Kronieken
www.urkeruitgaven.nl

Urker klederdracht door de eeuwen heen
Een ‘schilderschoone dracht’
Wie de Urker dracht van nu vergelijkt met afbeeldingen uit de 19de eeuw, zou denken dat het om een compleet ander kostuum gaat. Wie dieper graaft, ontdekt een nóg verrassender verleden. In oude beschrijvingen wordt gesproken over mannen met leren mouwen, meisjes met opgestoken vlechten en vrouwen met scharlaken corsetten en kappen van gestevende stof. Al vroeg maakten de eilanders gebruik van dure stoffen en materialen. Zij lieten zich inspireren door de mode, volgden maatschappelijke en religieuze ontwikkelingen en omarmden nieuwe materialen. Er was een grote diversiteit in stofgebruik, schoeisel en hoofddeksels. Orthodoxen verzetten zich tegen vernieuwing, terwijl pioniers experimenteerden met nieuwe stijlen. Ook voor de Urker dracht geldt: weinig blijft bij het oude.
Door
Lucia de Vries burogoud@gmail.com en diverse auteurs
Inleiding
Klederdracht wordt vaak als statisch beschouwd, maar ook streekdracht ontwikkelt zich voortdurend onder invloed van mode en historische en maatschappelijke ontwikkelingen. In deze Kroniek onderzoeken we de ontwikkeling, invloed en huidige status van de Urker klederdracht. Hoe veranderde de dracht door de eeuwen heen en welke externe invloeden speelden een rol? Wie zorgden voor het voortbestaan van de Urker dracht in haar huidige vorm?
Cultureel detectivewerk

Gebroeders Hofmeister fotograferen een in scene gezet tafereel en bewerken deze tot schilderij, ca. 1900. (ansichtkaart, Collectie VvU)
Duyvetter en Roza omschrijven onderzoek naar klederdracht als ‘een soort “cultureel detectievewerk”, dat nog làng niet is afgesloten’.I Ver terug gaan in de tijd is lastig, omdat organische materialen snel vergaan. Toch leveren archeologische vondsten interessante informatie op.
Schriftelijke bronnen waren tot de vorige eeuw beperkt. Auteurs die de moeite namen het geïsoleerde eilaand te bezoeken hadden niet altijd oog voor de dracht.II De eerste referentie is die van Commelin uit 1693 waarin hij het kostuum van de koning en koningin van het gaaischieten beschreef.III Le Francq van Berkhey bood in 1772 een gedetailleerdere beschrijving maar zijn verwijzingen zijn niet langer makkelijk te interpreteren. De artikelen van Wijngaarden van Rees, schoolhoofd op Urk, uit 1895, boden een beter houvast. De beschrijvingen en prenten van Bing & Braet uit 1857 worden als zeer betrouwbaar beschouwd. Zij waren bij publicatie echter al verouderd en beperken zich tot de dagelijkse dracht, zonder rouwof gelegenheidsdracht.
Dracht in beeld
Verschillende prentmakers, schilders en fotografen legden de dracht vast maar waren niet altijd betrouwbaar. 19de eeuwse kunstenaars werkten hun schetsen doorgaans later in ateliers uit, bijvoorbeeld aan de hand van aangekochte kledingstukken. Anderen zetten nooit voet aan wal op Urk en gebruikten materiaal dat in de omloop was. Kleuren in prenten en foto’s kwamen niet altijd
I Duyvetter & Roza, 184
overeen met de werkelijkheid; tot diep in de 19de eeuw werden prenten handmatig ingekleurd op basis van notities. In de 20ste eeuw beschreven volkskundigen de verdwijnende drachten. Molkenboer en Van der Ven prezen de Urker dracht de hemel in, maar deze bewonderende blik werd lang niet door iedereen gedeeld. Gedegen onderzoek werd gedaan door Cruys Voorbergh en Duyvetter en Roza. Kunsthistorica De Pater schreef een diepgaande studie waarop we dankbaar hebben voortgebouwd.
De Urker literatuur over klederdracht is beperkt. Sijtje Woort-Westerneng publiceerde een beknopt maar interessant boekje. Puck van der Zwan bracht het fotoboek Urker goed uit. Tiemen Roos schreef een helder hoofdstuk over de dracht in Urk in de twintigste eeuw. Daarnaast zijn diverse dragers geïnterviewd, al blijft deze documentatie beperkt.
Andere belangrijke bronnen zijn rechtbankverslagen, testamenten, inventarissen en advertenties.
In dit onderzoek hanteren we een combinatie van bronnen, die we kritisch analyseren.

II Reizigers namen vaak feiten en beschrijvingen klakkeloos van elkaar over, vooral als zij Urk niet of kort bezochten. A. J. van der Aa bijvoorbeeld verbleef slechts enkele uren op Urk en publiceerde hierover uitgebreid in 1818 en 1835
III Commelin schrijft: “Dan zag men de Koning met zijn verkoore Koningin, die des Konings hoed, met eenige zilvere Gaitjes behangen, op ‘t hooft had, beyde met groente bekranst, groene takken boven haar hoofden, en groene zooden aan haar zijden.” Uit: Commelin, Casparus, Vervolg van de beschryving der stadt Amsterdam. Amsterdam, 1693, 878-884
Urker dracht voor de negentiende eeuw
Beschrijvingen en afbeeldingen van de Urker kledij zijn schaars tot de 19de eeuw. De enige bronnen (naast archeologische vondsten) zijn rechtszaakverslagen, testamenten en inventarissen. Toch kunnen we ons - met een slag om de arm - een beeld vormen van wat onze voorouders droegen voordat gedetailleerde prenten en reisverslagen in de omloop kwamen. De streekdrachten kwamen voort uit de burgermode, die in de steden, in Nederland maar ook elders in Europa, werd gedragen. Doordat op het platteland de mode vaak ‘achterbleef’ en omdat lagere klassen zich de steeds wisselende mode niet konden veroorloven, bleven hier oude kledingvormen bewaard. Gaandeweg ontstonden daar ook weer eigen variaties in.1 Sommigen menen dat waarneembare regionale en groepsgebonden verschillen in de 17de en 18de
eeuw ontstaan, anderen gaan uit van eind 18de eeuw.2
De eerste Urker referenties komen uit een gerechtelijk onderzoek naar de moord op een ‘onnozel kraamkind’ op 17 april 1665. Verdachten zijn Geertruyd Albertsdr en haar moeder Lysjen Jansdr. Het signalement luidt: “ ... twee vrouwspersoonen, wair van de eene Lysjen Jansdr. out omtrent 45 a 46 jaaren met cleyne haijr bochjes [lokjes] bij haar hooft, op haar hooft een Enckhuijser muts, en gecliet inde een borstrock, helder van gedaente, ende ... Geertruyd Albertsdr. Out ontrent de 21 jaaren, rootachtich van gedaente, na der Enkhuyser wijse met vluchten op haar hooft en mede met een borst gekleet.”3
Nadat de vrouwen worden opgepakt volgt er een verhoor. In het verslag is te lezen dat de schout en de burgemeester zich afvragen of Geertruyd haar kleren tijdens haar vermeende zwangerschap heeft laten vermaken. Zij antwoordt dat ze ‘een stuck op myne blaauwe rock en

schort … maer niet aen de bovenklederen’ heeft laten zetten.4
Enkhuizer stijl
De hoofdtooi van ongetrouwde en getrouwde vrouwen is verschillend. De ongetrouwde Geertruyd is blootshoofds: de vlechten die zij op het hoofd heeft vastgezet, zijn zichtbaar.5 De muts van haar moeder kan de toen gangbare witte hoofddoek geweest, gestevend, gevouwen en vastgezet op Enkhuizer wijze. De vaak rechthoekige doek werd hier met behulp van stijfsel en spelden zo vastgemaakt dat aan weerszijden twee lange sprieten hingen, die omhoog werden gespeld, min of meer in de vorm van een ‘fez’ (zie afbeelding 1). Vrouwen dragen in deze periode waarschijnlijk nog geen oorijzer. Opvallend is dat de muts enkele lokken vrijlaat, wellicht op de manier die we kennen uit de Marker dracht uit midden 19de eeuw. De Enkhuizer referentie is niet verwonderlijk, gezien de toenemende banden met Noord-Holland na de aankoop van het eiland door de stad Amsterdam in 1660.6
Verder is er sprake van een blauwe rok, schort en borstrok. De borstrok kan de latere borstrok zijn, maar ook een andere borstbedekking, zoals kraplap.
Het proces biedt interessante aanknopingspunten. Hierdoor weten we dat Urk in 1665 al een ‘snyder’ of kleermaker heeft. Ook relatief eenvoudige kleding is in deze ‘Gouden Eeuw’ kostbaar, waardoor de lagere klasse zelf kleding maakt of bestaande kleding eindeloos vermaakt.7 De genoemde kleuren zijn opvallend omdat grauwe stoffen van ongeverfde wol beduidend goedkoper zijn.8 Van de rijk versierde dracht van Amsterdamse regenten, met plooikragen en fantasierijke kostuums, is op het eiland geen sprake, maar wel van kwaliteitsstoffen en sieraden.9 Dit blijkt ook uit de aankoop van wol en laken van goede kwaliteit uit Leiden, Haarlem en Kampen (zie pagina 14).
Dracht in de achttiende eeuw
Om een betere indruk van de kleding van toen te vormen moeten we de 18de eeuw instappen. Aan de hand van een aantal verslagen en prenten ontstaat een duidelijker beeld. De eerste notitie over de Urker dracht komt van geschied-
schrijver Jan Wagenaar uit 1750.10 Hij
schrijft: “De mans gaan in visschersgewaad: de vrouwen [gaan gekleed], evenals die van de streek tusschen Hoorn en Enkhuizen.” Opnieuw wordt genoemd dat de vrouwen zich in hun kledingstijl op West-Friesland richtten; visserskleding wordt nog als een algemene dracht beschouwd.11
Voor meer details kunnen we terecht bij een tekst uit 1772 van natuuronderzoeker, arts en schilder Johannes le Francq van Berkhey. Hij zet daadwerkelijk voet aan Urker wal.12 De geleerde meent – net als vele collega’s tot dik in de 20ste eeuw - dat de Urkers tot ‘de onder de zuiverste en onvermengdste Ingezetenen onzer Landen’ kunnen worden gerekend. De mannenkleding is volgens hem ‘naar den Visscherstrant, op zyn Vriesch; na genoeg zoo, als wy van de Vlielanders gemeld hebben’. Helaas laat hij het na om deze dracht te beschrijven.
Vrysters en gehuwde vrouwen Ook de vrouwendracht lijkt volgens Berkhey op die van Vlieland en bestaat uit ‘sterke Wollen welsluitende Borstrokken, of Jakjes met slippen, naar de wyze der Blokzylingers; die zy, draagende weinig Keurslyven, zeer netjes digt weeten toe te rygen’. Het bovenlyf en den Boezem, dien ze met een Bonten Doek bedekken, houden zy, in deeze dragt, ruim en vry. Als rokkenvracht dragen ze wollen onderrokken, lange serge bovenrokken en een blauwe of bonte boezel.13 Hieronder dragen ze lage sloffen of schoenen, of beiden tegelijk. Berkhey bevestigt dat de hoofdtooi van ‘vrysters’ en gehuwde vrouwen verschilt.
Meisjes lopen mogelijk nog blootshoofds maar jonge vrouwen bedekken nu het hoofd. Zij geven de voorkeur aan Waterlandse of Durgerdammer ‘Kappen van fyn Kamerdoek’ met van voren een langetten (soort kant) strook, of een ‘net Kantje, dat de Kap volmaakt op het Voorhoofd doet sluiten’, waaruit ‘eenige aartige Lokjes en Krulletjes zwieren’.
Sommige getrouwde vrouwen dragen ‘eene soort van Hullen’. De meesten kiezen echter voor ‘Blokzylinger Mutsen, met Langetten, Strooken, of breede Kanten bezet, en een weinig in den Vrieschen smaak geschikt’. Berkhey refereert aan West-Friesland

Afbeelding 2. Op deze gravure van George Clausen uit rond 1870 is te zien hoe de meisjes en vrouwen verschillende soorten hoofdbedekking dragen. (Particuliere collectie)
maar ook aan Overijssel, Urk heeft met beide handelscontacten. Het kan zijn dat vrouwen hun kappen van doek inmiddels op een andere manier vouwen, zodat zij niet langer aan Enkhuizen maar aan Waterland en Durgerdam doen denken.14 (Cornet)mutsen hebben inmiddels hun intrede gedaan (zie ook pag. 24).15 De verscheidenheid in hoofddeksels houdt stand tot diep in de 19de eeuw. Op een afbeelding die de Britse kunstenaar George Clausen rond 1870 in het Kerkje aan de Zee maakte zijn verschillende soorten mutsen te zien. (zie afbeelding 2)
Terug naar oude tijden
De Pater gaat ervan uit dat de dracht van de Urker vrouwen zich in deze periode amper onderscheidde van die van vrouwen uit de lagere klassen in West-Friesland en rondom de Zuiderzee.16 (zie afbeelding 3) Waarschijnlijk is het beter
om te zeggen: het gehele platteland. Dat de kleding op het eiland voor de 19de eeuw nog niet als typisch Urkers kan worden bestempeld en teruggreep op algemene 16de en 17de-eeuwse kledingvormen, blijkt uit prenten van Pieter van den Berge van rond 1669. (afbeelding 4)
Op de afbeeldingen van een boerin uit Vlieland, vissersvrouw uit Marken, vrouw uit Friesland en min uit Waterland zien we veel overeenkomsten.17
De kledij onderscheidt zich vooral in de lengte en snit van het jak en het wel of niet dragen van een halsdoek. Dat geldt ook voor de mannendracht: de boeren van Friesland, Vlieland en Zaandam en de matroos onderscheiden zich door de lengte van hun jak, de lengte en breedte van hun broek en de vorm van de hoed. Wellicht zijn er verschillen in de kleuren en patronen van de stoffen geweest; omdat het om zwart-wit prenten gaat is dit moeilijk vast te stellen.

Afbeelding 3. Serie kostuumpaneeltjes met Noord-Hollandse vrouwen in streekdracht, ca 1550-1572, met in het midden de hoofddoek op Enkhuizer wijze gevouwen. (Collectie Bayerische Staatsgemäldesammlungen)
Rokkenvracht
De algemene vrouwendracht bestond typisch uit een aantal rokken, een schort/boezel en een jak met rijgsluiting middenvoor. Vrouwen droegen soms wel zes rokken over elkaar en trokken zo’n rokkenvracht, ook wel pels genoemd, in zijn geheel aan en uit.18 Onder de rokken, over hun hemd, droegen zij een ‘diezak’, een linnen of katoenen zak met een bandje om het middel gebonden.19 Bij het werken werden de bovenste rokken opgeslagen en in de splitten van de onderste gestopt.20
Brede heupen werden gewaardeerd. Dit duidde op status en goede gezondheid; misschien zelfs zwangerschap en dus vruchtbaarheid. Soms werd een stoffen rol aan de onderrand van het rijglijf vastgemaakt – denk aan de Urker ‘worst’ aan de achterzijde van de milde – die maakte dat de rok wijd uit stond. Over het jak werd een losse kraag gedragen, het kletje – denk aan de Urker ‘borstlap’. Wat dragen de mannen op de prenten van Van den Berge? Hun kleding bestaat uit een hemd, een hemdrok met een jas of twee hemdrokken over elkaar, een
kniebroek, nauwsluitende kousen en schoenen met een striksluiting. Dergelijke kledingstukken werden door een groot deel van de mannelijke bevolking gedragen, zowel in de stad als op het platteland, en vroeger of later ook op Urk.21
Gezien de grote overeenkomsten in de plattelandskleding in deze periode en het feit dat Urk haar inspiratie en stoffen van heinde en ver haalde, mogen we aannemen dat er tot de 19de eeuw niet echt sprake was van een eigen dracht.

Sporen van klederdracht in Urker bodem
Door Klaas Post
Tot midden 19de eeuw zijn de bronnen over Urker dracht zeer schaars. Archeologie biedt meer aanknopingspunten. Kleding blijft in de vochtige en leemachtige bodem van de Urker bult niet bewaard, maar broekstukken, knopen en andere harde hulpstukken daarentegen wel. Wat zeggen de vondsten in het Oude Dorp over de ontwikkeling van de Urker dracht?

Af en toe worden objecten uit de periode 15de tot 17de eeuw gevonden, zoals riemsluitingen, gespen en knopen (Afb. 1). Ze verschillen echter niet van dat wat elders in de Nederlanden wordt gevonden en zijn dus niet typerend voor de ontwikkeling van een eigen, afwijkende klederdracht. Als we op de vondsten afgaan, verschilt de Urker kledij tot eind 17de eeuw niet of nauwelijks van de dracht van het gewone volk op het vasteland. De grote schoengesp - tot midden van de vorige eeuw op Urk te zien - was zo’n overblijfsel van een eens algemeen gedragen sieraad.
Rond en vanaf de 18de eeuw lijkt er – qua knopen – wat verschil te ontstaan. Sommige fraaie zilveren opgewerkte knoopjes werden misschien in de dracht van de vrouw verwerkt (Afb. 2). Maar helemaal zeker is dat niet want ze worden ook – heel spaarzaam - soms in Noord-Holland gevonden. Het aantal vondsten van benen knopen (te dateren vanaf ca. 1750 tot midden vorige eeuw) valt daarentegen wel uit de toon (Afb. 3). De vondsten wijken qua aantal en variatie in grootte af van dat wat gebruikelijk is voor vondsten elders in Nederland.
Ook de enorme variatie aan koperen ‘zeemansknopen’ met ankers en kettingen in allerlei soorten en maten (en te dateren tussen 1850-1950) lijkt typisch voor Urk te zijn. Waarschijnlijk zijn ze afkomstig van de zware overjassen van jongens en mannen die op de grote vaart of de loggers voeren.
Met de opkomst van de Zeeuwse broeksknopen in de Urker mannendracht (eind 18de eeuw) ging men ook grote zilveren munten als tienstuiverstukken en rijksdaalders als broeksknopen gebruiken. Voor jongetjes werden dan kleinere zilveren of koperen muntjes gebruikt.
De oudste – nu nog steeds gedragen – broeksknoop van een grote zilveren munt is een 18de-eeuwse Spaanse ‘pillar dollar’. Deze is mogelijk een overblijfsel van de Urker bergingsacties op het wrak van de Lutine. Voor de jongensdracht werden soms kleinere zilveren of – vaker - koperen muntjes gebruikt (Afb. 5).
De kostbare en karakteristieke ‘Urker’ zilveren of gouden broeksknopen, baadjesknopen en oorijzers zijn (nog) niet in de bodem van het oude dorp aangetroffen. Dat is niet meer dan logisch want men was er zuinig op en beschouwde ze als kostbare erfstukken (zie pag. 11).


3

Afbeelding 4

Afbeelding 5
Urker klederdracht in de negentiende eeuw
Ontwikkelen de eilandbewoners een eigen dracht in de 19de eeuw? In tegenstelling tot plekken als Hindeloopen, Marken en Schokland zijn geen afbeeldingen van de Urker dracht van begin 19de eeuw bekend. Wel beschikken we over een aantal interessante bronnen. De eerste stamt uit de Franse tijd, van de prefect van het arrondissement Hoorn, die op 30 juni 1812 informatie over de drachten van Urk en Marken aan Baron François d’Alphonse, intendant van Binnenlandse Zaken, stuurt.22 Hij meent dat er – met name voor de mannen – geen grote verschillen zijn tussen de twee drachten.
De mannen dragen een blauwe of donkere jas van grof laken, met een ‘geprononceerde taille’ en ‘mouwen van dezelfde stof die tot zes duim vanaf de schouder reiken’. Het rode vest met mouwen in dezelfde kleur is over de borst dichtgeknoopt met een dubbele rij (knopen), en voorzien van een leren amadis mouw.23 Zij dragen doordeweeks ‘grote zeelaarzen’ en ’s zondags ‘blauwe kousen versierd … met een driehoekig uitgesneden stuk oranje stof dat vanaf de hiel tot de kuit en in de pantoffels met houten zolen loopt’.
De beschrijving doet sterk denken aan de prent van een Marker visser van Van

Afbeelding 5.Visser van het eiland Marken, prent van Pieter van den Berge. (Collectie Rijksmuseum)
den Berge uit 1669. Deze draagt een vest dat als rijglijf is dichtgeknoopt, met daaronder een borstrok met afgezette mouwen, mogelijk met leer (zie afbeelding 5).
Scharlaken corset
Volgens de prefect lijkt ook de vrouwendracht op die van het vaste land, met uitzondering van het hoofddeksel. De vrouwen dragen ‘[v]ijf tot zes rokken, waarvan de bovenste een Savoije kleur heeft, en daaronder blauwe sokken en
pantoffels met een houten zool’.24 Verder dragen zij ‘een stevig lijfje van eden, een scharlaken corset, op de borst bedekt met een Indische stof ‘Indienne’ in felle kleuren, op de huid en tot aan de nek en geflankeerd door een soepel stukje leer’. Het lijfje van de huwbare meisjes is geborduurd met vijf bloemen van stof, dat van verloofde meisjes met ‘zeven bloemen geborduurd met zijde’. Meisjes lopen nog blootshoofds, met lange haarvlechten die in cirkels om het hoofd worden vastgezet. Getrouwde vrouwen dragen midden op het hoofd ‘een wat loszittende kap’ waarvan de punten aan de zijkant in kleine hoekjes zijn gebogen.
De beschrijving van de vrouwendracht doet denken aan prenten van Marken, bijvoorbeeld de bruidsdracht van Bing en Braet (plaat XLI). Hierop is een openstaand rijglijf afgezet met ‘kleurrijke zijde’ te zien. Ook op Schokland dragen vrouwen in de eerste decennia van de 18de eeuw - tot de versoberde dracht haar intrede doet - een bijzonder openstaand ‘rompje’, dichtgeregen met een veter (zie afbeelding 6).25
Tot hun trouwen dragen meisjes volgens de prefect lijfjes met geborduurde bloemen. Die kraplappen met grote bloemen zijn ook te zien op de Urk-aquarel van Van Loon uit 1840. Het kan hier echter ook om bedrukte sits gaan. Leek de hoofdtooi - een kap boven op het hoofd met punten die in hoekjes zijn


Afbeelding 7a,b en c. Schetsen van Van Loon die hij in 1840 op Urk maakte en uitwerkte in een aquarel. (Particuliere collectie)
gebogen - werkelijk op die van Marken? Marker vrouwen droegen in deze periode een ‘flebs’, een kokervormige muts met punten (zie afbeelding 6). Ontwikkelde op Urk de Enkhuizer-stijl kap, met lange opgestoken sprieten, door tot deze vorm?
Het is opmerkelijk dat de prefect weinig verschil tussen Marken en Urk opmerkt. Hoe onderlegd was de bestuurder en hoeveel tijd bracht hij op de eilanden door? Helaas is er geen beeldmateriaal om de aanname te ondersteunen. Uit prenten van Schokland blijkt dat er in deze periode zekere overeenkomsten zijn met de dracht van Marken - in elk geval wat betreft hoofdtooi en deels open rijglijf (zie afbeelding 6). De vraag welke dracht een bezoeker op het eiland Urk begin 19de eeuw aantrof kan niet in detail worden beantwoord.
De schetsende jonkheer
De tweede bron zijn de schetsen van jonkheer Pieter van Loon (1801-1871), die hij in juni 1840 op Urk maakt.26 (zie afbeelding 7a, b en c) De schetsen zijn later uitgewerkt in een aquarel die foutief op Schokland is gepositioneerd.27
Omdat Van Loon de eilandbewoners ‘s zomers in hun dagelijkse bezigheden schetst, zijn de kraplappen (toen nog onderkleding) goed zichtbaar. Er is een verscheidenheid aan schoenen en hoofddeksels te zien. De mannen dragen zowel klompen als schoenen en


lopen rond met smalle en brede bontmutsen, maar ook hoeden. Een oudere man draagt nog de lange jas die later uit de mode zal raken. Het schoeisel van de vrouwen is niet goed zichtbaar, maar in elk geval worden muilen of schoenen gedragen. De hoofdbedekking verschilt tussen meisjes en vrouwen: een jonge vrouw draagt een 17de-eeuwse stijl kapje achterop het hoofd, een oudere vrouw een loszittend hul, mogelijk dezelfde als uit de tekeningen van Bing en Braet.
Baadje van gebloemd damast
Onze volgende bron beschrijft en toont de dracht door de ogen van de eerdergenoemde schilders en auteurs Jan Braet von Überfeldt en Valentijn Bing. (zie afbeelding 8a en b) Hun gedetailleerde, betrouwbaar geachte prenten
en beschrijvingen worden in 1857 gepubliceerd.28 Uit hun beschrijving weten we dat mannen een rood-blauw gestreepte borstrok (onderbaadje) dragen, met daar overheen een tussenbaadje van gebloemd damast, voorzien van zilveren knopen. Daaroverheen komt de open zwarte wollen buis (rökkien), dichtgemaakt met drie benen knoopjes. Zichtbaar is ook de ‘hemdsboord’ met gouden keelknopen. Strak om de hals wordt een doekje van rode gebloemde zijde geknoopt, vastgebonden met een zilveren ring.29 Hieronder komt een wijde broek met twee ‘groote zilveren knoopen’ en aan weerszijden een kleinere. Onder de broek ‘zwarte saaijetten kousen’ en schoenen, omboord met rood leer en voorzien van zilveren gespen. Op het
hoofd draagt de jongen een mutsje, de mannen een pet afgezet met bont. Vrouwen dragen een blauw-wit gestreepte borstrok met donkere gebloemde katoenen mouwen, een borstlap van baai en een damasten rijglijf met lange punten. Daaroverheen gaat de lichtkleurige, gebloemde kraplap en een ‘eigenaardig geplooide en ingespelde’ doek. Aan de borstrok worden katoenen morsmouwen bevestigd met behulp van een rode band met zilveren knoopje.30 (afbeelding 8a linksonder) ’s Winters dragen vrouwen een jak met vierkante uitsparing, afgezet met gekleurd lint en mouwen die boven de elleboog werden omgeslagen zodat de kleurige katoenen voering zichtbaar is. (afbeelding 8a rechtsboven en afbeelding 9)
De wollen bovenrok is zwart en sterk geplooid en wordt beschermd met een boezel met gekleurde banden, blauwe of zwarte kousen en muilen voorzien van rood leer. Tijdens feest- en zondagen draagt men een jak en rok van dezelfde stof, ’s zomers donkere sits of gebloemd katoen, ’s winters van bruin serge of andere wol.
’s Zomers dragen de vrouwen een effen halsdoek, breed afgezet en geborduurd met zwarte bloemen, ’s winters een bont geruite.
De zwarte ondermuts heeft een wit uiteinde, waarop zwarte bloemen zijn geborduurd. Hier overheen komt een brede rode band, die twee keer om het hoofd ging. Daaroverheen het oorijzer en de hul met ruim zittend kant, met omhooggeslagen punten. De ketting is van bloedkoraal met gouden slot. Bij slecht weer wordt de hul bedekt met het bekende Waterlandse hoedje, compleet met afhangende linten en een zilveren haakje op de borst.
Folkloristisch beeld
De kinderkleding is insgelijks, behalve dat meisjes geen oorijzer dragen. Op hun linnen ondermutsje wordt oranjepapier vastgespeld, waarop een kanten mutsje en damasten kapje omlijst door breed gekleurd lint wordt gedragen. Op de afbeelding is te zien dat de jongen een kwastje onderaan de broek draagt. De illustraties tonen vooral de grote variatie aan kleding, terwijl uit een

8a en b.

schilderij van Bing uit 1855 blijkt dat de dracht nog meer verscheidenheid kent dan hier wordt beschreven.31 (zie afbeelding 10) Mannen dragen niet enkel de bontpet, maar ook hoeden en bontmutsen, die lijken op een karpoes. Ook zijn er klompen en kwastjes bij ouderen aan broeken te zien.
De prenten en het schilderij tonen een kleurig, folkloristisch beeld, met een rijke verscheidenheid aan stoffen en patronen. Vrouwen gebruiken het exotische sits, die na een grote bloeiperiode in de 18de eeuw behouden blijft in diverse klederdrachten, voor voering, mouwen en kraplappen. In de mannendracht wordt gebloemd damast en zijde toegepast.
Dol op bonte kleuren
Urk is zeker niet de enige plek met een kleurrijke dracht. In deze periode zijn de Nederlandse streekdrachten zeer kleur- en vormrijk. Kleuren als rood en blauw zijn geliefd, naast geel en paars. Afbeelding 9.



10.
Kleding als erfstuk
Kleding was in het verleden meer dan een gebruiksvoorwerp; het had een belangrijke sociale en economische waarde. Testamenten en inventarissen laten zien hoe zorgvuldig - ook op Urk - deze waardevolle stukken werden beheerd en doorgegeven.
Uit vroege testamenten in het Westfries Archief blijkt dat Urkers die hun nalatenschap lieten vastleggen, ook kleding zorgvuldig vererfden.I
Op 7 apr 1684 liet Claes Jacobsz bij de notaris in Enkhuizen noteren dat hij naast zijn schip, zeil en tuig ‘alle sijn tertateurs linnen ende wollen clederen tot sijn lijve behoorende’ naliet aan zwager Jacob Lubbertsz. Bijna anderhalve eeuw later reisde Jacobje Lubberts Romkes (1766-1840) naar Enkhuizen om op 29 juni 1817 vast te leggen dat haar twee tantezeggers elk de helft van ‘alle de kleederen tot [haar] lighaams dragt behoord of gediend hebbende’ zouden erven.
Op 21 maart 1818 liet Gerrit Jacobsz Schouten (1748-1827) noteren dat zijn oomzeggers aanspraak mochten maken op ‘mijne kleederen en het goud, en zilver dat tot mijne ligchaamsdragt en cieraad behoort of gediend heeft’. Zijn vrouw Grietje Riekelts de Vries (1749-1831) legateerde haar kleding aan haar nicht.
Inventarissen, opgemaakt bij nalatenschap, spreken van de waarde van kleding en bijhorende sieraden. Deze brachten relatief veel op. Jacobje van Urk Klaasdochter bleek op 12 augustus 1878 over zilveren oorijzers ter waarde van 10,90 gulden te beschikken: een flink bedrag op een totale inboedelwaarde van fl. 94,30. In de inventaris van Klaas van Urk en Jansje de Graaff bevonden zich op 12 augustus 1878 ‘Manskleren’ en ‘vrouwkleren’ elk ter waarde van fl. 50, plus vier zilveren oorijzers ter waarde van fl. 24,20. In de inboedel van Jitze Verhoeff en Annetje Koopmans werd op 5 sep 1895 naast mans- en vrouwkleren, klompen en hout ter waarde van fl. 80, een gouden oorijzer goed voor fl. 150, een gouden horloge met ketting van fl. 20 en ‘kopspelden, ringen, twee kettingen met gouden slot’ waard fl. 20 aangetroffen.
Klaas Pietersz Kramer en Marretje Hakvoort, zo blijkt op 20 juli 1894, beschikken over een ‘zilveren ijzer, kerkboek met zilveren sloten, koralen met zilveren slot’ waard fl. 4. In het huishouden van Lubbert en Jacob Romkes en Eltje Kramer worden op 28 mei 1897 ‘Kerkboeken met goud en zilver gemonteerd’ waard fl. 20 aangetroffen.
De inventaris van Pieter Hoekstra en Pietje Visser, opgemaakt op 6 oktober 1903, biedt een interessante opsomming: “Broekstof, flanel en sarrie 10 gulden
• Rood-blauw en gestreepte baai 60 gulden
Ongebleekt katoen 15 gulden
• Wit katoen in keepers 4 gulden
Zijden en wollen doeken 15 gulden
• Klompen 20 gulden”


Testament van Jacobje Lubberts Romkes waarmee zij haar kleding aan twee nichten nalaat. (Westfries Archief)
Wie bedenkt dat de waarde van fl. 60 in 1903 nu op € 930 kan worden geschat, beseft hoeveel er werd neergeteld voor een baadje. De totale waarde van de kledingboedel was omgerekend goed voor € 4236.II
I De documenten zijn gedigitaliseerd door Werkgroep Genealogie Urk en zijn na te lezen via deze url: www.vriendenvanurk.nl/50_Genea/html/urk/ bronnen/index-bronnen.htm; mannen en vrouwen werden in de 19de eeuw en wellicht al eerder zonder hoofddeksel, schoenen en sieraden in nieuwe onderkleding, dat altijd klaar lag in de kast, begraven
II Berekend door het Centraal Bureau voor Statistiek via www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/prijzen-toen-en-nu
Veel stoffen zijn gebloemd, geruit of gestreept. In één kostuum worden doorgaans verschillende stofsoorten, kleuren en patronen met elkaar gecombineerd. Een Engelsman merkt op dat Hollandse vrouwen te dol op bonte kleuren zijn om in hun dracht één tint aan te houden.32 Wanneer verliest de dracht haar rijkgeschakeerde, opzichtige uitstraling? Dit proces wordt in gang gezet door de democratisering van de kleur zwart. Deze kleur was eerder voorbehouden aan de elite, want het maken was een delicaat en arbeidsintensief maakproces. Als aan het einde van de 19de eeuw synthetische kleurstoffen op de markt komen, is het ‘elegante’ zwart niet langer voorbehouden voor de rijken of voor rouw.33 Ook in de streekdracht krijgt zwart extra cachet.34
Het modebeeld wordt verder beïnvloed door religieus puritanisme. Het Reveil (na 1810), Afscheiding (1835) en Doleantie (1886) prediken orthodoxie en vroomheid, met nadruk op bescheidenheid en het afwijzen van wereldse luxe. Donkere kleuren symboliseren ascese, eenvoud en nederigheid. Streekdrachten versoberen en verliezen hun rijke versieringen en felgekleurde stoffen.35 De versobering wordt op Urk ook wel toegeschreven aan de scheepsrampen van 1868 en 1883, die het eiland in diepe rouw dompelden. Vrouwelijke familieleden lopen nog lang, soms levenslang, in


het zwart. Toch valt te betwijfelen of de rampen van doorslaggevende betekenis zijn geweest. Urk werd eerder hard getroffen door besmettelijke ziekten als de pokken, cholera en tyfus, die veel slachtoffers maakten, maar niet tot versobering van de dracht leidde. Wel is het zo dat zwart een praktische basis vormde voor zowel rouw- als niet-rouw.36
Versobering doet haar entree Dankzij de opkomst van de fotografie kunnen we de verdere ontwikkeling op de voet volgen. Uit de foto’s van een oudere man en vrouw van Andries Jager van rond 1880 blijkt dat er al sprake is
van versobering (zie afbeelding 11 en 12).37 Hoewel de foto’s met de hand zijn ingekleurd en het gaat om de winterdracht van oudere modellen, kunnen we concluderen dat de dracht nu sterk versoberd is.
De vrouw draagt een winterse bruine plooirok of boezel waar een zwart-wit gestreepte rok onderuit steekt. Boven een bruin jak is een paarse geruite halsdoek te zien die lijkt op de halsdoek die al bij Bing en Braet te zien was. Het model draagt grijze wintjes (armwarmers) en een wijduitstaand verkorte hul, zonder rood lint en omgebogen puntjes. Het dessien, het zwarte ‘deksel’ op de hul,




13a en b. Schilderij van R. Hirth du Frenes (Particuliere collectie) en Urker dames met een ‘toppe’, 1898. (Collectie Rijksmuseum)
heeft haar intrede gedaan. De man wordt in werk- en zondagse dracht gefotografeerd, maar in beide gevallen is de korte overjas dichtgeknoopt. Doordeweeks draagt hij een pet, ’s zondags een opvallend hoge karpoes van krulbont. Het fleurige zijden doekien is vervangen door een sjaaltje.38 De man draagt nog schoenen met zilveren gespen maar van damast en zijde is geen sprake meer.
Verandering in de lucht
Vlak voor de eeuwwisseling, in 1895, beschrijft schoolhoofd Van Rijswijk van Rees de Urker dracht onder het pseudoniem ‘Teunisbuur’ in het Geïllustreerd Volksblad voor Nederland. Ook hij spreekt van verandering.39 Er wordt door de mannen nog een rood baaien hemd gedragen, evenals ‘één of meerder baadjes’ en het rökkien. Een enkeling draagt nog een lange jas, zoals die te zien is op de schetsen van Van Loon uit 1840, anderen een buis of korte jas. De kwastjes aan de broekspijpen zijn bijna verdwenen, evenals de bontpet. Naar de kleuren van de baadjes moeten we gissen - zij worden niet beschreven.
De vrouwen dragen nog een ‘toppe’, korte pony, wat betekent dat de plooimachine nog geen intrede heeft gedaan. (zie afbeelding 13a en b) De borstrok is nog gestreept, met een ander soort binnenvoering.40 Ook wordt er nog een oranje borstlap gedragen, die zichtbaar
is onder de milde. Dit betekent dat de kraplap nog zeer kort is. Deze is lichtkleurig gebloemd of gestreept katoen of van gekleurd satijn of fluweel. Op witte exemplaren wordt jaartal, initialen en een figuur geborduurd. Het jak wordt op zondag nog gedragen, maar is nu zwart, met ‘satijnen opzetsels’41. Verder worden ‘veel rode, gestreepte en blauwe baaien
rokken gedragen. De skort, de plooirok, wordt alleen nog bij bijzondere gelegenheden gedragen.’ Tegen het einde van de 19de eeuw blijkt de Urker dracht volop in verandering en is het proces van versobering definitief ingezet en verdwijnen kleurrijke elementen uit de Urker klederdracht. (zie afbeelding 14)

Over stoffen, lint en garen
Laken uit Leiden, linnen uit gestrande schepen
De Urker dracht was een seizoensdracht en kende verschillende stoffen voor de zomer- en winterkledij.I Hoe kwamen de bewoners van het eiland aan hun stoffen en materialen voor de dracht? Wat moest van ver worden gehaald en wat was ter plekke beschikbaar? Historisch onderzoek levert verrassende resultaten op. Urk beschikte door de eeuwen heen over een breed assortiment aan (geïmporteerde) ‘grondstoffen’.

Uit archeologische vondsten wordt duidelijk dat op het eiland Urk vanaf de 13de eeuw wol werd gesponnen. In het Oude Dorp zijn namelijk talrijke spinsteentjes aangetroffen.II Daarnaast is ook een wolkam gemaakt van been voor het kaarden van wol aangetroffen (zie afbeeldingen). De ruwe wol zal van elders aangekocht zijn, want er zijn amper resten van geit en schaap in Urker bodem aangetroffen. De wol werd mogelijk gebruikt om mee te breien of stof van te weven. Het spinnewiel deed later haar intrede, zoals te zien is op schilderijen. In 1908 legde Hans von Bartels een Urker vrouw met spinnewiel vast (zie afbeelding).
Rollen wol en laken

Zeker vanaf de 16de eeuw werden rollen wol en laken van goede kwaliteit aangekocht. Dit blijkt uit lakenloden (zie afbeelding) die zijn aangetroffen: kleine metalen zegels die als keurmerken in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd werden gebruikt om stoffen te markeren. Aan de hand van inscripties is te herleiden dat op Urk wol en laken uit Leiden, Haarlem en Kampen te vinden was. Bepaalde wolsoorten en laken werden gebruikt voor broeken, borstrokken, baadjes, rökkies

Spinsteentje uit de 15de eeuw gevonden in Wijk 6-6. (Collectie Erfgoed Urk)

Benen wolkam gevonden bij de Slikhoogte. (Particuliere collectie)
en winterrokken. Daarnaast was er een andere, bijzondere wijze van verwerving. Urk had eeuwenlang recht op strandvond. In de geborgen schepen werd ook wel kleding aangetroffen. Op 29 nov 1842 werden tijdens een openbare verkoop op het eiland 29 stukken linnen aan 25 personen verkocht, voor bedragen die varieerden van fl. 2,50 tot fl. 7. Linnen werd in deze periode naast bed- en tafellinnen voor ondergoed en mogelijk ook bovengoed gebruikt.III Veel benodigdheden zullen bij marskramers tijdens de jaarlijkse kermis zijn aangekocht. Tot diep in de 20ste eeuw kende men op Urk rondtrekkende koop- en handwerkslieden.IV
Ge hebt maar te kikken
Urkers onderhielden al in de middeleeuwen contacten buiten het eiland.V In de 17de eeuw beschikte de Urker vloot over grotere sche-
I Volgens Sijtje had de man vier sets kleding: met Pasen droeg hij een nieuwe pilo broek (die vervolgens als werkbroek werd gebruikt) met rokkien (bovenbaadje) van serrie (serge). Van Pinksteren tot de herfst droeg hij kleding van tebee (tibet), gevolgd door een lakens pak. Met de Kerst trok hij kleding van duffel aan. Daarna droeg hij tot Pasen het lakens pak. De vrouw droeg vijf verschillende stoffen: een wollen paarse rok en borstrok in de zeven weken voor Pasen, van Pinksteren tot de herfst tebee, van september tot november laken, van november tot februari duffel, gevolgd door donkerblauw baaien. De vrouw droeg ’s zomers een kraplap van katoen of (kunst)zijde, ’s winters van fluweel. Naast deze stoffen werd (eerder) ook kleding gemaakt van baai, karsaai, lüster, neteldoek, pijlaken, saai, simson, serge en sits (De Pater, 98-102)
II Spinsteentjes vormen samen met een benen of houten naald een spintol, waarmee men handmatig kan spinnen
III Extract uit het register den voorloopige aangiften van openbare verkoopingenen van roerende goederen (Deel 8 numero 23), Westfries Archief, url: www.vriendenvanurk.nl/50_Genea/html/urk/bronnen/index-bronnen.htm; dat linnen voor kleding werd gebruikt blijkt uit het feit dat het als onderdeel in testamenten werd beschreven
IV De Pater, 12
V Urker boeren leverden in de Middeleeuwen kaas aan Kampen en Elburg. Vissers verkochten in de 17de eeuw haring in Enkhuizen; Kampen was in die tijd een belangrijk afzetgebied voor schol, bot en mosselen. Vanaf het begin van de 19de eeuw werd op de Noordzee gevist, waarbij havens als IJmuiden en Amsterdam werden aangedaan
pen, waarmee vrachtvervoer kon plaatsvinden.VI Na de aanleg van de haven in 1819 konden bestellingen bij vracht- en personenvaart op de Zuiderzee worden geplaatst.
Dat de aankoop van stoffen en andere benodigdheden op het afgelegen eiland weinig problemen opleverde bevestigt ook Van Wijngaarden van Rees in 1895. “Als ge voorts eens alle winkels met mij langs gingt, zoudt ge verwonderd zijn over den voorraad van allerlei koopwaar,” schreef hij, en vervolgde: “En wat niet voorhanden is, ge hebt maar te kikken en het wordt voor u besteld, hetzij per post, per Minister Havelaar of per beurtman, want behalve de boot vaart de vroegere post-schipper nog geregeld op Kampen en af en toe naar Enkhuizen of Amsterdam.”

Sijtje Woort (rechts) meet rode baai af voor Marretje Visser-Post. (Collectie VvU)
In het begin van de 20ste eeuw onderhield Klaas Romkes een bodedienst met zijn botter Eben Haezer. Hij voer twee keer per week naar Kampen om bestellingen voor winkeliers en andere klanten op te halen. In Kampen bezocht hij naast groothandelaren ook juweliers en manufacturenwinkels om bestellingen op te halen.VII
Nederland kende enkele bekende fabrikanten en leveranciers van klederdrachtstoffen, waaronder Boasson (met name voor Zeeland) en Van den Acker (voor het Zuiderzeegebied). Veel leveranciers maakten gebruik van buitenlandse stoffen: Cruys Voorbergh berekende in 1945 dat een groot deel van de klederdrachtstof uit het buitenland kwam, met name uit andere Europese landen.VIII
Winkels in overvloed
Urker winkeliers deden hun best om een zo breed mogelijk assortiment aan te bieden. Met name weduwen en vissers die niet langer konden vissen, richtten zich op verkoop vanuit kar, kraam of (huis) winkel. Hein Ras (1875-1944) en zoon Abraham Ras (1908 – 1990) verkochten stoffen vanuit een handkar. In de naoorlogse periode kon men onder andere terecht in de winkels van Sijtje Woort-Westerneng (de Magneet), Aal de Boer-Post (Aol Soes), Firma Melk-Visser-Snoek (Griet van Marij), Modecentrum Geert Oost, Willem Molenaar (Willem van Pieting), Geertje Koffeman, Hilt Brouwer (De Boet) en Marie Groen. Sommigen verkochten ook handgenaaide kleding, sieraden en lint, garen en knopen. De winkeliers reisden soms het hele land door op zoek naar geschikte stoffen.IX
Met name na de Eerste en Tweede Wereldoorlog was het moeilijk om
aan originele, betaalbare stoffen te komen. Uit nood werd gekozen voor vervangende, moderne materialen. Zo kochten Sijtje Woort-Westerneng, Geert Oost, Jan Marten Gerssen en Abraham Ras samen met Volendammer manufacturen-handelaren partijen uit fabrieken in cocktail- en avondkleding op.X Hierdoor kwam een nieuwe soort kraplap in de mode – een van ‘brokaat’ in plaats van katoen, (kunst)zijde of fluweel koos men voor ‘brokaat’, imitatiezijde.XI
Toen na de aanleg van wegen de mobiliteit toenam, reisden Urkers ook zelf naar plekken als Amsterdam, Staphorst en Volendam om stoffen te kopen. Vrouwen die op jonge leeftijd als dienstmeisje in Amsterdam werk ten, zochten hun ‘oude’ adresjes weer op.XII
Toen drachtkenner Herman Roza rond 1968 de winkel van Griet van Marij bezocht, bleek dat er veel stoffen en speciale linten en strikken speciaal voor Urk worden geproduceerd.XIII In de ruime sortering stoffen (baai, duffel, damast, taftzijde, pijlaken en zijde) bleken sommige opvallend duur. Goede kwaliteit laken kostte zo’n fl. 48, de zeldzame tebee fl. 50 per meter. Vanwege de hoge prijzen van goede wol en tebee werd voor pakken en rokken in toenemende mate gekozen voor polyester (Terlenka) en katoen.
Het kostte winkeliers als Marij heel wat hoofdbrekens om de Urker bevolking van passende, betaalbare stoffen te voorzien! Dat geldt ook voor de huidige generatie van (online) winkeliers. Nadat textielfabrikant Van den Acker in 2018 failliet ging, werd een aantal stoffen tijdelijk door Textielmuseum in Tilburg geweven. Urks grootste leverancier, Wooninrichting Wakker, ging op zoek naar alternatieven en vond deze bij ambachtelijke weverijen in Duitsland, Oostenrijk en Engeland. Zo wordt de baadjes- en kraplapstof in opdracht in Oostenrijk geweven, boezelstof in Duitsland en spiegeltjesbant in Engeland. Ook liet de firma het patroon van een historische bordeauxrode onderrok namaken. De stof voor het mannenpak is niet origineel; gekozen is voor een bestaande gaberdine stof.XIV De verscheidenheid is - in vergelijking met de vorige eeuwen - zeer beperkt: voor leveranties geldt namelijk vaak een minimale afname van 3000 meter.XV Een kleine Nederlandse weverij, Enschede Textielstad, ontwikkelde een duurzame variant van de klassieke baadjesstof, voor kleine leveringen.XVI Bij online shops is een kleine collectie ‘ folklore’ stoffen te vinden. Deze zijn voornamelijk afkomstig uit China en van mindere kwaliteit.
VI Stichting Urker Uitgaven, Canon van Urk: Boeren en Vissers, url: https://www.urkeruitgaven.nl/canon/boeren-en-vissers/
VII Volgens informatie van Ide en Meindert de Vries. De onderneming werd rond 1956 (toen Romkes was overgestapt op een vrachtauto) compleet met chauffeur overgenomen door hun vader Hendrik de Vries
VIII Arnolli et al., 8
IX Van Sijtje is bekend dat ze zelfs naar Zwitserland reisde om stoffen op de kop te tikken
X Bogerd et al., 374
XI Zuiderzeemuseum, Meisjeskraplap van brokaat, Urk, circa 1972, url: https://modemuze.nl/collecties/meisjeskraplap-van-brokaat-urk-circa-1972
XII Marretje de Vries-Post ging met zoon Klaas terug naar Joodse winkels in de Damstraat die de oorlog overleefden (informatie Klaas de Vries)
XIII Duyvetter & Roza, 174; Roza schrijft: “De fabrikanten vinden het vaak niet lonend speciaal voor de Urker dracht slechts een paar duizend meter stof te produceren in een bepaalde kleurstelling en met een eigen patroon.”
XIV Gabardinestof wordt gemaakt van verschillende soorten vezels, waaronder wol, katoen of polyester
XV Informatie van Marjolein Brands-Wakker
XVI Urker klederdracht rood, url: www.enschedetextielstad.nl/product/urker-klederdracht-rood/
Jongens en meisjes in rokken Had Urk een eigen kinderdracht?
Zuiderzeemuseum-medewerkster Riet Hijlkema zocht er in de jaren 60 net zo lang naar tot ze het compleet had: een nagemaakt historisch Urker jongens- een meisjes kinderkostuum. Mariap van Urk naaide het voor haar. Hijlkema was niet de enige die weet had van een Urker kinderkostuum. Volgens Cruys Voorbergh was de 18de eeuwse kinderkleding van Urk ‘onafwijsbaar verwant’ met die van Marken. Toen een jongetje tijdens zijn verblijf op Urk in de jaren 30 in de ‘150-jarige’ kinderkleding uit een erfenis werd gestoken, zei de vader bits tegen zijn vrouw: ‘Je hebt ‘r een Marker van gemaakt...’ I
Droegen Urker meisjes en ook jongens werkelijk jurkjes met boezels voordat ze ‘in dracht’ gingen? Roza beschrijft in 1968 de kinderdracht van ‘zo’n veertig-vijftig jaar geleden’ uitgebreid.II De kleding bestond volgens hem uit ‘lange jurkjes met pofmouwtjes, meestal vervaardigd van rode luuster’.III Meisjes hadden als garnering witte puntjes op de mouwen en aan de onderzijde van de rok. ‘s Zondags en voor netjes liepen de meisjes zonder schortje, de jurkjes werden dan nog extra met sierknoopjes op de mouwen afgezet. Boven het jurkje droegen zowel meisjes als jongens een ‘boezeltje’ – een soort schort. Het verschil in sekse zat in deze boezeltjes: jongetjes droegen een geruite versie tot hun middel, meisjes eentje met een bovenstuk over de schouders, dat van achter dicht ging.IV “In de 19de eeuw droegen de jongetjes zelfs blauw flanellen boezeltjes op een zwart rokje, ze hadden daarbij een soort rökkien aan, dit is een jasje,” aldus Roza.
Slaapkeppien
Jongens en meisjes waren verder aan hun hoofddeksel te herkennen: jongens droegen een slaapkeppien: een wit gebreid slaapmutsje met een kwastje. Meisjes droegen een keppien mit kraoltjes dat met een bandje onder de kin sloot. Op zon- en feestdagen kregen ze soms een hulletje met zilveren ijzer op.
De jongens liepen volgens Roza meestal tot hun vierde jaar in de rokken. Daarna kregen ze een Urker pakje aan; het enige verschil met de mannendracht was dat de knopen op het rökkien van zilver waren (vaak muntjes) en dat ze ook zilveren klepstukken droegen.V
De meisjes kregen het miniatuur vrouwenkostuum vaak pas na hun vijfde jaar. Roza schrijft: “De daarbij behorende boezeltjes waren voor netjes van wit katoen. Deze waren aan de bovenrand geborduurd met letters en soms even boven de zoom nog rijkelijk voorzien van bessels, dit zijn oprijgsels.”
De klederdrachtkenner meldt dat de jurkjes met pofmouwtjes typisch 19de-eeuws zijn, maar dat kinderen die nog niet konden
I Cruys Voorbergh, 191
II Duyvetter & Roza, 176

Foto 1: Ingekleurde prentbriefkaart naar foto van gebroeders Hofmeister, Urk serie 600 no 56. (Particuliere collectie)
lopen gekleurde borstrokken droegen, een overblijfsel uit de oudere dracht.
Verdwenen herinnering

Foto 2: Meisje in jurk en boezeltje (links) op ingekleurde foto van N.J. Boon, ca 1905. (Collectie VvU)
De Urkers reageerden zeer verbaasd toen bovengenoemd drietal onderzoek naar het kinderkostuum deed; de herinnering aan ‘Marker’ jurkjes is nu helemaal verdwenen. Want waarom is kinderkleding niet op prenten of foto’s te zien? Dit kan te maken hebben dat jonge kinderen minder werden gefotografeerd. Zij waren op straat minder vaak te zien en klassenfoto’s werden doorgaans enkel in hogere klassen gemaakt. Toch zijn er enkele afbeeldingen te vinden. Op een prentbriefkaart uit ca.1900 van de gebroeders Hofmeister is een meisje in afwijkende kleding te zien (zie foto 1). Ze draagt een jurkje of een borstrokje en rok met daarboven een boezeltje van bonte stof. Net als de oudere meisjes heeft een keppien op en lijkt een soort pantoffeltje te dragen. Ook in de serie van N.B. Boon uit ca. 1905 is een meisje in dezelfde kleding te zien, nu met hoed (zie foto 2).
III Luuster of lüster is een dunne, enigszins glanzende geweven stof met een ketting van katoen (vroeger ook zijde) en een inslag van wol (De Pater, 100)
IV Volgens documentatie van Mariap had het meisjesboezeltje ‘een pas en schouderkleppen’. Jongens droegen volgens haar een donker tibet of een sitsen rokje met een ‘rökkien’ erboven. Meisjes droegen doordeweeks klompen, ’s zondags pantoffels of muilen (De Pater, 86-87)
V Bekend is dat hier ook wel munten voor werden gebruikt
Een foto van een straatbeeld uit 1917 toont twee meisjes in een soortgelijke outfit (zie foto 3), nu op klompen. Hier zien we dat het inderdaad om een jurkje van geruite stof gaat.
Op een groepsfoto van rond dezelfde periode zien we een zevental meisjes in jurk en boezeltje (zie foto 4). Ze dragen, op een baby en een meisje na, een strohoed. Ook lijkt een meisje in donkere burgerkleding te lopen. Datzelfde beeld zien we op de schoolfoto die rond 1907 werd genomen (zie pagina 20).
Confectie doet haar intrede

Kunnen de jurkjes met boezeltjes als Urker dracht worden beschouwd? Ze zijn in elk geval door meisjes enkele decennia lang op Urk gedragen. Zij lijken sterk op de ‘Ot en Stien’-kleding uit de gelijknamige nostalgische boeken die in 1904-1905 verschenen. Die was weer gebaseerd op toen gangbare plattelandskleding; de Urker jurkjes en boezeltjes stammen inderdaad van voor de uitgave.VI De kleding van Ot, het jongetje, bestond uit een kieltje, kniebroek en pet. Een enkel jonge-
De confectiekleding doet eind jaren 20 snel haar intrede. Al snel lopen kinderen die (nog) niet in dracht zijn gestoken, in jurkjes in donkere tinten, vaak met ‘matrozenkraag’, die ook elders in Nederland te vinden zijn.
tje draagt dit op de schoolfoto van rond 1907. Droegen jongetjes voor hun vierde een rok of jurkje en boezeltje met slaapkeppien? Daar is geen beeldmateriaal van bekend. Het slaapkeppien is wel op oude prenten te zien.VII Waarom werd het door kenners als klederdracht beschouwd? Omdat er typisch Urker details aan toe werden gevoegd: de hier gangbare bonte stoffen en het keppien voor meisjes en gebreide muts voor jongetjes.

VI In de NOM Collectie is een gestreepte boezel te vinden ‘van voor 1961’, zie https://www.europeana.eu/nl/item/2048221/europeana_fashion_K_10_61. Waarschijnlijk is deze later gemaakt in stof die toen gangbaar was VII Het jongetje op prent XXXVII van Bing en Braet draagt een blauw gebreid mutsje; let ook op het meisje op de arm van de vader. Zij draagt een keppien van drie verschillende bonte stoffen en een geruite doek die kruiselings over de borst is geplaatst




Klederdracht in de twintigste eeuw
Van eclectisch naar eenduidig
“Vroeger… moet de Urker kleding fantastisch mooi zijn geweest … getuige de bewaard gebleven … gebloemde sitsjes,” verzucht het katholieke vrouwenblad Beatrijs in 1954.42 De dracht is nu van een ‘heel aparte bekoring’. De schrijfster vraagt zich af of er niets tegen het uitsterven van de mooie dracht kon worden gedaan.
Hoewel de vereenvoudiging en versobering al aan het einde van de 19de eeuw begint, neemt de dracht pas in de vorige eeuw definitief de vorm aan die uiteindelijk door de laatste dragers wordt gedragen. Op foto’s is te zien hoe ‘oude’ en ‘nieuwe’ elementen nog lang door elkaar worden gedragen.
Van pony naar dotten
In de serie die Nicolaas Jan Boon rond de eeuwwisseling uitgeeft onder de titel ‘Les costumes Hollandais’ zien we dat de hul een revolutie heeft ondergaan. (zie afb. 15a, b, c en d) De 19de eeuwse hul stond ver over het voorhoofd en was doorzichtig omdat ze uit gaas en tule bestond. (zie afbeelding 16) De 20ste eeuwse hul komt steeds verder naar achteren te staan en zit dankzij de introductie van de plooimachine strak om het voorhoofd. De bol van de muts wordt nu van ondoorzichtig batist gemaakt, de voorstrook van marlegaas met een strook gegeelde Rijsselse kant. Jonge vrouwen vrouwen laten nu hun pony groeien. Zij dragen een scheiding in het midden, met het haar in een bochtje naar de zijkanten, waar het onder de hul wordt weggestopt.43 (zie afbeelding 17)
We zien bij Boon nog vrouwen met bonte doeken, maar de effen doek heeft haar entree gemaakt.44 De kraplappen zijn nog kort; naarmate het liffien (jak) uit het straatbeeld verdwijnt, wordt de kraplapnu bovengoed - langer. Sommigen dragen het slot van de ketting voor, anderen achter. Het rökkien van de mannen heeft nu benen of houten knoopjes.
Bont, gestreept, geruit en gebloemd In 1931 worden er in het kader van het Project Urk van Meertens en Kaiser op-
nieuw veel foto’s gemaakt.45 Dankzij de beschrijving van taalkundige Jo Daan weten we dat de mannen nog gebruik maken van seizoenskleding, van pilo, tebee, serge en duffel maar dat het lakense pak nog amper voorkomt. Men loopt doordeweeks nog op klompen, de gespen op de zondagse schoenen zijn nu ‘verouderd’.46 De karpoes is populair maar te duur voor veel vissers, die als alternatief een viltjen (lage bolhoed) dragen. De vrouwen dragen bonte, gestreepte, geruite, gebloemde en geborduurde kraplappen. Het jak wordt nog zelden gedragen, net als polsmouwen, de laken bovenrok, het skort en de kleurige ‘zuvenstriept’ bovenrok. ’s Zondags dragen zij schoenen – ook muilen worden zeldzaam. Het slot van de ketting wordt nu achter in de nek gedragen. Vanaf de jaren 20 gaan steeds minder kinderen in dracht (zie pagina 20). Hiermee neemt de drang tot vernieuwing af. De rijke verscheidenheid aan stoffen en patronen zal na de Tweede Wereldoorlog, deels door tekorten, deels door ontwikkelingen in de mode, verdwijnen. Het baadje wordt fel rood-zwart gestreept. Het bonte doekien wordt effen wit of zwart. De folkloristische bonte, gestreepte en geruite katoenen kraplappen worden ingeruild voor chique ‘brokaten’ en (nep)zijden exemplaren. Dat geldt ook voor de boezel – die enkel nog

Afbeelding 16. Achterzijde van meisje met geborduurde ondermuts, met doorzichtige hul, een gebruik bij meisjes tot rond WOII, maker onbekend, 1943 (Collectie NOM)
gestreept of zwart voorhanden is. Vrijwel alle vrouwen houden de lange pony in ere; dienstmeisjes experimenteren, na de introductie van de plooimachine, met dotten, eventueel opgevuld met eigen haar.47 De ‘dotten’, hoe moeilijk ze ook in model te brengen zijn, blijven een opvallend en aansprekend element.
Oude elementen bij rouwen en vieren De oude drachtelementen kleuren zwart en blijven het langst bewaard in de rouwkleding en gelegenheidsdracht


Afbeelding 19. Pier Weerstand met dochter en zoon, maker onbekend, rond 1900. (Collectie VvU)
die bij dopen, belijdenis en trouwen en tijdens het Avondmaal wordt gedragen. Het zijn de geplooide skort, de borstrok met musters (brede omslagen, bekleed met gebloemde zwarte zijde), gebreide wintjes en een geplisseerd wit of zwart doekien.48 (zie afbeelding 18) Er wordt wel gezegd dat oude elementen ook in de kinderdracht lang worden bewaard, omdat hierin minder werd geïnvesteerd. Hier komen we weinig voorbeelden van tegen. Het zoontje van Pier Weerstand draagt in 1900 nog een ‘ouderwetse’ bontpet, maar dit kan ook een persoonlijke voorkeur zijn geweest. (zie afbeelding 19)

Kinderdracht verdwijnt als eerste
Door Lub Post
Aangezien traditionele kleding vaak als eerste bij de jeugd verdwijnt, is de teloorgang van de Urker klederdracht goed af te lezen op schoolfoto’s.
Op de eerste klassenfoto’s van 1888 (zie foto 1) is te zien hoe slechts een enkele leerling niet in Urker dracht loopt. Op een schoolfoto uit 1907 zie je dit aantal al toenemen, maar is te zien dat de overgrote meerderheid nog in het Urkers gekleed is (zie foto 2). Omdat dit toen de mode was, dragen bijna alle kinderen een hoofddeksel in allerlei varianten. Vanaf de jaren twintig is te zien dat de nieuwe generatie steeds vaker in ‘burger’ wordt gestoken. Een aantal van de leerlingen stapt op oudere leeftijd alsnog over op de Urker dracht.
Op een foto uit 1932 zien we dat uit de schoolklas van meester Loosman en juffrouw Visser nog maar een enkeling in klederdracht gaat (zie foto 3). Uit de groepsfoto van een schoolreisje in 1937 blijkt dat de kinderdracht bijna is uitgestorven. Op bepaalde feestdagen, zoals Pinksteren en Koninginnedag, lopen kinderen dan nog wel in het Urker.
Mini-versie
De kinderdracht zoals we die van foto’s kennen was een mini-versie van die van de volwassenen, met uitzondering van het hoofddeksel (bij de meisjes een kapertje, de jongens viltjes, petten en enkele karpoes), en de sieraden (koper of klein zilverwerk in plaats van volwaardig zilver en goud).

Het verdwijnen van de dracht op school blijft ook landelijk niet onopgemerkt. Onderwijzer en schrijver Cees Wilkeshuis wijt het in 1939 aan het toenemende contact met de buitenwereld: ”Urk was lange tijd een geïsoleerde gemeenschap, maar door het toenemende verkeer vindt er een nivellering plaats: veel eigenaardigs en schoons dreigt er verloren te gaan: het wordt opgeofferd aan de begeerte om net te doen als anderen, met wie men door het moderne verkeer veel nauwer in aanraking komt dan vroeger het geval was. Vooral het jongere geslacht wordt aan de


oudvaderlijke gebruiken ontrouw.” I
Journalist Piet Bakker sluit zich in 1941 in zijn boek over Holland bij de zwanenzang aan: ”Voorbij gaat al de dracht, die de kledij der Watergeuzen het meest nabij komt. In de school zoekt men al te vergeefs naar Urker meisjes en jongens. Zij zijn ‘in politiek’, lees: ‘in C. & A.’. Karakterloze massa-confectie komt in de plaats van een klederdracht, die door een kenner als Molkenboer de meest stijlvolle en harmonieuse van Nederland wordt geacht.”II
De Urkers hebben een andere uitleg voor de overgang van dracht naar burger. Sijtje Woort-Westerneng legt in 1952 uit dat de kleding niet zozeer onpraktisch is, maar duur: ”Daar zijn we immers aan gewend! Het wordt alleen te kostbaar. Denkt u maar eens even in: ’t kost een goeie duizend gulden om een kind in Urker dracht te steken. De stoffen, het zilver en goud van de knopen en ‘stukken’ zijn zo verschrikkelijk duur geworden, dat er geen denken aan is om het allemaal nieuw aan te schaffen.”III
I C. Wilkeshuis, Gebruik, traditie, mode, Magazine De Bode, orgaan voor de Bond van Nederlandsche Onderwijzers, 5 mei 1939, 260 II P. Bakker, Holland, ze zeggen, je bent maar zo klein…, (Haarlem 1941) 53-54 III Urker Klederdrachten, kostbaar en statig. Weekblad Margriet, 18 oktober 1952, 36-37



Een grote variëteit aan 'striept’ in het begin van de vorige eeuw. (Particuliere collectie)
‘Striept’ in het hart van de mannendracht
De ontwikkeling van het Urker baadje
Door Jelle van Slooten
Ondanks de versobering van de dracht in de 19de eeuw, hield het rood-zwart-wit gestreepte baadje stand. Naast het feit dat de kleuren zorgen voor een vrolijke noot, geeft ook het ontwerp de Urker man op een zomerse dag iets zwierigs en frivools.I De stof wordt nu verkocht als ‘folklore strepen’. Het mag tot het populairste kledingstuk van de Urker mannendracht worden gerekend - tevens favoriet bij kunstenaars als Anton Heyboer en Lennaert Nijgh.

Het baadje is een borstrok die eerder een ‘baaitje’ werd genoemd, naar de oude Nederlandse benaming, afgeleid van de stofsoort.II De eerste afbeeldingen van een Urker baadje zijn van 1855, van Bing en Braet. Zij beschrijven een rood en blauw gestreept onderbaadje, gesloten met een rij zilveren knopen, ‘onderkleding’ genoemd. Daarover een ‘tweede borstrok’, een baadje van gebloemd damast of greinIII, tevens gesloten met zilveren knopen. Daar overheen kwam een ‘zwart wollen buis’, een rökkien, gesloten met
benen knopen.IV In het midden van de 19de eeuw droeg de man als onderkleding waarschijnlijk een korte witte halsboord, de beffe, met knoopsgaten voor twee gouden keelknopen, met een baaien hemd.
Onderkleding wordt bovenkleding Het baaien hemd werd tot rond de Tweede Wereldoorlog gedragen.V Het hemd verdween door verschijning van de confectiehemden en/of door betere verwarming van de huizen. De beffe wordt nu op het onderbaadje genaaid met daarop de gouden keelknopen. Het damasten baadje verdween ook maar wel was er nog lang sprake van een of twee ‘tussenboatjes’, volgens Mariap van Urk vaak blauwgekleurd (baai).VI

Het gestreepte baadje behoort met de blauwe tussenbroek nu tot de huisdracht.VII Het baadje kan ‘s zomers ook als bovenkleding worden gedragen.
I Het baadje had voor enkele bekende Nederlanders een bepaalde aantrekkingskracht, zoals Anton Heyboer, Rutger Hauer en Lennaert Nijgh. Lennaert Nijgh is op zijn verzoek begraven in een gestreept baadje.
II De Pater, 67
III Michael Nix, Norwich Textiles, A Global Story 1750-1840, (Lancaster 2023), 411
IV Bing & Braet, 36-39, Plaat XXVII en XXVIII.
V Dit blijkt uit baaien hemden aanwezig in diverse collecties
VI De Pater, 67
VII Duyvetter & Roza,174.

De stof van het gestreepte baadje werd geleverd door Johan van den Acker uit het Noord-Brabantse Gemert.VIII Opvallend is de overeenkomst van het streep-ontwerp in verschillende klederdrachten. Wat is de oorsprong hiervan? Er wordt wel naar Sulawesi, Indonesië, verwezen. Kwam het met de VOC naar Nederland? In het Zeeuws Museum is een bijzondere dolk uit Sulawesi te vinden.IX De hoes heeft een verrassend patroon!
Urker mannen dragen verschillende soorten gestreepte stoffen. Grofweg gezegd: donkere stoffen voor het werk en lichtere voor net. Op beide voorpanden is een rij van vier benen knopen te vinden: donkere op het werkbaadje, lichte op het opknappersbaadje. In Museum Het Oude Raadhuis zijn stalen van acht verschillende stoffen te zien die op Urk gangbaar zijn of waren.X

Tot begin 20ste eeuw waren de strepen zachter van kleur. Van de gestreepte stof komen we in de Nederlandse klederdrachten vele variaties tegen.XI Urker mannenkleding is echter doorgaans beschreven en afgebeeld in de rode/oranje versie van deze gestreepte stof.
Meer onderzoek is nodig om te weten te komen waarom er zoveel verschillende versies van de ‘striep’ in verschillende plaatsen en drachten waren. Waarom hield men vast aan een bepaald ontwerp?
Tot op de dag van vandaag vormt het striepte boadjen het hart van de Urker mannendracht. Met de kleuren rood, zwart en wit in verschillende versies – een krachtige combinatie. De opvallende kleuren staan symbool voor de kracht van de Urker gemeenschap. Een ‘sterk merk’, zo blijkt ook uit de outfit van BBB lijsttrekker Caroline van der Plas tijdens Prinsjesdag 2024.XII


VIII Uit informatie van de laatste telg, Gido van den Acker, in een interview op 6 december 2024; Den Acker wordt vanaf 1799 genoemd als wever van ‘bontgeweven stoffen’ waarvan het garen eerst wordt geverfd, ook wel ‘Brabants bont’ genoemd. Het bedrijf was gespecialiseerd in katoenstoffen. In het gemeentearchief van Gemert liggen oude stalenboeken opgeslagen die dateren vanaf 1885. Het openslaan is een feest van herkenning: de stof met zeven kleuren van de gelijknamige rok, een veelheid van gestreepte stoffen van licht tot donker en in allerlei kleuren en de bekende zwart/grijze patroontjes zoals op de boezel van je bessien. De stofproducent, de handelaars en de dragers werkten nauw samen. Een laatste telg uit het geslacht van de textielfamilie vertelt dat zijn opa en vader vaak naar Noord-Holland reisden om daar de verschillende dorpen te bezoeken. De gestreepte stof ging naar Zeeland en Noord-Holland. We hebben het bij deze gestreepte stof over zgn. ‘gestreepte gekeperde katoen’. Gekeperde stof betekent stof die geweven is met keper, een onderdeel van het weefgetouw, ‘een ketting schering met inslag’.
IX Mes of dolk uit Sulawesi, Zeeuws Museum, art. 3600-Z.6099
X Verschillende baadjes zijn ook bewaard gebleven in het Zuiderzee- en Openluchtmuseum.
XI De rood-zwart-witte baadjesstof komt ook in net iets andere vorm vrouwendrachten voor, zoals de mouwen van Marker vrouwenjaks. Als kind dacht ik dat die vrouwen mannenkleding droegen.
XII Urk inspiratie voor Prinsjesdag-outfit Caroline van der Plas (BBB), Omroep Flevoland, url: www.omroepflevoland.nl/nieuws/397285/urk-inspiratie-voor-prinsjesdag-outfit-caroline-van-der-plas-bbb
Hoe de Urker muts veranderde in een iconisch hulletje Hul en oorijzer
Door: Jankees Goud

Zittende Noord-Hollandse boerin, schets van Bernard Picart uit 1733. (Collectie Rijksmuseum)
Een vrouw in Urker dracht is niet compleet zonder oorijzer en hulle. Net als in andere Nederlandse streekdrachten besteedde een Urker vrouw de nodige tijd en aandacht aan haar hoofdtooi, en natuurlijk ook nogal wat geld. Hoe kwam Urk aan de karakteristieke hul met de gele strook, en het oorijzer dat zo mooi door het gaas en de kant heen glinstert?
In 1772 dragen oudere eilandvrouwen volgens Le Francq van Berkhey nog verschillende soorten mutsen, ook wel cornet of kornet genoemd.I Deze doorgaans kegelvormige
I Berkhey, 2013

Reconstructie van de Urker hul uit het midden van de 19de eeuw door Jankees Goud.
kornetmuts kwam van de 14e tot de 18e eeuw in verschillende vormen voor. Ze werden meestal gemaakt van fijne materialen met stroken van kant of met linten.II Op het eiland draagt men ‘Blokzylinger Mutsen, met Langetten, Strooken, of breede Kanten bezet, en een weinig in den Vrieschen smaak geschikt’.
In deze periode was aan de Friese westkust en op de Waddeneilanden een dracht gangbaar die veel overeenkomst moet hebben gehad met die van Hindeloopen en Marken. De muts daar was een ingewikkelde constructie geworden, die ooit moet zijn
ontstaan uit een hoofddoek met vlechten er onder. Uit eerdere periodes is bekend dat – ook op Urk - ongetrouwde meisjes van huwbare leeftijd hun haar invlochten. Vaak werd er een rood lint meegevlochten en werden de vlechten stevig op het achterhoofd verankerd.
Oorijzerloze mutsen
Een getrouwde vrouw droeg een hoofddoek over de vlechten. Op enig moment kwam er ter vervanging van de vlechten een soort trommeltje op het achterhoofd, met daarover een muts van doorzichtige
II Kornet (muts), Wikikids, url: https://wikikids.nl/Kornet_%28muts%29; overigens werd de naam ‘Cornet’ vanaf ongeveer 1780 gebruikt voor een modern, Frans mutstype van een heel ander model
stof. Marken kende midden 19de eeuw nog zo’n bijzondere muts, voorzien van banden en linten, gemaakt van linnen bespannen bordpapier met daarover een bekleed met ‘fijn kamerdoek’.III In deze periode werd sporadisch op Schokland, waarschijnlijk uitsluitend in Emmeloort, nog een recht opstaande muts van blauw linnen gedragen.
Omdat Le Francq van Berkhey schrijft dat de Schokker vrouwen nagenoeg dezelfde kleren en mutsen dragen als de Urker vrouwen is dit een interessant gegeven. Bij dit type muts was geen plek voor een oorijzer. Sommige getrouwde vrouwen dragen ‘eene soort van Hullen’, aldus Le Francq van Berkhey. Hullen hebben met elkaar gemeen dat ze een bepaald basispatroon hebben (zie tekening Arnolli). In het Rijksmuseum is een tekening van een Noord-Hollandse boerin van Bernard Picart uit 1733 te vinden. We zien daarop een vrouw met een strak aansluitend mutsje. Uit overgebleven stukken weten we dat er een geborduurde witte ondermuts werd gedragen. Daarover kwam het oorijzer, en daar weer overheen een doorzichtig mutsje wat er net over paste. Aan de voorkant had zo’n mutsje vaak een kanten rand. Latere mutsen, van omstreeks 1750-1760 hebben meestal een kantstrook die helemaal rondom loopt. Op de tekening zien we bovenin ook een detailschets van de oorijzerknoppen. Die lijken erg veel op de vorm en knoppen van het Urker oorijzer. Mogelijk ontwikkelde de Urker hul zich in deze richting door naar het fraaie exemplaar dat Bing & Braet midden 19de eeuw op het eiland aantroffen.
Van draad naar oorijzer
In 1772 wordt nog niet geschreven over een oorijzer op Urk, niet bij de ouderwetse ‘Blokzylinger’ kappen, en ook niet bij de moderne hullen of de Waterlandse of Durgerdammer kappen die de jonge, ongetrouwde vrouwen droegen. Waren ze er nog niet? Best mogelijk, aangezien Berkhey doorgaans een oog voor details heeft. Een opvallend accessoire als een oorijzer zou hem niet ontgaan zijn, zeker niet omdat hij ze in andere regio’s wel gezien en beschreven heeft.
III Bing & Braet, beschrijving bij plaat XXIX

Verschillende soorten hullen, met midden eerste links de algemeen gedragen vorm die Urk uiteindelijk zou adopteren (tekening Gieneke Arnolli).
Wat is een oorijzer eigenlijk en wie heeft het bedacht en waarom? Oorijzers zijn ontstaan in de 16de eeuw. Stadse vrouwen hadden behoefte aan een constructie die de muts stevig op het hoofd hield. In de beginperiode was een oorijzer ook echt niets meer dan dat: een dunne ijzeren draad, die in een boog onderdoor het achterhoofd liep en ter hoogte van de oren een haakse bocht maakte. De uiteinden werden steeds mooier. Eerst een simpel koperen bolletje, maar al gauw kwamen er oorijzers met bijzondere uiteindes: dierenkopjes, kleine plaatjes metaal, brandende hartjes. Door de uiteinden van de oorijzers om te buigen verlichtte men de druk op de wangen. Zij werden in de 17de eeuw niet langer door de hoogste stand maar wel door dienstmeisjes gedragen.IV Dit is de charmante hoofdbedekking die het op Urk uiteindelijk zal winnen van de oorijzer-loze kappen en mutsen.

Afbeelding van 'Enkhuizer maagd' met vlechten die met rood lint om het hoofd zijn geplaatst. Paneel uit midden 16de eeuw (Collectie Bayerische Staatsgemäldesammlungen)
IV Berkhey zegt elders: “Men benoemt deeze hulsels veelal met de benaamingen der verschillende plaatsen, en spreekt dus van Durgerdammer, Zaandammer, wel komen Hoornsche en Zypsche kappen; waar by ook nog de Blokzylinger kappen of phlebsen. Het onderscheid bestaat grootlyks in eene meer of mindere lengte in den nek, ronder of platter gedaante op de wangen, en hooger of dieper stand op het voorhoofd, mitsgaders in eene schikkinge der kanten, inzetsels, enz.;” De kappen worden allen ‘met gouden of zilveren tooken en hoofdyzers’ op het hoofd vastgezet (Berkhey, 984); Arnolli et al., 96
Een plooirok voor rouwen en vieren
De ontwikkeling van het skort
Acteur en verzamelaar Cruys Voorbergh was er tijdens zijn bezoek aan Urk in de jaren 30 door gefascineerd: het skort.I Op lyrische wijze beschreef hij hoe een weduwe op de begrafenis van haar man gekleed was als een ‘zwarte plooiengedaante’:
“In de droge hitte van die zonnige zomerdag volgde achter de baar een wankelende vrouwenspersoon, aan weerszijden begeleid en gesteund door verwanten, die aan haar bedroefheid de vrije loop liet, radeloos snikkend onder een zwarte omhulling, die met wijde plooien van het middel af, romp, armen en hoofd omhulde en zo ruim viel, dat een hand van binnen uit, de draperie…voor het gelaat kon sluiten tot een nauwe spleet.”II
De bezoeker werd al snel uit de droom geholpen door de eigenaresse van het ‘havenemplacementje’ waar hij logeerde: De zwarte omhulling was niks minder dan ‘een gewone, beste rok, zoals de vrouwen hier voor netjes dragen. Die doen we extra aan en gewoon om het middel, met de verkeerde kant buiten… en dan wordt die omhooggehaald en over ’t hoofd getrokken…Dan komt vanzelf de goede kant weer buiten’. Het gebruik om het hoofd tijdens begrafenissen te bedekken was op het platteland eeuwenlang een algemeen verschijnsel. De rok was een goedkope vervanging van de 16de en 17de-eeuwse huik en andere kapmantels. In (West)Friesland en Marken, en wellicht ook op Urk, werd de rouwende vrouw geacht enkele maanden haar hoofd op deze manier te bedekken.III
Diverse kleuren

blauwe en blauw gebloemde stoffen te zien. Urk was niet de enige plek waar wollen plooirokken werden gedragen; ook nabije plekken als Schokland, Kampen en Kampereiland kenden een skort. Volendam kende skorten in diverse kleuren: rood, driekleur, zevenkleur en na WOI zwart.V Tot op de dag van vandaag zijn plooirokken onderdeel van de drachten van Spakenburg en Staphorst.
In de tweede helft van de 19de eeuw verdween het skort uit de dagelijkse dracht. Wanneer precies is lastig te reconstrueren: beschrijvingen waren vaak summier, modellen op tekeningen droegen doorgaans de zondagse dracht en het skort werd doorgaans door de boezel bedekt. Schoolhoofd Van Wijngaarden van Rees noteerde in 1895: “Oudere vrouwen .. of jongere, die zich bij plechtige gelegenheden deftig willen aankleden, dragen over de andere [onder]rokken een “schort” of geplooiden rok van karsaai of serrie. Die rok hangt in smalle, nette plooien naar beneden, behalve waar zij door den zwarte tabeeën [van tibet, een wollen stof], met zijden strikjes versierden boezelaar, is bedekt; ‘s zomers dragen zij een overrok van tabee, maar ongeplooid.”VI
Volle lichaamsvormen
De plooirokken duiken voor het eerst in tekeningen op in een aquarel van Haasloop Werner die ergens na 1842 is gemaakt. Het gaat om een lichtblauwe skort, een kleur die ook voorkomt in de gravures van Bing en Braet.IV Ze worden beschreven als ‘zwarte, sterk geplooide, wollen rok’. De auteurs geven aan dat de stof ’s zomers uit ‘donkere chinz of gebloemd katoen’ bestaat. ‘s Winters werd een rok van ‘bruine serge of andere wollen stof’ gedragen. Op de ingekleurde prenten en op het schilderij van de aankomst van Dr. Heynsius in 1844 zijn effen bruine en
I Op Urk werd ‘het skort’ en niet ‘de skort’ gezegd (Van Urk, 16)
II Voorbergh, 208
III De Pater, 90
IV Bing & Braet, platen XXXVIII en XXXLX
Waarom werd het skort minder populair? Dit had onder meer met ontwikkelingen in de mode te maken. Tot diep in de negentiende eeuw droeg de Urker vrouw met trots zo’n tien tot twaalf rokken.VII Mariap schreef over deze ‘zware rokkenvrachten’: “Wij waren als het zeilschip op de baren / In altijd éénd’re wiegelende gang, / En nooit op drift, en nimmer levensbang,/ Zo kwamen wij dit tijdperk binnenvaren.”VIII
In het modebeeld werd de zichtbaarheid van de lichaamslijn steeds belangrijker. In de Belle époque (1890 – 1914) moest vrouwenkleding bovendien praktisch en sportief zijn. Daarnaast werd er beter gestookt en was het minder koud in huis. Ook materiaalschaarste kan invloed hebben gehad. Wel is het zo dat skorten van dikke wol maar ook goedkopere karsaai konden worden gemaakt. Cruys Voorbergh had weinig op met de ‘prille rieten’ en verlangde terug naar de ‘volle, welige lichaamsvormen’.IX
V Volendammer Klederdrachten, De rokken, url: www.volendammerklederdracht.info/vrouwenkleding
VI Geciteerd door De Pater, 30
VII Van Wijngaarden van Rees schrijft in 1895: ‘ Onze “vrèluien” zitten over het algemeen goed in haar vleesch en beslaan letterlijk van wat men hier figuurlijk zegt van menschen, die moeilijk gemist kunnen worden, “een breede plaatse”, wat evenwel voornamelijk veroorzaakt wordt door de groote hoeveelheid roede, gestreepte en blauwe baaien rokken, die zij aanhebben. Bape heeft er ‘s Zondags, wèl geteld, tien stuks aan en er zijn zelfs wel, die met twaalf rokken naar de kerk gaan.’
VIII Van Urk, 16
IX Voorbergh, 206-207

Fragment uit een film uit 1949 waarin vrouwen bij de begrafenis het hoofd bedekken met de skort. (Collectie ZZM)
Mariap noteerde dat skort en jak rond de eeuwwisseling nog wel dagelijks door jonge meisjes werden gedragen.X Dit is niet verwonderlijk: traditionele kleding bleef het langst in kinder- en rouwkleding voortleven. Om kosten te besparen werden kinderen niet snel in het nieuw gestoken en rouwkleding werd niet vervangen.XI
Het geplooide skort werd tijdens Cruys Voorberghs bezoek alleen nog tijdens bijzondere gelegenheden en door sommigen naar het Avondmaal gedragen. Mariap van Urk stuurde een exemplaar naar het Openluchtmuseum, waarvan het gebruik als volgt werd beschreven: “De skort werd gedragen door de doopmoeder, de bruid bij het huwelijk en ook bij … het Avondmaal.”XII Ook bij belijdenis doen was een plooirok gebruikelijk.
Het skort werd in de vorige eeuw dus alleen nog gebruikt voor rouwen en vieren. Bekend is dat na WOII Urker vrouwen skorten in Volendam kochten; waarschijnlijk werden ze toen niet meer op Urk gemaakt. De methode was toen nog wel bekend. Die had Mariap vastgelegd: “Het Urker skort is … geheel met de hand vervaardigd. De plooien werden, ieder afzonderlijk, van boven naar onder doorgeregen, zodat ze vast kwamen te zitten. De rokkenplooister rolde daarna de rok op een speciale manier tot een rol, zodat het kledingstuk rechtop kon staan. Met een zwart lint omwoeld bleef het ‘in de ro’, wanneer het niet werd gedragen.”XIII De rok werd gemaakt van zware stoffen: wol, duffel of derry. Voor het fixeren van de plooien was een ingenieuze oplossing bedacht: “De Urker vrouw bracht de rok naar de bakker, op het tijdstip dat het warme roggebrood uit de oven kwam. Onder de gloeiend hete platen werd de rok uitgespreid, overdekt met witte doeken of wit papier, en daarna 24 uur onder deze ‘natuurpers’ gehouden. En dan bleven de plooien erin geplisseerd, een eeuw lang!”XIV
X De Pater, 84
XI Voorbergh, 203
XII Beschrijving van objectnummer HM.982, collectie overzicht NOM
Feestelijk vertier
De skorten vouwde als een harmonica in elkaar en namen rechtop staand bij het opbergen relatief weinig ruimte in. Omdat ze zo lang goed bleven, werden ze nog wel door volgende generaties bewaard. De overgebleven exemplaren zijn alleen aan de achterzijde geplooid en zijn zwart. Helaas zijn er, voor zover bekend, geen exemplaren in bruin, rood, blauw of met een bloemenpatroon bewaard gebleven. Cruys Voorbergh werd tijdens zijn bezoek verteld dat ‘rooie (roodbruine] scorten nog het laatst bij het schaatsenrijden gedragen en gaven fleur aan het feestelijk vertier op het ijs’.XV
Het skort werd altijd gecombineerd met een bovenborstrok of liffien (die over de kraplap heen werd gedragen) en gebreide wantjes.XVI
Tijdens de rouw kwamen hier zilveren sieraden en zwarte kledingstukken bij, bij belijdenis doen en bruiloften een wit doekje. De laatste vrouw die de plooirok bij doop, avondmaal en begrafenissen droeg was Hendrikje de Ridder-Nentjes. Zij droeg haar skort voor het laatst tijdens de trouwerij van een kleinkind in 2005. In een film van het Zuiderzeemuseum uit 1949 is een begrafenis te zien waarbij een drietal vrouwen het skort over het hoofd heeft getrokken.XVII De laatste vrouw die dit deed was Trijntje Keuter-Post, bij het overlijden van haar zoon in 1965.
Oeroude traditie

Het liet Cruys Voorbergh niet los, het skort en ‘magische kracht, die er van deze macabere ‘pleurants’ uitging’. De begrafenisoutfit herinnerde hem aan een afbeelding van een vrouw van het Deense eiland Amager, met een soortgelijke ‘decoratieve, plooienstraling op de rug’. Waren er in de 16de eeuw naast een groep Waterlanders ook niet enkele Urkers naar Amager verhuisd of duidt dit juist op de Waterlandse invloed op Urk, die op het geïsoleerde Urk langer stand hield? In ieder geval was het gebruik dus meegenomen naar Denemarken en leefden er ook op Urk kledingtradities die ‘meer dan vierhonderd jaar oud’ waren. In 2021 onderzochten Meindert Hakvoort en Jelle van Slooten van Stichting Odulphus deze aanname. Zij vonden in het lokale museum inderdaad een historisch voorbeeld van dit gebruik, waarbij opvalt dat het skort een binnenvoering van rode en blauwe stof heeft die bij het omhoog slaan zichtbaar wordt. De onderzoekers concluderen dat de overeenkomst tussen het Urker en Deense gebruik inderdaad frappant is, maar dat er geen concrete bewijzen zijn voor een verhuizing van Urkers naar Amager in 1521.XVIII
XIII Idem; een korte beschrijving is ook te lezen bij Van Urk op pagina 17
XIV Van Urk, 17
XV Voorbergh, 204
XVI Dit blijkt uit de beschrijvingen van Van Wijngaarden van Rees en Bing en Braet
XVII Collectie Zuiderzeemuseum, opname Urk 1949, https://www.youtube.com/watch?v=WgLKqr1aSww
XVIII M. Hakvoort & J. van Slooten, Urk en Amegar, in: Odolphus Mare, jg 2021 nr. 2, url https://issuu.com/jelledocumenten/docs/odulphus_mare_2_amager_klein

Pet, broek met splitje en kwastjes en ‘Tuus-boadjen ’
De dracht van landlui?
Door Tiemen Roos
Het eiland Urk kende een onderscheid in vissers en landlui. Er is al vaak over gespeculeerd of deze laandluien zich, behalve in hun beroep, ook in hun kleding onderscheidden van de vissers. Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden.
De Urker klederdracht zoals we die vandaag nog kennen is onmiskenbaar een vissersdracht. Toch verdienden in de eilandtijd niet alle mannen hun brood op zee: denk aan scheepstimmerlieden, smeden, zeilenmakers, aannemers, vrachtrijders, slagers, bakkers en andere winkeliers. Sommigen noemden zich boer, of beter gezegd laander, omdat ze eigenaar waren van een of meer stukjes van het Urker hooiland. Het bronnenmateriaal over hun kleding is uiterst schaars en ook uit de overlevering is er weinig bekend. Niets wijst erop dat de kleding van de vrouwen anders is geweest dan die van vissersvrouwen. Dat is begrijpelijk: de meeste Urker vrouwen waren nu eenmaal vissers-

dochter. De relatief kleine bevolking bood niet de luxe om binnen een vermeende eigen ‘stand’ te trouwen.
Petjes met gladde klep Onderzoekers vermelden niets over een eventueel verschil in klederdracht tussen vissers en landlui Maar ‘meester’ Tromp de Vries schrijft in 1976 dat de karpoes, vissershoofddeksel bij uitstek, de zomerse hoeden of viltjes goeddeels verdrong, ‘en ook de petjes met gladde klep en kwastjes aan de kant, die door de landlui op het eiland voorheen gedragen werden’.I Verder gaat De Vries, die het oude Urk nog goed gekend heeft, niet op de landlui-kleding in.
De petjes waar hij het over heeft, werden onder meer door mannen in de zeilenmakersfamilie Snijder gedragen. Die familie werd om die reden ook wel de petjes genoemd. Toch is de pet niet authentiek voor landlui. Op de bekende foto van de redders van de Duitse stoomboot Urania in 1873 dragen drie van de zes mannen een pet
I Tromp de Vries, Er is maar één Urk, Neerlands volksleven 27, nummers 1 en 2 (Zaltbommel 1976), 80
met gladde klep en een kwastje.II Deze redders waren uiteraard vissers. Het heeft er alle schijn van dat de pet een oud onderdeel van de klederdracht is.
Bing en Braet beschrijven deze als een ‘lakensche pet, met bont omzoomd’ gerekend onder de ‘feest- of zondagskleeding’.III Van Wijngaarden van Rees schrijft in 1895 dat Urkers ‘eertijds in den zomer’ een ‘lakensche pet’ droegen, en ’s winters een karpoes. Hij lijkt opgelucht dat deze ‘heel lelijk soort van rechte stijve pet met een kwastje eraan’ bijna is uitgestorven.IV
Laatste drager

Sommige mannen, ook buiten de familie Snijder, waren kennelijk nog lang aan de pet gehecht. Een onbekende man op een foto uit het begin van de 20e eeuw bijvoorbeeld draagt er ook een.V
De laatste drager van een petje was Teunis Roos (1894-1969). Hij was laander en had een rol als taxateur bij de ruilverkaveling van het Urker hooiland in de jaren 30. Teunis was ook bekend door zijn werk als bode voor Draagt Elkanders Lasten (DEL).VI Teunis werd op Urk Tunes de Marker genoemd, volgens de overlevering omdat hij een Marker petjen droeg. Maar Markers droegen zulke petjes niet; wellicht was Teunis wat ouderwets aangelegd. Behalve dat petje droeg hij namelijk ook nog schoenen met platte zilveren gespen in plaats van zwarte strikjes en een broek met een splitje in de pijpen, waar kwastjes aan hingen. Zo’n splitje lijkt te maken te hebben met de

Tuus-boadjen
dikte van de stof. Volgens klederdrachtkenner Puck van der Zwan hadden landlui drie knoopjes op dit splitje, visserlui niet. Ook hingen er volgens hem bij de landlui kwastjes aan.VII De Pater citeert nagelaten documentatie van Mariap van Urk.VIII Volgens Mariap zou er tot 1910 verschil hebben bestaan tussen de broeken van ‘landers’ en vissers. IX De landers zouden in de broekspijp een split en drie knoopjes hebben. Ook zouden de broeken van de landlui nooit van laken zijn gemaakt.
Sommige landlui droegen ook bovenbaadjes zonder revers. Die werden dus, net als het striepte boadjen, tot bovenaan dichtgeknoopt. De bekende naaister Riemde Weerstand-Korf noemde dat een Tuus-boadjen. Tuus is Teunis Snijder, de grootvader van Teunis Roos. Mannen in de familie Snijder droegen inderdaad zo’n baadje.X
Tuus was zeilenmaker en had ook hooiland in bezit. Er waren meer laanders die zo’n Tuus-boadjen droegen. Er zijn foto’s bewaard van zijn zoon Willem Snijder en van Willem van Urk.XI
De vraag of landlui een eigen variant van de Urker klederdracht droegen, is niet onomstotelijk met ‘ja’ te beantwoorden. Het lijkt het erop dat in sommige families oude tradities langer voortleefden dan in andere en dat daar ten minste twee laandersgeslachten bij waren.
II S. van den Berg en T. de Vries, Kent u ze nog … de Urkers, (Zaltbommel 1972), foto 1
III Bing & Braet, 36
IV Van Wijngaarden van Rees, Het eiland Urk, Urker Courant, 22 juni 1912
V S. van den Berg en T. de Vries, Urk in oude ansichten (Zaltbommel 1971), foto 15
VI M. Bakker-Koffeman e.a., 100 jaar Vereniging ‘Draagt Elkanders Lasten’ (Urk 1998), 37
VII Van der Zwan, 62
VIII De Pater, 73
IX Ik merk op dat De Pater ‘landers’ omschrijft als ‘mannen die niet als visser werkzaam waren, maar bijvoorbeeld als ambachtsman of winkelier’ terwijl Mariap als Urkse waarschijnlijk specifiek laanders bedoelde, dus mensen met rechten in het hooiland. Theoloog en cultureel antropoloog Sjoerd Haagsma ziet in de gezamenlijke laanders zelfs een sociale organisatie waarvan de impact tot op de huidige dag ‘voelbaar’ is in de Urker samenleving. Sjoerd Haagsma, Hoe het Christendom op Urk verscheen, Urcker Kroniek nr. 2 (Urk 2024)
X Van der Zwan, 58
XI Tromp de Vries, Het antieke hooiland. In: Klaas de Vries & Tromp de Vries, Veranderd Land (Urk, 1985) 139, 142.
Klederdracht in de 20 e eeuw en 21 e eeuw
Door Marjanne Romkes-Foppen
Van verval naar herwaardering
Eind 19e eeuw droegen vrijwel alle Urkers als vanzelfsprekend dagelijks het traditionele kostuum. De Urker klederdracht kon rond 1900 nog met recht een ‘levende’ dracht worden genoemd.49 Toch begon rond de eeuwwisseling al een en ander te verschuiven. ‘Burgerlijke’ elementen slopen de dracht binnen. Notabelen en ambachtslieden die zich op Urk vestigden namen de dracht niet of slechts gedeeltelijk aan. Het waren de eerste tekenen van een afkalvingsproces dat snel door zou zetten.50
Kantelpunt tijdens de Eerste Wereldoorlog
Het verval van de Urker draagcultuur begon al decennia voor de inpoldering, in de eilandtijd.51 Het past in een bredere ontwikkeling van het langzaam verdwijnen van Nederlandse klederdrachten, die kunsthistoricus Molkenboer in 1917 beschreef: ‘hetgeen wat er nog is verandert en verdwijnt. Ieder jaar sneller.’ 52
Over het algemeen geldt voor Urk dat de generatie die na 1879 en voor 1915 op Urk is geboren, zijn leven lang vanzelfsprekend de traditionele dracht zou dragen. Voor Urkers die daarna het levenslicht zagen was het aannemen van de dracht vaker een keuze.53 Zoals ook op andere plekken wordt op Urk de overgang van geheel naar gedeeltelijke dracht overgeslagen: terwijl bestaande dragers de volledige dracht handhaven, stapt de jeugd over op burgerkleding. (zie afbeelding 20)
De kinderdracht verdwijnt als eerste. Plotseling en dwars door gezinsverbanden heen. Zo kwam het regelmatig voor dat in Urker gezinnen de oudste kinderen de dracht nog wel voor de rest van hun leven aannamen, maar de jongsten niet meer. 54 Al in de periode 1913-1916 komt Molkenboer op Urk gezinnen tegen waar nog maar een deel van de kinderen in dracht gaan.55

Afbeelding 20. De bestaande dragers blijven in dracht, de jeugd stapt over op burgerkleding. (Particuliere collectie)
Schaarste en opkomst confectiekleding Allereerst speelde schaarste en de hoge aanschaf- en onderhoudskosten van de traditionele kleding een rol. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1919) waren ook in het neutrale Nederland klederdrachtstoffen en -materialen amper te krijgen en duur omdat ze uit het buitenland moesten worden aangevoerd. Molkenboer verzuchtte: ‘[D]e inheemse dracht dreigt een onbereikbare luxe te worden voor velen die de traditie nog getrouw willen blijven’.56 Met name oorijzers en gouden spelden waren heel kostbaar. Waarschijnlijk lukte het armoedige Urker gezinnen gewoonweg niet langer aan de materialen te komen om hun kinderen in de dracht te steken. Tegelijkertijd bood de toenemende beschikbaarheid van betaalbare, modieuze en verfijnde confectiekleding een goedkoper alternatief voor de klederdracht. Die niet alleen kostbaar was, maar ook specifieke kennis, kunde en inzet vergde.
Waar voorheen de norm was dat kleding een leven lang meeging en een zekere eigenheid uitdrukte, lonkte de goedkope nieuwerwetse mode die eenvoudig te dragen was en makkelijk gewisseld en vervangen kon worden. Het kon kant en klaar bij handelaren en in de stedelijke winkels worden gekocht.57
Onder Urker jongeren voltrok zich zoals socioloog en historicus Kitty de Leeuw het omschrijft een ‘moderniserende tendens’, waarbij ze met het aanmeten van de burgermode steeds meer gingen lijken op andere Nederlandse jongeren. De andere kant van de medaille was dat ze zich hiermee juist uiterlijk steeds meer ging onderscheiden van de generatie van hun (voor)ouders.58 (zie afbeelding 21)
Van eiland naar polder
Waarschijnlijk heeft de bekendmaking van de inpolderingsplannen in 1916 het aarzelend afleggen van de dracht alleen

maar versneld. Steeds meer drong het besef door dat Urk grote veranderingen te wachten stond, versterkt door groei van de bevolking, toename van het aantal ambtenaren en nauwer wordende contacten met de vaste wal.59 Volkskundige Van der Ven verzuchtte in 1928 in zijn Zuiderzeefilm: “Urker dracht is hard op den afgang, het verdwijnt veel sneller dan het Volendams en Marker!”60 Tijdens de crisisjaren was er veel armoede op het eiland. Verschillende Urker gezinnen die naar de Zaanstreek vertrokken op zoek naar werk, zeiden de dracht vaarwel. Voor de achterblijvers was het niet altijd haalbaar om zich de kostbare dracht aan te meten.61 Het Urker volkslied uit 1939 verwoordde het treffend: “Oude zeden zijn verdwenen, klederdracht raakt in verval.” 62 Journalist Thomas verzuchtte in 1940 na een bezoek aan Urk : “Wanneer men scholen uit ziet gaan, blijkt er niet één kind meer in kleederdracht, zelfs de meisjes niet, die in andere plaatsen met een eigen kostuum juist nog het langst vasthouden aan hun zoo bijzondere flatteerende dracht. Het is snel gegaan, in weinige jaren tijds! Geen ulletjes meer met gouden of zilveren spelden die zulke grappige kuiltjes in de Urker meisjeswangen drukken konden. De jongens zonder hun gestreepte baadjes, hun wijde broekjes en zonder de gouden of zilveren halsknoopen, waarmerk van hun visscherman-zijn. Allen zijn nu ‘in politiek’ zooals het burgerpakje op Urk heet.”63
Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren klederdrachtstoffen zó schaars dat
opnieuw inwoners zich genoodzaakt voelden om de dracht voor burger te verwisselen. Niet zonder reden schreef Sijtje Woort-Westerneng in 1946: ‘Maar we hopen dat, wanneer de stof voor Urker kleding weer te koop is, velen hun oude costuum zullen gaan dragen’.64 In de praktijk gebeurde dat lang niet altijd, wie eenmaal uit dracht was kwam er meestal niet meer in terug.65
Met de aanleg van de dijken en de inpoldering namen mobiliteit en de invloeden van de buitenwereld op het eiland en haar tradities verder toe. Ten tijde van de aanleg van de eerste wegverbinding met het vasteland in 1948 zat er geen kind in klederdracht meer op de lagere school op Urk. Slechts een enkeling ging op latere leeftijd alsnog in dracht.66
Ook de plaatselijke VVV kaartte het verdwijnen van de klederdracht aan. Om het proces te keren stelde men voor om ‘met middelen te proberen om de liefde voor de dracht te bevorderen’ en een
naaischool te starten om les te geven in het maken van de dracht. Maar naast de schaarste aan textiel en klederdrachtstoffen was de expertise om die kleding te vervaardigen er volgens het bericht amper nog.67
Laatste generaties dragers
Op foto’s vanaf de jaren 20 is te zien dat van echtparen soms alleen man of vrouw nog in dracht liep. Decennia later zouden de statistieken steeds meer uiteen gaan lopen; de allerlaatste generatie dragers bestaat voor de meerderheid uit vrouwen. (zie afbeelding 22)
Voor Urker mannen speelden waarschijnlijk vooral praktische overwegingen een rol om, eerder dan vrouwen, de dracht vaarwel te zeggen.68 Veruit de meeste mannen werkten in de visserij. Het wassen van de klederdrachtstukken was een hels karwei, dat wel een dag kon duren. De kleding moest vervolgens nog lang drogen. De introductie van de

wasmachine bood niet altijd soelaas, omdat de pakken meestal niet in de machines pasten. Een gebruiksvriendelijker alternatief was de werkbroek met visserstrui met daarover een overall.69
Het was daarbij niet ongebruikelijk dat Urker mannen in deze overgangsperiode doordeweeks in burger en op zondags in dracht liepen.70
Urker vrouwen in dracht waren minder snel geneigd hun kledij te veranderen om ‘in burger’ te gaan. Het was voor velen van hen een vanzelfsprekendheid.71
Duyvetter en Roza noemen als factor voor het voortbestaan onder vrouwen daarnaast de eenvoudige reden dat de Urkers de dracht ‘gewoon’ mooi vonden en zich er prettig bij voelden. De dracht flatteerde. Puck van der Zwan heeft als koorleider veel van de laatste draagsters gekend: “Ze wisten ook wel dat als ze uit dracht zouden gaan, er niks van hen overbleef. Eentje is eens in burger gegaan. Ze veranderde van een paradijsvogel in een zwarte kraai.” Volgens Duyvetter en Roza waren economische overwegingen voor de laatste draagsters van ondergeschikt belang geworden: “Als men een streekkostuum wérkelijk mooi vindt, heeft de vrouw er heus wel financiële offers voor over om het te blijven dragen.”72
Waar het dragen van burgerkleding aan het begin van de 20ste eeuw op Urk nog vernieuwend en onderscheidend was, zou die op Urk in de loop van de twintigste eeuw steeds meer de norm worden. Het dragen van klederdracht werd daarentegen steeds meer een uitzondering.73 Voor de laatste generatie dragers maakte het kostuum deel uit van de groepsnorm en -identiteit. De dragers voelden zich tegen de achtergrond van inpoldering en modernisering waarschijnlijk gesterkt in het vasthouden aan de traditionele kleding, al was het alleen al om zich te onderscheiden van de polderbewoners.74 Als Urker vrouwen alsnog besloten over te stappen op burgerkleding, werd dan niet altijd geaccepteerd en gewaardeerd binnen de kring van mede-draagsters. Aan de andere kant leverde het vasthouden aan de dracht ook wel tot onbegrip van jongere generaties Urkers in burger .75 Buiten de kring van mede-dragers konden

Afbeelding 23. Modieus in bontjasje, links
Trijntje Korf-Hakvoort en rechts
Tiemetje Kramer-Snoek. (Collectie VvU)
de laatste dragers echter ook rekenen op kritiek, en werden zij soms bespot door jongere generatie Urkers in burger.76 Waar in andere plaatsen wel gemakzucht intrad, hielden de laatste Urker dragers vast aan het volledig kostuum.77 Hoewel er uiterlijk geen drastische wijzigingen meer werden doorgevoerd, onderscheidden jongere generaties of sommige godsdienstige stromingen zich soms nog wel op detailniveau.78 Wel werden tradities rondom rondom de rouwdracht steeds minder strikt nagevolgd. En stapten sommige draagsters over van gebreide kousen op nylonkousen, of van traditionele muilen naar praktische zwarte schoenen met lage hak. Ook hier bepaalde de heersende groepsnorm hoe ver men ging. Puck: “Als een aanpassing werd afgekraakt door mede-draagsters, zag je het nooit meer terug.”
Als in de jaren 70 een bloeiperiode voor de Noordzeevisserij aanbreekt, het ‘Wonder van Urk’, trekken sommige vissersvrouwen de stoute schoenen aan en kopen een bontjasje van nerts. (zie afbeelding 23) Het jasje wordt ingekort tot boven de boezelrand en vervangt de ‘Zeeuwse’ of gehaakte schouderdoek. De statusverhogende jasjes worden ’s zomers naar Til van der Werf in de Zwolse Diezerstraat gebracht om in een kluis op temperatuur te worden bewaard.
Van daagse naar gelegenheidsdracht
Na de Tweede Wereldoorlog zouden er op Urk praktisch geen nieuwe dagelijkse drachtdragers meer bij komen. Alleen tijdens speciale gelegenheden waren
nog jongere generaties Urkers in dracht op straat te zien, zoals tijdens het traditionele Pinksterweekend, koninginnedagen, vlaggetjesdagen en ter gelegenheden van festiviteiten zoals de viering van het 1000-jarig bestaan van Urk in 1968.79 Maar ook deze gewoonte verloor aan populariteit. Hoewel de laatste dragers en koren in dracht belangstelling van buitenstaanders oogstten, was de aandacht voor het Urker kostuum in de jaren 70 van de vorige eeuw tot een nieuw dieptepunt gedaald.
In 1986 trof men in Urk nog 258 inwoners in dracht aan: 180 vrouwen en 78 mannen. Slechts 2 procent van de Urker bevolking liep nog in kostuum.80
Het Urker weer in de etalage
Een nieuwe generatie lokale pioniers, waaronder een opvallend aantal vreemden, begon zich in deze periode te realiseren dat Urk iets bijzonders aan het kwijtraken was. Kennis rondom het maken en dragen van het kostuum begon te verdwijnen. Het was deze bewustwording die hernieuwde aandacht voor de klederdracht in gang zou zetten. In 1983 organiseerden Afke Korten en Greetje Leystra met overgebleven collectegelden een speciale dag om de Urker dracht te promoten. Opeens verscheen een groepje vrouwen, dat normaal in burgerkleding liep, in het Urker op de markt. Zowel niet-dragers als dragers keken er raar van op. Bettie Weerstand: “We werden er ook wel een beetje om uitgelachen, zo van: ‘die willen zeker ook wat’.” Hoewel het initiatief niet meteen aansloeg, was een belangrijk zaadje geplant. Later voegde Puck van der Zwan er zijn succesvolle klederdrachtshow mét wedstrijdelement aan toe, waarmee de jaarlijkse Urkerdag op Pinksterzaterdag definitief een succes werd: steeds meer Urkers durfden hun dracht weer met trots te tonen.81
In 1985 organiseerden Bettie Weerstand, Mine Kramer en Riemde Weerstand voor het eerst een naaicursus voor kinderkleding via Stichting Buurtwerk Urk. Met hulp van Dinie Koffeman werden de patronen en beschrijving in een boekje uitgegeven.82 Mede dankzij de populariteit van Urkerdag was er weer behoefte om de ambachten rond het maken van Urker pakken aan te leren.83 Ook ver-



schenen er enkele publicaties over de tradities, geschiedenis en technieken rondom de Urker dracht, en begon een groep enthousiastelingen deel te nemen aan klederdrachtshows tijdens evenementen in het gehele land. Ondanks de groeiende aandacht voor de dracht was Urk ook een belangrijk stuk immaterieel erfgoed aan het verliezen: de populatie dagelijkse drachtdragers kelderde hard achteruit. Op 1 januari 2000 waren er nog maar 46 vrouwen en 16 mannen over. In 2012 overleed de laatste Urker man in dracht: Albert van Veen (1914 - 2012), beter bekend als Appien Snel. In 2015 overleden de laatste twee vrouwen, Dirkje Romkes-de Boer (1916-2015) en Hinkien Koffeman-Korf (1922-2015), bijzonder genoeg beiden op dezelfde dag, 8 januari. (zie afbeelding 24)
Heropleving zet door
Sinds de eeuwwisseling ‘leeft’ de klederdracht weer onder nieuwe generaties Urkers. Urkerdag groeide uit tot een populair jaarlijks evenement waarop jong en oud zich massaal en groos in traditioneel kostuum hult. Deze dag symboliseert niet alleen de heropleving van de dracht maar ook de trots en verbondenheid binnen de gemeenschap. Naast Urkerdag kent Urk sinds 2005 een ander evenement waarin dracht een belangrijke rol speelt: Urk in Wintersferen.84 (zie afbeelding 25) Vanaf 2013 wordt jaarlijks een historisch thema
geïntroduceerd en uitgebeeld. De ruim tweehonderd deelnemende figuranten worden uitgedaagd werk- en historische kleding te reconstrueren, waarmee de interesse in oudere drachten toeneemt. Daarnaast spelen koren een belangrijke rol in het behoud van het Urker goed. Ook internationale aandacht, zoals het fotoproject van Jimmy Nelson, heeft bijgedragen aan een bredere waardering van deze traditie.85
De toename van het aantal gelegenheidsdrager bevordert de maakcultuur. Naaisters hebben wachtlijsten en oude ambachten, zoals het vervaardigen van sieraden en oorijzers, worden weer opgepakt.
Het aantal Urkers dat anno 2025 een pak in de kast heeft liggen, is niet precies
bekend. Schattingen van kenners lopen uiteen van 1.000 tot 2.000 mensen, inclusief kinderen. Een dertigtal mensen draagt het pak op zondag naar de kerk. De Urker klederdracht die ooit gewoon en alledaags was, wordt tegenwoordig weer als bijzonder en waardevol beschouwd.86 De herwaardering van de traditionele dracht komt voort uit een hernieuwde bewustwording van de gedeelde Urker identiteit en historie, gecombineerd met een sterk ervaren gemeenschapsgevoel. De eeuwenoude traditie heeft nieuw leven gekregen als cultureel symbool, een brug tussen het verleden en het heden, waarbij nieuwe generaties zich blijven inzetten voor het behoud en doorontwikkeling van dit unieke erfgoed. ■

