
6 minute read
1.2 Waarom is gelukkig zijn zo moeilijk?
1.2 Waarom is gelukkig zijn zo moeilijk?
Als u niet zonder meer moeiteloos gelukkig bent, is dat op de eerste plaats omdat ons brein het daar kennelijk moeilijk mee heeft. Wees dus niet te streng voor uzelf! Zoals in de inleiding gezegd, zijn onze hersenen immers bedoeld voor het oplossen van problemen van overleving en voortplanting en zijn ze minder behendig in het creëren van geluk. Zij voelen zich zelfs onwennig als er geen problemen zijn. Zij denken dan dat er vast wel een probleem over het hoofd werd gezien en gaan ijverig op zoek. Meestal met succes…
Advertisement
Evolutionair gezien is het begrijpelijk dat onze hersenen vooral goed zijn in het oplossen van problemen waar de mens in het verleden vaak mee te maken had. Op de eerste plaats waren dit uiteraard problemen in verband met overleving, voedsel, veiligheid en gevaar, maar verder ook problemen van sociale aard: partners, vrienden, rivalen, vijanden, conflicten, hiërarchie, samenwerking, enz. Al deze problemen behoren tot onze ‘overlevingsmodus’ en in al deze situaties was het in het verleden vaak nodig snel, radicaal en veralgemenend te oordelen of iets ‘goed’ of ‘niet-goed’ was, veelal op basis van beperkte gegevens en ervaringen. Foutieve beoordelingen liepen immers vaak fataal af. De overlevingsmodus is als het ware het archaïsche evolutionaire spel dat in ons gespeeld wordt en dat soms zelfs de overhand kan nemen. Misschien is ons brein zelfs zodanig ingesteld op het opmerken en oplossen van problemen, dat een toestand zonder problemen als ongewoon en zelfs beangstigend wordt ervaren.
Het brein is ook veel minder goed in het oplossen van problemen waar het in het verleden vrijwel nooit mee te maken heeft gehad: de ware aard van tijd en ruimte, de structuur van de materie, de evolutie van de kosmos, logische en wiskundige problemen, de organisatie van miljoenensteden en grote samenlevingen, het omgaan met spitstechnologie en grote energieën met vaak potentieel destructieve effecten. Ook nadenken over geluk, bood de mens niet onmiddellijk een belangrijk evolutionair voordeel. Voor deze vragen is het bovendien juist niet nodig snel te oordelen, maar veeleer om niet-oordelend waar te nemen hoe de dingen eigenlijk zijn en vervolgens rustig na te denken. Daartoe moeten onze hersenen dan ook in een andere modus werken dan in de ’overlevingsmodus’.
Als gevolg van deze dominante ‘overlevingsmodus’ raakt het brein gemakkelijk ‘besmet’ met onjuiste ‘inzichten’. De ‘normale’ werking van ons brein, ons ‘gezond verstand’ en onze dagdagelijkse waarneming leidt ons tot de krachtige intuïtie dat de aarde plat is en stilstaat terwijl de rest van het heelal om ons heen draait. Hoewel de wetenschap ons ondertussen duidelijk heeft gemaakt dat de aarde ruim 4,5 miljard jaar geleden is ontstaan, dat wij met een snelheid van ruim 100.000 km/u (30 km/sec!) door de ruimte om de zon zoeven en op de evenaar met ruim 1.600 km/u om onze aardas draaien en dat mensen die aan de andere kant van de aarde lopen toch niet het gevoel hebben ondersteboven te lopen, hebben wij er moeite mee om dit te ‘begrijpen’. Wij hebben moeite om te begrijpen dat een atoom vergeleken kan worden met een vlieg in een kathedraal en dat de materie dus grotendeels ‘leeg’ is.7 Wij denken ook dat wij altijd zien wat er is en hebben moeite om te begrijpen dat onze zintuigen maar een minieme fractie van het ons omringende elektromagnetische spectrum waarnemen, dat het universum voor vier vijfden uit zwarte materie zou bestaan, dat wij de maan zien zoals ze anderhalve seconde geleden was, de zon zoals ze acht minuten geleden was en de zichtbare sterren zoals ze miljoenen jaren geleden waren. Wij kunnen dat namelijk zo niet ‘voelen’ en het druist in tegen onze evolutionair
7 Als de koolstofatomen in een diamantkristal voorgesteld worden als een voetbal, dan is de afstand tussen de voetballen ca. 15 km. De elektronen zouden dan de grootte hebben van muggen die op enkele km afstand rond de voetballen zouden vliegen. Zelfs een diamant, de hardste van alle stenen, is dus een onvoorstelbare leegte.
gevormde intuïties. Onze zintuigen en onze intuïties zijn goed genoeg om te overleven in ons ecosysteem, maar niet meer dan dat. Alleen zorgvuldig opgebouwde en kritisch onderzochte kennis kan onze onmiddellijke ervaring overstijgen en kan sommige van onze intuïties corrigeren.8
We hebben er ook moeite mee om bepaalde dingen achterwege te laten die als ‘plezierig’ worden ervaren, ook al ‘weten’ we dat die niet goed voor ons zijn, en andere dingen die als ‘niet plezierig’ worden ervaren, juist wel te doen, ook al ‘weten’ we dat die goed voor ons zijn. Dat ‘weten’ is meestal niet meer dan de mogelijkheid om een aantal abstracte ideeën te formuleren, die ons echter weinig motiveren omdat ze niet tot een concrete beleving leiden. Daarentegen zijn de aspecten ‘plezierig’ of ‘niet-plezierig’ concrete belevingen en daardoor doorgaans veel krachtiger drijfveren. Zo vinden mensen het bijzonder moeilijk om te stoppen met roken, met te veel drinken, met de verkeerde dingen te eten en met het ongebreideld najagen van bezit, partners en territorium … ook al ‘weten’ ze dat dit niet tot geluk leidt… (zoals treffend uitgebeeld in de film ‘Damage’ van Louis Malle9).
Uiteindelijk is niets van dat alles echter ‘moeilijk’ of ‘gemakkelijk’. Er zijn alleen maar dingen wie we al kennen en dingen die we nog niet kennen. Van de dingen die we kennen,
What de mind can believe, hebben we een duidelijke voorstelling. Dingen waarvan we een duidelijke the body can achieve. voorstelling hebben, kunnen we ook in de praktijk brengen (‘What the mind can believe, the body can achieve’). Van de dingen die we nog niet kennen hebben we geen duidelijke voorstelling. Dingen lijken alleen maar moeilijk als we er geen duidelijke voorstelling van hebben. Dan lijkt het alsof we in de mist lopen, of in een vreemde stad waarvan we geen kaart hebben.
Hoe meer we ons ertegen verzetten, hoe sterker de stem lijkt te worden.

Dat geldt ook voor existentiële vragen die betrekking hebben op het leven op langere termijn. Zo hebben wij het bijzonder moeilijk om onze gevoelens op langere termijn correct in te schatten en voor te stellen. Wij overschatten veelal de intensiteit en de duur van het ‘geluk’ dat ons te beurt zal vallen bij het bereiken van bepaalde doelstellingen (meestal komt het neer op een voorbijgaand plezier) en we overschatten de aard en de duur van het ‘ongeluk’ dat ‘voor altijd’ ons lot zal zijn als bepaalde gebeurtenissen zich zouden voordoen (ook dat is veelal van voorbijgaande aard). Uit onderzoek blijkt dat mensen die een miljoenenlot hebben gewonnen en mensen die in een ongeval hun beide benen zijn verloren, na een jaar weer ongeveer even gelukkig zijn met hun leven.10

Om tot een gelukkiger leven te komen moeten wij leren de gewoonte van onze hersenen om snel te oordelen of iets ‘goed’ of ‘niet-goed’ is (het hoger genoemde standaardprogramma) even achterwege te laten. We moeten op een meer neutrale ‘beschouwende’, ‘contemplatieve’ of ‘meditatieve’ modus overschakelen. Maar dat valt niet mee wegens de aanwezigheid van de kleine (of grote) interne dwingeland, het ‘kind in ons’ dat altijd uit is op onmiddellijk genot of dat zich angstig maakt voor een (meestal ingebeelde) dreiging. Pogingen om die interne stem het zwijgen op te leggen of ‘uit te schakelen’ lukken meestal niet. Integendeel, hoe meer

8 Zie de bespreking van systeem 1 en systeem 2 in vraag 2.2, p. 73 . 9 In de film wordt de hoofdfiguur, een succesrijk zakenman en minister, verliefd op het liefje van zijn zoon. Hij volgt zijn hart in een passionele relatie, met catastrofale gevolgen voor hemzelf en voor alle naastbestaanden. Wat begon als een idyllische romance ontaardt al snel in een nachtmerrie en op het einde van de film heeft de hoofdfiguur alles verloren: vrouw, kinderen, status, geld… 10 Men spreekt van hedonistische adaptatie. Zie bijv. Daniel Gilbert, Stumbling on Happiness. New York: Alfred A. Knopf, 2006.






