantegenDavid:Gainvrede,wantwij hebbenbeidenindenaamvandeHEEREgezworen:De HEEREzijtussenmijenu,entussenmijnnageslachten uwnageslachtvooreeuwig'Toenstondhijopenvertrok, enJonathangingdestadin.

HOOFDSTUK21

1ToenkwamDavidteNob,bijdepriesterAchimelech AchimelechwerdbevreesdtoenhijDavidtegenkwam,en zeitegenhem:Waarombenjealleeneniserniemandbij je?

2ToenzeiDavidtegendepriesterAchimelech:Dekoning heeftmijeenopdrachtgegevenentegenmijgezegd:Laat niemandietswetenvandeopdracht,waarvoorikuheb uitgezondenenwatikuhebopgedragenDaaromhebik mijndienarennaardieendieplaatsgestuurd.

3Wathebtunuonderuwhand?Geefmijvijfbrodenin mijnhand,ofwaternogbijis

4ToenantwoorddedepriesterDavidenzeide:Erisgeen gewoonbroodondermijnhand,maareriswelheiligbrood, indiendejongemannenzichtenminstevanvrouwen onthoudenhebben.

5ToenantwoorddeDaviddepriesterenzeidetothem:Het iszekerwaardateraldriedagen,sindsmijnvertrek,geen vrouwenmeerbijonszijngeweest.Ookdevoorwerpen vandejongemannenzijnheiligenhetbroodisop onheiligewijzeverborgen,ja,hoewelhetvandaaginde bekergeheiligdis.

6Depriestergafhemheiligbrood,wanterwasdaargeen brooddanhettoonbrood,datvanvoorhetaangezichtvan deHEEREwasweggenomenomeropdedagdathetwerd weggenomen,hetwarmebroodopteleggen

7DiedagwaserdaareenmanuitdedienarenvanSaul, dievoorhetaangezichtvandeHEEREgevangenzat.Zijn naamwasDoëg,eenEdomietendebelangrijksteherder vanSaul.

8ToenzeiDavidtegenAchimelech:Hebtuhiernietuw speerofuwzwaardonderuwhand?Ikhebmijnzwaarden mijnwapensnietmeegenomen,wantdezakenvande koningvereistenhaast.

9Toenzeidepriester:HetzwaardvanGoliath,deFilistijn, dieuinhetdalvanElahebtgedood,zie,hetligthierineen doekgewikkeldachterdeefodAlsudatwiltnemen,neem hetdan,wanterisgeenanderdandithierEnDavidzei: Erisergeenzoalsdit;geefhetmij.

10ToenmaakteDavidzichopenvluchttediezelfdedaguit vreesvoorSaulHijgingnaarAchis,dekoningvanGat 11ToenzeidendedienarenvanAchistothem:Isditniet David,dekoningvanhetland?Hebbenzijnietvoorelkaar

1Samuël

overhemgezongeninreidansen,zeggende:Saulheeftzijn duizendenverslagen,enDavidzijntienduizenden?

12Davidbewaardedezewoordeninzijnhart,enhijwerd zeerbevreesdvoorAchis,dekoningvanGat.

13Enhijveranderdezijngedragvoorhunogen,endeed alsofhijwaanzinnigwasinhunhanden,enhijkrabdeaan dedeurenvandepoort,enlietzijnspeekselinzijnbaard vallen.

14ToenzeiAchistegenzijndienaren:Zie,jullieziendat demangekisWaaromhebbenjulliehemdanbijmij gebracht?

15Hebiksomsbehoefteaankrankzinnigen,datjulliedeze kerelerbijhebbengehaaldomzichvoormijnogenvoor dwaasuitteleven?Magdezekereldaninmijnhuiskomen?

HOOFDSTUK22

1Davidvertrokvandaarenontkwamnaardegrotvan Adullam.Toenzijnbroersenhethelehuisvanzijnvader dithoorden,kwamenzedaarnaarhemtoe

2Enallendieinnoodverkeerden,enallendieschulden hadden,enallendieontevredenwaren,verzameldenzich bijhemEnhijwerdhunleiderErwarenongeveer vierhonderdmanbijhem

3VandaargingDavidnaarMizpainMoab,enhijzeitegen dekoningvanMoab:Laattochmijnvaderenmijnmoeder naarbuitenkomenenbijublijven,totdatikweetwatGod voormijdoenzal.

4HijbrachthenvoordekoningvanMoab,enzijwoonden bijhemzolangDavidindevestingzat

5EndeprofeetGadzeitegenDavid:Blijfnietinde vesting;vertrekenganaarhetlandJudaToenvertrok DavidenkwaminhetwoudvanChareth 6ToenSaulhoordedatDavidendemannendiebijhem waren,ontdektwaren(SaulverbleefnuinGibeaondereen boombijRama,metzijnspeerinzijnhand,enalzijn dienarenstondenomhemheen),

7ToenzeiSaultegenzijndienarendierondomhem stonden:Luistertoch,Benjaminieten!DezoonvanIsaïzal iedervanjullieakkersenwijngaardengevenenhijzal jullieallemaalaanstellentothoofdenoverduizenden hoofdenoverhonderd

8Datjullieallemaaltegenmijsamengespannenhebben,en datniemandmijtekennengeeftdatmijnzooneenverbond geslotenheeftmetdezoonvanIsaï,endatniemandonder julliemedelijdenmetmijheeft,ofmijtekennengeeftdat mijnzoonmijndienaartegenmijheeftopgezetomeen hinderlaagtestichten,zoalsnuhetgevalis?

9ToenantwoorddeDoëg,deEdomiet,dieaangesteldwas overdedienarenvanSaul,enzei:IkhebdezoonvanIsaï naarNobzienkomen,naarAchimelech,dezoonvan Ahitub.

10HijraadpleegdedeHEEREvoorhem,engafhem voedsel,engafhemhetzwaardvanGoliath,deFilistijn

11Toenstuurdedekoningboodschappersomdepriester Achimelech,dezoonvanAhitub,enzijnhelefamilie,de priestersdieinNobwoonden,teroepen.Zijkwamenallen bijdekoning

12ToenzeiSaul:Luistertoch,zoonvanAhitubEnhij antwoordde:Hierbenik,mijnheer.

13ToenzeiSaultegenhem:Waaromhebbenjullietegen mijsamengespannen,jijendezoonvanIsaï?Julliehebben

hembroodeneenzwaardgegevenenGodvoorhem geraadpleegd,zodathijtegenmijzouopstaaneneen hinderlaagzouvormen,zoalsnuhetgevalis

14ToenantwoorddeAchimelechdekoningenzeide:En wieiseronderaluwdienarenzotrouwalsDavid,diede schoonzoonvandekoningis,dieopuwbevelgaaten eerbaarisinuwhuis?

15BenikdanbegonnenGodvoorhemteraadplegen?Laat dekoningzijndienaarenhethelehuisvanmijnvaderniets toerekenenUwdienaarheeftvanditallesimmersniets geweten,nochmeernochminder

16Toenzeidekoning:Jijzultzekersterven,Achimelech, jijenjehelefamilie.

17Toenzeidekoningtegendevoetsoldatendieomhem heenstonden:Keerterugendooddepriestersvande HEERE,wantookhunhandismetDavid,enzijwistendat hijvluchtteenhebbenhetmijnietverteldMaarde dienarenvandekoningwildenhunhandnietuitstekenom depriestersvandeHEEREaantevallen.

18ToenzeidekoningtegenDoëg:Keeruomenvalde priestersaanDoëg,deEdomiet,keerdezichom,vielde priestersaanendooddediedagvijfentachtigmannendie eenlinnenefoddroegen

19OokNob,depriesterstad,dooddehijmetdescherpte vanhetzwaard:mannenenvrouwen,kinderenen zuigelingen,runderen,ezelsenschapen

20EneenvandezonenvanAchimelech,dezoonvan Ahitub,genaamdAbjathar,ontkwamenvluchtteachter Davidaan

21AbjatharlietDavidwetendatSauldepriestersvande HEEREhadgedood.

22ToenzeiDavidtegenAbjathar:Ikhebhetdiedag geweten,toenDoëg,deEdomiet,daarwas,dathijhet zekeraanSaulzouvertellen:Ikhebdedoodvanalle mensenuituwfamilieveroorzaakt

23Blijfjijbijmij,weesnietbang,wantwiemijnaarhet levenstaat,zoektjounaarhetleven.Maarbijmijbenje veilig

HOOFDSTUK23

1ToenberichttenzehetaanDavid:Zie,deFilistijnen strijdentegenKehilaenzijplunderendedorsvloeren.

2DaaromraadpleegdeDaviddeHEEREenzei:Zalik optrekkenendezeFilistijnenverslaan?EndeHEEREzei tegenDavid:GaoptrekkenenversladeFilistijnenen verlosKehila

3ToenzeidenDavidsmannentegenhem:Kijk,wijzijn hierinJudaalbangHoeveeltemeerzullenwijbangzijn, wanneerwijnaarKehilatrekkenomdelegersvande Filistijnenteverslaan?

4ToenraadpleegdeDavidopnieuwdeHEER.DeHEER antwoorddehemenzei:Staop,daalafnaarKehila,want IkzaldeFilistijneninuwhandoverleveren

5DavidenzijnmannentrokkennaarKehila,vochtentegen deFilistijnen,namenhunveemeeensloegeneengrote slachtingonderhenaan.ZoreddeDaviddeinwonersvan Kehila

6ToenAbjathar,dezoonvanAchimelech,naarDavidin Kehilavluchtte,kwamhijmeteenefodinzijnhand.

7ToenwerdaanSaulvertelddatDavidinKehilawas aangekomenToenzeiSaul:Godheeftheminmijnhand

1Samuël

overgeleverd,wanthijisopgesloten,omdathijeenstad metpoortenengrendelsisbinnengegaan.

8ToenriepSaulhethelelegerbijeenomnaarKehilate trekkenenDavidenzijnmannentebelegeren.

9ToenDavidvernamdatSaulheimelijkkwaadtegenhem pleegde,zeihijtegendepriesterAbjathar:‘Brengdeefod hier’

10ToenzeiDavid:HEERE,GodvanIsraël,Uwdienaar heeftzekergehoorddatSaulvanplanisnaarKehilate komenendestadomwillevanmijteverwoesten

11ZullendemannenvanKehilamijinzijnhand overleveren?ZalSaulafdalen,zoalsuwdienaarheeft gehoord?HEERE,GodvanIsraël,vertelhettochaanuw dienaarEndeHEEREzei:Hijzalafdalen

12ToenzeiDavid:‘ZullendemannenvanKehilamijen mijnmannenindehandvanSauloverleveren?’Ende HEERzei:‘Zezullenuoverleveren’

13ToenmaaktenDavidenzijnmannen,ongeveer zeshonderdman,zichopenvertrokkenuitKehila,waarze maarkondengaanToenSaulhoordedatDaviduitKehila gevluchtwas,zaghijervanafomverdertegaan 14Davidverbleefindewoestijn,investingen,enophet gebergteindewoestijnvanZifSaulzochthemelkedag, maarGodleverdehemnietinzijnhand

15ToenDavidzagdatSauleropuitwasgetrokkenomhem naarhetleventestaan,bevondDavidzichindewoestijn vanZif,inhetbos

16ToenmaakteJonathan,dezoonvanSaul,zichopen gingnaarDavidinhetbos,enhijversterktezijnhandin God

17Enhijzeidetothem:Weesnietbevreesd,wantdehand vanmijnvaderSaulzalunietvinden;engijzultkoning wordenoverIsraël,enikzaldetweedenauzijn;endat weetmijnvaderSaulook.

18Dietweesloteneenverbondvoorhetaangezichtvande HEEREDavidbleefinhetwoud,maarJonathangingnaar zijnhuis.

19ToenkwamendeZifietennaarSaulinGibeaenvroegen: HeeftDavidzichnietbijonsverborgenindevestingenin hetwoud,opdeheuvelvanHachila,dietenzuidenvande woestijnligt?

20Nudan,okoning,komtochnaarbeneden, overeenkomstigalhetverlangenvanuwzielomnaar benedentekomen;enhetzalonzetaakzijnomheminde handenvandekoningoverteleveren

21ToenzeiSaul:GezegendzijtgijdoordeHEERE,want gijzijtmijnergenadig

22Gatochheen,bereiduvoorenontdekenziedeplaats waarhijverblijft,enwiehemdaarheeftgezienWantmen heeftmijvertelddathijzeerlistighandelt

23Kijkdan,enbrengaldeschuilplaatseninkaartwaarhij zichverbergt,enkomnogeensmetzekerheidnaarmijtoe, danzalikmetjulliemeegaanEnalshijinhetlandis,zal ikhemonderalleduizendenvanJudaopsporen

24ToenmaaktenzijzichgereedentrokkenvoorSauluit naarZifDavidenzijnmannenwarenechterindewoestijn vanMaon,indevlaktetenzuidenvanJesimon.

25OokSaulenzijnmannengingenopzoeknaarhemZe verteldenhetDavidHijdaaldeafineenrotsenbleefinde woestijnvanMaon.ToenSauldathoorde,zettehijde achtervolginginindewoestijnvanMaon

26Saulgingaandeenekantvandeberg,enDavidenzijn mannenaandeanderekantvandeberg.Davidhaasttezich omwegtekomenuitvreesvoorSaulSaulenzijnmannen omsingeldenDavidenzijnmannennamelijkomhen gevangentenemen.

27MaarerkwameenbodetotSaul,diezei:Komsnel, wantdeFilistijnenzijnhetlandbinnengevallen

28ToenkeerdeSaulzichvandeachtervolgingvanDavid afentrokoptegendeFilistijnenDaaromnoemdenzijdie plaatsSelahammalekoth

29Davidvertrokvandaarenwoondeindevestingente Engedi

HOOFDSTUK24

1ToenSaulvandeachtervolgingvandeFilistijnen terugkeerde,werdhemverteld:Zie,Davidisindewoestijn vanEngedi

2ToennamSauldrieduizendbestemannenuitheelIsraël engingopzoeknaarDavidenzijnmannenopderotsen metdesteenbokken

3Toenhijbijdeschaapskooienaandewegkwam,waar eengrotwas,gingSauldaarnaarbinnenomzijnvoetente beschermenDavidenzijnmannenblevenechteraande zijkantenvandegrot.

4ToenzeidendemannenvanDavidtegenhem:Zie,de dagwaaropdeHEEREtegenugezegdheeft:Zie,Ikzaluw vijandinuwhandoverleveren,zodatumethemkuntdoen zoalshetugoeddunktToenstondDavidopensneed heimelijkdeslipvanSaulsmantelaf

5DaarnagebeurdehetdatDavidsharthemtrof,omdathij deslipvanSaulhadafgesneden

6Toenzeihijtegenzijnmannen:DeHEERverhoededat ikmijnheer,degezalfdevandeHEER,zoietszouaandoen doormijnhandtegenhemuittestrekken;hijisimmersde gezalfdevandeHEER

7Davidhieldzijndienarendusmetdezewoordenopde beenenliethenniettegenSaulopstaanSaulverlietechter degrotenvervolgdezijnweg

8DaarnastondDavidookop,gingdegrotuitenriepSaul na:‘Mijnheerdekoning!’ToenSaulachteromkeek,boog Davidzichmetzijngezichtteraardeenboogzichneer

9ToenzeiDavidtegenSaul:Waaromhoorjedewoorden vandemensen,diezeggen:Zie,Davidzoektjeonheil?

10Zie,vandaaghebbenuwogengezien,datdeHEEREu vandaaginmijnhandindegrotheeftovergeleverd,en sommigenzeidenmijdatikumoestdoden,maarmijn ogenhebbenugespaard.Daaromhebikgezegd:Ikzal mijnhandnietuitstekentegenmijnheer,wanthijisde gezalfdevandeHEERE

11Enzie,mijnvader,zie,ja,ziedeslipvanuwmantelin mijnhand,wanttoenIkdeslipvanuwmantelafsneedenu nietgedoodheb,weetdanenziedatergeenkwaadof overtredinginmijnhandis,endatIktegenuniet gezondigdheb;entochjaagtuopmijnzielomdiete nemen

12DeHEEREzaltussenmijenuoordelen,endeHEERE zalmijaanuwreken;maarMijnhandzalniettegenuzijn 13Zoalshetspreekwoordvandeoudenluidt: Goddeloosheidkomtvandegoddelozen,maarmijnhand zalniettegenuzijn

14AchterwieaangaatdekoningvanIsraël?Achterwie aanmoetjijjagen?Achtereendodehond,achtereenvlo. 15DaaromzijdeHEERErechter,enoordeeltussenmijen u,enzietoe,envoermijnrechtsgedinginhetgericht,en redmijuituwhand.

16ToenDavidgeëindigdhaddezewoordentotSaulte spreken,zeiSaul:Isditjouwstem,mijnzoonDavid?Toen verhiefSaulzijnstemenweende.

17EnHijzeidetotDavid:Gijzijtrechtvaardigerdanik, wantgijhebtmijhetgoedevergolden,terwijlikuhet kwadevergoldenheb

18Engijhebthedengetoond,datgijmijgoedgedaanhebt; toendeHEEREmijinuwhandovergeleverdhad,hebtgij mijnietgedood

19Wantalsiemandzijnvijandvindt,zalhijhemdanmet rustlaten?DaaromzaldeHEEREugoedvergeldenvoor watumijvandaaghebtgedaan

20Ennu,zie,ikweetgoed,datGijzekerkoningzult worden,endathetkoninkrijkvanIsraëlinuwhandzal vaststaan

21ZweermijdannubijdeHEEREdatumijnnageslacht namijnietzultuitroeienendatumijnnaamnietuithet huisvanmijnvaderzultuitroeien

22EnDavidzwoerhetaanSaulSaulgingnaarhuis,maar Davidenzijnmannentrokkennaardevesting.

HOOFDSTUK25

1ToenSamuelstierf,verzameldenalleIsraëlietenzich, bedrevenrouwoverhemenbegroevenheminzijnhuiste Rama.ToenmaakteDavidzichopentroknaardewoestijn Paran

2EnerwaseenmaninMaon,wiensbezittingeninKarmel lagen.Dezemanwaszeeraanzienlijk,enhijhad drieduizendschapenenduizendgeiten;enhijwasbezig zijnschapenteschereninKarmel

3DenaamvandiemanwasNabalendenaamvanzijn vrouwwasAbigaïlZijwaseenvrouwvanverstandenhad eenknapuiterlijk,maardemanwasruwenhandeldeslecht, enhijwasuithethuisvanKaleb.

4ToenhoordeDavidindewoestijndatNabalzijnschapen schoor

5ToenzondDavidtienjongemannenuit,entegende jongemannenzeiDavid:GanaarKarmel,ganaarNabalen groetheminmijnnaam

6Enaldusmoetuzeggentothemdieinvoorspoedleeft: Vredeziju,envredezijuwhuis,envredezijalwatubezit

7Ennuhebikgehoorddatuscheerdershebt.Uwherders, diebijonswaren,hebbenwijgeenkwaadgedaanenwij zijnhenooknietontgaan,zolangzijopdeKarmelwaren

8Vraaghetuwjongemannen,enzijzullenhetuvertellen Latendejongemannendaaromgenadevindeninuwogen, wantwijkomenopeengoededagGeeftochalleswatin uwhandkomtaanuwdienarenenaanuwzoonDavid

9ToendeknechtenvanDavidkwamen,sprakenzij namensDavidtotNabalovereenkomstigaldezewoorden, enzijhieldenop.

10ToenantwoorddeNabaldedienarenvanDavidenzeide: WieisDavid?EnwieisdezoonvanIsaï?Erzijn tegenwoordigveeldienaren,diezichlosrukken,iedervan zijnmeester

11Zalikdanmijnbrood,mijnwaterenmijnvlees,datik voormijnscheerdershebgeslacht,nemenenhetaan mensengeven,vanwieiknietweetwaarzevandaan komen?

12ToenkeerdendejongemannenvanDavidzichom, gingenopnieuwenkwamenbijhemterugomhemaldeze woordenmeetedelen

13ToenzeiDavidtegenzijnmannen:'Gordtiederzijn zwaardaan'Enzijgorddeniederzijnzwaardaan,enook DavidgorddezijnzwaardaanOngeveervierhonderdman trokkenachterDavidaan,entweehonderdblevenbijhet stof

14MaareenvandejongemannenmelddehetaanAbigaïl, devrouwvanNabal,enzei:Zie,Davidheeftbodenuitde woestijngestuurdomonzeheertegroeten,enhijheefthen uitgescholden.

15Maardemannenwarenzeergoedvoorons,enwij werdennietgekwetst,nochmistenwijiets,zolangwijmet henomgingen,toenwijophetveldwaren.

16Zijwarenvooronsalseenmuur,dagennacht,toenwij bijhendeschapenhoedden

17Weetendenknugoedna,watugaatdoen.Wanteris kwaadbeslotentegenonzeheerentegenheelzijnhuis;hij isimmerseenBelialszoon,niemandkanmethemspreken

18ToenhaastteAbigaïlzichennamtweehonderdbroden, tweezakkenwijn,vijftoebereideschapen,vijfmaten geroosterdgraan,honderdtrossenrozijnenentweehonderd vijgenkoeken.Zelegdezeopdeezels.

19Enzijzeitothaardienaren:Gavoormijuit;zie,ikkom najullie!MaarzijverteldehethaarmanNabalniet

20Enhetgebeurde,terwijlzijopdeezelinreed,datzij doordeschuilplaatsvandeheuvelafdaalde,enzie,David enzijnmannenkwamenhaartegemoet,enzijontmoette hen.

21Davidhadgezegd:Hetisvoornietsdatikalleswat dezemanindewoestijnhad,hebbewaard,zodaterniets vanhemwerdgemist.Daaromheefthijmijkwaadvoor goedvergolden

22ZoennogergerzalGoddevijandenvanDavid behandelen,alsikvanalzijnbezittingenbijhet morgenlichtiedereendietegendemuurplast,indesteek laat

23ToenAbigaïlDavidzag,haasttezijzich,sprongvande ezelin,vielvoorDavidophaaraangezichtneerenboog zichteraarde

24Enhijvielaanzijnvoetenneerenzei:Laatdeze ongerechtigheidopmijneerkomen,mijnheer!Laattoch uwdienstmaagdvooruwogensprekenenluisternaarde woordenvanuwdienstmaagd

25Laattoch,mijnheer,dezeBelialsman,Nabal,niet aankijken;wantzoalszijnnaamis,zoishij;Nabaliszijn naam,endwaasheidisbijhem;maarik,uwdienstmaagd, hebdejongemannenvanmijnheer,dieugezondenhebt, nietgezien

26Nudan,mijnheer,zowaardeHEEREleeftenzowaar uleeft,deHEEREheeftuervanweerhoudenbloedte vergietenenuzelfmeteigenhandtewreken.Daarom zullenuwvijandenenzijdiekwaadzoekentegenmijn heer,zijnalsNabal

27Ennu,laatdezezegendieUwdienstmaagdaanmijn heerheeftgebracht,ookaandejongemannenworden gegevendiemijnheervolgen

28Vergeeftochdeovertredingvanuwdienares,wantde HEEREzalvoormijnheerzekereenbestendig koningshuismaken,omdatmijnheerdeoorlogenvande HEEREvoert,eneraluwdagengeenkwaadbiju gevondenis.

29Tochisereenmanopgestaandieuwilvervolgenenuw zielwilzoekenMaarhetlevenvanmijnheerzalbijde HEERE,uwGod,ineenbundeldeslevensgehouden wordenEndezielenvanuwvijandenzalhijwegslingeren alsuithetmiddenvaneenslinger

30WanneerdeHEEREaanmijnheergedaanzalhebben overeenkomstigalhetgoededatHijoverugesprokenheeft, enHijutotleideroverIsraëlaangesteldzalhebben, 31Hetzalugeenverdrietdoenenmijnheergeenaanstoot geven,datunietterechtbloedhebtvergotenendatmijn heerzichnietheeftgewroken.MaarwanneerdeHEERE hetgoedmetmijnheerheeftgedaan,denkdanaanuw dienstmaagd

32ToenzeiDavidtegenAbigaïl:GeprezenzijdeHEERE, deGodvanIsraël,Dieuvandaaggezondenheeftommijte ontmoeten!

33Engeloofdzijuwraad,engeloofdziju,diemij vandaagervanweerhieldbloedtevergietenenmijmet eigenhandtewreken

34Wantwaarlijk,zowaaralsdeHEERE,deGodvan Israël,leeft,Diemijervanweerhoudenheeftukwaadte doen,indiengijniethaastiggekomenwaartenmij tegemoetgekomenzijt,zouervoorNabalinhet morgenlichtniemandoverzijngeblevendietegendemuur plaste

35ToennamDaviduithaarhandaanwatzijvoorhem gebrachthad,enzeitegenhaar:Gainvredenaaruwhuis Zie,ikhebnaaruwstemgeluisterdenuaangenomen

36ToenkwamAbigaïlbijNabal,enzie,hijhieldeen feestmaalinzijnhuis,zoalseenfeestmaalvaneenkoning Nabalshartwasvrolijkinhem,wanthijwasergdronken Daaromverteldezijhemniets,meerofminder,tothet morgenlichtaanbrak

37Maardesmorgens,toendewijnuitNabalverdwenen wasenzijnvrouwhemdezedingenverteldhad,stierfzijn hartinhemenwerdhijalseensteen

38EnhetgebeurdenaongeveertiendagendatdeHEERE Nabalsloeg,zodathijstierf.

39ToenDavidhoordedatNabaldoodwas,zeihij: GeprezenzijdeHEERE,Diehetrechtvanmijnsmaaduit dehandvanNabalheeftgevoerdenZijndienaarvanhet kwaadheeftbewaard,wantdeHEEREheeftde goddeloosheidvanNabalopzijneigenhoofdlaten neerkomenDaaromzondDavidbodenensprakmet Abigaïl,omhaartotvrouwtenemen

40ToendedienarenvanDavidbijAbigaïlinKarmel gekomenwaren,zeidenzijtothaar:Davidheeftonsnaaru toegestuurdomuvoorzichtotvrouwtenemen

41Toenstondzijop,boogzichmethetaangezichtter aardeenzei:Zie,laatuwdienstmaagdeendienstmaagd zijnomdevoetentewassenvandedienarenvanmijnheer

42ToenhaastteAbigaïlzich,maaktezichopenreedop eenezelin,metvijfvanhaardochtersdiehaarvolgdenZij gingdebodenvanDavidachternaenwerdzijnvrouw

43DavidnamookAhinoamuitJizreël;enzijwerdenook beidenzijnvrouwen

44SaulhadzijndochterMichal,devrouwvanDavid,aan Paltigegeven,dezoonvanLaïsuitGallim.

HOOFDSTUK26

1ToenkwamendeZifietennaarSaulinGibeaenvroegen: HeeftDavidzichnietverborgenopdeheuvelvanHachila, dietegenoverdewoestijnligt?

2ToenmaakteSaulzichgereedengingnaardewoestijn Zif,metzichdrieduizendkeurmannenvanIsraël,om DavidindewoestijnZiftezoeken

3SaulsloegzijnkampopbijdeheuvelHachila,die tegenoverJesimonligt,aandeweg.Davidbleefechterin dewoestijn,enhijzagdatSaulhemdewoestijninvolgde 4Davidzonddusverspiedersuit,enhijbegreepdatSaul werkelijkgekomenwas.

5ToenstondDavidopenkwambijdeplaatswaarSaul zijnlegerkamphadopgeslagenDavidzagdeplaatswaar SaulenAbner,dezoonvanNer,zijnlegeroverste,lagen. Saullagindeloopgraafenhetvolkhadzichrondomhem gelegerd

6ToenantwoorddeDavidenzeitegenAchimelech,de Hethiet,entegenAbisai,dezoonvanZeruja,debroervan Joab:WiegaatermetmijmeenaarSaulinhetleger? Abisaiantwoordde:Ikgametjulliemee.

7ToenDavidenAbisai'snachtsbijhetvolkkwamen,zag hijSaulslapenindegreppel,metzijnspeerinzijn hoofdeindeindegrondgestoken.Abnerenhetvolklagen echteromhemheen

8ToenzeiAbisaitegenDavid:Godheeftuwvijand vandaaginuwhandovergeleverd;laatikhemtochmeteen metdespeertotopdegrondslaan,danzalikhemgeen tweedekeerslaan

9ToenzeiDavidtegenAbisaï:Brenghemnietom,want wiezouzijnhanduitstekentegendegezalfdevande HEEREenonschuldigblijven?

10VerderzeiDavid:ZowaaralsdeHEEREleeft,de HEEREzalhemslaan;anderskomtzijndagomtesterven; anderstrekthijtenstrijdeenkomtom

11DeHEEREverhoededatikmijnhandzouuitstrekken tegendegezalfdedesHEEREN;maarneemtochdespeer dieaanZijnhoofdeindeligt,endewaterkruik,enlaatons gaan.

12ToennamDaviddespeerendewaterkruikuitSauls hoofdeinde,enzijnamenzemee,zonderdatiemandhet zagofmerkte,enooknietwakkerwerd.Zijsliepenallen, wanteendiepeslaapvandeHEEREwasophengevallen

13ToenliepDavidnaardeoverkantengingopdetopvan eenheuvelstaan,dievervanhenverwijderdlagErlageen groteafstandtussenhen

14ToenriepDavidhetvolkenAbner,dezoonvanNer, toe:'Geefjegeenantwoord,Abner?'Toenantwoordde Abnerenzei:'Wiebenjijdietotdekoningroept?'

15ToenzeiDavidtegenAbner:Bentunieteendapper man?WieiserinIsraëlzoalsu?Waaromhebtuuwheer, dekoning,dannietbeschermd?Wanterisiemandvanhet volkgekomenomdekoning,uwheer,tedoden.

16DitisnietgoedwatugedaanhebtZowaardeHEER leeft,ubentdedoodschuldig,omdatuuwheer,de gezalfdevandeHEER,niethebtbewaard.Kijknueens waardespeervandekoningisendewaterkruikdieaan zijnhoofdeindestond

17SaulherkendeDavidsstemenzei:Isdituwstem,mijn zoonDavid?EnDavidantwoordde:Hetismijnstem,mijn heerdekoning

18Enhijzeide:Waaromachtervolgtmijnheerzijndienaar zo?Wathebikimmersgedaan?Enwatiserkwaadinmijn hand?

19Nudan,laatmijnheerdekoningtochluisterennaarde woordenvanzijndienaar.AlsdeHEERutegenmijheeft opgezet,laatHijdaneenofferaannemenMaaralszij mensenkinderenzijn,danzijnzijvervloektvoorhet aangezichtvandeHEER,wantzijhebbenmijvandaag verdrevenuithetgebiedvandeHEER,doortezeggen:Ga heen,dienanderegoden.

20Laatmijnbloednunietopdeaardevallenvoorhet aangezichtvandeHEEREWantdekoningvanIsraëlis uitgetrokkenomeenvlotezoeken,zoalsmenindebergen opeenpatrijsjaagt

21ToenzeiSaul:Ikhebgezondigd;keerterug,mijnzoon David,wantikzalugeenkwaadmeerdoen,omdatmijn zielvandaagkostbaarwasinuwogenZie,ikhebdwaas gehandeldenzeergedwaald

22ToenantwoorddeDavidenzeide:Zie,hierisdespeer vandekoning!Laateenvandejongemannenhierheen komenenhemhalen

23DeHEEREvergeldeiederzijngerechtigheidenzijn trouwWantdeHEEREheeftuhedeninmijnhand overgeleverd,maarikhebmijnhandnietwillenuitsteken tegendegezalfdedesHEEREN.

24Enzie,zoalsuwlevenopdezedagzeergesteldwasin mijnogen,zozalookmijnlevenzeergesteldzijninde ogenvandeHEERE,enlaatHijmijverlossenuitalle verdrukking

25ToenzeiSaultegenDavid:Gezegendbenje,mijnzoon David,wantjezultgrotedingendoenennogsteeds overwinnenDavidgingverder,enSaulkeerdeterugnaar zijnwoonplaats

HOOFDSTUK27

1ToenzeiDavidbijzichzelf:Ikzalnuopzekeredagdoor SaulshandomkomenErisvoormijnietsbetersdandatik zosnelmogelijkontkomnaarhetlandvandeFilistijnen Saulzoudanaanmijwanhopenenzoumijnergensinhet gebiedvanIsraëlnogmeerzoekenDanzouikaanzijn handontkomen

2ToenmaakteDavidzichgereedentrokmetde zeshonderdmandiebijhemwaren,overnaarAchis,de zoonvanMaoch,dekoningvanGat.

3EnDavidwoondebijAchisinGat,hijenzijnmannen, iedermetzijngezin,Davidmetzijntweevrouwen: Ahinoam,deJizreëlitische,enAbigaïl,deKarmelitische, devrouwvanNabal.

4ToenwerdaanSaulvertelddatDavidnaarGatgevlucht was,enhijzochtnietlangernaarhem

5ToenzeiDavidtegenAchis:Alsikgenadeinuwogen hebgevonden,latenzemijdaneenwoninggevenineen vandestedenhierophetland,zodatikdaarkanwonen. Wantwaaromzouuwdienaarbijuindekoningsstad wonen?

6ToengafAchishemopdiedagZiklag;daarombehoort ZiklagtotopdezedagaandekoningenvanJuda

7DetijddatDavidinhetlandvandeFilistijnenwoonde, waseenvoljaarenviermaanden.

8ToentrokkenDavidenzijnmannenopendrongende Gesurieten,deGezrietenendeAmalekietenbinnen.Deze volkenhaddenvanoudsherhetlandbewoond,vanafde grensmetSurtotaanhetlandEgypte

9Davidversloeghetlandenlietniemandinleven,behalve demannenendevrouwen.Hijnamdeschapen,de runderen,deezels,dekamelenendekledingmeeen keerdeterugnaarAchis

10ToenzeiAchis:Waarheenhebtuvandaageenweg aangelegd?EnDavidantwoordde:TegenhetZuidenvan Juda,tegenhetZuidenvandeJerahmeëlietenentegenhet ZuidenvandeKenieten

11EnDavidlietgeenmanofvrouwinleven,omde boodschapnaarGattebrengen,omtezeggen:‘Opdatmen onsnietzouverradenenzouzeggen:ZodeedDavidhet ook,enzozalhetookmethemgaan,zolanghijinhetland vandeFilistijnenwoont.’

12ToengeloofdeAchisDavidenzei:Hijheeftervoor gezorgddatzijnvolk,Israël,hemvolkomenverafschuwt; daaromzalhijmijndienaarzijntotineeuwigheid.

HOOFDSTUK28

1EnhetgebeurdeindiedagendatdeFilistijnenhunlegers verzameldenvoordestrijd,omtegenIsraëltestrijdenEn AchiszeitegenDavid:Weetzekerdatjijmetmijten strijdezulttrekken,jijenjemannen

2ToenzeiDavidtegenAchis:"Jezulttochwelwetenwat jedienaarkandoen."EnAchiszeitegenDavid:"Daarom zalikjevooreeuwigtotmijnhoofdmanmaken"

3Samuelwasgestorven,enheelIsraëlhadoverhem gerouwdenhembegraveninRama,inzijneigenstad.Saul hadookdewaarzeggersendetovenaarsuithetland verdreven

4ToenverzameldendeFilistijnenzich,kwamenen legerdenzichbijSunemSaulverzameldevervolgensheel IsraëlenzijlegerdenzichbijGilboa

5ToenSaulhetlegervandeFilistijnenzag,werdhijbang enzijnhartbeefdezeer

6ToenSauldeHEEREraadpleegde,antwoorddede HEEREhemniet,nochdoordromen,nochdoordeUrim, nochdoordeprofeten

7ToenzeiSaultegenzijndienaren:Zoekeenvrouwdie eenwaarzeggendegeestkanoproepen,zodatiknaarhaar toekangaanenhaarkanraadplegenZijndienarenzeiden tegenhem:Zie,eriseenvrouwdieeenwaarzeggende geestkanoproepeninEndor

8ToenvermomdeSaulzichentrokandereklerenaanHij gingerheenentweemannenmethemkwamendesnachts bijdevrouw.Hijzei:Laatmijtochwaarzeggendoorde geestvaneendodenbezweerderenlaatmijhemopkomen dieikuzalnoemen

9Toenzeidevrouwtegenhem:Zie,uweetwatSaul gedaanheeft,hoehijdedodenbezweerdersende waarzeggersuithetlandheeftuitgeroeid.Waaromspantu daneenvalstrikommijleventebrengen,ommijtedoden?

10ToenzwoerSaulhaarbijdeHEEREenzei:Zowaarals deHEEREleeft,uzalvoordezezaakgeenstraftreffen. 11Toenzeidevrouw:Wiezalikvoorulatenopkomen? Enhijzei:LaatSamuelvoormijopkomen

12ToendevrouwSamuelzag,schreeuwdezijmetluide stem.DevrouwspraktotSaulenzei:Waaromhebtumij bedrogen?UbentimmersSaul

13Toenzeidekoningtegenhaar:Weesnietbang,want wathebjegezien?EndevrouwantwoorddetegenSaul:Ik hebgodenuitdeaardezienopstijgen

14Enhijvroeghaar:Hoeziethijeruit?Enzijantwoordde: Eenoudemankomteraan,bedektmeteenmantel.Toen begreepSauldathetSamuelwas,enhijboogzichmetzijn gezichtteraardeenboogzichneer

15ToenzeiSamueltegenSaul:Waaromhebjemijzo ongerustgemaakt,datjemijhebtlatenopkomen?Saul antwoordde:Ikbeningrotenood,wantdeFilistijnen voerenoorlogtegenmij,enGodisvanmijgewekenen antwoordtmijnietmeer,nochdoordeprofeten,nochdoor dromen.Daaromhebikjougeroepen,opdatjijmijzoudt latenwetenwatikmoetdoen

16ToenzeiSamuel:Waaromvraagjehetmijdan?De HEEREisimmersvanjegewekenenisjevijandgeworden.

17EndeHEEREheeftmethemgedaan,zoalsHijdoormij gesprokenheeft;wantdeHEEREheefthetkoninkrijkuit uwhandgescheurdenhetaanuwnaaste,aanDavid, gegeven

18OmdatunietnaardestemvandeHEEREhebt geluisterdenZijnbrandendetoornnietoverAmalekhebt latenkomen,daaromheeftdeHEEREuvandaagdit aangedaan

19OokzaldeHEEREIsraëlmetuindehandvande FilistijnenovergevenMorgenzultuenuwzonenbijmij zijnOokzaldeHEEREhetlegervanIsraëlindehandvan deFilistijnenovergeven.

20ToenvielSaulterstondhelemaalopdegrondenwerd zeerbevreesdvanwegedewoordenvanSamuelHijhad geenkrachtmeer,wanthijhaddeheledagendehelenacht nietsgegeten

21ToenkwamdevrouwbijSaulenzagdathijzeer bedroefdwas,enzijzeitothem:Zie,uwdienaresheeft naaruwstemgeluisterdIkhebmijnleveninmijnhand gegevenengeluisterdnaardewoordendieutotmij gesprokenhebt.

22Nudan,luistertochooknaardestemvanuwdienares LaatmijeenstukbroodvooruneerzettenEethet,danzult usterkzijnwanneeruverdergaat.

23Maarhijweigerdeenzei:IkwilnietetenMaarzijn dienaren,samenmetdevrouw,dwongenhem,enhij luisterdenaarhunstem.Hijstondopvandegrondenging ophetbedzitten

24Endevrouwhadeengemestkalfinhuis;enzijhaastte zichenslachttehet,enzijnammeel,enkneeddehet,en bakteerongezuurdebrodenvan

25ZijbrachthetvoorSaulenvoorzijndienaren,enzij aten.Daarnastondenzijopengingendienachtweg.

HOOFDSTUK29

1ToenverzameldendeFilistijnenalhunlegersbijAfek, endeIsraëlietenlegerdenzichbijdebrondieteJizreëlis.

2DestadsvorstenvandeFilistijnentrokkenmethonderden enmetduizendentegelijkop,maarDavidenzijnmannen trokkenmetAchisindeachterhoedeop.

3ToenzeidendeleidersvandeFilistijnen:Watdoendeze Hebreeënhier?EnAchiszeitegendeleidersvande

Filistijnen:IsditnietDavid,dedienaarvanSaul,dekoning vanIsraël,diealdezedagenofjarenbijmijis,enikheb geenenkeleschuldinhemgevondensindshijinmijn handenisgevallentotopdezedag?

4DevorstenvandeFilistijnenwerdentoornigophem.De vorstenvandeFilistijnenzeidentegenhem:Laatdezeman terugkeren,zodathijterugkangaannaardeplaatsdieu hemhebtaangewezen.Laathemnietmetonsmeetrekken tenstrijde,anderswordthijindestrijdeentegenstander vanonsWantwaarmeezouhijzichbijzijnheerkunnen verzoenen?Zouhetnietmetdeaanvoerdersvandeze mannenmoetengaan?

5IsditnietDavid,overwiemeninreidansenvoor elkanderzongenzei:Saulheeftzijnduizendenverslagen enDavidzijntienduizenden?

6ToenriepAchisDavidenzeitegenhem:Zowaaralsde HEEREleeft,ubentoprechtgeweest,enuwuitgaanen ingaanmetmijinhetlegerisgoedinmijnogenIkheb geenkwaadinugevondenvanafdedagdatubijmij gekomenbenttotopdezedagEntochzijndevorstenu nietwelgevallig

7Daarom,keernuterugengainvrede,opdatude stadsvorstenvandeFilistijnennietmishaagt

8ToenzeiDavidtegenAchis:Maarwathebikgedaan?En wathebtuinuwdienaargevonden,zolangikbijuben,tot opdezedag,datiknietkantenstrijdetrekkentegende vijandenvanmijnheerdekoning?

9ToenantwoorddeAchisenzeitegenDavid:Ikweetdatu goedbentinmijnogen,alseenengelvanGodToch hebbendevorstenvandeFilistijnengezegd:Hijzalniet metonstenstrijdetrekken.

10Daarom,stanuvroegopindemorgen,metdeknechten vanuwheerdiemetumeegekomenzijnEnzodrau morgenvroegopstaatenhetlichtis,moetuvertrekken.

11Davidenzijnmannenstondendevolgendemorgen vroegopomtevertrekkenenterugtekerennaarhetland vandeFilistijnen.DeFilistijnentrokkenopnaarJizreël.

HOOFDSTUK30

1ToenDavidenzijnmannenopdederdedagbijZiklag kwamen,gebeurdehetdatdeAmalekieteneeninvaldeden inhetZuiderland,ookinZiklag.ZijhaddenZiklag verslagenenmetvuurverbrand

2Ookdevrouwendiedaarinwaren,haddenzijgevangen genomen.Zijdooddenernietéén,grootnochklein,maar voerdenhenwegengingenhunsweegs

3ToenDavidmetzijnmannenbijdestadkwam,zie,die wasmetvuurverbrandOokhunvrouwen,zonenen dochterswarengevangengenomen

4ToenverhievenDavidendemannendiebijhemwaren, hunstemenweenden,totzegeenkrachtmeerhaddenom tewenen

5OokdetweevrouwenvanDavidwerden gevangengenomen:Ahinoam,uitJizreël,enAbigaïl,de vrouwvanNabal,uitKarmeliet

6EnDavidraaktezeerinhetnauw,wanthetvolksprak eroverhemtestenigenHethelevolkwasimmersbedroefd, iederomzijnzonenendochtersMaarDavidsterktezich indeHEERE,zijnGod.

7EnDavidzeitegenAbjathar,depriester,dezoonvan Achimelech:Brengmijtochdeefodhierheen.EnAbjathar brachtdeefoddaarnaarDavid 8ToenraadpleegdeDaviddeHEEREenvroeg:Zalik dezebendeachtervolgen?Zalikheninhalen?Ende HEEREantwoorddehem:Achtervolg,wantuzulthen zekerinhalenenzekerallesbevrijden

9Davidgingdusopweg,hijendezeshonderdmandiebij hemwaren,enkwambijdebeekBesor,waarde overgeblevenenverbleven

10MaarDavidzettedeachtervolgingin,hijen vierhonderdmanTweehonderdmanblevenachterhen,die zozwakwarendatzijdebeekBesornietkonden oversteken

11EnzijvondeneenEgyptenaarinhetveld,enbrachten hemtotDavid,engavenhembrood,enhijat,enzijlieten hemwaterdrinken;

12Enzijgavenhemeenstukvijgenkoekentweetrossen rozijnen.Entoenhijgegetenhad,kwamzijngeestweerin hemterugWanthijhaddriedagenendrienachtengeen broodgegetenengeenwatergedronken

13ToenzeiDavidtegenhem:Vanwiebenjeenwaarkom jevandaan?Enhijantwoordde:Ikbeneenjongemanuit Egypte,dedienaarvaneenAmalekietDaaromheeftmijn heermijverlaten,omdatikdriedagengeledenziekben geworden

14WijdrongenbinneninhetZuiderlandvandeKeretieten, inhetgebiedvanJudaeninhetZuiderlandvanKaleb,en wijverbranddenZiklagmetvuur

15ToenzeiDavidtegenhem:Kuntumijnaardezegroep brengen?Enhijantwoordde:ZweermijbijGoddatumij nietzultdodenenmijnietindehandenvanmijnheerzult overleveren,enikzalunaardezegroepbrengen

16Toenhijhemhadlatenafdalen,zie,zijverspreidden zichoverheeldeaarde,aten,dronkenendansten,vanwege degrotebuitdiezijuithetlandvandeFilistijnenenuithet landvanJudahaddengehaald.

17EnDavidversloeghen,vandeschemeringtotdeavond vandevolgendedag,enniemandvanhenontkwam, behalvevierhonderdjongemannen,dieopkamelenreden envluchtten

18ToenbrachtDavidallesterugwatdeAmalekieten haddenweggenomen,enookzijntweevrouwen.

19Enhunontbrakniets,nochkleinnochgroot,nochzonen nochdochters,nochbuit,nochietsdatzijhunontnomen hadden.Davidbrachtallesterug.

20ToennamDavidalhetkleinveeenderunderen,diezij voorhetoverigeveeuitdreven,enzeide:DitisDavidsbuit.

21ToenkwamDavidbijdetweehonderdman,diezo verzwaktwarendatzeDavid,diezeookbijdebeekBesor haddenlatenverblijven,nietkondenvolgenZegingen Davidendemannendiebijhemwaren,tegemoet.Toen Davidbijdemannenkwam,groettehijhen

22Toenantwoorddenalleslechtemannen,demannenvan BelialdiemetDavidwarenmeegegaan,enzeiden:Omdat zijnietmetonsmeegegaanzijn,zullenwijhunnietsgeven vandebuitdiewijveroverdhebben,behalveaaniederzijn vrouwenzijnkinderen,omhenwegtevoerenente vertrekken

23ToenzeiDavid:Aldusmaguniethandelen,broeders, metwatdeHEEREonsgegevenheeftHijheeftons

bewaardendebendedietegenonsoptrok,inonzehand overgegeven.

24Wantwiezalnaaruluisterenindezezaak?Wantzoals hetdeelisvanhemdietenstrijdetrekt,zozalhetdeelzijn vanhemdiebijhetstofblijft;zijzullengelijkelijkscheiden.

25Enhetiszogeblevenvanafdiedag,datHijhettoteen inzettingeneenbepalingvoorIsraëlheeftgemaakt,totop dezedag.

26ToenDavidteZiklagkwam,zondhijeendeelvande buitnaardeoudstenvanJuda,naarzijnvrienden,metde boodschap:Zie,ditiseengeschenkvooruvandebuit,op devijandenvandeHEERE

27AanhendieinBethelwoonden,aanhendieinhet zuidenvanRamothwoondenenaanhendieinJattir woonden,

28EnaanhendieinAroër,SifmothenEsthemoawaren, 29EnaanhendieinRachalwoonden,enaanhendieinde stedenvandeJerahmeëlietenwoonden,enaanhendiein destedenvandeKenietenwoonden,

30EnaanhendieinHormawaren,enaanhendiein Chorasanwaren,enaanhendieinAthachwaren, 31EnnaarhendieinHebronwaren,ennaaraldeplaatsen waarDavidenzijnmannengewoonlijkvertoefden

HOOFDSTUK31

1DeFilistijnenstredentegenIsraëlDemannenvanIsraël sloegenvoordeFilistijnenopdevluchtenervielendoden ophetgebergteGilboa

2DeFilistijnenachtervolgdenSaulenzijnzonenopde hielen,endeFilistijnendooddenJonathan,Abinadaben Malkisua,dezonenvanSaul

3ToenwerddestrijdhevigertegenSaul,ende boogschutterstroffenhem,zodathijernstiggewondraakte doordeboogschutters

4ToenzeiSaultegenzijnwapendrager:Trekjezwaarden steekmeermeedoor,anderskomendieonbesnedenenme doorstekenenmeuitscheldenMaarzijnwapendrager weigerde,wanthijwasdoodsbangDaaromnamSaulzijn zwaardenstorttezicherop.

5ToenzijnwapendragerzagdatSauldoodwas,storttehij zicheveneensinzijnzwaardenstierfmethem

6ZostiervenSaulenzijndriezonen,zijnwapendrageren alzijnmannendiezelfdedag

7ToendemannenvanIsraël,dieaandeoverkantvanhet dalwaren,enzijdieaandeoverkantvandeJordaanwaren, zagendatdemannenvanIsraëlgevluchtwarenendatSaul enzijnzonendoodwaren,verlietenzijdestedenen sloegenopdevluchtDeFilistijnenkwamenengingener wonen

8Enhetgebeurdedevolgendedag,toendeFilistijnen kwamenomdegesneuveldenuitteplunderen,datzijSaul enzijndriezonengevondenhadden,gevalleninhet gebergteGilboa

9Toenhieuwenzijzijnhoofdafentrokkenzijn wapenrustinguitZijstuurdenbodennaarhetomliggende landvandeFilistijnenomhetbekendtemakeninde tempelsvanhunafgodenenonderhetvolk

10ZijnwapenrustinglegdenzijinhethuisvanAstarte,en zijnlichaamhechttenzijvastaandemuurvanBeth-San. 11ToendeinwonersvanJabesinGileadhoordenwatde FilistijnenmetSaulhaddengedaan,

12Alledapperemannenkwameninopstandentrokkende helenachtdoor.ZehaaldendelichamenvanSaulenvan zijnzonenvandemuurvanBeth-San,kwameninJabesen verbranddenzedaar.

13Zijnamenhunbeenderenenbegroevenzeondereen boominJabesDaarnavasttenzijzevendagen

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.