‘Schoone vrouwentypen en zeer krachtige mannengestalten’
De blik van buiten
“Die kledij is in al zijn soberheid een der mooiste, welke waar ter wereld ook gedragen wordt.” Zo bejubelde folklorist Dirk Jan van der Ven in 1920 de Urker dracht, die zich volgens hem onderscheidde in ‘eenvoudige echtheid’.I Hij echode het oordeel van schilder en kostuumhistoricus Theo Molkenboer. “Dit is een van de voorbeelden van het aesthetisch geheel in onze Kleederdrachten verkregen wordt als mooi ras en mooie kleedij samengaan”, schreef deze in 1917 onder een portret van Geertje Romkes-Brouwer.II
Van der Ven en Molkenboer waren in de eerste helft van de 20ste eeuw belangrijke promotors van klederdracht. Waarom waren zij zo uitgesproken positief over de Urker dracht? Dit had te maken met hun ideeën over ras en volkskarakter, maar wellicht ook met het enthousiasme waarmee Urkers deelnamen aan nationale klederdrachtevenementen.
Volkskundigen gingen er tot de Tweede Wereldoorlog veelal uit van het bestaan van een eigen en authentieke plattelandsbeschaving, waarin veranderingen werden gezien als aantasting en verbastering.III De favoriete ‘dragers van het levende volks-ideaal’ waren die van de ‘Frieschen stam’, namelijk die van Friesland, Urk, Volendam en Zeeland.IV Deze drachten hadden ‘iets hoogers dan het gemiddelde volks-ideaal wijst, die meer geestelijke ontwikkeling en aspiraties verraadt’. Het Friese ras blonk volgens Molkenboer uit in ‘voortreffelijk-
I Van der Ven, 259
II Molkenboer, frontispice
III Bank & Buren, 77
IV Molkenboer, 109
V Idem

Een verlegen Neeltje Snoek op het Klederdrachtfeest in 1913. (Collectie NOM)
heid en schoonheid’ vergeleken bij andere Nederlanders.V
De drachten van andere ‘stammen’ daarentegen konden bij Molkenboer op weinig waardering rekenen.VI Deze deden de
‘natuurlijke vormen van het lichaam’ geweld aan, wat leidde tot een ‘aesthetische platheid en houterigheid die een hoofdkenmerk is van dit minder fraaie ras’.VII De stap tussen hun volkskundige opvattingen en racistisch getinte vooroordelen was klein.VIII
Prachtig hulletje
Het eiland Urk werd door de eeuwen heen als ‘zeer afgelegen’ en ‘geïsoleerd’ omschreven, wat het idee dat hier de ‘voorouderlijk’ en ‘oer-Hollandsche’ dracht en gebruiken als in een museum bewaard waren gebleven, versterkte.IX
Molkenboer zag de Urkers als ‘fraai en gezond van bouw’, met ‘bijzonder schoone vrouwentypen en zeer krachtige mannengestalten’. Zij worden ‘geleid door het natuurlijk instinct’ om gezien te willen worden. De kostuumhistoricus roemde met name de vrouwen: ‘Zoo er vrouwen zijn die de Hollandsche dracht weten te dragen, dan zijn het die van Urk’. Een goed voorbeeld vond hij ‘de wijze waarop de Urker-vrouw haar kleine maar prachtig hulletje draagt.’ De kuiltjes in de wang als gevolg van oorijzer en spelden, deed ‘de natuurlijke charme van het gezicht nog meer … doen uitkomen’.
Molkenboer concludeerde: “Men behoeft werkelijk niet naar Parijs te gaan, om zekere geheimen van het vrouwen-toilet te leeren doorgronden. Een Parisienne zou van een Urkersch visschers-meisje nog heel wat kunnen leeren.”X
VI De indeling van klederdracht in Friese (noordwestelijke), Saksische (oostelijke) en Frankische (zuidelijke) invloedssfeer, naar de Germaanse stammen die zich hier oorspronkelijk gevestigd zouden hebben, bleef nog tot ver in de 20ste eeuw geldig. Vooral op het platteland zouden de oorspronkelijke stammen in nog betrekkelijk zuivere staat voortleven, was de opvatting
VII Molkenboer, 211
VIII Verhoeven et al., 78. Van der Ven werd samen met zijn vrouw in november 1946 gearresteerd wegens vermeende collaboratie en na anderhalf jaar gevangenschap vrijgelaten
IX In een 16de-eeuwse beschrijving kan gelezen worden dat de Urkers ‘ghewent zijde te leven buijten het geselschap van andere menschen’ en enkel schepen die voor de kust voor anker gaan te zien krijgen (Guicciardinni, L., 1567). Door de eeuwen heen werd deze opvatting overgenomen in reisbeschrijvingen. Socioloog Plomp concludeerde in 1930 dat door het dienen en de visserij dat het contact met de vaste wal ‘niet gering’ was (Plomp, 107)
X Idem, 198
Wijde Urker costuums
De positieve houding kwam wellicht ook voort uit de enthousiaste deelname van de Urkers aan Molkenboers’ Feest in Nationale Kleederdrachten. Hij organiseerde dit voor Koningin Wilhelmina op 12 september 1913 in Amsterdam en wist zo’n 600 mensen in 100 verschillende drachten op de been te brengen. In de Urker Courant van 30 augustus was een bericht van de organisatie te lezen: ‘Het is waarlijk maar niet zoo een pretje of een verkleedpartij. […] iedere provincie moest er trotsch op zijn zo goed mogelijk voor den dag te komen’.XI Urk was al in de ban van het op handen zijnde Onafhankelijkheidsfeest, maar naast enkele dienstmeisjes uit Amsterdam meldden zich de volgende personen aan: ‘G. Snoek met vrouw en dochtertje; H. Snoek met vrouw en 2 kinderen; Joh. Verhoeff, Alb. Hakvoort, Alb. van Urk en Chr. Verstelle, A. Kagei, Gr. Nentjes.’XII
Het feest van een groot succes. Er waren zoveel mensen op de been dat de politie hardhandig moest ingrijpen. Het Algemeen Dagblad vergeleek het defilé en de opstelling van de drachten als een ‘breede antieken prent’ in de omlijsting van ‘mondaine menschen en moderne huizen’. De koningin had voor elke groep een persoonlijk woord. Het feest werd afgesloten met een gezamenlijke maaltijd en spontane volksdansen, de ‘wijde Urker costuums naast de typische Brabantsche kledij’.XIII Molkenboer fotografeerde een aantal deelnemers, waaronder Albert (van Inte) en zijn nicht Hendrikje Hakvoort en het echtpaar Hessel Snoek en Tiementje Snoek-Post. Een verlegen lachende Neeltje Snoek ging zowel in zondagse dracht als in feestdracht op de foto, compleet met een nieuwe, witte kraplap met hartje, initialen en het jaartal 1913.
Schilderschoone dracht
In 1919 reisden de Urkers opnieuw af naar een nationaal spektakel. Van der Ven organiseerde van 3 tot 5 september 1919 en rond het Openluchtmuseum het Vaderlandsch Historisch Volksfeest. Het hoogtepunt was een folkloristische stoet van 108 kleder-

Albert Hakvoort (van Inte) en zijn nicht Hendrikje Hakvoort worden gefotografeerd tijdens het Klederdrachtfeest in 1913. (Collectie NOM)
drachtgroepen, geïnspireerd op de aloude allegorische of historische optocht. In drie dagen tijd kwamen er ruim 400.000 bezoekers op af.
Van der Ven schreef in 1920 dat hij de Urker bevolking ‘niet genoeg dankbaar’ kon zijn hun ‘waarlijk verrassende deelneming’. In de aanloop meldden voormannen Albert
van der Horst, Tjeerd Hoekstra en een zekere Gnodde steeds meer deelnemers. Klaas Ras stelde zijn motorbotter beschikbaar en diverse gezinnen besloten met hun eigen botter naar Arnhem te varen. Ds. Oosterhuis stelde in Arnhem zijn huis open voor vrouwelijke deelnemers. En zo groeide het gezelschap uit tot een ‘tijdelijke volksverhuizing’.XIV
Tijdens het drie meter lange defilé toonden de Urkers in ‘fieren trotsch’ zich met hun ‘logische schilderschoone dracht, een harmonisch geheel vormend met hun Zuiderzee-botters’. De duizenden toeschouwers reageerden op de Urker deelnemers met ‘kreten en hoezee’s’. Met name het ‘vervaarlijk blazend Urker muziekgezelschap’ bracht ‘heel wat vreugde in Arnhem’, aldus Van der Ven, met de ‘dikke’ dirigent Gerrit Snoek, zo weggelopen uit Van der Helst ‘Schuttersmaaltijd’.XV
Tijdens de optocht waren drie Urker wagens te zien: de ijsvlet met mannen ‘gehuld in glimmend-gele Zuid-Westers’, de vishandel vertegenwoordigd door speetsters en inpaksters en de visserij vertegenwoordigd door nettenboeters. Volgens Van der Ven waren de ‘knapste meiskes met starende droomogen en pienterste vrouwen’ op de wagen gezet. Op de ‘plattelandstentoon-

NOM)
XI Urker Courant, 30 augustus 1913
XII Urker Courant, 13 september 1913
XIII De feestweek, Algemeen Handelsblad, 13 september 1913
XIV Van der Ven, 260
XV Idem, 259-260

stelling’ was een volledig gemeubileerd
Urker huisje te vinden, een ‘imitatie … uit 1639’, compleet met een Urker gezin, volgens de organisator ‘een der grootste onder de vele attracties’.XVI Snoek liet Van der Ven na afloop weten dat de bezoekers ‘arg vrindelik’ waren: “We worden ok niet nao eroepen of naaeskrèwd of bespot om oenze … ouderwetsche kliederdracht, zoo as dat nog welders gebeurt in angere ploazen.”XVII
De organisatie bood de Urker fanfare een zilveren medaille aan voor ‘prestatie boven andere groepen’; het VVV van Arnhem overhandigde Vereniging Visserijbelangen een medaille voor de mooiste wagens.
Levend gemusealiseerd
In 1930 werden de Urker voor de derde keer opgetrommeld, dit keer voor de Zuiderzee
Visscherij

Tentoonstelling in Enkhuizen. Hier werd van 25 augustus tot 6 september, twee jaar voor de afsluiting van de Zuiderzee, ‘voor ’t laatst’ een beeld van ‘’t gansche visschersleven’ getoond. Ook dit nationale feest trok honderdduizenden bezoekers. Vooral het nagebouwde vissersdorp, inclusief Urker huisje met ‘echte’ bewoners, werd druk bezocht. Het werd het oudere
XVI Vaderlandsch Historisch Feest, Arnhemsche courant, 3 september 1919
XVII Van der Ven, 261
XVIII F. Wieringa, Een cultuur valt droog (Enkhuizen 1998), 57
echtpaar Visser af en toe teveel; ‘moeder’ kreeg fooien toegestopt maar wilde deze niet aannemen.XVIII
De eerste van de vier ‘dagen’ stond in het teken van Urk. Een demonstratie van de ijsvlet viel in het water omdat de organisatie geen ijs had geregeld.XIX Het comité kreeg wel haar ‘folkloristisch zangspel’: een optreden van Valerius en mannenkoor Excelsior. Op vrijdag 5 september voeren Urker vissers en hun gezinnen per botter naar Enkhuizen om deel te nemen aan de vlootschouw ter ere van Koningin Wilhelmina. Deze werd door slecht weer afgelast - dat vonden de Urker deelnemers niet erg.XX
Toen in 1950 het Zuiderzeemuseum werd opgericht, wilde directeur Siebe Jan Bouma net zo’n ‘levend’ dorp, met ‘den besten vissers’, inclusief die uit Urk. Een ‘Mensen-Artis’, noemen critici het idee. Het idee ging in 1954 in de prullenmand. Bijna waren de Urkers, in hun ‘voorvaderlijke’ dracht, - levend en wel - gemusealiseerd.XXI
Confectie verovert het eiland
De toon was gezet. Voor en tijdens de inpoldering heerste er onder erfgoedbeschermers en romantici grote zorg over het verlies van de Zuiderzeecultuur. Filmmakers, schrijvers en journalisten zeilden naar Urk om de verdwijnende eilandcultuur vast te leggen. Thomas, tevens secretaris van het Landelijk Comité tot Behoud van de Zuiderzee en voorzitter van de stichting Redt Volendam, betreurde het zeer dat de ‘oude bekoorlijke dracht’ uit het zicht verdween: “Confectie verovert het eiland. Bank na bank… zoodat er geen jongen, geen meisje meer is in Urker dracht! En zelfs de jongedochters, die elders juist het langst vasthouden aan eigen costuum, omdat zij weten, dat het haar flatteert, gaan de een na de ander in burger, ‘in politiek’, zooals ze dat noemen, kleeden zich met ‘Parijsche’ jurken, zijden kousen, dragen gepermanent haar.”XXII
Volkskundigen reisden af naar Zuiderzeegemeenschappen om ‘die groepen, die een eigen karakter vertonen’ beschrijven
XIX A. Tervooren, De Zuiderzee-Visscherij-Tentoonstelling te Enkhuizen, Nieuwe Haarlemsche Courant, 30 augustus 1930
XX Idem, 66
XXI Oost & Post, 28
XXII Thomas, 66- 67

De Urker fanfare luistert tijdens het Volksfeest in 1919 de voorstelling van een Marker bruiloft op. (Collectie NOM)
voordat het te laat was. In een publicatie van over de Zuiderzeevissers, ‘een soort van volksstam op zichzelf’, omschreef Alie van Wijhe-Smeding de Urkers in 1938 als ‘knap van uiterlijk’ en ‘rank, blank en blozend’: “Onder de manslui zijn wonderlijk veel krullebollen, onder de meisjes en vrouwen treft men ware schoonheden aan.
Ook hun dracht is stemmig mooi, losser en ongedwongener dan de Markerdracht die houterig maakt.” De hulletjes omschreef de romanschrijfster als ‘een listig vrouwen-bedenksel’.XXIII
Het Openluchtmuseum en later het Zuiderzeemuseum verzamelden ‘in een race tegen de tijd’ historische en eigentijdse kledingstukken.XXIV Was men op Urk ook bezorgd over het verlies van klederdracht en andere vormen van erfgoed? In 1909 was op het eiland een eenvoudige ‘Urker kamer’ ingericht, waar naast huisraad, houtsnij- en borduurwerk en de knipkunst van ‘Jantje
in de Knipper’, een pop in Urker dracht te zien was.XXV
In 1919 liet Tjeerd Hoekstra aan Van der Ven weten dat hij de inhoud van het Urker huisje in Arnhem over wilde brengen naar een ‘bestaand zeer oud vissershuis’.XXVI Dit kwam niet van de grond. In de crisistijd (jaren 30) maakte zich vooral zorgen over de economische gevolgen van de inpoldering. Sijtje Woort-Westerneng opende in deze periode haar ‘Museum van Urker Kleeding’. Het zou echter nog tot 1965 duren voordat een permanente Urker oudheidkamer werd ingericht.XXVII De belangstelling voor het lokale erfgoed bleef na de inpoldering beperkt; een groot aantal historische woningen verhuisde naar het Zuiderzeemuseum. Landelijk was inmiddels sprake van een tegenbeweging. De verregaande vercommercialisering van de Volendammer dracht, in reclames neergezet als hét beeld van de Nederlander, begon te irriteren.
Moderniserend Nederland wilde er niet mee geïdentificeerd worden.XXVIII Optochten zouden volgens critici leiden tot een ‘banale maskeradevertooning’ die de nog levende dracht ‘tot iets belachelijks’ zou maken.XXIX De hoogtijdagen van klederdracht als symbool voor nationale eenheid en solidariteit waren al voor de Tweede Wereldoorlog voorbij.
De bewonderende blik stond haaks op die van de inpolderaars, die in de jaren 40 de Urkers ongeschikt achten voor een bestaan in de drooggevallen Noordoostpolder. Hun negatieve blik heeft ongetwijfeld invloed gehad op het zelfbeeld van de dragers.XXX Het contrast tussen de Urkers en zorgvuldig geselecteerde polderbewoners kon – ook qua uiterlijk - bijna niet groter zijn.XXXI Vrouwen die in de polder werkten en winkelden, gaven de voorkeur aan minder opvallende burgerkleding.XXXII Het toenemende toerisme leidde tot ergernis onder mensen die niet gefotografeerd willen worden. Bovendien kampte Urk in de naoorlogse periode met een gebrek aan stoffen en een tekort aan kundige makers, wat samen met de opkomst van goedkope confectiekleding de klederdracht minder aantrekkelijk maakte.
De blik van buiten werd minder positief. Het zou enkele decennia duren voordat de Urker gemeenschap de klederdracht opnieuw zou omarmen, als drager van lokale identiteit en cultureel erfgoed, dit keer als gelegenheidsdracht.
XXIII Meertens & De Vries, 344
XXIV Een uitdrukking van Zuiderzeemuseum-medewerkster Hijlkema. Zij bezocht Urk regelmatig om het verdwenen kinderkostuum, historische schoenen en andere kledingstukken op te sporen of na te laten maken
XXV Oost & Post, 19
XXVI Van der Ven, 260
XXVII Bogerd et al., 248. Deze collectie groeide uit tot Museum Het Oude Raadhuis, voorzien van een permanente klederdrachttentoonstelling
XXVIII De Jong, 450
XXIX Verhoeven et al., 81
XXX De Urkers worden in onderzoek van de Stichting voor Bevolkingsonderzoek in de Drooggelegde Zuiderzeepolders omschreven als ‘pienter … niet-ouderwets’ maar ook ‘lui’, ‘emotioneel en zwaartillend’, ‘schijnheilig’, ‘gebrekkige realiteitsmenschen’, ‘niet-commercieel’, met ‘iets kinderlijks’ en bang voor modernisering’ genoemd (Brouwer & De Vries, 48 en 49)
XXXI De tegenstelling werd benadrukt door de Stichting voor Bevolkingsonderzoek in de Drooggelegde Zuiderzeepolders, die de oude Zuiderzeebewoners niet onverdeeld positief omschreef en de nieuwe ‘Homo Zuiderzeelandicus’ zag als ‘zelfbewuste vooruitstrevende wegbereiders, maatschappelijke voortrekkers’ (Brouwer & De Vries, 44)
XXXII In Urk lopen alle vrouwen onder de dertig ‘in polletiek’, Algemeen Dagblad, 3 oktober 1964
Van verloren erfgoed tot museumcollectie ‘Oud is kapot en vies’
Verzamelaars en collectiebeheerders hebben veelvuldig hun frustratie geuit over het gebrek aan bewaardrang onder de Urkers. In 1962 had Riet Hijlkema, wetenschappelijk medewerker van het Zuiderzeemuseum, veel moeite om de oude dracht nauwkeurig te reconstrueren. Met behulp van een zilversmid wist ze historische zilveren schoengespen te bemachtigen. Mariap van Urk-Koffeman naaide voor haar een historisch kinderkostuum, gebaseerd op de beschrijvingen van oudere plaatsgenoten.I
Ook in Volendam was amper belangstelling voor ‘oude gebruiken’ en verdween alles wat uit de mode raakte of niet langer bruikbaar was ‘in zee’, aldus de museummedewerker. Heel anders was Hijlkema’s ervaring op Marken, waar zij ‘dozen vol 18de-eeuwse kleding’ aantrof.II
Ouderwetse rommel
Ook verzamelaar Herman Roza concludeerde in 1968 dat Urk weinig op heeft met ‘ouderwetse rommel’ en er ‘afgezien van wat zevenkleurige en zwartwit-gestreepte rokken’ en wat zilver- en goudwerk niks bewaard bleef. Weinigen konden zich de kinderdracht met boezels met pofmouwtjes en kapertjes met kraaltjes nog herinneren en slechts een enkeling droeg nog een geplooide skort naar het Avondmaal.III Roza stond versteld ‘van de onverschilligheid van de Urkers ten opzichte van de historie van de dracht’. “Ze worden er niet warm of koud van”, concludeerde hij. Het viel hem op dat mannen beter dan vrouwen, met hun belangstelling voor de nieuwste mode, zich de dracht van hun ‘bessien’ konden herinneren.IV
Roze, zelf een verzamelaar, noteert dat opkopers naar Urk kwamen om waardevolle stukken op te kopen. Anno 1968 waren stukken ouder dan een kwart eeuw amper nog te vinden, met uitzondering van sieraden. In de jaren 60 deed men kledingstukken minder snel van de hand - misschien omdat de ambachten toen aan het verdwijnen waren?V
Volgens Jacco Hooikammer, conservator Nederlandse streekdrachten en documentalist bij het Nederlands Openluchtmuseum (NOM), heerste in gemeenschappen als Staphorst, Urk en Volendam de opvatting dat ‘oud is kapot en vies’ en dat men zich liever richtte op de tegenwoordige dracht. Kledingstukken werden intensief gedragen, gewassen en versteld, en raakten uiteindelijk zo versleten dat men zich er niet langer in wilde vertonen, laat staan dat ze aan een museum werden aangeboden als representanten van hun dracht. Daarnaast speelde ruimtegebrek een rol: er was simpelweg onvoldoende plek om alle kleding van voorouders te bewaren.VI

Objecten in de collectie van NOM met de klok mee: paarse ‘paaskraplap’ met initialen RVV, rok van gebloemde stof, rokkien met zilveren knopen en originele karpoes (m.u.v. kraplap van voor 1898).
Dankzij de inzet van verschillende verzamelaars en hun Urker connecties zijn er in Nederlandse collecties toch enkele historische stukken bewaard gebleven. Het gaat om Collectie Overijssel, Nederlands Openluchtmuseum, Zuiderzeemuseum en Museum het Oude Raadhuis.VII
Collectie Overijssel
De collectie van Collectie Overijssel (CO - voorheen Historisch Centrum Overijssel) bestaat grotendeels uit schenkingen en aankopen van particulieren uit de jaren tachtig. CO beheert de collectie Urker dracht voor de gemeente Zwolle. Deze bestaat uit 108 objecten, waaronder 55 kraplappen, 7 schorten (boezels) en diverse rouwstukken. Hoewel Urk sinds 1986 deel uitmaakt van de provincie Flevoland, is deze collectie in Overijssel gebleven, waardoor zij daar tegenwoordig een enigszins vreemde eend in de bijt vormt.VIII
Nederlands Openluchtmuseum
De collectie Urker kleding en sieraden die beheerd wordt door het
I D.J. Dijs, ‘Voor de geheugens gaan zwijgen moet de race tegen de tijd gewonnen zijn’, Friese Courier, 7 juli 1962
II Idem
III Duyvetter & Roza, 167-168
IV Idem, 168-169
V Duyvetter & Roza, 166-169
VI Interview met Jacco Hooikammer op 11 juli 2024
VII Helaas is de wervingsgeschiedenis van de meeste objecten niet volledig en ontbreekt de exacte datering
VIII Volgens schriftelijke informatie van Collectiebeheerder Rixt Zuidema
Openluchtmuseum (NOM) bestaat uit 267 objecten, waaronder 37 19de-eeuwse kledingstukken.IX
De collectie bestaat uit drie delen:
1. Collectie 1898
Deze collectie is in 1898 verzameld voor de tentoonstelling ‘Nationale Kleederdrachten van harer Majesteits onderdanen’ in het Stedelijk Museum van Amsterdam. De tentoonstelling was onderdeel van het feestprogramma rond de inhuldiging van koningin Wilhelmina op 6 september 1898. De tentoonstelling toonde aangeklede poppen in klederdracht, gegroepeerd volgens de toen gangbare indeling in Saksen, Franken en Friezen. De kledingstukken en sieraden waren geleend uit de verschillende plaatsen. Na afloop van de tentoonstelling werd zo veel mogelijk materiaal aangekocht. De aangeklede poppen werden rijkseigendom; na afloop van de tentoonstelling opgesteld in het Rijksmuseum. In 1916 werden ze overgebracht naar het in 1912 opgerichte Openluchtmuseum in Arnhem. Helaas leed deze collectie zware schade tijdens de Tweede Wereldoorlog en konden slechts enkele honderden stukken worden gered.X
Urk werd in de tentoonstelling in 1898 vertegenwoordigd door zes poppen, gepresenteerd als ‘Saksisch Frankische Friezen’: visser zondag (geen afbeelding bekend), vrouw zondag, vrouw zware rouw, vrouw in werkpak, jongen en meisje. Van deze 19de-eeuwse kledingstukken zijn er slechts dertig bewaard gebleven. Onder deze unieke objecten bevinden zich een rechthoekige borstlap van oranje-rode baai, schouderdoek van zwarte zijde met ingeweven paarse ruiten, zwarte steekmouwen en een stel zwarte, gebreide mitaines (wintjes).
2. Collectie HM
In 1948 werd door het Comité Verzameling Nederlandse Volksdrachten opgericht, met als doel de vrijwel verloren gegane collectie uit 1898 weer opnieuw bijeen te brengen. Het comité ging er per abuis van uit dat de 1898-collectie aan Wilhelmina had toebehoord. In de verschillende provincies werden sub-comités opgericht. Mariap van Urk-Koffeman was de lokale vertegenwoordiger van Urk. Comitélid Cruys Voorbergh deed voor de oorlog al Urker connecties op en was mogelijk verantwoordelijk voor het uitbreiden en vernieuwen van de Urker kleding. In 1949 werd een tentoonstelling van zeventig poppen aan de inmiddels afgetreden koningin Wilhelmina gepresenteerd. De zogenoemde HM-collectie is eigendom van de Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau. De collectie is door deze stichting in permanente bruikleen aan NOM gegeven.
3. Rijkscollectie Jaren 50-70
De objecten die het NOM als museum sinds 1942 verzameld zijn rijks-
IX Het totale Domein Kleding van NOM bestond op 20 november 2024 uit 28.788 objecten, waarvan 19.540 streekgebonden kledingstukken, sieraden en accessoires. Hiervan zijn er 267 afkomstig uit Urk.
X Volgens informatie van Hooikamer werd het goud- en zilverwerk opgeborgen in een bankkluis in Arnhem maar deze werd geplunderd. Sommige waardepapieren uit die kluis doken na de oorlog op in landen als Canada. De kleding ging deels naar een restauratieatelier in Amsterdam en bleef bewaard en deels naar Kasteel Doornenburg, wat grotendeels verloren ging. Er werd beweerd ‘dat de Duitschers de fraaie oude kleederdrachten eenvoudig in de grachten van het kasteel hebben gesmeten’ (Provinciale Zeeuwsche Courant, 14 juni 1945). Hiervoor is echter geen bewijs gevonden.




Heimelijke viering van Koninginnedag op Urk in de oorlog, uit tentoonstelling ‘Het platteland rond oranje’, 1973-1974. (Collectie NOM)
eigendom en worden door het museum beheerd. De collectie Urk uit deze rijkscollectie is grotendeels verzameld door kledingconservator Jan Duyvetter (1915-1985) via contacten in diverse gemeenschappen. Van 1947 tot 1979 was ontwerper en illustrator Duyvetter verantwoordelijk voor de klederdrachtcollectie van het NOM. Hij was in 1955 betrokken bij de inrichting van het nieuwe ‘Klederdrachtgebouw’ en introduceerde hier theatrale wisseltentoonstellingen met thema’s als ‘De blijde gebeurtenis’, ‘Kinderen vieren feest’, ‘Handel en wandel’ en ‘Het platteland rond oranje’.XI Hij stuurde zijn Urker leveranciers regelmatig lijstjes met gewenste kledingstukken.
De belangrijkste Urker leveranciers van het museum waren Aaltje Bakker-Korf (13 stukken), Grietje Melk-Snoek (8), Sijtje Woort-Westerneng (67), Mariap van Urk-Koffeman (57), Geert Oost (16) en Arjen en Klaasje Verhoeff (16). Een handvol objecten is geleverd door Klaasje Kapitein-Romkes, Iede van Veen en Puck van der Zwan. Daarnaast zijn er enkele objecten verworven van handelaren en verzamelaars van buiten Urk.
Zuiderzeemuseum
De Collectie Urker Dracht in Zuiderzeemuseum bestaat uit ongeveer 380 objectnummers. De collectie is opgebouwd vanaf eind jaren ’40, in eerste instantie om een algemeen beeld van de Zuiderzeedrachten te kunnen schetsen. Er werd niet biografisch verzameld, met een focus op losse kledingstukken en niet complete garderobes. Hierin speelde Riet Hijlkema een belangrijke rol. De oudste objecten zijn drie 19de-eeuwse vrouwenjaks. Omdat de dateringen uit die tijd zeer ruim zijn, is het niet duidelijk hoe oud de stukken precies zijn.XII
Onder de leveranciers vinden we naast Mariap (4 objecten) en Sijtje (1 object) ook winkelier Geert Oost (10 objecten). Daarnaast leverde Herman Roza 10 objecten. Diverse personen deden incidentele aanbiedingen of schenkingen.XIII
In het buitenmuseum wordt in het ‘Urker buurtje’ door vrijwilligers het leven op het eiland in 1905 via een rollenspel uitgebeeld. Met living history worden de originele bewoners van de gereconstrueerde Urker huizen met hun kleding en verhaal uitgebeeld.XIV
Museum Het Oude Raadhuis
De collectie van Museum Het Oude Raadhuis te Urk wordt beheerd door twee vrijwilligers en bestaat uit 170 objecten (kleding en schoeisel) en 43 sieraden. Een deel van de verzameling komt voort uit de collectie ‘Hulp en Steun’ van de Vrienden van Urk, die in 1978 aan de Westhaven een museum openden.XV Daarnaast ontvangt het museum regelmatig particuliere schenkingen. De oudste objecten dateren uit het begin van de 20ste eeuw. Oudere stukken zijn door particulieren verkocht of gedoneerd aan de collecties van Openlucht- en Zuiderzeemuseum. In de collectie zijn historische pilose mannenpakken, skorten en bovenborstrokken (liffies) te vinden. Wat opvalt is dat deze stukken vaak versteld zijn en voorzien zijn van binnenvoeringen van hergebruikte stoffen.

Objecten in de collectie van Zuiderzeemuseum. (foto Wim Zandbergen)

Een indruk van de collectie drachten, sieraden, stoffen en hoofddeksels in Museum Het Oude Raadhuis.(foto’s LdV)

XI Ockers, 16-23
XII Volgens schriftelijke informatie van Hilde Cammel, Conservator Samenleven
XIII De collectie is deels gedigitaliseerd en te zien op www.zuiderzeecollectie.nl/ en www.beeldbank.cultureelerfgoed.nl, bijvoorbeeld via url https://beeldbank. cultureelerfgoed.nl/zuiderzeemuseum/?mode=gallery&view=horizontal&q=urk,%20textiel&rows=25&page=2
XIV Geurts, 240
XV ‘Er is maar één Urk, zeer bezienswaardig’ , Leeuwarder courant, 23 juni 1979; de collectie van ‘Hulp en Steun’ bouwde overigens weer voort op de oudheidkamer die al eerder op de zolder van de voormalige burgemeesterswoning was ingericht
Drachtverzamelaar Anton Heyboer Pilobroeken als symbool voor de romantiek van het leven
Een van de meest roemruchte klanten in de winkel van Griet van Marij op Wijk 4 – 13 was kunstenaar Anton Heyboer (1924-2005). Hij kocht kleding bij haar, maar ook bij particulieren, via een advertentie in het Urkerland: stoere pilo en een enkele blauwe tussenbroek, wollen skorten en zevenkleurige rokken.
Pas een decennium na zijn dood waren de vrouwen van polygamist Heyboer er klaar voor om de bijzondere collectie stukje bij beetje te verkopen. De kleding kwam – soms via een omweg - terug naar Urk.
Anton Heyboer was in zijn jonge jaren palingvisser op de IJ 348. Hij zou er een levenslange liefde voor schepen aan overhouden. Nadat hij besloten had om de rest van zijn leven in visserskleding te lopen, liet hij deze vanaf 1964 door de Volendamse Geertje Kwakman naaien. Kleding moest voor Heyboer ‘een levens-houding vertegenwoordigen en ook de romantiek van een leven’.I
Duidelijk vissersgoed
Wanneer Heyboer precies naar Urk begon te komen is niet bekend. In 1969 plaatste de kunstenaar een advertentie in Het Urkerland. Uit aankoopbonnen blijkt dat hij kleding overnam van A. van Urk, Sj. Visser en A. de Vries. Af en toe verscheen Heyboer in visserskleding op TV of op krantenfoto’s.
Volgens weduwen Lotti en Joke beviel het Heyboer ‘dat het pilo Urker goed nog steeds duidelijk vissersgoed is’. Zij en de andere ‘bruiden’ droegen de blauwe broeken en baadjes ook graag. Heyboer zelf werkte bij warm weer in een blauwe tussenbroek.II
Tonnen met mottenballen
Lang blijft het stil rondom de collectie van Anton Heyboer. Tot Henk Bakker in 2018 een speurtocht naar een origineel verweerd pilopak begon. “Ik ben heel wat landen af geweest, maar ik kon nergens pilo vinden”, vertelt hij. “Als ik wat in mijn hoofd heb, wil ik het ook hebben. Ik herinnerde me de naam Heyboer en waagde het erop: ik stuurde een mailtje naar de weduwen.” Bakker kreeg al snel een uitnodiging om langs te komen.
Heyboers pakken bleken in goede staat te verkeren; de weduwen bewaarden ze in juten zakken in tonnen met mottenballen. De pakken werden onder familie en vrienden verdeeld.III Bakker realiseerde zich dat de kleding bijna een eeuw oud was en keerde terug naar Den Ilp om historische baadjes aan te kopen. Dit keer bemachtigde hij twee jute zakken met kledingstukken en een rol baadjes-stof uit 1967. Daarnaast kreeg hij de aankoopbonnen mee. In totaal kocht Bakker zo’n 15 pilopakken, 40 baadjes en 25 jassen. Hij kreeg de blauwe werkbroek met verfspatten gratis mee.IV Bakker en zijn vrienden dragen de pakken op Urkerdag en tijdens Urk in Wintersferen. Daarnaast komen ze als vriendengroep een paar keer per jaar in pilo bij elkaar. In 2024 kocht drachtverzamelaar Jankees Goud de collectie rokken van Heyboer aan via Marktplaats. Hij kwam in het bezit van zes zuuvenkleurde rokken en zes historische skorten. Ook deze kwamen weer op Urk terecht, nadat Goud ze doorverkocht aan geïnteresseerden.V
I Volendam, url www.anton-heyboer.nl/art/bio/65-Volendam.html
II Informatie uit email van Lotti en Joke Heyboer, 30 november 2024
III Zoektocht beloond, Het Urkerland, 19 december 2022
IV Interview met Henk Bakker, 12 december 2024
V Informatie van Jankees Goud

Aankoopbonnen van Urker kleding.

Anton Heyboer aan het schilderen in blauwe werkbroek. (Collectie Heyboer)

Verandering, maar niet zonder slag of stoot ‘Ortodoksen’ versus modernen
“Er wandelt nog één onder ons, die de ouderwetsche dracht van kwastjes onder aan de broekspijpen in eere houdt, maar anders hebben wij die allen reeds afgeschaft.” Uit deze beschrijving uit 1895 blijkt dat de Urker dracht, ook al veranderde ze niet ingrijpend, wel continu in beweging was. Vernieuwing ging echter niet altijd zonder slag of stoot.
Naast het verdwijnen van de kwastjes onder de mannenbroekspijp, begon in 1895 ook de lange mannenoverjas (‘die tot aan de knieën rijkt’) en de ‘Urker pet’ snel uit de mode te raken. De bontpet werd inmiddels beschouwd als ‘eigenlijk een heel lelijk soort van stijve pet, met een kwastje eraan’ die alleen nog door ‘enkele oude mannen, kerkeraadsleden en die eenigzins ouderwetsch van aanleg zijn’ werd gedragen. De pet moest het afleggen tegen bontmutsen die ook elders werden gedragen, een vilten hoedje, of karpoes.I Uit deze beschrijving blijkt dat met name ouderen en conservatieven de oude dracht trouw bleven. Daarnaast zullen degenen die zich geen nieuwe kleding konden veroorloven noodgedwongen de ‘ouderwetse’ dracht hebben doorgedragen.
Oereskoenen
Het waren met name de jongeren die verandering opeisten en kritiek vanuit de gemeenschap moesten verduren. Vanuit Staphorst is bekend dat vrijgezelle jongens onderling afspraken om iets nieuws te dragen of iets weg te laten.II Waarschijnlijk gebeurde dit ook op Urk; helaas zijn er weinig getuigenissen bewaard gebleven. Loggervaarders introduceerden de gebreide visserstrui en een aantal van hen - omschreven als ‘zwierige jongelui…losbollen’ - onderscheidde zich door hun karpoes met de strikjes naar voren te dragen.III Toen het inmiddels de gewoonte

Kwastjes aan de broek, bontpet, lange jas en linten onder de hul: 19de eeuwse elementen die al snel als ouderwets worden beschouwd en verdwijnen (details uit schilderijen van Bing & Braet en Van Loon).
was om de strikjes opzij te dragen, stonden die van mannen die het ambieerden diaken of ouderling te worden ‘ortodoks’ soms naar achteren.IV
Loggermannen brachten stoffen en sieraden mee van hun verre reizen en dat gold ook voor dienstmeisjes, die modieuze stoffen, schoenen en panty’s elders aanschaften. Hierdoor moderniseerde de dracht. Willempje Post (1894-1986) had genoeg van haar
I Van Wijngaarden van Rees, Het eiland Urk, Urker Courant, 22 juni 1912
II Verhoeven e.a., 14
muilen en kocht in Amsterdam ‘echte’ schoenen. Het eerste wat moeder Pietertje bij haar thuiskomst zei was: “Och keend, wat ei je nou an, ut likken wel oereskoenen” (“Kind, wat heb je nu aan? Het lijken wel hoerenschoenen”). Willempje bleef de schoenen, die ze veel praktischer vond, dragen.V Sommige dienstmeisjes verruilden de dracht voor burgerkleding. Het is bekend dat sommigen tijdens familiebezoek hun Urker goed tijde-
III De Pater schrijft: “De reden voor de opkomst van de trui … valt te zoeken in de intrede van de Loggervaart… waardoor veel contact ontstond met de Engelsen, Shetlanders en Schotten.” De uitdrukking ‘zwierige jongelui…losbollen’ is van Van Urk. Waarschijnlijk werd dit gebruik geïnviteerd door de ‘Gouden Ploeg’, loggervaarders die tijdens WOI veel geld verdienden met visserij in gevaarlijk viswater
IV Van Urk, 11
V Lucia de Vries, Willempje (13) moet en zal naar Amsterdam (2), Urker Dienstmeisjes, url: https://urkerdienstmeisjes.wordpress.com/2023/08/08/willempje-13-moet-en-zal-naar-amsterdam-2/

Willempje Post op haar nieuwe schoenen. (Particuliere collectie)
lijk aantrokken.VI De kritiek op burgerkleding versus klederdracht is trouwens een van alle tijden.VII
Mes of machine?
De kleinste verandering kon al op verzet stuiten. Na de introductie van de hullenplooimachine bleven enkele bejaarde vrouwen stug de hullen met een mesje plooien. Van Urk schreef: “Onze goede, vrome oudjes, die hierin wereldgelijkvormigheid zagen, hebben tot hun dood toe de handgeplooide mutsen behouden.”VIII Dankzij de machine kwam de hul strakker om het hoofd te zitten. Hierdoor werd het gemakkelijker om lang haar als

Een voorbeeld van doorontwikkeling: ‘de minirok van baadjesstof’. (foto Het Urkerland)
‘dot’ op te steken en deels onder de hul te verbergen. Wellicht werd dit door de ‘vrome oudjes’ als een vorm van ijdelheid gezien, alhoewel het natuurlijk ook met behoud van inkomsten te maken had.IX
Niet alleen jongeren kregen kritiek te verduren. Met name ten aanzien van rouwkleding gold strenge sociale controle. Vrouwen werden naast de doffe, zwarte kleding geacht buiten altijd het rouwhoedje bovenop de hul te dragen, zelfs als ze de was ophingen. In een openhartig interview deelde Jante Baarssen-Schraal haar frustratie hierover.X “Je viel van de ene rouw in de andere,” vertelt ze. “Je zat zes weken achter de lakens en soms liep je wel acht jaar in ‘t zwart. Als je man overleden was ging je na zes weken pas naar buiten en er werd op je gelet. Het was vaak nooit goed wat je deed.” Men werd geacht een week of zes het huis niet schoon te maken. De overgang naar niet-rouw was
moeilijk: volgens Jante gingen sommige vrouwen een paar dagen naar familie aan de wal om daar hun kleurige kleding aan te trekken. Dit hielp henzelf maar ook omstanders om de overgang te accepteren.XI
Striepte minirok
Het conflict tussen rekkelijken en preciezen, modernen en conservatieven, leeft tot op de dag voort. Op Urk wordt volop geëxperimenteerd met nieuwe vormen en materialen, waarbij zelfs een minirok in gestreepte baadjesstof niet wordt geschuwd.XII De ‘rekkelijken’ beroepen zich op het continue veranderingsproces van de Urker dracht. Anderen willen de dracht en het maakproces zoals deze aan het begin van deze eeuw werd gehanteerd, behouden. Om in de toekomst de Urker dracht door de bevolking als geheel te laten ervaren en doen behouden, zijn beide bewegingen onmisbaar.
VI Dit deed bijvoorbeeld Tiemetje Romkes, die in Den Haag een ‘burgerjurk’ kocht, zich in Scheveningen in de plaatselijke dracht liet fotograferen, maar bij familiebezoek haar Urker kleding aanhad (L. de Vries, Het kristallen suikerschaaltje van Tiemetje Romkes, Urker Dienstmeisjes, url: https://urkerdienstmeisjes.wordpress.com/2020/11/04/het-kristallen-suikerschaaltje-van-tiemetje-romkes/)
VII Kostuumhistoricus De Leeuw schrijft: “Over en weer heeft men weinig waardering voor elkaars kleding. Veel mensen uit de hogere standen of uit de stad vinden de streekdrachten die op het platteland worden gedragen lelijk… De plattelandsbewoners laten zich van hun kant echter ook niet onbetuigd en bekritiseren de stadse modekleding. (De Leeuw, 64-65)
VIII Van Urk, 13
IX Als Jan van Loo die met iets nieuws bij zijn bessien aankwam kreeg hij te horen: “Die gien neie moeden acht, ‘oudt em bij z’n ouwe dracht.” (M’n bessien zou zeggen, Urker Volksleven 4de jg. nr. 19, 1975)
X Een gesprek met Jante, de vroegere doodaanzegster, Urker Volksleven, 3de jg, nr. 17, februari 1975
XI De rouwkleding voor mannen verschilde nauwelijks van de dagelijkse dracht; de enige verandering was de vervanging van gouden keelknopen door zilveren. Ook elders droegen met name vrouwen de lasten van officiële rouwgebruiken.
XII Dit blijkt bijvoorbeeld uit een fotoreportage in het Klederdrachtmagazine dat ter ere van Urkerdag 2017 werd uitgegeven
“Het edele en schoone van een stuk handwerk”
Over klederdrachtmakers
In 1939 was hij landelijk nieuws: Nederlands laatste ‘karpoetsenmaker’. Het ging om de hoogbejaarde Albert Woord, die, zo schreef journalist Fred Thomas, al vijftig jaar ‘knippend en stikkend met schaar, naald en palmplaat, het onafscheidelijke kommetje pruimsap op tafel, uit mooi, zwart lamsvel, met goudgeel zeemleer in zijn fatsoen versterkt, de Urker karpoetsen, de Volendammer “mussies” [heeft] gemaakt.’I
Woord was de enige in Nederland die op dat moment nog een karpoes voor mannen op Urk en Volendam kon maken. Op 75-jarige leeftijd maakte hij er nog zo’n honderd per jaar.II Thomas roemde de karpoes als ‘ons nationale hoofddeksel bij uitstek, de oer-Hollandsche zeemansmuts’, die de overwinteraars op Nova Zembla warm hield en waaraan Constantijn Huygens in 1625 in zijn gedicht Scheepspraet aan refereerde.
Het ‘edele en schoone van een stuk handwerk’ van Albert Woord kon bogen op grote belangstelling van de Nederlandse pers en was aanleiding voor een tentoonstelling in het Amsterdamse Gildehuis in december 1940.III Hier werd onder meer het verschil tussen de Urker en Volendammer karpoes uitgelegd.IV De publiciteit wekte de aandacht van de nationaalsocialisten; de karpoes stond in de Tweede Wereldoorlog model voor het hoofddeksel van de Nationale Jeugdstorm.V
Veehouder en kleermaker
Urk beschikte al eeuwenlang over kleermakers en andere makers. Het eiland telde in 1850 bijvoorbeeld elf winkeliers in verscheidene waren en twee schoenmakers; in 1930 telde men naast zeven manufacturiers en vijf schoenmakers veertien personen in vrije beroepen, waaronder klederdrachtmakers.VI
Uit de rechtszaak uit 1665 (zie pagina 3) blijkt dat Urk in de 17de eeuw al een ‘snyder’ kende die de beroepsnaam als familienaam op het eiland liet voortleven. Dat er meer kleermakers waren dan wellicht gedacht wordt blijkt uit genealogische overzichten.VII Daar treffen we Hendrik Harmensz Borger (1771 – 1828), die uitsluitend als kleermaker werkte. Willem Albertsz Brands (1754 -1825) was naast veehouder en voerman ook ‘kleerman’. Pieter Willemsz Brands (1783 – 1865) werkte niet alleen als dagloner maar knipte en naaide ook kleding. Naast lokale kleermakers vestigden zich er zich uit nabijgelegen
I Thomas, 69-70
II Bij den laatsten karpoetsenmaker, Algemeen Dagblad, 6 juni 1940
plaatsen in Overijssel. Evert Kiers Maaskamp (1712 - ?), kleermaker in Vollenhove, trouwde in 1788 met een Urkse en vestigde zich op het eiland. Datzelfde deed Homme Petersz Pereboom (1856 – 1943), kleermaker in Kuinre. ‘Schneider’ Friedrich Otto Carl Werner (1852 –1897) kwam helemaal uit Berlijn; ook hij trouwde een Urkse. Ook buiten Urk, op markten in de grote steden, werden kledingstukken gekocht, zowel tweedehands als nieuw. Kleermakers uit Amsterdam, Enkhuizen en Kampen konden op bestelling leveren. Loggervaarders brachten ook wel kleding en stoffen uit andere landen mee. Handige makers op het eiland konden deze kopiëren of het bestaande vermaken.VIII
Wie zich een kleermaker niet kon veroorloven moest zelf aan de slag. Voor wie het niet aandurfde om de schuur in dure stoffen te zetten was er een knipster. Zij knipte met veel gevoel voor maat en verhoudingen het model uit. Wie dat wel durfde en beschikte over patronen kon zelf aan de slag. Patronen van kinder- en volwassen kleding werden zorgvuldig in linnenkasten bewaard en van generatie op generatie doorgegeven. Volgens echtpaar De Vries heeft de overdracht van deze patronen ‘ongetwijfeld behoudend op de dracht gewerkt’.IX
Adverteren in tijden van concurrentie
In het begin van de vorige eeuw was er waarschijnlijk geen tekort aan makers; er was eerder sprake van concurrentie. Onder hen bevonden zich de nodige weduwen, die het geld goed konden gebruiken. Dit blijkt ook uit advertenties in de Urker Courant, die van 1912 tot 1936 wekelijks verscheen. In de allereerste uitgave, op 6 januari 1912, adverteerde Iede Koffeman met een wervende tekst: “Dames, wanneer ge een prachtig halsje (kraplap), eene blouse of een japon nodig hebt, komt dan … stalen bezichtigen.” De stalen konden ook thuis worden gebracht. Weduwe Keuter adverteerde op 5 november van dat jaar met manufacturen, bontjes, garen, band en sajet. Daarnaast had ze het ‘echte model Urker vrouwenhoedjes’ in haar assortiment.X

III De tentoonstelling kon rekenen op veel media belangstelling (zie bijvoorbeeld Een Urker maakte vijftig jaar ‘karpoetsen’, De Maasbode, 10 december 1940).
IV De Urker karpoes werd van kortharig bont gemaakt en had zwarte strikjes. Het Volendammer ‘mussie’ was 5 cm hoger, gemaakt van sluikharig bont, met groene strikjes (Thomas, 69)
V Lucia de Vries, Karpoes als nationaal icoon, Stichting Urker Uitgaven, url: www.urkeruitgaven.nl/kort-historisch/karpoes-als-nationaal-icoon/
VI Meertens & Kaiser, 256 (naar opgave bevolkingsregister, gemeentesecretarie Urk)
VII Genealogische overzichten van Werkgroep Genealogie, Vrienden van Urk
VIII De Vries & De Vries- Metz, 73
IX De Vries & De Vries-Metz, 74
X Waarschijnlijk gaat om de ‘hullenhoedje’ of ‘Waterlandse hoedje’ van stro met zwarte band, dat deze periode enkel nog in de rouw werd gedragen

Hullenmaakster Trui Snoek liet op 13 september 1919 weten dat ze beschikbaar is voor het ‘maken, stijven en plooien van hullen’. Datzelfde deed Wed. J. Wakker op 29 november van dat jaar. In de krant van 6 oktober 1926 prees Wed. H. Visser (‘bij de school’) haar ‘Echte Urker Mansklompen’ aan. Overigens werd in de krant ook door winkeliers van buiten Urk geadverteerd. A. ter Heide uit Meppel bood op 9 februari 1912 manufacturen als ‘blouse- en japon stoffen en fantasie katoentjes’ aan. Hij gaf aan begin maart naar Urk te komen.
Hullenplooien en muilenmaken
Mariap van Urk-koffeman beschreef in 1955 vijf klederdrachtmakers: de knipster, hulleplooister, karpoezenmaakster, mildemaakster en muilenmaker. Een zekere ‘Marretje van Klaas Pieter’ en Hendrikje Hagendoorn-Weerstand waren de laatsten die met een mesje hullen plooiden, voor 2 cent per stuk. De eerste machinale hulleplooister (‘Aalt van Bouken Willem’) werd opgevolgd door niet minder dan zeven verschillende vrouwen.XI Ook noemt de schrijfster Marijtje Ras, die op latere leeftijd kantklosles volgde en een eigen patroon ontwierp.XII Anno 2025 is Marijtje Hakvoort een van Urks ervaren hullenplooisters.XIII
De maakster van mildes, rijglijven voor de vrouwendracht, was Aaltje Korf-Bakker. Traditionele schoenen, muilen, werden gemaakt door Ide Koffeman, de vader van Mariap. Hij zou worden opgevolgd door drie generaties De Boer: Dubbele, Evert en kleinzoon Klaas, alle drie zeer bedreven in het maken van Urker schoenen.XIV
Daarnaast waren er stiksters, die lint voor de ondermuts en kraplappen met een ‘hartje’ naar keuze borduurden.XV Urk had welgeteld één klompenmaker, Jan Nentjes, maar het houten schoeisel, populair bij mannen en vrouwen, kwam feitelijk uit klompenmakersdorp Liempde. Specialist Sjef Habraken maakte een speciaal Urker model, met stompe voorkant en ruitmotief op de wreef.XVI In 1976 meldde Piet Brouwer (eigenaar van een elektrabedrijf) zich aan bij de kersverse klompenmakerscursus in Enter. Hij behaalde zijn diploma en zou decennialang Urker klompen maken.XVII Lammert Post en Johannes Weerstand snijden nu nog het Urker motief.


Hullenplooisters Aaltje de Boer-Post (links) en Marretje de Vries-Meun. Aole was de eerste die de plooimachine electrificeerde. (foto N.J. Steltenpool, ZZM)
Gewaardeerde makers
Na de Tweede Wereldoorlog nam de belangstelling voor het ambacht af. Toen het Openluchtmuseum in 1971 Sijtje Woort-Westerneng vroeg vijf antieke hulletjes te laten repareren, verzuchtte ze dat de makers in het bejaardentehuis verbleven en de jongeren het niet wilden leren.XVIII
XI De hulleplooimachine betekende volgens Van Urk een revolutie, omdat het hulletje nu ‘zéér strak en sierlijk om het hoofd sloot’. Het eerste exemplaar werd aan het einde van de 19de eeuw door dienstmeisjes uit West-Friesland meegenomen. Wanneer en door wie precies is niet bekend
XII Urk, van, 13
XIII Het Zuiderzeemuseum maakte een mooi filmpje over de hullemaakster, url: https://onh.nl/video/knap-geel-en-kraakhelder
XIV Schoenmaker Meindert Visser publiceerde in 2024 zijn boek over klederdrachtschoenen, ‘Op de voet gevolgd’
XV Roza schrijft: “Daar iedere vrouw niet even vlot was met de naald, waren het vaak speciale vrouwen die kraplappen stikten; er waren zelfs exemplaren met opengewerkt naaldwerk, zodat er motieven van kleine gaatjes ontstonden.” (Roza, 171)
XVI Urreker klômpen, Urker Volksleven, 32ste jg. nr. 2, juni 2005, 23; volgens De Pater gaven jongens die op loggers voeren wel zelfgemaakte kerfsneeklompen cadeau aan hun meisje (De Pater, 44)
XVII Volgens informatie van dochter Liesbeth de Boer-Brouwer
XVIII Correspondentie tussen NOM en Sijtje Woort-Westerneng, 1969-1972, verwervingsarchivaria in bedrijfsarchief Nederlands Openluchtmuseum

Mede om die reden werden de klederdrachtmakers zeer gewaardeerd. Niet voor niets zijn de uitgelichte twee vrouwen in ‘Urk in de twintigste eeuw’ (naast 23 mannen) beiden maaksters. Het zijn Sijtje (zie pag. 50) en Hendrikje Barends, die op onnavolgbare wijze de 26 lapjes stof voor het mannenpak knipte. De methode was een familiegeheim dat van geslacht op geslacht werd overgedragen. Hendrikje nam het geheim mee in haar graf; ze had geen dochter en wilde de knipkunst niet aan derden prijsgeven.XIX Een andere geliefde maker was naaister Riemde Weerstand-Korf. Voor haar kennis en kunde werd ze geridderd en tot Urker van het Jaar verkozen. Riemde rolde in het vak nadat ze als kind een pak voor haar broertje maakte. Ze naaide tot op hoge leeftijd mannenpakken voor visserskoren en stond bekend om haar nauwkeurigheid. Riemde zorgde ervoor dat het ambacht tijdig werd overgedragen, onder andere aan Bettie Weerstand-Koffeman van de Urkerdag Commissie.XX
In 1861 werd door een aantal notabelen een naaischool opgericht om hulp te bieden
XIX Bogerd et al., 340
XX Wij gedenken, Het Urkerland, 21 november 2011
XXI De Vries & De Vries-Metz, 74
XXII Een levend museum van de Zuiderzee, Haagsche Post, 5 december 1942
XXIII Van Urk, 10


Urk-Wakker
aan ‘martelaars der armoede’ en ‘kranken met zakken gedekt’. Van oudsher werd het ambacht echter vooral binnen families van generatie op generatie doorgegeven.XXI Om het verlies van kennis en ervaring rondom het maken van de Urker dracht op te vangen, organiseerde de Stichting Buurtwerk Urk vanaf 1985 de cursus kinderkleding naaien. De organisatie gaf daarbij een handboekje met patronen uit. Anno 2025 bieden diverse naaisters cursussen aan, met name in de winterperiode en voorafgaand aan Urkerdag. De Urkerdag Commissie organiseert daarnaast cursussen in truien en sokken breien. Verloren ambachten, zoals het maken van sieraden en oorijzers, worden - ook door jonge makers - weer opgepakt. Ondanks deze opleving moeten degenen die een pak willen laten maken, doorgaans een jaar wachten tot ze aan de beurt zijn.
Albert Woord overleed in 1942. Zijn dood
werd zelfs gemeld in de Haagsche Post.XXII
Hoe liep het met het uitstervende beroep van karpoezenmaker af?
Mariap deed een sombere voorspelling: “Sterft deze oude fabrikant
Dan is het dragen uit!
Daar zij het mooie vakgeheim
Met ’t moeizaam leven sluit.”XXIII
Gelukkig werd de vervaardiging door de fabriek in Zwolle overgenomen. Tevens wierpen zich twee opvolgers voor de fameuze Woord op: Willempje van Urk-Wakker en Jelle Weerstand. Meer recentelijk leerde Neeltje Bakker zichzelf het vak aan door een oude karpoes uit elkaar te halen.XXIV
Mede dankzij het vakwerk van Woord en zijn opvolgers verdrong de karpoes andere populaire hoofddeksels als petten, viltjes en vilthoeden. Doordat de muts van fijn bont of laken en precies op maat werd gemaakt, werd deze bij vissers- en niet-vissers populair, ook als zondagsdracht.XXV

XXIV Karpoetsenmaakster, Klederdracht Magazine (2017), 21
XXV De Vries & De Vries-Metz, 60; tot de Tweede Wereldoorlog werd de karpoes van fijne geiten- of lamsbont gemaakt, mogelijk ook astrakan, de vacht van een ongeboren lam. Na de oorlog was dit niet langer beschikbaar en ging men over op ruige wollen stof. Deze werd later vervangen door glad laken.
Klederdrachtambassadeur Mariap van Urk-Koffeman
‘Het oude is alles zuiver antiek en Urksch’
“Het oude is alles zuiver antiek en Urksch”, schreef Mariap van Urk-Koffeman (1898 –1966) in 1948 in antwoord op een vraag van directeur Winand Roukens van het Openluchtmuseum. Hij had de dichteres gevraagd welke van de 100-jaar oude stukken die zij had geleverd authentiek waren.
Mariap trad rond de inpoldering op als woordvoerder van de Urker samenleving, als spreekbuis van een verdwijnende Zuiderzeecultuur.I Na de Tweede Wereldoorlog was ze de Urker vertegenwoordiger van het Comité Verzameling Nederlandse Volksdrachten en een belangrijke leverancier van het Openluchtmuseum.
Zij voorzag het NOM in de periode 1948-1958 in totaal van 57 objecten. De leveranties bestonden naast 19de-eeuwse kleding uit rouw-, bruids-, kinder- en kraamkleding. Ook documenteerde ze welke kleding wanneer werd gedragen.II Uit correspondentie in het museumarchief blijkt dat het aanleveren van kledingstukken Mariap niet altijd meeviel.
Een deel naaide ze zelf. Toen ze in 1948 zeer oude kinderkleding op de kop tikte, bleek dat reparatie veel tijd ging kosten.

“Het is druk, doch geeft ongekende voldoening”, schreef ze en ondertekende met: “U dankend voor uw belangstelling in het Urksche volksche, Uw aller, Mariap v. Urk”.
De dichteres stuurde zelf een handgeschreven rekening bij de levering van een set vrouwenkleding. In totaal vroeg zij fl. 287,55 voor twintig items, inclusief muilen, kralen, gouden slot en spelden plus naailoon. In 1948 was kleding nog altijd op de bon. Achter de bedragen vermeldt Mariap het aantal textielbonnen (totaal 80) dat het museum moest ophoesten.
Vlecht van Urkse joffer
In 1955 stuurde het museum twee modelpoppen naar Urk die Mariap diende aan te kleden. “Het te maken costuums komen diverse
specialisten te pas, die op zich zelf reeds zeldzaam zijn,” schreef de dichteres. Ze beloofde ook de hoofden in orde te maken: “Ik geloof zelfs, dat een Urkse joffer bereid was, een haarvlecht op te offeren voor de goede zaak.” Mariap werd geholpen door de winkelier Geert Oost, die voor het terugzenden van de poppen een krat liet maken. Helaas is niet bekend welke genereuze Urkse haar vlecht opofferde, en waar deze is gebleven.
In 1954 legde Mariap vast welke kleding door mannen, vrouwen en kinderen in de verschillende levensfasen en gelegenheden werd gedragen. In 1960 is dit overzicht aangevuld door museummedewerker Riet Hijlkema, naar gegevens van Mariap. Deze documentatie is in bezit van het Zuiderzeemuseum en het NOM.III Hierin deelde Mariap belangrijke informatie bekend uit de overlevering. Zo legde ze het verschil tussen de kleding van vissers en landers uit en de rouwperiodes.IV
In de jaren 50 legde Mariap op haar unieke wijze de verdwijnende ambachten van Urk vast in een boekje.V In ‘Urker ambachten en bedrijven’ portretteerde ze de knipster en maaksters van karpoezen, hullen, middelde (rijglijf) en muilen met foto’s, gedichten en aansprekende teksten. Het skort kreeg als bijzonder kledingstuk een eigen hoofdstuk.
In 1956 werd Mariap - gearmd met Fokke Post - in 19de-eeuwse dracht in het Openluchtmuseum gefotografeerd. In 1964 werd ze geïnterviewd door het Algemeen Dagblad. Haar kinderen bleken niet meer in dracht te lopen. Mariap vond het jammer maar begrijpelijk: ‘[z]o’n kostuum is ook wel een heel onderhoud’, vooral nu er bijna geen makers meer te vinden waren.VI
I Bas Visscher, De strijd van Mariap van Urk, url: https://basvisscher.com/2019/11/05/de-strijd-van-mariap-van-urk/ II Correspondentie tussen NOM en Mariap van Urk-koffeman, 1948-1959, verwervingsarchivalia in bedrijfsarchief Nederlands Openluchtmuseum
III De Pater, 2-3
IV Volgens Mariap waren de broeken van de ‘landers’ nooit gemaakt van laken en hadden ze in de pijp een split en drie knoopjes. Bij de dood van vader, moeder, broer of zus duurde de zware rouw een jaar en zes weken zware rouw, gevolgd door enkele jaren lichte rouw. Bij het verlies van een kind ging men niet meer uit de rouw (Pater, de, 73-74 en 92)
V ‘Urker ambachten en bedrijven’ is in 1955 uitgegeven door de Vrienden van het Zuiderzeemuseum
VI ‘Rita Beukman, ‘Op Urk lopen alle vrouwen onder de dertig ‘in polletiek’’, Algemeen Dagblad, 3 oktober 1965

Het Christelijk Mannenkoor Halleluja (zoals de naam destijds werd geschreven) in 1930 bij de achteringang van de Bethelkerk. De Urker dracht wordt nog dagelijks gedragen. Slechts vier zangers en de dirigent zijn in burger. (Collectie Hallelujah)
‘Het Urker Mannenkoor treedt op in nationaal costuum’
Klederdracht op het podium
Door Tiemen Roos
Urker koren spelen samen met Urkerdag een cruciale rol in het levend houden van de Urker dracht. De koorzang in dracht is niet alleen populair bij het publiek, maar heeft ook een grote invloed op de koorleden zelf. Honderden Urkers, vooral mannen, zouden waarschijnlijk geen ‘Urker pak’ bezitten als ze geen deel uitmaakten van een koor.
Het Urker Mannenkoor ‘Hallelujah’ nam omstreeks 1950 als eerste het officiële besluit om de Urker klederdracht tot koorkleding te bestempelen. Hallelujah is verreweg het oudste koor van Urk. Het werd, onder de naam ‘Oefening kweekt Kunst’, al op 26 januari 1897 opgericht. Destijds droeg vrijwel heel de Urker bevolking nog klederdracht. Op de eerste foto die van het mannenkoor is gemaakt, in 1930, zijn slechts vier van de 44 zangers ‘in burger’, plus de dirigent, school-
meester Gerardus Metz.I De Urker dracht was op natuurlijke wijze tevens de koorkledij. Na 1948, toen Urk over de weg bereikbaar werd, ging het koor onder leiding van dirigent Frits Bode meedoen aan landelijke concoursen. De zingende Urker vissers – de meeste leden verdienden hun brood nog op zee – waren met hun stoere geuzendracht een opvallende verschijning. Maar ook de typische Urker zangstijl viel op: de heldere, lichte klank die het koor tot op de dag van vandaag kenmerkt. Steeds vaker werd het koor gevraagd om optredens te verzorgen.II Op aankondigingen was te lezen dat het koor optrad ‘in nationaal costuum’.
Koorkostuum
In diezelfde periode legden steeds meer Urker jongeren de dracht af, of werden er helemaal niet meer mee grootgebracht. Bestuur
I S. van den Berg en T. de Vries, Kent u ze nog … de Urkers (Zaltbommel 1972), foto 34 II Hallelujah, Het hart in de keel (Urk 1985), 63
en dirigent beseften gelukkig op tijd dat het mannenkoor gebaat was bij een herkenbare uitstraling. En zo werd de Urker dracht, in de mooie zondagse variant, het officiële koorkostuum.
De Urkers waren voortrekkers in Nederland. Koren uit andere plaatsen volgden: het Volendams Operakoor in 1951, het Schevenings Vissersvrouwenkoor in 1954 en de Verenigde Veluwse Koren in 1965. Het Christelijk Mannenkoor Staphorst, dat in 1969 werd opgericht, stapte in de jaren 90 over op de lokale dracht.
Maar vooral op Urk zelf heeft Hallelujah navolging gekregen. Het in 1953 opgerichte Christelijk Urker Visserskoor ‘Crescendo’ zong aanvankelijk in burger maar trok al snel ook de dracht aan. Daarna volgden het Kinderkoor ‘Klein maar Dapper’ in 1967 en het inmiddels opgeheven Urker Vrouwenkoor
‘De Lofstem’ in 1976.III De Mannenzangvereniging ‘Onger Oens’, opgericht in 1988, zong de eerste tien jaar in burger en schakelde toen ook over op de Urker dracht.
Vanaf 1997 kreeg Urk er in korte tijd een reeks nieuwe mannenkoren en -zanggroepen bij, die allemaal in de Urker dracht optreden: het Christelijk Mannenkoor ‘Soli Deo Gloria’ (1997), het Christelijk Mannenkoor ‘Eiland Urk’ (2003) en het Urker Mannenkwartet (2010). De commerciële zanggroepen Urker Mannen Ensemble (1997) en Urker Mans Formatie (2012) zijn initiatieven van elders, maar kiezen ook voor de dracht. Bij elkaar tellen de koren anno 2025 zo’n 400 zingende Urker mannen en jongens plus enkele tientallen meisjes in dracht.
Afnemende kennis
Kenners maken zich wel zorgen over de afnemende kennis onder de dragers en makers. Het model van het mannenpak lijkt te veranderen sinds jongere vrouwen het naaien ervan hebben opgepakt. De broeken zijn wat langer dan eerder en details waar handwerk in zit, ontbreken nogal eens, zoals trinsies en siersteken. Het boorseltjen van het striepte boadjen is niet altijd meer rood. Ook dragen de meeste mannen en jongens geen blauwe tussenbroek meer. Dat komt de uitstraling van de dracht niet ten goede.
Daar staat tegenover dat de zingende mannen ook iets nieuws aan de klederdracht hebben toegevoegd: de versiering op hun doekien, een gouden of vergulde speld, meestal voorzien van een ankertje of een vismotief.IV

Klederdrachttradities passen zich aan de nieuwe tijd aan. Soli Deo Gloria, opgericht in 1997, zingt bij voorkeur ‘op ’t striept’. Ook andere koren die nog niet zo lang bestaan doen dat.

Het Christelijk Urker Visserskoor ‘Crescendo’ op de hoes van een plaat uit begin jaren 60. Het koor zong in een nette broek met een wit overhemd. Slechts vier zangers dragen dagelijks nog klederdracht. Later besloot Crescendo van de klederdracht het koorkostuum te maken.
Opvallend is dat de jongere koren altijd op ‘t striept optreden, dus met het roodwitte baadje als bovenkleding. Het zwarte rokkien of
zwarte boadjen dragen ze niet. Alleen Hallelujah en Crescendo zingen nog in de volledige dracht. Deze twee koren houden zich zelfs nog aan een rouwgebruik: bij de jaarlijkse herdenkingen bij het Oorlogsmonument op 4 mei en het Vissersmonument op de zaterdag na Hemelvaart bedekken de zangers van respectievelijk Hallelujah en Crescendo hun broekstukken achter de klappebaand
De zingende mannen in Urker dracht zijn inmiddels een fenomeen. Naast talloze optredens (ook op radio en tv) verspreiden de koren hun zang via geluidsdragers en audio- en videostreaming. De traditionele zangevenementen op Urk trekken duizenden bezoekers. Dat begon met het Hemelvaartsdagconcert (1968 tot 2019), eerst in de visafslag, later in een sporthal.V Zingen in de Zomer (sinds 1976) en het Urkerdagconcert (sinds 1994) bestaan nog steeds. Zo zorgen de Urker koren ervoor dat de belangstelling voor de Urker dracht levend blijft.

Het Urker Mannenkoor ‘Hallelujah’ in 2009. De foto is op dezelfde locatie gemaakt als de foto uit 1930. Hallelujah en Crescendo zingen als enige van de mannenkoren bij voorkeur in het zwart. (Collectie Hallelujah)
III T. Roos, Het rijkst bekoorde en muzikale dorp van Nederland, in: R. Bogerd et al., 300 IV T. Roos, De karrepoes en het hulletje. In: R. Bogerd et al., 339 V T. de Vries, Er is maar één Urk. Neerlands Volksleven 27, nrs. 1 en 2 (Meppel 1976), 41
Klederdrachtambassadeur Sijtje Woort-Westerneng
“De ouden zitten in het bejaardenhuis en de jongeren moeten het nog leeren”
“Zoals u weet heb ik alles van de klederdracht van vroeger en nu. En dan een verzameling poppen ons hele leven uitgebeelt…” Dat schreef Sijtje Woort-Westerneng (1903-1995) in december 1971 aan kledingconservator Jan Duyvetter van het Openluchtmuseum. Ze leverde het NOM in de periode 1969-1972 in totaal 69 objecten en gaf daarnaast tenminste 20 kraplappen in bruikleen. Ook repareerde zij historische kledingstukken.I
Sijtje was een onvermoeibare ambassadeur van de Urker dracht. Dit kwam voort uit een stukje passie maar ook bittere noodzaak. Zij verloor man en dochter op 34-jarige leeftijd en haar latere, samengestelde gezin bestond uit niet minder dan 14 kinderen.
Onderneemster in de dop
Zoals de meeste Urker meisjes verliet Sijtje op 14-jarige leeftijd het eiland om als dienstmeisje bij een boerengezin in Andijk en een Joodse familie in Amsterdam aan de slag te gaan. Na haar huwelijk met visserman Klaas Wakker ontpopte Sijtje zich als zakenvrouw. Toen haar echtgenoot ziek werd, begon ze samen met hem een handel in stoffen, badlakens en ondergoed. Na zijn overlijden ging Sijtje ook als naaister aan de slag. Ze maakte oliepakken voor vissers en Urker mannenbroeken, bestaande uit 26 stukken, die ze op het oog kon knippen. Met haar tweede man, Teunis Woort, opende ze in Wijk 4 De Magneet, een soort Winkel van Sinkel, waar de meeste benodigdheden voor de Urker dracht te vinden waren.II
Sijtje beheerde een oudheidkamer met materiaal van haar vader, poolreiziger Gerrit Westerneng. Voor de Tweede Wereldoorlog opende ze in de schuur op Wijk 3-73 een ‘Museum van Urker Kleeding’ met als toevoeging ‘Een attractie. In Urker costuum op de foto’.

Sijtje laat haar tentoonstelling van poppen in klederdracht aan wethouder Leendert Brouwer zien. (Particuliere collectie)
Hier toonde ze haar verzameling poppen die alle fasen van de dracht uitbeeldden. Toeristen konden zich in Urker dracht door zoon Gerrit laten fotograferen.III
Sijtje was zeer Oranjegezind. In de loop van haar leven reisde ze vrijwel alle leden van het koninklijk huis achterna om hen een klederdrachtpop aan te kunnen bieden, vaak samen met vriendinnen als Mariap van Urk-Koffeman en Jante Baarssen-Schraal.IV Voor de aankoop van stoffen en kleding kwamen haar contacten met Joodse handelaren – opgedaan als dienstmeisje in Amsterdam - goed van pas. Regelmatig reisde ze, lopend op Urker muilen, per taxi of bus en trein naar de hoofdstad. Onderweg trok ze haar boezel over het hoofd en deed een knippien (dutje). Precies op tijd werd ze weer wakker.
I Correspondentie tussen NOM en Sijtje Woort-Westerneng, 1969-1972, verwervingsarchivalia in bedrijfsarchief Nederlands Openluchtmuseum
II Alie Scheffer, Urker winkeltjes uit vroeger dagen (Urk 2024), 368 - 376
III Interview met dochter Mine Kramer-Woort op 19 augustus 2024
IV Idem

Sijtje aan het naaien. (Particuliere collectie)
Eigen uitgave
Na de oorlog introduceerde Sijtje brokaat in de vrouwendracht, toen ze een handeltje in restanten van cocktail- en avondkleding begon.V Samen met Geert Oost, Jan Marten Gerssen en Abraham Ras vormde ze de ‘Grote Vier’. In samenwerking met Volendammer winkeliers kochten zij stoffen en kleding bij fabrieken op.VI
Haar kennis van de Urker dracht legde Sijtje in 1946 vast in een eigen uitgave, ‘Urker klederdracht’.VIIVIII Hierin beschreef ze de kledingstukken per seizoen. Ook deelde ze overleveringen, bijvoorbeeld dat een vrouw op haar trouwdag geacht werd naast gestreepte onderrokken, acht boven- en tussenrokken te bezitten en zij naar oud Rooms gebruik in de zeven weken voor Pasen een paarse rok en kraplap droeg.
Sijtje concludeerde dat in de Tweede Wereldoorlog, door gebrek aan stoffen, veel Urkers in burger gingen. Zij hoopte dat als de schaarste over was deze mensen het ‘oude costuum’ weer aan zouden trekken. De onderneemster verkocht de boekjes voor 25 cent.
Antieken hulletjes
De bewaard gebleven correspondentie tussen Sijtje en Duyvetter bestaat uit vier series uit de periode 1969-1972. De conservator organiseerde aansprekende thematische tentoonstellingen, met thema’s als ‘Handel en wandel’, ‘Het platteland thuis’ en ‘Feest en vermaak’.IX
Sijtje leverde het museum diverse rokken, kraplappen en kinderkleding, inclusief een paarse rok die volgens Duyvetter goed bij een kraplap uit 1898 zou passen. In 1971 vroeg hij haar om rouw- en paaskleding te leveren, en vijf antieke hulletjes te repareren. Dat laatste viel nog niet mee, schreef Sijtje, want men kon ‘tegenwoordig haast geen hul genaaid krijgen’: “De ouden die het deden zitten in het bejaardenhuis en de jongeren moeten het eerst nog leeren. En de machine om te plooien wil ook niet erg.”
De winkelierster repareerde er twee en liet Duyvetter weten dat ze ‘trommels vol hullen’ had – kon hij die niet beter aankopen?

In het stadhuis van Haarlem wordt Prinses Margriet een Urker pop aangeboden door Sijtje en Jante Baarsen. (Particuliere collectie)
Binnenkort moest ze naar Nijmegen, en dan kon ze wel even met een voorraad in Arnhem langskomen. Het bezoek wierp vruchten af: het museum kocht 23 items aan. Uit een brief uit april 1972 blijkt dat Sijtje ook het een en ander aan het museum cadeau deed. Uit de correspondentie blijkt dat het contact door beide partijen op prijs werd gesteld. Duyvetter bezocht Sijtje op Urk en op haar beurt bezocht de onderneemster zijn tentoonstellingen in Arnhem. De collectiebeheerder had baat bij Sijtjes suggesties, terwijl zij de kans kreeg een extraatje te verdienen. Met Duyvetter deelde Sijtje ook persoonlijke informatie, zoals in een brief uit december 1971: “Mijn man is oktober j.l. onverwachts overleden aan het hart. En zelf al 2x in het ziekenhuis gelegen dagt ik zal schrijven nu ik er nog ben.”
Instant boezel
Na Sijtjes overlijden in 1995 werd haar werk deels voortgezet door dochter Mine. Die zorgde ervoor dat kroonprins Willem-Alexander op Koninginnedag 1994 een Urker baadje aan kreeg. Mine gaf vanaf 1985 naailes bij Stichting Buurtwerk Urk en knipt op 83-jarige leeftijd nog altijd kleding. Van de restjes maakt ze tassen met verschillende elementen uit de Urker dracht. “Als vroeger een klant
om een boezel vroeg, zei m’n moeder: ‘Wacht even’. Ze knipte de stof op het oog, ging achter de naaimachine zitten en tien minuten later lag er een boezel”, vertelt Mine.X Als kind vond ze het vervelend om met haar moeder op stap te moeten. “We namen de eerste bus en kwamen met de laatste terug. Van de ene kelder of zolder naar de volgende”, vertelt ze, “Met die zware zakken vol kleding en stof op de rug liepen we voor schut. Ik nam twee paar schoenen mee, die ik halverwege wisselde, zo’n pijn deed het.” Mine ergerde zich aan de eigengereidheid en rommeligheid van haar moeder. Maar op oudere leeftijd ziet ze ook een andere kant: “Moeder was een uniek mens en heeft veel voor de Urker dracht betekend.”
Nieuwe generatie
Ook de volgende generatie is volop bij de klederdracht betrokken: de winkel werd in 1976 op de Pyramideweg als Wooninrichting Wakker heropend. Deze wordt nu gerund door achterkleindochter Marjolein en haar man Riekelt Brands. Zij verkopen naast kant en klaar goed ook Urker stoffen, in opdracht geweven door ambachtelijke fabrikanten in Duitsland, Oostenrijk en Engeland. Makers kunnen hier ook terecht voor band, lint, knopen en sieraden.
V Voor een voorbeeld van deze stof zie de meisjeskraplap in collectie NOM, https://modemuze.nl/collecties/meisjeskraplap-van-brokaat-urk-circa-1972
VI Bogerd et al., 374
VII Sijtje Woort-Westerneng, Urker Klederdracht (Urk 1964)
VIII In 1988 werd het boekje in iets gewijzigde vorm heruitgegeven door VVV Urk
IX Ockers, 16-23
X Interview met Kramer-Woort
Klederdrachtambassadeur Puck van der Zwan
‘Ik heb er altijd mijn best voor gedaan’
Door Marjanne Romkes-Foppen
Puck van der Zwan (1944) werd als kind uit een Noordwijks vissersgezin al op jonge leeftijd aangestoken met het klederdrachtvirus. In Noordwijk zag hij nog enkele bejaarde vrouwen, waaronder zijn grootmoeder, op zondag in klederdracht naar de kerk gaan. “Ik heb geholpen in Noordwijk het museum op poten te zetten, en daar kreeg ik meteen de klederdrachtafdeling onder mijn hoede.” Ook begon Puck al in Noordwijk met het geven van klederdrachtshows.
In 1967 vestigde Puck zich als onderwijzer op Urk. In tegenstelling tot veel Urkers had Puck als vreemde oog voor de waarde en schoonheid van de nog levende draagcultuur die hij in het straatbeeld aantrof. ”Er liepen toen nog vierhonderd vrouwen in dracht. Het was een aflopende zaak. Wie het volhield werd voor gek gehouden.” Puck zag het belang om de Urker dracht te koesteren: “Bij ons in Noordwijk was dat allemaal al weg.” Op Urk begon Puck meteen met het verzamelen van klederdrachtobjecten. “Er werd op Urk ontzettend veel weggegooid.” Hij kreeg unieke klederdrachtstukken aangeboden, zoals een rouwhoedje. “De mensen zagen dat ik er belangstelling voor had”, aldus Puck.

Puck treedt op met ‘Klein maar dapper’ in het Openluchtmuseum. (Collectie NOM)
Klederdracht voor publiek
Vlak na zijn aanstelling op Urk richtte Puck kinderkoor ‘Klein maar dapper’ op. “Binnen een jaar had ik honderd kinderen in het Urker”. Op een gegeven moment kreeg Puck de vraag of hij ook iets kon doen voor draagsters die graag wilden zingen, maar zich niet thuis voelden in burgerkleding. Voor hen lanceerde hij in 1976 dameskoor ‘De Lofstem’. Al snel groeide het koor uit tot 50 vrouwen in dracht. Het jongste koorlid was 56 jaar, de gemiddelde leeftijd zou de jaren erna snel oplopen. Puck: “Na verloop van tijd probeerden we er ook nieuwe mensen bij te betrekken, maar die moesten wel zorgen voor een Urker pak voor de uitvoeringen.” Met beide koren gaf Puck jarenlang klederdrachtshows, waarbij hij uitleg gaf over de verschillende drachten. “De één droeg het Avondmaalskostuum, de ander de daagse boezel, weer een ander een zondagse boezel, een zwarte doek voor de kerkgang en iemand met een rouwhoed. Sommigen namen een kleinkind mee in dracht. En ze vonden het zelf ook prachtig.” Dankzij zijn betrokkenheid bij De Lofstem heeft Puck de laatste generatie draagsters goed gekend: “Al hun verhalen pikte ik op”. Dameskoor ‘De Lofstem’ zou uiteindelijk precies 30 jaar bestaan, totdat enkele leden van het eerste uur hoogbejaard waren en het niet meer ging.
Urker sieraden
Speciaal voor de kinderen uit het kinderkoor ging Puck slotjes, speldjes en boezelhaakjes maken. “Er waren nog wel oorijzertjes in de omloop en de bessies maakten nog wel kledingstukken, maar sieraden waren er niet meer. Dat is toen een hobby van me geworden.” Puck maakt de sieraden nog steeds voor Urkerdag, en verkoopt ze voor een klein prijsje. ‘Puck goud’, noemt hij het.
Urkerdag
Puck zette zich als klederdrachtambassadeur vanaf het eerste uur in voor de Urkerdagen, en toonde met ‘zijn’ koren de verschillende drachten. “De eerste klederdrachtdagen liepen nog niet. Mensen in het Urker werden bespot”, aldus de ambassadeur. Eind jaren tachtig kwam Puck op het idee van een klederdrachtwedstrijd tijdens Urkerdag, inclusief jury en prijs.
“Toen sloeg het pas aan.”
In de jaren 90 zag Puck de populariteit van de Urker klederdracht verder groeien. Het werd de missie van de klederdrachtgroep om de dracht zo origineel mogelijk te maken en dragen: “Als we dat loslaten wordt het een carnavalsoptocht.” In 1997 stelde hij om deze reden het boek Urker Goed. Urker klederdracht anno 1997 samen Hierin riep hij de Urker bevolking op om de dracht in stand te houden. Het zou uitgroeien tot een belangrijke informatiebron, met aandacht voor historie, rituelen, materialen en technieken. Na een inzet van enkele decennia, moest Puck na de eeuwwisseling wegens gezondheidsredenen een stap terug doen. Anno 2025 verzorgt Puck alleen nog shows op de Urker boot voor met name toeristen. “Ze vinden het prachtig. De mensen zien dan iets echts van Urk”, aldus Puck. Hij is blij met de toegenomen aandacht voor de Urker dracht. “Klederdracht is echt een groepsgebeuren. Als van de vijf vriendinnen twee Urker goed hebben, dan willen de anderen dat ook.”


(rechts) met de Klederdrachtgroep in 2002. (Foto Het Urkerland)
Klederdrachtambassadeur Bettie Weerstand-Koffeman
“Urker dracht is mijn hobby en passie”
Door Marjanne Romkes-Foppen
Bettie Weerstand (1956) groeide op te midden van (over) grootmoeders die in het Urker liepen. Haar passie voor het maken van de dracht werd bij haar oma aangewakkerd. “M’n opoe woonde vlakbij en maakte zelf haar kleding. Ze kleedde ook Urker poppen aan. Ik mocht als kind graag met een leppien in naold in draod bij m’n opoe aan tafel frummelen.” Het was het begin van Bettie’s levenslange inzet voor het behoud, dragen en maken van de Urker klederdracht.

Tijdens een kampweek van Stichting Buurtwerk Urk begin jaren 80 ontstond bij Bettie het idee om een cursus Urker goed maken te organiseren. Hier werd aanvankelijk vreemd van opgekeken. “Ik zei: nu leven de mensen nog die ons kunnen vertellen hoe het moet. Als deze mensen er niet meer zijn, is alle kennis weg.”
Samen met Riemde Weerstand en Mine Kramer (van Sijtje) lanceerde Bettie de cursus, voor maximaal tien deelnemers. “Dat was de eerste keer dat zoiets werd georganiseerd. Voor die tijd maakte Riemde de mildes en het mannengoed, iemand anders plooide de rokken, weer een ander maakte karrepoesen...” Riemde was Bettie’s belangrijkste leermeester. “Riemde heeft zich het vak zelf aangeleerd. Ik had een rijbewijs en ondersteunde haar; we gingen samen om stof.”
De eerste cursus Klederdracht Maken bestond uit 15 woensdagavonden en was een succes: “Er zaten zelfs twee mannen en de vrouw van de dominee bij.” Na deze cursus zouden er vele volgen. “Ik heb het jaren samen met Riemde en Mine gedaan. Op een gegeven moment zijn we ermee gestopt omdat het te druk werd.”
Showen van Urker goed
Begin jaren 80 raakte Bettie betrokken bij het geven van klederdrachtshows buiten Urk. “Een vrouw uit Oldeberkoop was op zoek naar een groepje Urkers die hun dracht wilden laten zien. Opoe wilde wel en charterde haar man en een neef.” Bettie ging mee om te rijden; zelfs haar dochtertje werd voor de gelegenheid in klederdracht gestoken.

De eerste show trok dragers uit plaatsen als Volendam en Marken en was zo’n succes dat ze een jaarlijks vervolg kreeg. “We waren altijd van de partij. Al snel kregen we verzoeken uit andere plekken om ook daar onze dracht te tonen.”
Bettie kwam in die periode in contact met Puck van der Zwan die met dameskoor ‘ De Lofstem’ klederdracht showde.
Ze besloten samen te gaan in de klederdrachtgroep ‘Urker pracht’, die anno 2025 nog steeds bestaat. De groep toont de dracht in plekken en evenementen in heel Nederland, samen met soms wel honderd dragers uit alle windstreken. Na al die jaren is met deelnemers uit andere plekken een nauwe band ontstaan. “Je kent elkaar en komt elkaar steeds weer tegen. Het is één grote familie.”
Aan de wieg van Urkerdag
Bettie was vanaf het begin betrokken bij het ontstaan van Urkerdag, het evenement op Pinksterzaterdag waarop de klederdracht in haar volle glorie wordt gedragen en getoond. Ze benadrukt: “Het is voor en door Urkers. Dus wij geven er zo min mogelijk publiciteit aan.” Mede dankzij Urkerdag is het dragen en maken zeer populair geworden, ook onder Urker jongeren. “In het Urker voel je bijzonder. In ut stot mooi: de dracht maakt je mooier”, aldus Bettie.
Bettie durft wel te zeggen dat ze alle onderdelen van de Urker dracht kan maken. Ze heeft in haar leven steeds nieuwe dingen bijgeleerd. Van pakken en mildes tot kantklossen en hullen maken. “Door mijn klederdrachtconnecties in het hele land kom ik relatief gemakkelijk aan materialen.” Toch is Bettie niet altijd blij met de ontwikkelingen die ze ziet. “Sommige makers beginnen te knaken met Urker goed. Ze maken het niet meer origineel, missen details, weten niet meer hoe het moet. Vroeger sloot het Urker goed nauw aan op het lichaam. Nu zie je van die bolle striepte boatjes in de mannendracht. Wij zijn geen strakke kleding meer gewend, dat wil de nieuwe generatie niet meer.”
Voor hedendaagse makers heeft Bettie een dringend advies. “Kijk goed en vraag desnoods hoe het moet als je een pak maakt. Het hoeft niet gank en vlug. Ik roep op om de originaliteit vast te houden.”

Conclusies
De Urker dracht is een typische volksdracht en wordt daarom nogal eens beschreven als ‘voorouderlijk’ en ‘oer-Hollandsch’. De mannendracht, met getailleerd rökkien en wijde broek zou inderdaad niet misstaan in een 16de-eeuwse setting! De vrouwendracht onderging een grotere verandering, maar ook deze wist een aantal eeuwenoude elementen te behouden, zoals milde (rijglijf), kraplap en hul. De Urker klederdracht, vaak beschouwd als een tijdloos symbool van traditie, blijkt uit dit onderzoek juist een dynamisch fenomeen te zijn. Door de eeuwen heen heeft de dracht zich voortdurend aangepast aan maatschappelijke, religieuze en economische ontwikkelingen. Het idee van een ‘pure’ of ‘onveranderlijke’ Urker dracht is dan ook een mythe. De eerste gedocumenteerde verwijzingen naar Urker kleding dateren uit de 17e eeuw. In gerechtelijke verslagen wordt melding gemaakt van vrouwen met ‘Enkhuizer mutsen’ en ‘blauwe rokken’. Dit wijst op een nauwe band met Noord-Hollandse mode. De 18e eeuw bracht invloeden uit West-Friesland en de Zuiderzeeregio. Pas in de 19e eeuw kan er met zekerheid gesproken worden over een eigen Urker dracht. Kleding werd vaak overgeërfd en hergebruikt, wat wijst op de hoge economische waarde ervan. Testamenten uit de 18e en 19e eeuw tonen hoe kledingstukken en sieraden als waardevolle bezittingen werden beschouwd. Oorijzers, baadjes en dure stoffen waren statussymbolen en erfstukken. De opkomst van fotografie aan het einde van de 19e eeuw geeft ons een duidelijker beeld van hoe de dracht evolueerde. Waar in de vroege 19e eeuw nog rijke, bonte stoffen werden gebruikt, trad in de tweede helft een versobering op. De kwam door de populariteit van de modieuze kleur zwart, onderstreept door opkomend religieus puritanisme. Zwart vormde ook een praktische basis voor breedgedragen rouw, het gevolg van ingrijpende scheepsrampen. In de 20e eeuw zette de uniformering zich voort. Na de Tweede Wereldoorlog verdween de grote variatie in stoffen en patronen. De overgang naar burgerkleding zette snel door: de generatie na 1915 ging niet vanzelfsprekend in dracht. De laatste dragers zorgden ervoor dat de dracht niet ingrijpend veranderde. Wat opvalt in de recente ontwikkelingen is de herwaardering van de Urker dracht als cultureel erfgoed. Klederdrachtambassadeurs, koren en evenementen als Urkerdag en Urk in Wintersferen inspireren makers en gelegenheidsdragers, waarvan de schattingen uiteen lopen van 1000 tot 2000. Wat deze studie vooral laat zien, is dat traditie en verandering geen tegenpolen zijn. De Urker dracht was en is volop in beweging. Wat blijft is haar waarde als brug tussen verleden en heden en tussen oude en nieuwe generaties Urkers.
Eindnoten
1 Klederdracht, Wikipedia, url: https://nl.wikipedia.org/wiki/Klederdracht_(Nederland)
2 De Pater, 3 – 4 en Arnolli et al., 35
3 Stukken betreffende het gerechtelijke ondersoek in de zaak van Liesbeth Jansdr. en haar dochter Geertruyd Albertsdr. te Urk, beide beschuldigd van kindermoord. 1665, Nationaal Archief, Inv. 3.19.55, nr. 23
4 Idem
5 Een voorbeeld hiervan is te zien op de prent ‘Vissersvrouw uit Marken’ van Pieter van den Berge; ook in Hindeloopen droegen jonge vrouwen lange vlechten; De lange vlechten van Friese vrouwen waren volgens schrijver/ dominee Joast Hiddes Halbertsma het bewijs dat zij tot een vrij volk hoorden, sterker nog: de ‘aanzienlijkste ... der Germaanschee rassen’. Dit in tegenstelling tot onvrije volken die bij de oude Germanen hun haar moesten afknippen, aldus Halbertsma (De Jong, 65)
6 Het is interessant om te vermelden dat de opvolger van deze ‘doekendracht’ tot eind 19de eeuw op Marken en Schokland stand houdt, in de vorm van een kokervormige ‘flebs’ ( Arnolli et al., 95)
7 Kleding in de 17e eeuw, Zeven eeuwen zilvergeld, url: https://www.zeveneeuwenzilvergeld.nl/17eeeuw/kleding-in-de-17e-eeuw
8 M. de Brouwer, Historische achtergronden, Kleding in de zestiende eeuw (I) – Mode, kleur en stof, Historiek, url: www.historiek.net/ kleding-in-de-zestiende-eeuw-i-mode-kleur-enstof/134890/
9 In de periode dat Urk eigendom was van de stad Amsterdam (1660 tot 1792) werd het wel regelmatig bezocht door vertegenwoordigers van stadsbestuur en pilotage
10 De Pater, 19
11 De visserskleding bestond volgens Berkhey uit een kort bruin lakens wambuis, met korte mouwen, waaronder een hemdrok, en ruime saaien of laken broek, boven een witte of gestreepte onderbroek. Oude mannen droegen meestal een rode baaien onderbroek. De broeksband had al zilveren knopen, bestaande uit munten (Arnolli et al., 26)
12 Hij schrijft: “Ik kan niet anders zeggen, of ik heb deeze onze Landsgenootten zeer gulhartig gevonden, in alles wat ik met reden van hun kon eischen; zy waren ten uiterste gedienstig en beleefd, met my, zoo over hunne Visscheryen, als over ‘t geen het Eiland mogt betreffen, een heusch verslag te geeven.”
13 Serge is een gekeperde wollen stof waarin strepen of ribbeltjes te zien waren, door de manier van weven.
14 De gevouwen linnen hoofddoek uit de 16e eeuw werd allengs van dunnere stof gemaakt en ontwikkelde zich tot een sierkap die over een ondermuts werd gedragen (bijvoorbeeld in de Hollandse regentendracht) of tot een klein kapje of koker (Hindeloopen en andere Friese plaatsen). Om de kappen in model te houden werd een oorijzer gedragen. In plekken als Marken en Schokland, en mogelijk ook Urk, bleef de
doekendracht nog lang in stand, als ‘fez’-achtige muts (Anolli et al. 94-96)
15 Nederlandse vrouwen dragen in 1772 voornamelijk nog verschillende soorten mutsen, ook wel cornet of kornet genoemd. Deze doorgaans kegelvormige cornetmuts kwam in de 14e tot de 18e eeuw in verschillende vormen voor. Ze werden meestal gemaakt van fijne materialen met stroken van kant of met linten.
16 De Pater, 14
17 Een deel van de prenten van Van den Berge uit het Rijksmuseum is hier te zien: https://www. rijksmuseum.nl/nl/collectie/verzameling/Pietervan-den-Berge-Klederdracht--34c45df2-950446ed-46fd-08dd1ac5e998
18 Kuijvenhoven-Groeneweg, A la mode, Daagse kleding in de stad en op het platteland, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 39(2016), 180
19 Hier komt het Urker woord ‘diezuk’ vandaan
20 Kuijvenhoven-Groeneweg, 180
21 S. Kuus, Een boer en boerin uit Saardam en andere prenten door Pieter van den Berge, Jaarboek Kostuum 2005
22 Rapporten van de onderprefecten van de arrondissementen en van de burgemeester van Amsterdam inzake lichamelijke gesteldheid van de inwoners, opvoeding van de kinderen, voeding, kleding, kapsel, zeden, gewoonten, gebruiken, vermaak, de meest voorkomende ziekten en de bestrijding daarvan, met circulaire en enkele geleidebrieven, 1812, Noord-Hollands archief, inv. nr. 14-325
23 Een armadis mouw is een taps toelopende ondermouw, eventueel afgezet met knoopjes
24 Savoyblauw of Savoy azuurblauw is een tint van verzadigd blauw tussen pauwblauw en maagdenpalm, lichter dan pauwblauw.
25 Deze vrouwendracht werd rond 1850 waarschijnlijk alleen in Emmeloord aangetroffen. In Ens droeg men toen de soberder dracht, die sterk overeenkomt met die van Urk. Zie ook T. de Vries, De klederdrachten van Schokland, Kamper Almanak 1984, url: http:// www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl/klederdracht-DeVries-1984.htm
26 De Urker schetsen van Van Loon zijn hier te zien: bit.ly/4fnqEwg
27 Klaas Post, Echt nep?! 2, Stichting Urker Uitgaven, url: https://www.urkeruitgaven.nl/kort-historisch/echt-nep-2/
28 Bing & Braet, 1857, platen XXXVII en XXXIX
29 Volgens Van Wijngaarden van Rees werd deze zilveren ring tijdens de rouw vervangen door een gouden ringetje
30 Morsmouwen zijn losse mouwstukken die om de onderarm worden gedragen ter bescherming van hemdsmouwen
31 Aankomst van dr. Heynsius op Urk in 1844, gedateerd 1855, door Valentijn Bing (Particuliere collectie)
32 De Leeuw, 90
33 (T)rouwjapon?, Modemuze, url: https://modemuze.nl/blog/trouwjapon
34 De Leeuw, 225
35 De Leeuw, 304-309; hij beschrijft hoe In veel regio’s de kleur van de ascese in de streekdracht gaat overheersen. In Staphorst gaat men zich
tijdens de zondagse kerkgang in het zwart hullen. Op Walcheren kiest men een nieuw type garnering voor de petten der mannen -een doffe klep en een smal lintje-, waardoor deze een stemmiger indruk maken. Deze petten worden ‘dolerende petten’ genoemd. In Huizen verschijnt na de Afscheiding om zich te onderscheiden van de omliggende gemeenten, die deze stap niet hebben gedaan (De Leeuw, 305)
36 Arnolli et al., 9
37 De foto’s van Andries Jager van Urker man en vrouw uit Collectie Rijksmuseum kunnen hier worden bekeken: bit.ly/3VO9RMd
38 Het sjaaltje zal op den duur vervangen worden door het opgerolde zwarte doekje dat eerder tot de rouwdracht van de man hoorde (De Pater, 71)
39 De artikelen van Van Wijngaarden van Rees werden herdrukt in de eerste edities van de Urker Courant op 22 en 29 juni en 6 en 13 juli 1912
40 Uit borstrokken in collecties blijkt dat voor de voering allerlei soorten bonte en geruite stoffen werden gebruikt
41 Dit zullen de zwarte aanzet- om omslagmouwen van gebloemd satijn zijn geweest, die ook na de oorlog nog door enkele vrouwen werden gedragen
42 Bezoek aan een voormalig eiland, Beatrijs, 12 jg. nr. 4, 23 januari 1954, 298-302
43 Sommige vrouwen bleven hun toppe trouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de bekende foto van het gezin van Tiemen Hakvoort van Johan Sasse uit 1910
44 N.J. Boon, Les costumes hollandaise (Amsterdam ca. 1905)
45 Meertens & Kaiser, 194-198
46 Albert Hakvoort (van Inte) is de laatste die nog trots tot na de Tweede Wereldoorlog zijn zilveren gespen draagt
47 Volgens informatie van Evert Weerstand; twee van zijn tantes bleven tot hun dood de pony afknippen. Zijn moeder bewaarde bij het kammen d’r haar voor een buurvrouw met dezelfde kleur haar, die het gebruikte om de dotten op te vullen; tegenwoordig worden stukjes gevulde panty gebruikt om het haar op te bollen
48 In de rouw werden de stoffen vervangen door een doffe versie, die lichter werden naarmate de zware rouw veranderde in lichte rouw. Het goud werd vervangen door zilver en alles wat glom verborgen of niet gepoetst. Het modieuze Waterlandse ‘hullehoedje’ werd tot de jaren 20 dagelijks door rouwende vrouwen gedragen, daarna alleen nog door de aanzegster. Mannen hadden het makkelijker: gedurende de zware rouw bedekten zij de zilveren broekstukken met de broekklep of sloten de broek met behulp van een bandje. Ze droegen zilveren keelknopen en geen trouwring aan de halsdoek. Het onderbaadje was van niet al te lichtgestreepte stof en de kousen waren niet al te opengebreid. De stof laken werd vervangen door tibet (De Pater, 93)
49 De Vries & De Vries-Metz, 73; Van der Zwan, 56; Bogerd et al., 332.
50 Idem
51 Stichting IVIO, ‘Urk. Eiland in de polder’, Actuele Onderwerpen no. 210 (1948) 8; Roza & Duyvetter, 166.
52 Molkenboer, 93-97.
53 Molkenboer, 99 - 100; Interview met Van der Zwan;
54 Op basis van diverse gesprekken, o.a. Interview met Van der Zwan.
55 “Molkenboer, 99-103
56 Molkenboer 100, 236 - 237; Interview met Van der Zwan.
57 Molkenboer, 100-104; K.P.C. de Leeuw, Kleding in Nederland 1813-1920 (1991) 278-283.
58 De Leeuw, 278-283; Molkenboer, 91-93.
59 De Vries & De Vries-Metz, 73; Geurts, 164.
60 D.J. van der Ven en J. Röntgem, De Zuiderzee-film. Folkoristisch Filmwerk in zes afdeelingen (1928) 29.
61 De Vries & De Vries-Metz, 73; Interview met Van der Zwan.
62 De Vries & De Vries-Metz, 73; Van der Zwan, 59.
63 Geurts, 332.
64 Woort-Westerneng; Roza & Duyvetter, 166 -169.
65 Interview met Puck van der Zwan.
66 De Vries & De Vries-Metz, 73.
67 ‘De Klederdracht op Urk’, De Heerenveense koerier, 17 juni 1948.
68 Molkenboer, 100 - 101.
69 Interview met Weerstand; De Vries & De Vries-Metz, 77.
70 Interview met Van der Zwan
71 Interview met Van der Zwan.
72 Duyvetter & Roza, 166.
73 Duyvetter & Roza, 166-169.
74 Idem; Molkenboer, 91-93.
75 Molkenboer, 100-105; Interview met Van der Zwan; Interview met Weerstand.
76 Interview met Van der Zwan.
77 Op de Veluwe en in Groningen gingen sommigen over op burgerkleding en bleven enkel de traditionele hoofdtooi trouw
78 Duyvetter & Roza, 180-184; Interview met Van der Zwan
79 De Vries & De Vries-Metz, 57-77; Roza & Duyvetter, 165 - 169.
80 ‘Klederdracht op Urk verdwijnt’, Trouw, 25 maart 1988.
81 ‘Urker klederdracht lijkt populairder dan ooit en commissie geeft Urkerdag een extra historisch karakter’, Het Urkerland, 8 mei 2024; Interview met Weerstand en Van der Zwan.
82 Stichting Buurtwerk Urk, Urker goed (Urk, jaartal onbekend)
83 Interview met Weerstand.
84 Urk in Wintersferen is een jaarlijks terugkerend evenement waarin het historische oude dorp wordt omgetoverd tot een openlucht theater. Diverse pleinen ingericht met oude ambachten, figuranten en marskramers (www.urkinwintersferen.nl)
85 J. Nelson, Between the Sea and the Sky (Den Haag 2022)
86 Geurts, 332.
Literatuurlijst
• Arnolli, G. et al., Kostuum, Relaties: mode en streekdracht, Jaarboek Kostuumvereniging. Amsterdam 2000.
• Bank, J. & Buuren, M. van, 1900: Hoogtij van burgerlijke cultuur. Den Haag 2000.
• Bogerd, M., et al., Urk in de twintigste eeuw. Urk 2011.
• Braet von Ueberfeldt, J. & Bing, V. Nederlandsche kleederdragten, naar de natuur geteekend. Amsterdam 1857.
• Brouwer, J & Vries, L. de, Zoutzoet. Urk 2006.
• Cruys Voorbergh, Erfenis van eeuwen. Amsterdam 1941.
• Duyvetter, J., & Roza, H. De klederdracht van Urk. In: Heide, G. van der (red.), Duizend jaar Urk. Spiegel der Historie, 3de jg., nr. 5. Zaltbommel 1968.
• Elout, C.K., In kleuren en kleeren. Nederlandsche volksdrachten. Verzameling van driekleurendrukken welke zijn verschenen in het Algemeen Handelsblad. Amsterdam 1942.
• Francq van Berkhey, J. Le, Natuurlijke Historie van Holland, III, l en 2. Amsterdam 1772.
• Geurts, A.J., Urk, de geschiedenis van een eiland. Lelystad 2005.
• Hakvoort, M., & Slooten, J. van, Urk en Amager. In: Odolphus Mare, jg. 2021, nr. 2. URL: https://issuu. com/jelledocumenten/docs/odulphus_mare_2_amager_klein.
• Jong, A. de, De dirigenten van de herinnering. Nijmegen 2001.
• Kuijvenhoven-Groeneweg, L., À la mode: Daagse kleding in de stad en op het platteland. In: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, jaargang 39 (2016).
• Leeuw, K. de, Kleding in Nederland, 1813 - 1920. Hilversum 1993.
• Meertens, P.J., & Vries, A. de (red.), De Nederlandse volkskarakters. Kampen 1938.
• Meertens, P.J., & Kaiser, L. Het eiland Urk. Alphen aan den Rijn 1942.
• Molkenboer, T. De Nederlandsche nationale kleederdrachten. Amsterdam 1917.
• Ockers, B., & Cramer-Duyvetter, W. Beelden van Jan Duyvetter. Arnhem 2000.
• Oost, E., & Post, K., De schilders van Urk. Zwolle 2020.
• Pater. J. de, Op zun Urkers lopen: Ontwikkeling en overzicht van de klederdracht van Urk. Doctoraalscriptie Kunstgeschiedenis. Leiden 1988.
• Plomp, C. Urk: Sociografie van een eilandbevolking. Lelystad 1989.
• Thomas, F. Wijkend Water. Urk 1990.
• Ven, D.J. van der, & Berssenbrugge, H., Neerlands volksleven. Amsterdam 1920.
• Urk, M. van, Urker ambachten en bedrijven. Enkhuizen 1955.
• Wijngaarden, van Rees, D., van, Het eiland Urk. Afl. VIII. In: Geïllustreerd Volksblad voor Nederland, IX (1895), no. 14.
• Verhoeven, D., et al., Klederdracht en kleedgedrag: Het kostuum harer majesteits onderdanen, 18981998. Nijmegen 1998.
• Vries, T. de, & Vries-Metz, W. de, Urk: De bakens worden verzet. In: Schelhaas, H., & Molenaar, B. (red.), Klederdrachten van Overijssel. Zwolle 1982.
• Wagenaar, J., Hedendaagse historie, of tegenwoordige staat van alle volkeren. XVIII. Amsterdam 1750.
• Woort-Westerneng, S., Urker Klederdracht. Urk 1946.
Gebruikte afkortingen
NOM - Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem ZZM - Zuiderzeemuseum, Enkhuizen VvU - