Aspiratie leidt tot bevlogenheid

Page 1

ASPIRATIE LEIDT TOT BEVLOGENHEID VAN LECTORAAT TOT UNIVERSITY OF APPLIED SCIENCES

Fem_bo_kib1014_vv

AFSCHEIDSCOLLEGE PROF. DR. LUC VANHEES

VRIJDAG 3 OKTOBER 2014 OM 14.30 UUR


ASPIRATIE LEIDT TOT BEVLOGENHEID VAN LECTORAAT TOT UNIVERSITY OF APPLIED SCIENCES


pag 2

hoofdstuk # Naam hoofdstuk


pag 3

hoofdstuk # Naam hoofdstuk

VOORWOORD 05

INLEIDING 07

Hoe het begon: mijn aspiratie

1. LECTORAAT LEEFSTIJL EN GEZONDHEID (2002-2014) 09

1 Organisatie op orde 09 2 Output op orde en opvolging lectoraat 14

2. VAN KENNISCENTRUM NAAR UNIVERSITY OF APPLIED SCIENCE (2005-2020) 17

1 Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening 18 2 Implementatieversnellers van de academisering van het onderwijs in de Faculteit Gezondheidszorg 23

3. HOE BEVLOGENHEID IN GOEDE BANEN LEIDEN (2014-2020) 31 CONCLUSIES EN VERWACHTINGEN 35

APPENDIX 37



pag 5

Voorwoord

Afscheidscollege prof. dr. Luc Vanhees

openbare les Aspiratie leidt tot bevlogenheid

/ VOORWOORD Toen ik in 2002 werd aangesteld als lector ‘Leefstijl en Gezondheid’ aan de Faculteit Gezondheidszorg in Utrecht had ik nooit gedacht dat die aanstelling, die voorzien was voor een periode van vier jaar, uiteindelijk twaalf jaar zou duren. Veel mensen hebben er voor gezorgd dat de reistijd van drie uur van thuis naar de Faculteit Gezondheidszorg tijdens die twaalf jaar onmiddellijk vergeten werd bij aankomst op de Uithof. Ik ben iedereen dan ook bijzonder dankbaar voor de fijne werkmomenten en de Nederlandse ervaringen. Uit angst om mensen te vergeten, ga ik geen namen noemen. Maar mijn dank gaat uit naar iedereen met wie ik tijdens die periode in contact kwam. Gaande van de vriendelijke mensen aan de receptie en desk, het onderhoudspersoneel en personeel van de cafetaria, de studenten en docenten -vooral van het Instituut voor Bewegingsstudies, de ICT crew, het ondersteunend- en beheerspersoneel en natuurlijk de leden van het college van bestuur tot aan diegenen waar ik meer intens contact mee had: mijn kamergenoten, de lectoraatsleden en de leden van het kenniscentrum, de opleidingsmanagers, mijn medelectoren, de instituutsdirecteuren en de faculteitsdirectie. Ik bedank uiteraard ook de beleidsmensen van de Katholieke Universiteit Leuven omdat ik de toestemming en stimulus kreeg om, als voltijds academicus aan de KU Leuven, dit lectorschap te aanvaarden. Tot slot, eigenlijk moet ik ook mijn erkentelijkheid aan de NS betuigen. Zij bracht mij telkens heelhuids van Maastricht naar Utrecht en weer terug. En vooral omdat zij me soms meer en langer van Nederland lieten genieten dan voorzien... Bilzen, 18 augustus 2014


pag 6


pag 7

Inleiding

Afscheidscollege prof. dr. Luc Vanhees

openbare les Aspiratie leidt tot bevlogenheid

/ INLEIDING Toen in 2002 de lectoraten in het hbo werden ingevoerd was de primaire doelstelling: de professionalisering van de docenten. Er moest een betere verbinding komen tussen onderwijs en praktijk, via kennisontwikkeling. Eigenlijk verhulde het woord ‘kennisontwikkeling’ het gebruik van de term ‘onderzoek’ want kennisontwikkeling komt neer op het ontwikkelen van praktijkgericht onderzoek. In de lente van 2002 werd ik aangezocht om te overwegen lector ‘Leefstijl en Gezondheid’ te worden aan Hogeschool Utrecht, Faculteit Gezondheidszorg (FG) want de directeur van de FG beoogde voor zijn faculteit als kennisorganisatie lectoren binnen te halen met een duidelijke onderzoeksachtergrond en -interesse. Dit hoewel in die tijd, zoals al aangehaald, het woord onderzoek binnen het hbo-onderwijs niet als evident woordgebruik gold.


“UITDAGING OM ONDERZOEK VANUIT SCRATCH OP TE KUNNEN OPSTARTEN”


pag 9

hoofdstuk 1 Lectoraat Leefstijl en Gezondheid (2002-2014)

Afscheidscollege prof. dr. Luc Vanhees

openbare les Aspiratie leidt tot bevlogenheid

1 / LECTORAAT LEEFSTIJL EN GEZONDHEID (2002-2014) Mijn aspiratie - om als hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven) - een lectoraat op me te nemen was de uitdaging om in Utrecht onderzoek vanuit scratch te kunnen opstarten binnen het domein bewegen en gezondheid, en dit complementair aan mijn onderzoekslijnen binnen Leuven. Deze waren (en zijn) eerder geconcentreerd naar het belang van fysieke activiteit (FA), inspanningstraining en fysieke fitheid (FF) bij patiënten met hart- en vaataandoeningen, naar cardiologische screening en inspanningsevaluatie door middel van gasanalyse bij professionele en amateur sporters, naar het effect van medicatie op de inspanningstolerantie bij sporters en patiënten met hoge bloeddruk. Kortom naar klinische onderzoeken aanleunend bij secundaire preventie. Dat ik de positie van lector ‘Leefstijl en Gezondheid’ binnen de FG en het Instituut Beweging Studies (IBS) aanvaarde lag dan ook voornamelijk in de uitdaging om mijn onderzoekslijnen te kunnen uitbreiden naar praktijkgerichte onderzoeken naar het belang van FA en FF bij gezonde personen (primaire preventie) of bij personen met een ander dan cardiovasculair probleem. 1 Organisatie op orde Toen ik in oktober 2002 aantrad als lector waren de leden van de kenniskring al geselecteerd, namelijk Maaike Angevaren, Kees Arens, Geert Aufdemkampe, Mignon Biesta, Wim Burgerhout, Hans Heneweer, Henri Kiers, Hugo Moolenaar en Barbara Sassen, ieder met zijn/haar specifieke achtergrond en interesses. Om vanuit deze diversiteit een eenheid te smeden diende een systematische strategie opgebouwd te worden om zo te kunnen komen tot vruchtbare resultaten in termen van onderzoeksoutput en de integratie hiervan in het onderwijs en het werkveld.


pag 10

hoofdstuk 1 Lectoraat Leefstijl en Gezondheid (2002-2014)

Onderzoekslijn De eerste grote stap bestond dan ook uit het bundelen van de verschillende interesses in één onderzoekslijn. Het model van Claude Bouchard en Roy Shephard, gepubliceerd na een consensusmeeting (1994) van wetenschappers en clinici binnen het domein van toegepaste inspanningsfysiologie (fig.1), bood de mogelijkheid om de verschillende interesses van de leden van de kenniskring samen te laten komen.   Figuur 1: Relaties tussen fysieke activiteit, fysieke fitheid en gezondheid (Bouchard C et al, 19941)

Heridity

Physical Activity • Leisure time • Occupational time • Commuting; transport • Exercise training and sports

Health related Fitness • Morphological • Muscular • Motor skills • Cardiorespiratory: VO2-max • Metabolic

Health • Wellness • Morbidity • Mortality

Environmental Conditions • Lifestyle behaviors • Personal attributes • Physical environment • Social environment

1

2

B ouchard C, Shephard RJ, Stephens TE. Physical activity, fitness and health: Second international consensus symposium, May 1992, Champaign, Ill: Human Kinetics Publishers (1994) B lair SN, Cheng Y, Holder JS. Is physical activity or physical fitness more important in defining health benefits? Med Sci Sports Exerc 2001; 33:379-99.


pag 11

hoofdstuk 1 Lectoraat Leefstijl en Gezondheid (2002-2014)

In dit model hebben we ons speciaal geconcentreerd op de relaties tussen fysieke activiteit, verschillende componenten van gezondheidsgerelateerde fitheid en vier maatschappelijk zeer belangrijke gezondheidsproblemen, namelijk mentale cognitie (dementie), chronisch lage rugpijn en de controle van de rug, cardiovasculaire risicofactoren en metabool syndroom en in de pediatrie kinderen met spina bifida (zie fig.2).

Figuur 2: Onderzoeksmodel (Aangepast schema van Blair NS, 20012)

Morphologic components

1. Cognitie

Muscular components

2. Chronisch lage rugpijn

Cardiorespiratory components

3. Metabool syndroom

Motor components

4. Spina bifida

Metabolic components

5. Proprioceptie lage rug

FITNESS

OUTCOME

Diet

Physical activity Smoking/ alcohol Stress management

BEHAVIOUR

GENETIC/ SOCIAL/ ENVIRONMENTAL FACTORS


pag 12

hoofdstuk 1 Lectoraat Leefstijl en Gezondheid (2002-2014)

Om onderzoek in deze domeinen mogelijk te maken diende uiteraard aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan, namelijk meetinstrumenten hebben ĂŠn kennis en expertise opdoen betreffende deze meetinstrumenten. Zo hebben we de kans en financiĂŤle ruimte gekregen om een inspanningslaboratorium in te richten. Dit laboratorium beslaat drie ruimten: 1) E en ruimte voor het intake gesprek, de anamnese, het doorlopen van de vragenlijsten over fysieke activiteit, voeding en gezondheid die op voorhand of ter plaatse online konden worden ingevuld en de afname en het meten van antropometrische data en bloedparameters. 2) E en gedeelte voor de afname van functionele testen naar lenigheid en kracht en voor het meten van de motorische controle van de rug. 3) E en derde ruimte voor afname van de inspanningstesten met electrocardiografische monitoring en het meten van de gasuitwisseling tijdens inspanning. Alle leden van de kenniskring verdiepten zich in de materie en schoolden zich om deze testen gestandaardiseerd te kunnen afnemen. De kracht achter ons succes was dat we de aspiraties deelden met de faculteitsdirectie, die ons de ruimte en vrijheid gaf om zelf het proces in te vullen en de aspiratie te realiseren. Netwerken en verzamelen van data Uiteraard is het essentieel om samenwerkingsverbanden te leggen met organisaties of netwerken om data te kunnen verzamelen of interpreteren. Zo waren we zeer gelukkig met de samenwerking met de korpsleiding van de Utrechtse politie, zodanig dat we de studie UP-LIFT konden opzetten, voluit: ‘Utrecht Police Lifestyle


pag 13

hoofdstuk 1 Lectoraat Leefstijl en Gezondheid (2002-2014)

Intervention and Fitness Trial’. Op vrijwillige basis konden leden van het Utrechts politiekorps gescreend worden naar hun gezondheid, fysieke activiteit en fysieke fitheid. Ze kregen beweegadvies en konden twee à drie jaar later geëvalueerd worden betreffende hun verandering in beweegpatroon en fitheid. Meer dan 2500 personeelsleden namen deel aan de basisscreening en zestig procent aan de follow-up metingen. Ook specifieke doelgroepen van het korps konden geëvalueerd worden, zoals het project ‘bikers’ (patrouilles op fiets). Anderen kregen begeleiding na inactiviteit omwille van gezondheidsproblemen (‘bewegen voor herstel’). Even verheugd waren we over de samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en in het bijzonder met dr. Monique Verschueren en dr. Suzanne Picavet, die ons toestonden data te bestuderen van de Doetinchem cohort en van de DMC3 studie (Dutch Musculoskeletal Complaints & Consequences Cohort). Ook startten we verschillende nationale en internationale samenwerkingen op. In het kader van de PhD-trajecten was dit vooral met het UMC Utrecht, met name het kinderbewegingscentrum van het aangesloten Wilhelmina kinderziekenhuis en de dienst geriatrie, de dienst ‘Applied Social Psychology van de Universiteit Maastricht en met het departement Revalidatiewetenschappen van de KU Leuven. Uitbreiding lectoraat In de periode 2003-2005 werd de kenniskring uitgebreid met Veerle Muylle, Roelof Peeters, Huib van Moorsel en Janke de Groot. Omwille van mijn aanstelling en verplichtingen als departementsvoorzitter (2004-2011) diende mijn aanstelling aan de FG gereduceerd te worden naar twintig procent en derhalve diende een mede-lector gezocht te worden. In 2007 werd dr. Harriet Wittink mede benoemd als lector Leefstijl en Gezondheid. Ook werden kenniskringleden vervangen of toegevoegd (Jolanda Spruit, Jacqueline Outermans, Marlies Welbie, Jan Pool, Manon Bloemen, Michiel Punt, Janke Oosterhaven, Leendert van Gaalen,


pag 14

hoofdstuk 1 Lectoraat Leefstijl en Gezondheid (2002-2014)

Francois Massain, Ilse Topper, Japie Bakers, Kristel Lankhorst, Ellen van Dam en Marike Boonzaaijer. Harriet Wittink zette sindsdien met haar nieuwe ploeg verschillende eigen onderzoekslijnen op (CLICK, SUSTAIN, HALYNed, PREPGO, SHAPE-2, TransFysA, Neckpain ‘a pain in the neck’). Met de bouwstenen personeel, het opzetten van onderzoekslijnen, het verzamelen van data en het creëren van netwerken en de uitbreiding van het lectoraat is de organisatie op orde wat zou moeten leiden tot een duidelijke output. 2 Output op orde en opvolging lectoraat De vijf PhD-projecten die voorgesteld werden bij mijn openbare les zijn onder mijn promotorschap ondertussen succesvol afgerond. Op 17 december 2010 promoveerde Janke de Groot aan de UU op een proefschrift getiteld ‘Physical Fitness, Ambulation and Physical Activity in Ambulatory Children with Spina Bifida‘ met als mede-promotor prof. Paul Helders. Vervolgens promoveerde Hans Heneweer op 4 maart 2011 aan de KU Leuven met een proefschrift ‘Correlates of low back pain: a closer look at physical activity, physical fitness and personal attributes‘, met medewerking van de copromotoren prof. Filip Staes (KU Leuven) en dr. Susan Picavet (RIVM). Op 29 april was het de beurt aan Maaike Angevaren die aan de KU Leuven promoveerde op het proefschrift ‘Physical activity, cardiorespiratory fitness and cognition’ met dr. Hareld Verhaar (UMC) als copromotor. Het doctoraatsproefschrift van Barbara Sassen, getiteld ‘Supporting healthcare professionals to encourage patients to decrease cardiovascular risk attributable to physical inactivity‘ werd op 3 november 2011 publiekelijk verdedigd onder mede-promotorschap van prof. GerJo Kok (UMaastricht). Tenslotte verdedigt Henri Kiers zijn doctoraat, getiteld ‘Proprioceptive postural control. Associations with low back pain and physical activity‘, aan de KU Leuven in het najaar 2014, en dit met medewerking van de copromotoren prof. Simon Brumagne (KU Leuven) en prof. Jaap van Dieën (VU).


pag 15

hoofdstuk 1 Lectoraat Leefstijl en Gezondheid (2002-2014)

Het aantal publicaties en citaties (zie fig. 3) in peer reviewed internationale tijdschriften stegen lineair over de periode 2002-2013 van het lectoraat, net zoals het aantal lezingen, presentaties en vakspecifieke nationale publicaties.

300 250 200 150 100 50

2014

2013

2012

2011

2010

2009

2008

2007

2006

2005

2004

0

2003

Figuur 3: Aantal citaties in peer reviewed international tijdschriften van het lectoraat LenG

De gedeelde aspiratie naar het opstarten van onderzoek, de facilitering door de faculteitsdirectie en de ruimte om naar eigen inzicht het lectoraat in te vullen heeft geleid tot een goed functionerend lectoraat. De output van wetenschappelijke onderzoeken en de kennis opgedaan door praktijkgericht onderzoek kan nu landen in het onderwijs en werkveld. Het lectoraat ontwikkelt haar kennis voor Ên met de onderwijs- en beroepspraktijk, vooral met oefentherapeuten Cesar en fysiotherapeuten. Het doel is innovatie: innovatie van de zorg en netwerken op het gebied van leefstijl en gezondheid, innovatie van onderwijsprogramma’s van studenten en academisering van docenten3. 3

C itaat van lector Wittink op website kenniscentrum http://www.onderzoek. hu.nl/Kenniscentra/Innovatie-van-Zorgverlening/Leefstijl-en-Gezondheid.aspx


“ZORGPROFESSIONALS DIE IN HUN BEROEPSUITOEFENING BLIJVEND BIJDRAGEN AAN ZORGINNOVATIE”


pag 17

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

Afscheidscollege prof. dr. Luc Vanhees

openbare les Aspiratie leidt tot bevlogenheid

2 / VAN KENNISCENTRUM NAAR UNIVERSITY OF APPLIED SCIENCES (2005-2020) Zowel het college van bestuur (cvb) als de faculteitsdirectie hebben duidelijk hun aspiraties geuit naar academisering van het onderwijs en de implementatie van onderzoek in het onderwijs. In een nota ‘Prestatieafspraken HU’4 van 2012 werd gesteld: “Onderwijs en onderzoek hangen in de profilering van de HU nauw met elkaar samen. Innovatie en professionalisering van de beroepspraktijk moet worden gerealiseerd door onderwijs waarin een onderzoekende en ondernemende houding wordt aangeleerd. Onderzoek is voor dit onderwijsprofiel een onmisbare schakel.” In hetzelfde document wordt de strategie van het cvb betreffende lectoraten en facultaire kenniscentra verduidelijkt: “Aan de beoogde samenhang van onderwijs en onderzoek wordt binnen de HU gewerkt sinds in 2001 de eerste lectoren zijn benoemd en aan de vorming van onderzoekseenheden kon worden begonnen. Door deze ontwikkeling niet op te hangen aan individuele lectoren, maar aan facultaire kenniscentra is gestreefd naar de vorming van massa in onderzoekscapaciteit en koppeling tussen onderzoeksprogrammering en het in de faculteit gevestigde onderwijs.” De aspiratie naar academisering van het onderwijs van de Faculteit Gezondheidszorg werd in het meerjarenplan 2013-2015 duidelijk verwoord: “De Faculteit Gezondheidszorg (FG) maakt deel uit van University of Applied Sciences Utrecht. Als kennisorganisatie die hoogwaardig onderwijs en onderzoek combineert, beoogt de FG innovatie en professionalisering van de zorg. We leiden mensen op tot hoogstaande zorgprofessionals die in hun beroepsuitoefening blijvend bijdragen aan zorginnovatie.” 4

5

P restatieafspraken Hogeschool Utrecht, Auteur Patrick van Veenendaal, p6-7, © Hogeschool Utrecht, Utrecht, 2012 . M eerjarenplan 2013 - 2015 Faculteit Gezondheidszorg, auteur directie FG, 18 oktober 2012 Versie 1.0 © Hogeschool Utrecht, Utrecht, 2012


pag 18

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

1 Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening In 2002 werden aan de Faculteit Gezondheidszorg de eerste twee lectoraten opgestart, het lectoraat ‘Verpleegkundige en Paramedische Zorg voor mensen met chronische aandoeningen’ met de lectoren Mia Duijnstee en Marieke Schuurmans en het lectoraat ‘Leefstijl en Gezondheid’. Nadat in 2004 een derde lectoraat aan de FG startte, namelijk ‘Vraaggestuurde Zorg’ met lector Helianthe Kort, werden de drie lectoraten in 2005 verenigd in het Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening (Kenniscentrum IvZ). Om de onderzoeksfocus van de drie lectoraten in het Kenniscentrum IvZ te verduidelijken werd het Internationale Classificatie van het menselijk Functioneren (ICF) raamwerk toegepast (zie fig. 4), waarin binnen bepaalde ziektegebieden de functies, de activiteiten en de participatie beschreven worden, alsook externe en persoonlijke factoren. Figuur 4: Onderzoeksfocus kenniscentrum binnen het ICF raamwerk

Onderzoeksfocus Kennis Centrum Innovatie van Zorgverlening ICF raamwerk: gedefinieerd vanuit cliëntenperspectief Preventie en care op de volgende ziektegerelateerde genieden: • Multimorbiditeit / kwetsbaarheid • Psychiatrisch • Cardiovasculair en pulmonaal • Taal- en spraakstoornissen • Musculoskeletaal • Oncologie • Neurologisch

Functies •G ezondheidsgerelateerde fitheid

Participatie

Activiteiten: primaire focus Dagelijks functioneren van mensen • Mobiliteit • Fysieke activiteit • ADL • IADL • Communicatie

Externe factoren

Persoonlijke factoren

• Zorg en Technologie • Taakherschikking • Familiezorg

• Leefstijl


pag 19

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

Het kenniscentrum werd respectievelijk in 2010 en 2011 gecompleteerd met het lectoraat ‘Logopedie’ met lector Ellen Gerrits en het lectoraat ‘Disseminatie van farmaceutische innovaties’ met lector Ad van Dooren. Binnen de structuur van het kenniscentrum werd vervolgens niet alleen voor het bovenvermelde ICF model gekozen maar ook voor het ‘Chronic Care’ model (WHO, Wagner, 2004). Dit model integreert preventie en behandeling van chronische aandoeningen en omvat zes domeinen: 1) Maatschappij en beleid; 2) Gezondheidszorgsystemen; 3) Ontwerp zorgproces; 4) Beslissingsondersteuning; 5) Zelfmanagement ondersteuning; 6) Informatiesystemen. (zie fig. 5)

Figuur 5: Het Chronic Care Model (Wagner, 2004)

Gezondheidszorgsysteem

Zorgorganisaties • Signalering en tijdige diagnose • Centrale zorgverlener

Maatschappij Beleid en Middelen

Ontwerp Zorgproces • Identificatie • Diagnose • SDM • Patiënt betrekken • Follow-up

Beslissingsondersteining • Deskundigheid • Richtlijnen • Reminders • Feedback

Zelfmanagement ondersteining • Partnerschap • Adequate informatie • Adequate ondersteining

Productieve Interacties

Geïnformeerde en Geactiveerde Patiënt

• Shared decision • Individueel zorgplan • Centrale zorgverlener

• • • •

Informatie Systemen • Zorgproces • F&B patiënt • F&B zorgverlener • Zorgmanagement

Voorbereid en Proactief team van zorgverleners

Verbeterde uitkomsten

Beperken sterfte t.g.v. HVZ Streefwaarden risicofactoren Verbeteren kwaliteit van leven Verminderen depressieve en angstgevoelens • Doelmatigheid

Deze twee modellen laten niet alleen toe de onderzoeksactiviteiten van het Kenniscentrum IvZ te groeperen en te karakteriseren, maar verduidelijken ook hoe deze onderzoeksactiviteiten kunnen landen in het onderwijs.


pag 20

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

Business model Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening In een flow chart (zie fig. 6) heeft het kenniscentrum haar meest belangrijke doelstellingen en activiteiten weergegeven en hierin vormen de lectoren een scharnier tussen onderzoek en onderwijs. Sommige onderdelen van dit businessmodel komen verderop aan bod.

Toegangspoort voor zorgverleners tot subsidies praktijkgericht onderzoek

Nominaties en prijzen

Landelijk succes bij verwerven subsidies

Vooraanstaand praktijkgericht onderzoek

Lectoren ook hoogleraar aan TU of universiteit

Groot netwerk in zorgsector en regio

Internationale partners Leerlijn Onderzoek in Praktijk voor bachelorstudenten

Promotieonderzoek

Partner Economic Board Utrecht

Audit 2013: inhoudelijke kwaliteit onderzoek ‘excellent’

Goed opgeleide bachelor studenten

Lectoren

LocatieL USP en Regio Utrecht topklinische ziekenhuizen, zorginstellingen & life sciences Gezaghebbende nevenfuncties Masters (vaak) bekostigd

Internationale summerschool programma’s

Onderzoekers zijn/waren zelf zorgprofessional

Vervolgonderwijs dat nauw op praktijk aansluit

Samenwerking in Europees consortium ogv versterking continuing education

Opleidingen scoren goed in accreditatie en rankings

De leerlijn OnderzoEk in Praktijk (LOEP) Om wetenschappelijke competenties voor de bachelorstudenten te verwerven en om een bijdrage aan innovatie van de beroepspraktijk te leveren werd faculteitsbreed, en onder verantwoordelijkheid van het kenniscentrum, de leerlijn LOEP ontwikkeld. Kritisch reflectief handelen en het toepassen van actuele wetenschappelijke kennis in dat handelen wordt tot de reguliere taak van de hbo-professional gerekend. Dit betekent dat de bachelor moet kunnen omgaan met onderzoeksresultaten en het vertalen ervan naar de beroepspraktijk.


pag 21

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

Door evidentie voor het ontwikkelen van best practice(s) op te sporen, best practices toe te passen, te evalueren en beroepsgenoten/collega’s hierover te informeren levert de bachelor, in zijn rol als beroepsontwikkelaar, een bijdrage aan de verbetering van de beroepspraktijk. Om deze rol adequaat te kunnen vervullen zal de bachelor over een wetenschappelijke grondhouding en onderzoeksvaardigheden moeten beschikken. Dat vereist dat hij systematisch kan zoeken naar antwoorden op praktijkvragen. Ofwel de stappen problematiseren, zoeken, beoordelen, toepassen en evalueren kan uitvoeren bij het bewerken van praktijkvraagstukken en daarvan op een systematische manier verslag kan doen aan beroepsgenoten. Medisch Ethische Screeningscommissie Om onderzoek in de FG door studenten en docenten ethisch te laten gebeuren heeft het kenniscentrum in 2010 het initiatief genomen een Medisch Ethische Screeningscommissie (MES) op te richten. De MES heeft als doel oordeel te geven - in relatie tot ethische aspecten - over het onderzoeksprotocol, de geschiktheid van de onderzoekers betrokken bij het onderzoek, de geschiktheid van de beschikbare faciliteiten, de wijze waarop de bescherming van persoonsgegevens is geregeld en over de methodes en documenten die moeten worden gebruikt om proefpersonen te informeren en hun geïnformeerde toestemming te verkrijgen. Externe evaluaties van het Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening Het Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening is twee keer geÍvalueerd door externe evaluatiecommissies. In 2007 werd het kenniscentrum voor het eerst extern beoordeeld en de toenmalige beoordelingscommissie concludeerde dat het kenniscentrum als goed voorbeeld diende voor het hbo in Nederland. In december 2013 kwam de tweede externe evaluatie en het kenniscentrum kreeg in het algemeen een zeer goede tot excellente beoordeling. Voor inhoudelijke kwaliteit van het onderzoek en voor de impact van het kenniscentrum op praktijk en onderzoek werd twee keer


pag 22

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

excellent gescoord. Voor de werkwijze en de impact van het kenniscentrum op onderwijs werd twee keer een score van ‘zeer goed’ toegekend. De output in het licht van de missie van het kenniscentrum werd als goed beoordeeld. Promotieonderzoek en praktijkgerichte onderzoek Twee belangrijke onderwerpen in het business model van het kenniscentrum zijn gerelateerd aan het type onderzoek, namelijk promotieonderzoek en praktijkgericht onderzoek. In de lectoraten wordt veel belang gehecht aan promotieonderzoek. Per definitie verwacht men bij promotieonderzoek wetenschappelijke output in peer reviewed tijdschriften. Figuur 7 toont voor de verschillende lectoraten van het Kenniscentrum IvZ de besteding aan tussen wetenschappelijk onderzoek, professionele praktijk en onderwijs en scholing. Voor de meeste lectoraten scoort wetenschap en onderzoek hoog, wat duidelijk verband houdt met promotieonderzoek. 60%

Professionele praktijk (P)

50%

Figuur 7: Output per domein van Kenniscentrum IvZ in 2002

40% 30% 20% 10% 0%

Wetenschap/onderzoek (K)

n n n n n n

% Lectoraat Lectoraat Lectoraat Lectoraat Lectoraat

Onderwijs en scholing (O)

A - Logopedie B - Vraaggestuurde Zorg C - Disseminatie van Farmaceutische Innovaties D - Verpleegkundige en Paramedische zorg voor mensen met Chronische Aandoeningen E - Leefstijl en Gezondheid


pag 23

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

2 I mplementatieversnellers van de academisering van het onderwijs in de Faculteit Gezondheidszorg Praktijkgericht onderzoek is het tweede en belangrijke type van onderzoek aangestipt in het business model van het kenniscentrum. En praktijkgericht onderzoek wordt sinds enige tijd meer en meer benadrukt in de aspiraties van de HU. Zo werd zeer recent een rapport van de verkenningscommissie HGZO ‘VOORTREKKERS IN VERANDERING1’ verspreid binnen de FG (april 2013), waarin onderstaande gestipuleerd wordt betreffende de competenties van de afgestudeerden in de gezondheidszorg. Het is en blijft essentieel dat de kwaliteit van de opleidingen hoog c.q. excellent is. Dit is de basis. Afgestudeerden zijn beroepsbeoefenaren die op alle eindkwalificaties deskundig en bekwaam zijn. Die eindkwalificaties evolueren op grond van de ontwikkelingen in het veld en het beroepsprofiel. De hogescholen houden daarbij rekening met de vraag naar vakvolwassen generalisten en professionals op expertniveau. De hbo-zorgprofessional van de toekomst is een reflectieve practitioner die vakliteratuur adequaat kan beoordelen en kan bijdragen aan praktijkonderzoek en goed is ingevoerd in technologische aspecten van de zorg. Hij of zij is ook in staat overzicht te houden bij multi-problematiek en in staat om af te stemmen met collega’s van andere disciplines. De zorgprofessional kan met de patiënt prioriteiten stellen, bespreken wat een passend doel kan zijn en welke wegen naar dat doel kunnen leiden. Het is de uitdaging en de opdracht aan het HGZO om die ‘nieuwe’ eisen nu al te vertalen in de opleidingen. Beleidsdocumenten, geformuleerd zowel vanuit de Vereniging Hogescholen, vanuit de HU als vanuit de FG illustreren duidelijk de wil om de tweede doelstelling van een UAS, namelijk toegepast onderzoek, op relatief korte termijn gevoelig te verbeteren. Hierbij dient benadrukt te worden dat de integratie van onderzoek binnen het onderwijs onderling sterk kan verschillen naar gelang faculteit en opleiding.


pag 24

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

Daarom werd door de faculteitsdirectie aan ondergetekende gevraagd advies te verstrekken hoe de implementatie van onderzoek binnen de FG-opleidingen verbeterd en versneld kan worden. Daarom wordt getracht om per opleiding een inventarisatie te maken van de huidige stand van zaken op het gebied van de ‘academisering’ van het onderwijs. Werkwijze bevraging opleidingen over implementatie van onderzoek in het onderwijs Per instituut werden, in de periode van oktober 2012 tot mei 2014, alle opleidingen bevraagd naar de huidige status, acties en interesse betreffende de implementatie van onderzoek in het onderwijs. Hiervoor is gesproken met de instituutsdirectie en de opleidingsmanager, domein-, afdeling- of opleidingsverantwoordelijken. Deze evaluatie van elke opleiding omvatte de volgende onderdelen: • Bespreking van academisering opleiding op inhoudelijk vlak naar studenten toe; • bespreking van academisering opleiding op inhoudelijk vlak naar docenten toe; • b espreking van structuur onderwijs en onderzoek in FG en instituten. Deze bevraging werd per instituut samengevat en conclusies, aangevuld met advies, werden neergelegd en besproken met de instituutsdirecties. Ik ga hier niet uitgebreid op in maar zal hierna wel enkele bevindingen weergeven.

1

V oortrekkers in verandering. Advies van de Verkenningscommissie HBO gezondheidszorg. 2013 Auteurs A. Westerlaken, M. Brouns, H. Drost, B. Leerink, B. Meyboom-de Jong, M. Schouten, P. Vos, W. Boomkamp, H. Smid, A. Zimmerman.


pag 25

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

Facilitatoren Er is in de faculteit al een hele weg afgelegd in de academisering van het onderwijs. Het bestaan en functioneren van de LOEPleerlijn in het bacheloronderwijs is hier een duidelijk voorbeeld van. Misschien kan de LOEP-leerlijn nog beter ge誰ntegreerd worden in de opleidingen en minder als een aparte, dus wat speciale, leerlijn beschouwd worden. In de professionele masters bestaat een dergelijke wetenschappelijke leerlijn echter niet. Ook het streven dat tegen 2017 honderd procent van de docenten een masterdiploma zou hebben (of daarmee bezig zou zijn) en dat twintig procent van de docenten gepromoveerd zou zijn (of met dat traject bezig) is voor de meeste - echter niet voor alle opleidingen haalbaar. De eerder aangehaalde evaluatie van het kenniscentrum en de hoge appreciatie ervan faciliteert duidelijk de academisering van het onderwijs. De huidige beleidsstructuur in de faculteit vergemakkelijkt ook duidelijk de implementatie van onderzoek in het onderwijs, maar zou potentieel ook een hindernis kunnen betekenen bij een hervorming. Men is altijd eerder geneigd om in een veranderingsproces vast te houden aan bestaande functies en structuren (zie verder). Een enorm belangrijke troef in het academiseringsproces van de hogeschoolopleidingen in Utrecht is de lokalisatie en integratie van universitaire en hogeschool gebouwen en activiteiten op de Uithof. Voor de Faculteit Gezondheidszorg is de nabije aanwezigheid van het UMC op de Uithof een andere enorme troef. Als ik op de Uithof aankom heb ik het altijd heel sympathiek gevonden om een Leuvenlaan tegen te komen. Nog symbolischer vind ik de naam van de laan waar de faculteit gevestigd is: de Bolognalaan. In 1999 werd door 29 Europese ministers in Bologna een verklaring ondertekend waarin werd afgesproken het Europese hoger onderwijs beter vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken door de invoering van het bachelor-master systeem, met als hoogste mogelijk haalbaar diploma een PhD-graad. In Nederland bestaan professionele en wetenschappelijke masteropleidingen naast elkaar wat internationaal niet goed ijkbaar en


pag 26

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

begrijpelijk is. Zo is in Vlaanderen het academiseringstraject van masteropleidingen van de hogeschool anders verlopen. Via associaties van universiteiten met hogescholen is het academiseringstraject zodanig succesvol opgezet dat na tien jaar per 1 oktober 2013 deze opleidingen volledig ge誰ntegreerd en ingedaald zijn in de universiteiten. Bij mijn afscheid en als buitenlander zou ik aan Utrecht het volgende willen toewensen. De overgang van HU naar UAS in Utrecht maakt de afstand tussen universitair en hogeschool onderwijs kleiner. Gebruik dan ook de unieke ligging van de Uithof, de bestaande contacten en initiatieven op deze campus om Utrecht het voorbeeld te laten zijn in Nederland van dit academiseringsproces, en van een nog betere samenwerking. Hindernissen Zoals eerder gesteld kan de bestaande structuur van onderwijs en onderzoek in de faculteit een positieve impact hebben op het academiseringstraject. Maar vasthouden aan bestaande functies en structuren kan contraproductief werken. Bij de bevraging van de onderwijsmanagers en domeinhoofden van alle opleidingen kwamen twee belangrijke factoren telkens naar boven, namelijk de afstand en het onderscheid tussen onderwijs (opleidingen en hun docenten) en onderzoek (lectoraten/kenniscentrum) en de nood aan meer praktijkgericht onderzoek, specifiek voor de opleidingen. Kwantitatief bekeken is de vergelijking van onderwijs- en onderzoekspersoneel een verhaal van Berg en Muis. Binnen de huidige structuur zit slechts een fractie van het personeel, en meestal nog deeltijds, in de onderzoeksstructuur ingebed. Men kan niet verwachten dat in de huidige toestand en met de huidige personeelsbezetting de lectoraten en het kenniscentrum deze opdracht van meer praktijkgericht onderzoek per opleiding kunnen waarmaken. Meer onderwijsdocenten zullen moeten participeren aan praktijkgericht onderzoek om deze doelstelling waar te kunnen maken. Daarom stel ik voor om veertig procent


pag 27

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

van de onderwijsdocenten voor veertig procent te laten participeren in praktijkgericht onderzoek. Dit vraagt enerzijds dat per opleiding een onderzoeksmanager dient aangesteld te worden om de organisatie van praktijkgericht onderzoek mogelijk te maken en anderzijds dienen docenten voor veertig procent tijd te krijgen om die opdracht waar te maken. Een efficiëntie oefening naar onderwijs is daarom aangewezen voor elke opleiding. Waar kan in gerationaliseerd worden? Hoe kan de efficiëntie van onderwijsinzet verhoogd worden zonder kwaliteitsverlies? Het is evident dat deze vragen een gezamenlijke inzet verlangen per instituut van instituutsdirecteur, opleidingsmanagers en de (nieuwe taak) onderzoeksmanagers. Onderzoek in hbo vergt cultuuromslag 6 Op de website lectoraten.nl staat in een verslag van een studiedag van de Vereniging Hogescholen op 7 november 2011 het volgende citaat: ‘Hbo’ers moeten meer ‘onderzoeksminded’ worden, iets wat op de universiteiten heel normaal is.’ Betreffende de professionalisering van de docenten legt prof. Leijnse, oud-voorzitter van de Vereniging Hogescholen, de verantwoordelijkheid bij de docent voor het al dan niet slagen van de onderzoeksfunctie binnen het hbo. Dat was dan ook de primaire doelstelling toen de lectoraten werden ingevoerd: professionalisering van docenten. Verder: Volgens Leijnse zijn er drie dingen nodig om onderzoek binnen hogescholen ook in de toekomst te bestendigen. Het onderzoek moet programmatisch uitgebouwd worden en er moeten duidelijkere succesfactoren gedefinieerd worden. Maar het allerbelangrijkste is volgens hem dat de relatie met het onderwijs inhoudelijk doordrenkt wordt met onderzoek. De docent is daarin de cruciale verbindingsschakel, die moet onderzoeksvaardiger worden.

6

b ron: http://www.lectoraten.nl/nieuws/24/onderzoek-in-hbo-vergt-cultuuromslag


pag 28

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)

Bevlogenheid Omdat de HU streeft naar een hoog opleidingsniveau van docenten, namelijk honderd procent masteropgeleide docenten en tenminste twintig procent gepromoveerden in 2017, zal de onderzoeksvaardigheid duidelijk toenemen, maar ook de cultuuromslag dient geborgd te worden. Docenten moeten gedreven worden, begeesterd, bezield en enthousiast; moeten met andere woorden bevlogen zijn om zelf te participeren in praktijkgericht onderzoek ĂŠn om hun studenten hierin te betrekken. Bevlogenheid kan hindernissen als sneeuw voor de zon laten verdwijnen.


pag 29

hoofdstuk 2 Van kenniscentrum naar University of Applied Sciences (2005-2020)


“DE ASPIRATIE OM DOCENT AAN DE UAS TE WORDEN, MOETEN ZE VINDEN IN HUN EIGEN DRIJFVEREN EN BRONNEN”


pag 31

hoofdstuk 3 Hoe bevlogenheid in goede banen leiden

Afscheidscollege prof. dr. Luc Vanhees

openbare les Aspiratie leidt tot bevlogenheid

3 / HOE BEVLOGENHEID IN GOEDE BANEN LEIDEN Bevlogenheid7 of ‘engagement’ houdt begeestering, bezieling, enthousiasme en gedrevenheid in en wordt omschreven als een positieve, affectief-cognitieve toestand van opperste voldoening die gekenmerkt wordt door vitaliteit, toewijding en absorptie. Vitaliteit wordt op haar beurt gekenmerkt door bruisen van energie, zich sterk en fit voelen, lang en onvermoeibaar met werken door kunnen gaan en beschikken over een grote mentale veerkracht en dito doorzettingsvermogen. Toewijding heeft betrekking op een sterke betrokkenheid bij het werk; het werk wordt als nuttig en zinvol ervaren, is inspirerend en uitdagend en roept gevoelens van trots en enthousiasme op. Absorptie heeft betrekking op het op een plezierige wijze helemaal opgaan in het werk. Deze drie aspecten kunnen ook vertaald worden in de volgende zelfleiderschapscapaciteiten. Vitaliteit betekent dus dat mensen heel goed met het hier en nu moeten kunnen omgaan. Zich niet laten afschrikken door dilemma’s en verschillende belangen maar een sterke Ik dienen te hebben met een goede ‘common sense’ en incasseringsvermogen. En weten hoe je een eigen plaats kan vinden (bewustheid). Toewijding ontstaat vooral door mensen persoonlijk te betrekken bij het organisatiedoel. Vanuit deze betrokkenheid dient onderzocht te worden wat de gemeenschappelijke doelen zijn en kan een gezamenlijke strategie bepaald worden. In eerste instantie zal een individueel commitment nodig zijn. Als deze ‘commitment’ op een positieve en constructieve manier geapprecieerd wordt in samenwerkingsverbanden, dan ontstaat toewijding. 7

S chaufeli & Bakker,2003; Burnout en bevlogenheid. In W. Schaufeli, A. Bakker & J. de Jonge. De psychologie van arbeid en gezondheid. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, pp 295-309


pag 32

hoofdstuk 3 Hoe bevlogenheid in goede banen leiden

Absorptie, tenslotte, betekent dat er zoveel impliciet en expliciet vertrouwen is dat mensen zichzelf kunnen zijn en zich kunnen verbinden met de materie zonder vanuit de bewustheid continu op het eigen belang te moeten letten (bewustzijn). Om docenten bevlogen te krijgen moeten ze dus persoonlijk bij de aspiratie betrokken worden. De aspiratie om docent aan de UAS te worden, moeten ze vinden in hun eigen drijfveren en bronnen. Bevlogenheid doet mensen enthousiasmeren en brengt ze in een flow, in een spiraal waar alles gemakkelijker en bijna als vanzelf gaat. De docenten moeten dus persoonlijk betrokken worden in de aspiratie van de hogeschool naar UAS en dus ook in de processen die hiermee samenhangen. Vanuit een ‘Bron en Impact’ strategie moet men trachten mensen vanuit hun bron, vanuit hun drijfveren en creativiteit te laten bijdragen aan de aspiratie. Hierbij moet het individu zelf bewaken dat hij/zij de normale dingen goed doet en dat de normale dingen omgezet worden in bouwstenen. Met sets van bouwstenen kan dan de gewenste impact gecreĂŤerd worden (zie fig. 8).

Bouwstenen en Impact invullen vanuit

Derde golf van strategische impact Tweede golf van strategische impact

Eerste golf van strategische impact

re

ulie

Reg

Bouwstenen van kennis en competenties die het verschil maken

Bron: Impetus B.V., Jan Karel Felderhof

Figuur 8: Bron en impact strategie


pag 33

hoofdstuk 3 Hoe bevlogenheid in goede banen leiden

Een derde stap is dan bevlogenheid in goede balans te krijgen en deze te borgen via zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid verkrijgen mensen als ze zowel een sterke Ik als een vertrouwde Zelf ontwikkelen. Met de sterke Ik kan men omgaan met de realiteit, zelfs als die hard is, en met het vertrouwde Zelf kan men dicht bij de eigen authenticiteit blijven waarmee ze de rust en het vertrouwen hebben om processen in goede banen te leiden, zelfs als deze processen complex zijn. Deze zelfredzaamheid dient geborgd te worden in een uitdagende en tegelijkertijd vertrouwde cultuur. Uitdaging is nodig om mensen stappen te laten nemen; vertrouwen is nodig opdat je dat ook op je eigen manier kan doen. Samenwerking dient geborgd te worden door een collectieve bewustheid en bewustzijn van de gemeenschappelijke strategie en hoe deze vanuit de persoonlijke diversiteit gezamenlijk bereikt kan worden. In de appendix wordt de theorie beschreven hoe men vanuit beleving en bezieling, vanuit bewustheid en bewustzijn, zelf controle kan krijgen en zelfleiderschap en zelfmanagement kan verkrijgen.


“JUIST EEN DOCENT ZIT VAAK OP HET SNIJVLAK TUSSEN KENNIS EN TOEPASSING, WAARUIT KUNDE GECREËERD KAN WORDEN”


pag 35

Conclusies en verwachtingen

Afscheidscollege prof. dr. Luc Vanhees

openbare les Aspiratie leidt tot bevlogenheid

/ CONCLUSIES EN VERWACHTINGEN De systematische strategie bij het opstarten van het Lectoraat Leefstijl en Gezondheid heeft de gewenste uitkomst opgeleverd. De gehanteerde systematische strategie van het kenniscentrum en de faculteit moet er binnenkort toe leiden dat onderzoek een integraal deel wordt van het onderwijs en dat meer docenten betrokken worden bij praktijkgericht onderzoek. Indien het onderwijs efficiĂŤnter wordt ingericht, kan veertig procent van de docenten binnen elke opleiding veertig procent van hun tijd besteden aan praktijkgericht onderzoek. Hiervoor is een cultuuromslag nodig. Bevlogenheid kan leiden tot kracht en succes, en zelfredzaamheid is hierin een sleutelvoorwaarde.


“ENERGIE KRIJG JE UIT BELEVING EN BEZIELING”


pag 37

Appendix

Afscheidscollege prof. dr. Luc Vanhees

openbare les Aspiratie leidt tot bevlogenheid

/ APPENDIX Op een reflectieweekend van de lectoren van het Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening in februari 2014 betreffende de realisatie van de UAS werd de vergadering gemodereerd door Jan Karel Felderhof van Impetus BV. Gecharmeerd door zijn theoretische inzichten peilde ik naar zijn bereidheid om ons samen over bevlogenheid, zelfleiderschap en zelfredzaamheid te buigen en te filosoferen hieromtrent, binnen het frame van mijn afscheidscollege. Onderstaande is het resultaat van zijn inzicht en verscheidene gezamenlijke gesprekken hierover. Mijn aspiratie hierbij is om, bij mijn afscheid, een theoretisch kader neer te leggen hoe bij docenten de cultuuromslag waar te kunnen maken en hoe men bevlogenheid in goede banen kan leiden. Borgen van bevlogenheid door zelfredzaamheid Bevlogenheid ontstaat uit positieve verbondenheid met jezelf, met het doel en met elkaar. Hoe bereik je dat en hoe houd je dat vast? Als mensen iets willen bereiken kunnen ze in hun kracht komen als ze de vrijheid hebben om zichzelf bewust te sturen. Als ze die vrijheid niet voelen doordat ze innerlijk (onbewust) geblokkeerd zijn, of in hun omgeving (cultuur) niet de vrijheid ervaren om zelf te mogen ontdekken, bepalen en doen, richten ze zich op overleven en komen ze niet in hun kracht. Maar als ze aan de andere kant overmoedig worden, verliezen ze de realiteit uit het oog en doen ze te veel vanuit hun eigen overtuiging wat hun goed lijkt. De kunst is dus om mensen in hun gewenste kracht te krijgen en te voorkomen dat ze te weinig (deficiĂŤntie) of te veel in hun kracht komen (valkuil).


pag 38

Appendix

Beleving en bezieling Energie krijg je uit beleving en bezieling. Een krachtige en effectieve beleving is gebaseerd op positieve emoties: ‘ik wil het’ en ‘ik kan het’. Een zwakke beleving is gebaseerd op negatieve emoties: ‘ik kan het niet’, ‘ik mag het niet’, ‘ik krijg de ruimte niet om zelf te verkennen en te ervaren hoe ik iets op mijn manier kan doen en hoe ik het kan leren’. Een overmoedige beleving is gebaseerd op het ego: men kijkt niet meer objectief, maar het ego beschermt en versterkt de identiteit onnodig door het teveel aan zelfovertuiging dat je het goed doet of beter bent. Bezieling is gebaseerd op positieve gevoelens. Jezelf en de ander mogen er zijn, en ik wens iets te bereiken door mezelf en de ander te waarderen op wie ik ben/hij is en wat mijn/zijn potentie is. Beleving en bewustheid Mensen kunnen zichzelf concreet en pragmatisch sturen door zich bewust te zijn van de te bereiken doelen en concrete acties en emoties. Je krijgt direct feedback of iets werkt of niet, en dat geeft een positieve emotie of beleving (effect, succes, winnen, positieve bevestiging), of een negatieve emotie of beleving (geen, te weinig of verkeerd effect; falen, verliezen, frustratie). Beleving kan gestuurd worden met je eigen concrete Ik: door te experimenteren (oefening baart kunst) leer je wat effectieve acties en handelwijzen zijn. Je wordt dan sterk door training in de praktijk. En incasseringsvermogen wordt opgebouwd omdat je door vallen (fouten) en opstaan leert. Christiano Ronaldo is een voorbeeld van extravert handelen en kracht. Bezieling en bewustzijn Mensen kunnen zichzelf innerlijk sturen door de eigen stem en het eigen gevoel te volgen. In je eigen Zelf ligt een schat aan energie en wijsheid opgeslagen hoe je als vanZelf iets kan bereiken. Dit is de krachtige kant van introversie. Een toonbeeld daarvan is Lionel Messi. Het voordeel van uit het Zelf sturen is dat men ook toegang krijgt tot de intelligentie om elkaar aan te voelen, waardoor samenwerking automatisch verloopt.


pag 39

Appendix

Voorkomen van te weinig Ideaal is om zowel met je bewustheid (’je Ik’) als met je bewustzijn (’je Zelf’) te sturen. ‘Je Ik’ ontwikkel je door uitdagingen op het niveau dat bij je past. Dat betekent dat je de comfortzone vrijwel ongemerkt in kleine stapjes oprekt. Te grote uitdagingen leiden tot faalangst. Je kunt dan dichtslaan (negatieve faalangst) of dwangmatig je willen bewijzen en krampachtig gaan presteren (positieve faalangst). In beide gevallen verlies je de vrijheid van zelfbeschikking, en daarmee de basis van zelfredzaamheid. De kunst voor de leider is gepaste uitdagingen te geven en aansluitend te volgen hoe iemand er op reageert. De kunst voor je Ik is je eigen vermogens goed in te kunnen schatten, ‘nee’ te kunnen zeggen en je niet uit het veld te laten slaan. ‘Je Zelf’ ontwikkel je door diep vertrouwen te geven of te hebben in wie de ander is of wie je zelf bent. Door het diepe vertrouwen wordt de weg naar je innerlijke energie en de bron van creatie en schepping geopend. De kunst is jezelf en de ander goed aan te voelen en de stroom te laten gaan, waarbij je het vertrouwen in een goede afloop hebt en tegelijkertijd in de gaten houdt of het proces goed verloopt. Met ‘je Ik’ beheers en controleer je op uitkomsten, met ‘je Zelf’ beheers en controleer je het proces door het in goede banen te leiden. Het Ik is meer rationeel en rechtlijnig (een kanaal), het Zelf is meer gevoelsmatig en meandert door het landschap naar het gewenste punt (een rivier). Tekenend is het Griekse symbool voor oneindige liefde: de meander. Het gevaar bij gebrek aan vertrouwen is overdreven met je Ik de controle uit te oefenen, wat op het Zelf overkomt als doodknijpen en wellicht zelfs als machtsmisbruik. Het andere gevaar is naïef op het proces te vertrouwen, en de realiteit met verschillende belangen, verschillende zienswijzen en verkeerd toegepast egoïsme uit het oog te verliezen.


pag 40

Appendix

Voorkomen van te veel Te veel krijg je als je onbewust met je persoon om gaat. Gebrek aan het gevoel er te mogen zijn en het gebrek aan het gevoel ertoe te doen (erbij te horen) liggen ten grondslag aan afwijzings- respectievelijk verlatingsangst. Praktische paradoxen en dilemma’s als ‘je moet spontaan zijn want dan hoor je erbij’, of verkeerde uitdagingen en verkeerde begeleiding bij uitdagingen leiden in de praktijk vaak ongemerkt tot deze angsten. Emoties als angst, verdriet en boosheid geven je een signaal dat er iets niet klopt. Als je reageert door direct in deze emoties te stappen ben je vaak niet effectief, of mogelijk zelfs de klos. Deze situaties kan je als je heel zelfbewust en zelfstandig bent aan. Dan kan je bewust nee zeggen of zelf bepalen hoe je er mee wil omgaan. Als je niet voldoende zelfbewust bent creëer je overlevingspatronen, en stop je angsten, boosheid en verdriet weg. Deze overlevingspatronen kunnen je persoonlijkheid gaan vormen, waarmee je je gaat identificeren. Zodra je je hiermee gaat identificeren, gaat je ego je identiteit beschermen. Het gevaar van deze processen is dat je emoties, patronen en ego-handelen afsplitst van je bewustheid en -zijn. Zodra dat gebeurt gaan ze een eigen werking hebben buiten je bewuste om. Ze worden als het ware eigen entiteiten die bij je persoonlijkheid horen, maar niet bij je authentieke Ik en Zelf. Ze kunnen je gemakkelijk de verkeerde kant uitwijzen, zoals overreageren of -acteren, zonder dat je het zelf door hebt, of zonder dat je weet wat je er aan kan doen. Zoals je zult begrijpen is bewustwording van je eigen entiteiten de oplossing om weer zelf het heft in handen te krijgen. Door ze bewust te worden, kan je er zelf weer sturing aan geven. Bovendien blijken ze zich op te lossen als je heel veel vertrouwen in het goede en daarmee de bron van alles hebt. Door dit ‘gewaar zijn’ maak je contact met een eindeloze bron van energie, waaruit we met ons bewuste constructief kunnen scheppen, maar ook niet meer relevante scheppingen in op kunnen laten lossen.


pag 41

Appendix

Zelfleiderschap Tot nu toe hebben we twee dimensies van zelfleiderschap besproken: het Ik en het Zelf. Dit zijn sterke energie- en sturingsbronnen van ons. Een derde dimensie die als een drie eenheid bij het Ik en het Zelf hoort is het enthousiasme. Tezamen geven ze de bevlogenheid. Mensen kunnen door de Impetus of aspiratie enthousiast worden. Het begint bij je eigen authentieke drijfveren en wensen wat je in je leven en/of werk wil bereiken. Dat kan je concreet maken door de impactstrategie zoals die gebruikt is in deze afscheidsrede. Vervolgens zet je je involvement (persoonlijke betrokkenheid) om in commitment (verantwoordelijkheid nemen) en ontstaat vanuit verbinding concrete toewijding. Deze cirkel maak je in een eerste kleine stap rond. Na bewezen succes herhaal je deze cirkel op een iets hoger niveau met wat meer bereik. Zo zet je de positieve, zich verruimende, spiraal in. Zelfmanagement Het Ik kan je meer handen en voeten geven door zelfmanagement. In de praktijk ben je pas effectief als je kan sturen op je routinematige doe-dingen, je kennis van o.a. je vakgebied, je te behalen resultaat en op je omgang met mensen. Dit zijn de vier management dimensies, waarmee je zelf praktisch effectief kan worden. Je kracht om hier op te sturen haal je uit je doe-, denk-, wil en voelkracht. Dit zijn je persoonlijke dimensies. Deze kan je ontwikkelen door ze toe te passen. Al doende traint men zichzelf. Verlies daarom ook nooit de praktijk uit het oog. Door de managementen de persoonsdimensies met elkaar te verbinden krijg je de zestien zelfmanagementrollen, waarmee je de praktijk onder controle kan krijgen. Wat betekent zelfredzaamheid voor mij als mens Als mens is het belangrijk om je Zelf te kunnen ervaren. Dit is als mens je meest pure en zuivere vorm van identiteit. In je Zelf ben je gelukkig met jezelf en gun je anderen alleen het beste. De bron achter je Zelf is je besef van het grotere geheel waarin we leven


pag 42

Appendix

(bewustzijn) en de bron van onze scheppingskracht (gewaar zijn). Als je goed kan luisteren, geeft je Zelf aan wat je wenst in je leven. Om dat te realiseren kan je Ik hiervoor een podium creëren door te bouwen aan je positie, aanzien, geliefdheid en je middelen. Dit betekent dat je Ik grotendeels in dienst staat van je Zelf, en geen leven op zich leidt. Zodra mensen zich al te veel door hun Ik laten leiden, gaat het hun materieel wellicht voor de wind, maar missen ze essenties waar het om gaat, zoals onderdeel van het geheel uitmaken. Ook sociale verarming vindt dan plaats. Zelfredzaamheid bevorderen als leider Als leider is het belangrijk om de context te creëren waarin mensen zich kunnen ontwikkelen. Dit betekent zingeving (hebben van een doel), vertrouwen en uitdaging. Op zich klinkt dit eenvoudig. Maar er zitten wel dilemma’s in: wat kan ik voordoen of voordenken, en waar laat ik het over? Het meest moeilijk is wellicht het stellen van expliciete en impliciete regels. Expliciet wil je mensen ruimte en verantwoordelijkheid geven. Impliciet wil je het wellicht niet mis laten gaan, en blijf je iets controleren conform jouw zienswijze, waardoor de impliciete regel kan worden: je moet toch doen wat de baas weliswaar niet zegt, maar zoals hij het wel wil. Zelfredzaamheid bevorderen als onderzoeker Als onderzoeker is het primair belangrijk dat je jezelf kent en weet hoe je reageert en functioneert. Soms leggen we als mensen de reden waarom we niet zelfstandig onze koers bepalen buiten onszelf: de baas of de cultuur geeft mij de ruimte niet. Daarmee maak je jezelf onmachtig. Zodra je ziet dat je de niet-gewenste invloed van buiten zelf toelaat, krijg je weer de macht over jezelf. Als onderzoeker heb je ook de invloed om je omgeving te beïnvloeden in hun functioneren. Zelfredzaamheid kan je positief stimuleren door bijvoorbeeld te vragen ‘wat is jouw idee hierover en hoe zou jij het aanpakken?’ Door op die wijze vertrouwen en


pag 43

Appendix

zelfontplooiing te creëren, ga je co-creëren en worden uitkomsten breder opgepakt en gedragen. Vaak werkt het als cirkels in het water die zich steeds verder uitbreiden. Zelfredzaamheid bevorderen als docent Als docent kan je de inhoud van onderzoek verder brengen door praktijkonderzoeken uit te zetten, en kan je de toepassing bevorderen door onderzoeksresultaten positief te delen met je studenten en alumni. Onderzoek eist vaak een vertaalslag naar de praktijk om het begrijpelijk en hanteerbaar te maken. Juist een docent zit vaak op het snijvlak tussen kennis en toepassing, waaruit kunde gecreëerd kan worden. De enige manier om iets echt te begrijpen is ervaring vanuit onze eigen beleving. De docent dient dan net als de leider de juiste condities te creëren waaronder studenten zelf durven te ervaren en van daaruit te ontwikkelen.


pag 44


ISBN (EAN) 978-90-8928-084-8 Oktober 2014, Hogeschool Utrecht Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening

Op deze uitgave is de CC-BY-licentie van toepassing. Het is toegestaan om deze uitgave te kopiÍren, distribueren, vertonen en op te voeren, en om afgeleid materiaal te maken dat op dit werk is gebaseerd, maar uitsluitend als de auteur vermeld wordt als maker: Pascal Ravesteijn/Hogeschool Utrecht.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.