
2 minute read
1. Herinneringen op vakantie
sit
Italia 1986: Toen wij vanmorgen wakker werden en Maria, door duizend driften behept, het rolgordijn optrok, baadden de zee en het strand in het voile zonlicht. Geen zuchtje wind bewoog de vlaggen ofstreelde het water, zodat het zich niet genoeglijk kon rimpelen op de aanrakingvan het aaien van de ‘Zuidooster Jan’. Het was zondag, wij zochten het cassettebandje op waarop Feike Asma, een Friese brassband en een stel verenigde koren zich gezamenlijk hadden opgemaakt om liederen uit onze schooltijd ten gehore te brengen. Wij stamen de cassetterecorder en door onze hotelkamer vloeiden de liederen en vermengden deze zich met onze gedachten. Wij zagen onszelfals kleine kinderen op zo’n mooie zondagmorgen, bekend uit het mooie lied “Als de dag met gouden glans, ’s zondags aanlicht aan de trans. Geen geluid de stilte breekt, alles ons van ruste spreekt”.
Urk 1926: Voor de kerkgang ijverig speuren naar de 'Kwatta-soldaatjes', om na een bepaalde hoeveelheid een cadeau te kunnen bestellen. Het zakgeld van ons bestond toen nog uit twee centen plus nog de zaterdagcent van opoe Ten Napel. Aangezien toen een Kwatta-reep vijfcent kostte, was het voorrecht om een reep te genieten slechts een keer in de veertien dagen weggelegd, en dan hield je nog een cent over voor een gelukstoffee. Dit kopen van een gelukstoffee was een door de Gereformeerde en Hervormde kerk gelegaliseerde manier van gokken door het jonge volksdeel op ons schone eiland. Wij hebben nooit gehoord dat de verkopers van deze gelukstoffees onder kerkelijke tucht werden gesteld. Maar om op de Kwatta-soldaatjes terug te komen, deze werden door de jonge ‘verdieners’ achteloos weggegooid als zij op hun rondje hun chocolaatje opsmikkelden. De grote verdieners (de knechten, ongetrouwd) hadden, ieder met z’n eigen ploegje, zo hun eigen winkeltje waar zij lever- ofpaardeworst met mosterd consumeerden, weggespoeld met een flesje stout ofeen pilsje, gebotteld door Albert van de ijsfabriek. Riekelt Romkes had zo zijn klanten in het winkeltje bij het Kerkje aan de Zee. Liep je door naar de onderbuurt dan was halfin het ‘oogien’ het winkeltje van Lub en Marretje Kramer. Ook hier getrouwe eters,

drinkers en snoepers. In de winkel van Tijmen Buter was een bank geplaatst, waarop zich de vaste klanten verpoosden. Had Tijmen zijn draad te pakken dan onderhield hij zijn gehoor met kostelijke verhalen die hij beleefd had ofter plekke uit zijn verzekeraarsduim zoog (dat nevenberoep verrichtte hij ook). De man had gevaren op de grote vaart en op de logger. Begrijpelijk dus dat orkanen, hitte, koude en wat een mens zo niet allemaal kon beleven ook’s avonds de winkel van Tijmen Buter werd beleefd. Zijn vertelkunst was magistraal en de jongens beleefden, met hun mond vol worst van Kroeb, al die verhalen mee.

