9 minute read

4. Kweewk bakken

'leetd

Wie weet er nu nog hoeveel bakkers er op Urk waren tussen 1930 en 1940? 65-plussers, tel ze maar eens thuis, als gezelschapsspel, wanneer de televisie in de kornkommertijd is aangeland. In de straat waar ik in leefde, waren er die tijd drie bakkers, en als we van oost naar west beginnen, was no.l van Wijk 6, de ongerbuurt, een graanmalerij; dan kwam er een hele tijd niets. De eerste bakkerij was Willem van Pieter (Nientjes), dan Frissien Bode, een luxe bakkerij die ook taartjes bakte, en de laatste was Piet van Miene (Keuter). Drie bakkers, maar alle drie specialisten op hun gebied. Piet Keuter, nee geen Pieter Keuter, maar Piet Keuter, was specialist op het gebied van roggebrood bakken en. evenals zijn broerJan Keuter uitWijk 4, specialist in speculaas bakken. Hoe haal je het in je hoofd, in de winkel werd niet alleen brood, koek en dergelijke verkocht, maar er was ook een afdeling manufacturen en je kon er ook kopjes en schotels alsmede potten en pannen kopen. Er was in die tijd een vaste knecht, Toon Pasterkamp, die’s morgens vroeg hielp bakken, maar als er veel te vervoeren was doorToon (met paard en wagen), moest de vrouwvan Piet ook de handen uit de mouwen steken. Koos was een beroemd paard, waartegen Toon net sprak ofhet zijn broer was. “Koos! Nou zeg ik daornet dat je je poot effen moet optillen, waoromme doe je dat dan niet? TOE DAN KOOS!!!” En dan tilde Koos zijn been op (want een paar heeft benen) meestal het verkeerde, en dan riep Toon; j’ andere poot, KOOS!!! OfKoos het verstond weet ik nog niet, maar hij tilde wel zijn andere been op. Piet Keuter was ook de eerste autobusondernemer op Urk. Voor een dubbeltje mocht je een rit om het dorp maken. Ook hier was Toon de chauffeur. Over de bustochtjes van Piet Keuter zou een apart verhaal te schrijven zijn. We verlaten dus dit interessante bedrijf en komen bij Frits Bode terecht, zo’n honderd meter verder. Frits en Geertje hadden geen nevenbedrijven, maar hielden zich voor het grootste gedeelte bezig met de verkoop van bakkersproducten uit eigen bakkerij en/ofluxe eetbare producten van grote fabrikanten. Frits probeerde met massaproductie de prijzen te drukken en was, meen ik, de eerste die op grote schaal reclame maakte. Toen ik daar als scholier werkte, waren daar al drie vast kracht nevens Frits in de bakkerij werkzaam: Hendrik Nentjes, Lub Loosman en Hendrik Keuter. Ook Joh. Gerssen was erbij. In de winkel was het altijd gezellig. Frits en Geertje gaven altijd antwoord op vragen en mengden zich vol overgave in de gevoerde discussies. Er was een kranjes-periode met veel uitvoer naar wal, die een grote verbouwing veroorzaakte van de bakkerij. Tijdens die verbouwing verhuisden de bakkers van Bode naar de bakkerij van Jurie Brouwer. De

inpakwerkzaamheden gebeurden in de stal van de Bodes in het oosten van het dorp. Over Frits Bode jr. , zoals hij zich noemde, omdat zijn vader ook Frits van voren heette, zou een boek vol te schrijven zijn en niet alleen voer zijn bakker-zijn maar ook op het gebied van kerk- en verenigingsleven. Een ding nog, ik herinner me, toen ik 18 februari 1927 zeven jaar werd, mijn moeder een ontbijtkoekje op mijn arm bond waar de vriendjes op school een stuk van afmochten bijten. Dat koekje, zo’n twintig centimeter lang, was gebakken in de bakkerij van Bode en kostte tien cent.

Het moet dan ongeveer een jaar later geweest zijn dat ik voor het eerst bij Willem van Pieter ging helpen bij het ‘kweewk bakken’. Willem Nentjes leefde samen met zijn twee dochters en zijn zoon Teunis in het grote huis in Wijk 6. Aan de westkant was een gang, als je daar in liep kwam je bij het huis van Ant van Marie van Appien. Links vlakbij de deur kwam je op een binnenplaatsje, waar Kees woonde, die altijd voor Hendrik van Jantje de pakjes wegbracht per kruiwagen. Dat binnenplaatsje was verhard met allemaal ronde balkeitjes. Rechts van het huis van Ant was weer een ruimte die naar de bakkerij ging, want het vreemde van de bouw was dat de bakkerij grensde aan de schuur die achter het huis van de moeder van meester Loosman lag. De stal, voor het grootste gedeelte achter de bakkerij liggende, grensde met de oostgevel aan het orgien’ van Nanne van Tiemen van Eerde. Het achterhuis van de stal grensde weer aan het huis van Teunis Visser, getrouwd met de oudste dochter van Marie van Naat. Uit het vorenstaande blijkt, dat het ook hier een gemengd bedrijfbetreft. Willem van Pieter was dus bakker, melker, broodverkoper en melkuitventer.

De dochters waren de grote en de kleine. Nu was de grote de kleine en de kleine eigenlijk de grote. Dat kwam zo, ze hadden allebei dezelfde naam. De oudste werd dus de grote genoemd, terwijl ze kleiner was dan de kleine. Voor een ingewijde was er helemaal geen probleem. Alleen voor een vreemdeling was het wonderlijk, dat als de kleine geroepen werd, de grote antwoord gaf. Genoeg hierover, vernoemen was een heilig moeten. Bij ons thuis waren er ook drie Jannen. Vader was Jan, mij oudere broer Jan was de groteJan en ik de kleine Jan. Teunis bracht ons melk als Klaas van Leendert op maandag, de woensdag en de vrijdag niet ventte. Zodoende kwam ik in de bakkerij. De oven werd s morgens voor het broodbakken heet gestookt met turfen takkenbossen. Het mengen van het deeg gebeurde met de hand en was een zwaar werk. De trog waarin gemengd werd, was niet zo groot. De klomp deeg werd op de werkta-

fel gegooid en de broden werden afgewogen en in de bussen gedaan nadat ze een rol-, klap- en slingerbehandeling hadden ondergaan. Onder de oven was een rijskast, in de oven knetterde nog het vuur. Na enige tijd werd de oven schoongemaakt met een stok waarvan aan het uiteinde een stuk viskornet was vastgemaakt, waarmee de rokende resten in een grote doofpot werden geschoven, die nog waren achtergebleven nadat met een stalen asschraper de stukken houtskool van de vloer waren verwijderd. Na al deze behandelingen werd het stuk viskornet nat gemaakt, nadat Willem de provisorische zwabber over de bodem van de oven en na enige tijd was de vloer van de oven schoon genoeg om van te eten. Dat moest ook wel, want ook vloerbroden werden gebakken. Na het brood kwam dan s woensdags het bakken van de kweewk.

Vader Willem maakte zelfhet deeg gereed voor de kweewk en deed er zijn eitjes bij, volgens eigen recept. In het achterhuis had de grote ofde kleine een mengsel van echt regenwater en voile melk gereedgemaakt om het beslag zijn smeu'fgheid te geven. De gist, die Kagei bezorgde, was in precieze hoeveelheid afgewogen. Het mengen, slaan en keren geschiedde onder het nodige gekreun, waarna de klop deeg op een met meel bepoederde meelzak op de werktafel werd gegooid. Nu was er even rust. Willem ging met zijn zitvlak in een ton zitten. Hij sloot zijn ogen, neuriede wat er riep “Jan van Jan van Flip, kom hier, sluit de ogen, leg je rechterhand onder mijn kin en zeg dan: leg ‘m er effien in.” Ik deed wat de meester gebood. Hij stak zijn kin naar voren. Nu had de familie Nentjes vooraan gestaan toen de kinnen werden uitgedeeld, zij bezaten alien fraaie exemplaren. Ik schoofmij achtjarig handje onder zijn kin en zei ,“Leg ‘m er’s effien in.” Ik voelde de druk van de kin, met het bewegen der kaken van Willem, ik voelde nattigheid en toen ik mijn ogen opendeed lag daar een tabakspruim, lijk een halfvoer hooi in mijn kleine hand. Willem lachte smakelijk en ook Teunis deed mee. De grote kwam op het gelach af en zei: “Kuun jelui wel, grote lummels, kom gaaw, zuun, was gaaw j’ aanen.” Teunis zei later:”Ja jonge, zo wor je ier in-ewijd, tugen gien mins wat zeggen, dan komt’t gien snuut an de wiet!” Dit laatste heb ik tot nu toe gedaan. Het beschuitdeeg werd in kleine porties afgewogen en dan, na weer drukken, plakken, plakken, rollen en slaan in de ronde beschuitbussen gedaan, die ik met een kwastje met een onbestemd vocht had besmeerd. De beschuitbussen werden gesloten en het deeg werd, zo warm ingepakt in de bussen, op platen gezet en in de oven geschoven. Na enige tijd werd gekeken in de bussen onder luid geroep van “auw, ieuw ouw nog an toe” ofde holders als gaar waren. Na wat afkoeling begon het grote werk van Willem van Pieter. Met een groot scherp

mes sneed hij de holders middendoor. Deze halve holders werden op een plaat gezet en in de oven gedaan. Daar werden ze tot echte kweewken gebakken. Nu werd de kleine geroepen. “Giefde beste hotter in de breune sukker effien an.” Willem sneed een bolder, smeerde de boter op de beide zijden en bestrooide ze met bruine suiker. Hij klapte de beide helften van de warme bolder weer op elkaar en zei tegen mij: “Der, da’s vor de preum.” Ondanks mijn hoge leeftijd heb ik nooit meer zo’n lekkere traktatie gehad, ofzou dit mijn verbeelding zijn? De kweewken werden in geel-rode vaten gedaan en naar de winkel gebracht. De klanten wisten dat er gebakken was en kwamen om een dubbeltje losse kweewk. Om dit te vervoeren hadden de wijze moeders een pannetje meegegeven aan het kroost dat de boodschap deed. “Ei je ok roggebrood?” werd er gevraagd. “Nee, murgenochtens eawen we vurs brood, ze binnen al an’t mengen”, was het antwoord. Willem en Teunis waren om de beurt bezig met het mengen van het rogge. Dit gebeurde weer in een kleine trog, maar nu gebruikten ze een korte stalen schep om de zaak te mengen. Met de handen steeds weer in het water stekend werden de roggebroden getransformeerd en in de oven gedaan. Met een restje roggedeeg werd de oven door Willem hermetisch afgedicht om zodoende het vochtgehalte, waar het Urker roggebrood zo beroemd om was, zo hoog mogelijk te houden. Na de werkzaamheden in de bakkerij heb ik de andere dag een pil roggebrood met daarop een kweewk en hier weer tussen een plak 40 plus Edammer genomen. De tweede plak werk met suurp genutdgd. Mens, wat was het leven mooi, wat wist je van crisis, ’s Avonds laat soms nog een snee brood, met daarop kanen van het vet datJan Woord aan mijn moeder geleverd had. In de bedstede droomde ik van een pruim tabak die zo groot was en achter me aan kwam rollen. Moe werd ik wakker, het zweet op m’n kolle. “Wat is er, waar droom je van?”, was de vraag. Ik zei:”Dat weet ik niet meer”, gedachtig aan de woorden van Teunis. “Tugen gien mins wat zeggen, dan komt t gien snuut an de wiet.” En Teunis wist het, want die was ouder dan ik en hij was ook al op de zang.

This article is from: