1 minute read

PROCESSUS CORACOIDEUS

Next Article
MARGO MEDIALIS

MARGO MEDIALIS

Distaal van en parallel met deze ruwheid, loopt eveneens een ruwe lijn voor de aanhechting van het caput mediale van de m. triceps. Beide aanhechtingslijnen zijn gescheiden door een vlakke streep, welke evenwel aangeduid wordt als een groeve, de sulcus nervi radialis.

3.3 De distale epifyse

De distale epifyse van de humerus eindigt op een condylus met articulaire en niet-articulaire vlakken.

De articulaire vlakken bestaan uit lateraal het convexe capitulum humeri, zich uitstrekkend op de voor- en onderzijde, en mediaal de trochlea humeri, een katrolvormig gewrichtsvlak, door een zeer ondiepe groeve van het capitulum gescheiden, en waarvan het mediale deel sterk uitspringt.

De trochlea bezet zowel de voor, onder- als achterzijde van de condylus. Boven de trochlea is aan de voorzijde een duidelijke, driehoekige inzinking, met basis naar caudaal, de fossa coronoidea. Lateraal van deze fossa ligt eveneens een inzinking, de fossa radialis. Deze laatste is echter nauwelijks te onderscheiden. Aan de achterzijde zien we boven de trochlea ook een diepe inzinking, de fossa olecrani.

De niet-articulaire delen van de condylus liggen respectievelijk lateraal van het capitulum, de epicondylus lateralis, en mediaal van de trochlea, de epicondylus medialis.

Deze laatste strekt ver buiten de trochlea uit. Beide epicondyli vertonen oneffenheden voor spieraanhechtingen. Tussen de epicondylus medialis en de trochlea bevindt zich aan de achterzijde de sulcus nervi ulnaris.

Het verticale vlak, getrokken door de epicondyli , valt niet samen met het verticale vlak, getrokken door het caput humeri en het collum anatomicum. Wanneer het eerste vlak in het frontale plan ligt, is het tweede vlak ongeveer 15° naar dorsaal gedraaid, zodat het caput tegenover de epicondyli naar achter wijst. We noemen dit de retrotorsie van de diafyse.

This article is from: