Italiano per tutti

Page 1

ITALIANO Corso elementare Allievo/a:………………………. Italiëreis 2023

ITALIAANS VOOR BEGINNERS

Parliamo un po' italiano

Met de reis anno 2023, is wat Italiaans voor onderweg goed meegenomen! Degene die al een beetje

Italiaans spreekt weet immers dat er deuren voor je open gaan als je moeite doet om de persoon in de eigen taal toe te spreken. Ben je in Friuli, Sicilia, Sardegna, maar zelfs in Firenze - sta er dan niet raar van te kijken dat je het gesproken woord niet altijd kunt volgen.

Inhoudstafel

Inleiding

Het alfabet - L’alfabeto

De uitspraak – La pronuncia

De lidwoorden – mannelijk/vrouwelijk - Gli articoli/ maschile-femminile

De persoonlijke voornaamwoorden onderwerp - I pronomi personali soggetto

Thema’s

o Zich voorstellen - Mi chiamo -Sono

o Op hotel/Bestellen in een restaurant/Aan de bar - In albergo /Al ristorante/Al bar

o Boodschappen doen/ In een winkel naar iets vragen – shoppen /Al negozio – lo shopping

o Allerlei weetjes – cose da sapere

Prima lezione

L’Alfabeto

A(a) l’Amico B(bi) il Bambino C(tsji) la Città – la Casa D(di) Dare

E(ee) l’Elefante F(effe) la Festa G(zjie) Girare-il Gatto H(akka) hotel

I(i) Italia L(elle) la Luna M(emme) la Mano N(enne) il nome

O(o) l’Osso P(pi) la Pizza Q(koe) il Quadro R(erre) la Rosa

S(esse) il Sole T(ti) il Tavolo U(oe) l’Uva V(voe) il Violino

J(i lunga) Jacopo K(kappa) il Kiwi W(doppia v) Walter X (ics) il Xilofono

Y(ipsilon) lo Yogurt

La Pronuncia

Klinkers en tweeklanken worden duidelijk uitgesproken:

° noioso, noiosa (vervelend)

° piede (voet)

° euro (e-oe-ro)

Dubbele medeklinkers moeten uitgesproken worden. Houd de eerste medeklinker wat langer aan.

° ballare (dansen)

° ginnastica (turnen)

De meeste Italiaanse woorden hebben hun klemtoon op de voorlaatste lettergreep.

° il cellulare (de smartphone)

° lavorare (werken)

Nochtans zijn er heel wat woorden die afwijken van deze algemene regel. Alleen door te memoriseren en te luisteren kan je afwijkingen leren en kennen.

° leggere (lezen)

° il frigorifero (de koelkast)

Sommige woorden krijgen een accent op de laatste lettergreep (met à – è )

° la città (de stad)

° il caffè ( de koffie)

Bij een vraag is er een opgaande toon (intonatie)

° Armani è Italiano?

Enkele opmerkingen

De c wordt tsj uitgesproken voor e-i : la città k a-o-u: la casa

Wil je de c als k uitspraken voor e-i dan voeg je een h toe: un chilo (kilo)

De g wordt dzj uitgesproken voor e-i: il gelato (het ijsje) g(Franse g) a-o-u : la gonna (de rok)

Wil je de g uitspreken als een Franse g voor e-i,dan voeg je een h toe: gli spaghetti

De lidwoorden - Gli articoli

De bepaalde lidwoorden – gli articoli determinativi

maschile femminile

voor:

z, pn, gn, ps, x, y s+cons., klinker

Alle andere gevallen

Alle gevallen

singolare lo (l'(1)) il la (l'(1))

plurale gli i le

1) Voor een klinker of h gevolgd door een klinker

Vb: il ragazzo – la ragazza mannelijk – o vrouwelijk - a I ragazzi – le ragazze mannelijk – i vrouwelijk - e Lo spaghetto – gli spaghetti

De onbepaalde lidwoorden – gli articoli indeterminativi

maschile femminile

voor:

gn, i + klinker, p + n, p+ s, s+ medeklinker (s impura), x, y, z

Alle andere gevallen

Alle gevallen

singolare uno un una (un' (1))

plurale

(1) voor een klinker

Vb: un ragazzo – una ragazza uno straniero

De persoonlijke voornaamwoorden - i pronomi personali soggetto

De persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp worden in het Italiaans alleen gebruikt als er nadruk op ligt, m.u.v. 'Lei'. Om welke persoon het gaat, horen we aan de werkwoordsuitgangen.

io = ik

tu = jij, je

lui = hij

lei = zij, ze

Lei = u (Lei wel altijd vermelden, let op de hoofdletter L)

noi = wij, we

voi = jullie

loro = zij, ze (meervoud)

Loro = U (meervoud)

De onregelmatige werkwoorden essere en avere

In deze les leer je twee onregelmatige werkwoorden: zijn en hebben.

essere avere

io sono ho

tu sei hai

lui/lei è ha

noi siamo abbiamo

voi siete avete

loro sono hanno

De regelmatige werkwoorden

In het Italiaans zijn er drie infinitiefuitgangen van het regelmatige werkwoord, namelijk: -are -ere

Van de werkwoorden op -ire is er ook een aantal afwijkende, maar ze zijn toch regelmatig. In afwijking van het Frans is de beleefdheidsvorm U ondergebracht bij de derde persoon enkelvoud (hij/zij/), en dus niet bij de tweede persoon meervoud ('jullie'). Voorbeeld: 'Parla olandese" = U/hij/zij/ praat Nederlands. De uitgangen zijn vet aangegeven.

parlare pagare ¹ credere partire capire²

io parlo pago credo parto capisco

tu parli paghi credi parti capisci

lui/lei parla paga crede parte capisce

noi parliamo paghiamo crediamo partiamo capiamo

voi parlate pagate credete partite capite

loro parlano pagano credono partono capiscono

¹: Bij werkwoorden die eindigen op -gare of -care wordt er in de 2e persoon enkelvoud en 1e persoon meervoud een tussen "h" ingevoegd. Dit is om een verandering van uitspraak te voorkomen. De "g" of "gh" blijft dus uitgesproken als een Franse "g" zoals in garçon en de "c" als een "k".

²: Er zijn twee vormen van werkwoorden op -ire. De eerste, zoals partire, is de meest voorkomende Bij werkwoorden als capire moet men echter de tweede vorm gebruiken

Geen persoonlijk voornaamwoord nodig

Zoals je ziet is het persoonlijk voornaamwoord steeds weggelaten. Deze zijn niet nodig in het Italiaans, tenzij er nadruk op ligt of voor de duidelijkheid.

-ire

Seconda lezione

Zich voorstellen – Mi chiamo/sono

Antonella: “ Ciao, mi chiamo Antonella…”

Sì, sì veramente. Sono Antonella.

E tu? Chi sei? Come ti chiami?

(Io) Sono …………………………………..(scrivete il vostro nome)

Antonella: “Piacere”

Tu: “…………………….” (Sì, potete rispondere e scrivere “piacere”)

Vocabolario: mi chiamo ik heet Veramente echt Piacere aangenaam

Ciao (hallo) is een informele groet Buongiorno (goedemorgen, goedendag)

Buona sera (te gebruiken vanaf 15.30u einde van de siësta) Buona notte (zeg je aan de leerkrachten als je gaat slapen)

Arrivederci (tot ziens)

Als je mekaar tegenkomt kan je zeggen:

- Come stai?

Oppure (of)

- Come va?

Wanneer je jezelf voorstelt gebruik je de uitdrukking “mi chiamo” of “(io) sono”.Algemeen “mi chiamo” is een antwoord op “come ti chiami”? (hoe heet je?)

De uitdrukking “piacere” of “ciao” maken deel uit van de begroeting.

Het gebruik van “tu” is informeel, voor een formeel taalgebruik gebruik je “Lei” (u).

- Chi sei tu?

- Lei è Antonella?

Oefening (esercizio)

We stellen ons voor!Probeer!

Terza lezione

Op hotel/bestellen in het restaurant/ aan de bar

In albergo/ al ristorante/al bar

1. Op hotel

Dov’è l’albergo Pino al mare? (Waar is het hotel Pino al mare?)

L’albergo si trova a Santa Severa.(Het hotel bevindt zich in Santa Severa)

E vicino? (Is het dichtbij?)

Sì.

vocabolario: l’albergo: het hotel

si trova: bevindt zich

vicino: dichtbij

Alla ricezione (de receptie-de balie)

Toerist : Buongiorno/ Buona sera

Onthaal: Posso aiutare ?

T: Sì

T: La chiave della mia camera, per favore?

O: Che numero?

T: 15 (quindici)

O : Prego.(aub)

T: Dov’è la camera?

O: Al primo piano.

O: L’ascensore è sulla destra.

O: Le scale sono sulla sinistra

T: Grazie!

O: Prego (aub)

vocabolario: posso : ik kan

il piano:de verdieping

la chiave: de sleutel

aiutare: helpen

l’ascensore: de lift le scale : de trappen

la camera :de kamer

sulla destra: rechts

per favore: alstublieft sulla sinistra:links

il numero: kamernummer grazie: dank

prego: alstublieft (bij geven)

La cena – la prima colazione (Het diner – het ontbijt)

In Italia la cena è alle 20.00.

La prima colazione, la mattina alle 7.00

Vocabolario : la cena : avondmaal alle 20.00: om 20 uur la prima colazione : het ontbijt

2. Al ristorante

T : Buongiorno

Cameriere : Buongiorno, volete un tavolo, per quanti persone ?

T : Un tavolo per sei persone per favore !

C : Ecco il menù !

T : Grazie

C : Avete scelto ?

T : Sì.

Come primo, gli spaghetti al ragù

Come secondo, pollo arrosto con patate fritte

Come dolce, un tiramisu.

C: E come bevande?

T: Una bottiglia di vino rosso/bianco/rosato

Una bottiglia di acqua minerale naturale/ frizzante – gassata.

T: Cameriere! Posso avere il conto?

C: Sì.

Vocabolario: il cameriere: de kelner un tavolo :. een tafel

la persona/le persone: de persoon

ecco: ziehier

avete scelto?: hebt u gekozen

il primo (piatto): het voorgerecht

il secondo: het hoofdgerecht

il dolce: het dessert

al ragù: met vleessaus..............................................

il pollo arrosto: geroosterde kip

patate fritte: frietjes

le bevande: de drank

una bottiglia : de fles. Opgelet uitspraak una bottilja

acqua frizzante –gassata/naturale: spuitwater/plat............................................

il conto : de rekening.................................................

3. Al bar

Vocabolario : un caffè (espresso – lungo – cappuccino – americano – caffelatte – corretto ...)

un soda (coca-cola, un fanta, un lemonsoda , un sugo d’arancia (in flesje), una spremuta (vers) ...)

Quarta lezione

Boodschappen doen/ In een winkel naar iets vragen – shoppen /Al negozio – lo shopping

Winkelwoordenlijst

De communicatie met de commessa, winkeljuf, kan van groot belang zijn wanneer je een leuke aankoop wilt doen. Bijvoorbeeld wanneer je een andere maat of kleur nodig hebt. Met deze woordenlijst ben je optimaal voorbereid op je winkeluitje.

Algemeen

Aperto Geopend

Chiuso Gesloten

Chiuso per ferie Gesloten wegens vakantie

Saldi Uitverkoop

Un'occasione Koopje

Al prezzo di costo Tegen inkoopprijs

A metà prezzo Voor de halve prijs

Offerta speciale Speciale aanbieding

A che ora chiude? Hoe laat sluit u?

A che ora apre? Hoe laat gaat u open?

Al negozio

Winkels

Edicola Krantenkiosk

Farmacia Apotheek

Tabaccheria Kruising tussen een kantoorboekhandel en sigarettenzaak

Fornaio Bakkerij

Een broodje: un panino…………………….

Macelleria Slagerij

Met hesp …prosciutto en kaas…formaggio

Banca Bank

Ufficio Postale Postkantoor

A.P.T. Toerismebureau

Francobolli Postzegels

Bancomat Pinautomaat

Paninoteca Broodjeszaak

Gelateria IJssalon

Welke smaak : che gusto

... vaniglia/crema/tiramisu/zuppa inglese/amarena

Calzolaio Schoenmaker

Pinoteca Kunstgalerie

Libreria Boekhandel

Fare lo shopping

Posso provare questo capo? Kan ik dit kledingstuk passen?

Che taglia ha? Welke maat heeft u?

Che numero porta? Welke maat (schoenen) heeft u?

Mi può dare un sacchetto per favore? Kunt u mij een zak geven a.u.b.?

Scusi, quanto costa..............? Sorry, hoeveel kost het?

Scusi, quanto viene questo...? Sorry, op hoeveel komt dit?

Mi può dare uno sconto? Kunt u mij korting geven?

Dove posso pagare? Waar kan ik betalen?

Accettate contanti? Accepteren jullie contant geld?

Posso pagare con la carta di credito? Kan ik met creditcard betalen?

Preferisco.......ik heb liever..........

Come mi sta? Hoe staat het me?

E un po' corto, stretto, largo, lungo, ampio.......het is wat kort, strak, ruim, lang, wijd....

Vocabolario:

I vestiti = de kleding

La gonna = de rok

La cravatta = de das

La camicia = het hemd...................................................................

La camicetta = het hemdje - bloesje...................................................................

I pantaloni = de lange broek

I pantaloncini = de korte broek...................................................................

I jeans= de jeans

I bikini = bikini

Il costume da bagno = badpak

Il cappello = de hoed

La maglia = de trui

La biancheria intima = het ondergoed

La lingerie = de lingerie

Il reggiseno = BH

Le scarpe = de schoenen Le calzine= de kousen

Le scarpe da ginnastica = sportschoenen...........................................................

Le ciabatte = de sloefen

I tacchi alti = hoge hakken.................................................................

Gli stivali = laarzen.................................................................

Gli accessori = Accessoires..........................................................................

I guanti = handschoenen............................................................................

La sciarpa = de sjaal............................................................................

La borsa = de handtas...........................................(di pelle = van leer).

I gioielli = de juwelen

Il portafoglio = de portefeuille

Quinta lezione

Weetjes – Cose da sapere

Al bar/ alla gelateria:

Er is een prijsverschil tussen een drankje aan de bar of buiten op het terras. Over het algemeen betaal je eerst wat je wil aan de kassa en daarna ga je met het ticket jouw drankje/broodje of ijsje bestellen

Er bestaan heel wat soorten koffie. Een echte Italiaan drinkt zijn cappuccino voor 11.00 u. Daarna zal hij een espresso,caffé lungo drinken. ’s Avonds na het eten een espresso of een caffè corretto (koffie met wat grappa).

Al ristorante:

Het Italiaanse diner heeft een behoorlijk aantal gangen. Je begint met een antipasto (appetizer), dan een primo (voorgerecht) , een secondo (hoofdgerecht), meestal vlees of vis en ten slotte een dolce (dessert) Als je een maaltijd bestelt hou er rekening mee dat wanneer je vlees, gevogelte of vis kiest je meestal alleen dat op jouw bord krijgt.

Wil je daar nog iets bij dan moet je dit apart bestellen. Dit noemt men de “Contorno”.

Bij de afrekening is er bijna altijd een supplement te betalen voor het bestek en het brood, dat noemt men “Coperto”. Dit kan gemakkelijk € 2 à € 3 zijn per persoon.

Kleding

Italië is een extreem modegevoelig land en vooral vrouwen geven een groot deel van hun beschikbare inkomen uit aan kleding en accessoires. Je bent wat je aanhebt en kleding is een kenmerk van succes. Vrouwen dragen beschaafde, goed gesneden, dure en elegante kleding, en ook de stropdassen en pakken van mannen horen modieus te zijn en een goede pasvorm te hebben. Zelfs vrijetijdskleding is mooi en chic. Vergeet niet dat Italië een centrum is voor Europese haute couture. De kledingregels zijn niet streng, maar Italiaanse vrouwen zullen niet snel een korte broek dragen in de stad.

In kerken geraak je niet binnen wanneer je een korte broek of een mouwloos topje aan hebt. Italiaanse confectiematen zijn anders dan in België. De Belgische damesmaat verschilt er minstens 2 met de Italiaanse. Draag je confectiemaat 36, vraag dan in Italië naar maat 38 of 40 enz…

In albergo

Ontbijt stelt in Italië niet veel voor. Het bestaat uit een caffèlatte en koekjes (biscotti) of een cornetto vuoto – con crema (zoete croissant zonder vulling – met room)

In de hotels die wij aandoen is het ontbijt uitgebreider.

Zakkenrollers

Waar je ook rekening mee moet houden als je een van de vele toeristische steden bezoekt zijn zakkenrollers. Helaas zijn er in Italië veel zakkenrollers actief en zijn vooral toeristen rondom drukke trekpleisters het doelwit. Zorg dus dat je waardevolle spullen goed afgesloten bij je draagt.

Stekkers

In het algemeen passen de platte stekkers, maar de ronde, geaarde stekkers niet. Hiervoor kan je een universele adapter kopen

VOCABOLARIO GENERALE

Bij het vertrek roept men: Ciao!

Dit kan dienen bij honger of dorst : Cameriere (kelner)

Op zoek naar het hotel: Dov’è …

En bij de aankomst: Buon giorno!

Opschriften

Acqua non potabile…………………………………… geen drinkwater

A destra……………………………………………….. rechts(af)

A sinistra ……………………………………………... links(af)

Aperto………………………………………………..... open

Ascensore…………………………………………….. lift

Primo piano............................................................. eerste verdieping

Avanti....................................................................... doorlopen,vooruit

Biglietto…………………………………………….... kaartje,ticket

Caldo………………………………………………....... warm

Freddo………………………………………………..... koud

Chiuso………………………………………………..... gesloten

Entrata………………………………………………..... toegang

Uscita…………………………………………………... uitgang

Donne………………………………………………….. vrouwen

Uomini………………………… mannen

È vietato fumare………………………………………. verboden te roken

Ingresso libero………………………………………… vrije ingang

Occupato………………………………………………. bezet

Pericolo……………………………………………….... gevaar

Pronto soccorso………………………………………. eerste hulp

Spingere……………………………………… duwen

Tirare…………………………………………………… trekken

Tabacchi……………………………………………….. tabak,verkoop van postzegels

DE TIJD

Che ora è………………………………………………. hoe laat is het?

È mezzogiorno………………………………………… het is middag

Sono le due……………………………………………. het is 2 uur (tre,quattro,cinque,sei,sette,otto,nove,dieci)

sono le sei e mezzo................................................... het is halfzeven

sono le sei meno cinque............................................ het is 5 voor 6

sono le sei e trentacinque.................... het is 6u35 oggi............................................................................ vandaag

domani........................................................................ morgen

ieri.......................................... gisteren

GETALLEN

uno,due,tre,quattro,cinque,sei,sette,otto,nove,dieci,undici,dodici,tredici,quattordici,quindici, sedici,diciassette,diciotto,diciannove,venti,ventuno,ventidue,trenta,quaranta,cinquanta,sessanta settanta,ottanta,novanta,cento,centouno,duecento, trecento,mille,duemila ...

ALGEMENE UITDRUKKINGEN

Ja……………………………………………………………. si

Nee……………………………………………………….. no

Mijnheer………………………………………………….. signore

Mevrouw......................................................................... signora

Juffrouw....................................................................... signorina

Dank u wel...................................................................… grazie

A.u.b.(in vraag).......................... per favore

A.u.b.(in geven)………………………………………… prego

Sorry………………………………………………………… scusi

Ik spreek geen…………………………………………… non parlo (italiano)

Ik ben Vlaming…………………………………………….. sono Fiammingo/Fiamminga

Spreekt u?...... parla...

Frans,Duits,Engels....................................................... francese,tedesco,inglese

Wat wenst u?...............................................................… che cosa desidera?

Goedenavond……………………………………………. buona sera

Goede nacht................................................................... buona notte

Dag!.............................................................................. ciao

Tot ziens…………… arrivederci

Welkom……………………………………………………... benvenuto/a/i/e

Binnen…………………………………………………… avanti,entra

Waar zijn wij?……………………………………………..... dove siamo?

Breng mij naar het hotel…………………………………. mi porta all’albergo

Mag ik de sleutel van kamer nr………………………….. vorrei la chiave della camera

Hoeveel kost het…………………………………………... quanto costa

Te duur……………………………………………………… troppo caro

De maat…………………………………………………….. la taglia

Ik ben de weg kwijt………………………………………… ho perso la strada

ik heb hier pijn………… sento un dolore qui geef mij postzegels van…………………………………… mi da francobolli da ik wil telefoneren............................................................. vorrei telefonare

ik wil maat....................................................................... vorrei la misura

dit is te klein/groot.......................................................... questo è troppo piccolo/grande ober................................................................................. cameriere

een tafel voor vier........................................................... un tavolo per quattro

een fles rode/witte wijn.................................................... una bottiglia di vino rosso/bianco plat water......................................................................... acqua naturale

spuitwater........................................................................ acqua gassata/frizzante

frieten.............................................................................. patate fritte

soep................................................................................. minestra/zuppa/minestrone

amuse-gueule.................................................................. antipasti

voor/hoofdgerecht …………………………………………. Primo/secondo piatto

dessert………………………………………………………. dolce

koffie zwart………………………………………………… un’espresso

koffie met melk……………………………………………… un caffelatte

een fruitsap (vers)…………………………………………. Una spremuta

een fruitsap (uit flesje)……………………………………… un sugo

IN NEGOZIO

Aperto……………………………………………………………. Open

Chiuso…………………………………………………………… gesloten

Sciopero………………………………………………………… staking

Scarpe................................................................................. schoenen

Borsa................................................................................... tas

Cravatta................................................................................ das

Fazzoletti.............................................................................. sjaal

Lungo............. lang

Corto..................................................................................... kort

Largo..................................................................................... breed

Alto........................................................................................ hoog

Grande.................................................................................. groot

Piccolo.......................................... klein

Basso.................................................................................... laag

Blu......................................................................................... blauw

Rosso.......... rood

Giallo…………………………………………………………….. geel

Marrone…………………………………………………………. Kastanjebruin

Nero……………………………………………………………….Zwart

Bianco……………………………………………………………. Wit

Grigio……………………………………………… grijs

Ha delle cartoline?................................................................. hebt u postkaarten?

Vorrei una lattina..................................... ik wil een blikje

Desidero un giornale…………………………………… Ik wil een krant

Pelle(cuoio)……………………………………………………… leder

Seta………………………………………………………………. Zijde

Cottone……………………………………………………………katoen

MANGIARE E BERE

Buon appetito - smakelijk spinace - spinazie

Mangiare - eten funghi - champignons

Pomodori - tomaten colazione - ontbijt

Insalata - slaatje pranzo - maaltijd

Fagioli - bonen cena - avondmaaltijd

Cotello - mes carote - wortel

Forchetta - vork patatine - frietjes/chips

Cucchiaio - lepel purè - puree

Bicchiere - glas carne - vlees

Bottiglia - fles pollo - kip

Piatto - bord pesce - vis

Tavola - tafel cotto - gekookt

Sedia - stoel arrosto - gebakken

Formaggio - kaas fritto - gefritturd

Prosciutto - hesp sale - zout

Marmellata - jam pepe - peper

Pane - brood olio - olie

Burro - boter aceto - azijn

Zucchero - suiker frutta - fruit

Brodo - bouillon mela - appel

Zuppa - soep arancia - sinaasappel

Minestrone - groentensoep pesca - perzik

Pasta - deegwaren fragole - aardbeien

Verdure - groenten limone - citroen

Piselli - erwten pera - peer

Misto - gemengd

Macedonia di frutta - fruitsla

Basta - genoeg

Un po’ - een beetje

AL BAR

Bere……………………………………… drinken

Lemonata ………………………………. Limonade

Aranciata ………………………………. Sinaasappelsap

Birra .................................................... bier

Panna room

Caffè.................................................... koffie

Latte…………………………………….. melk

Tè ……………………………………….. thee

Caldo …………………………………… warm

Freddo………………………………….. koud

Salute ………………………………….. gezondheid!

Dov’è il bagno …………………………. waar is de wc?

In bocca al lupo (Succes)

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.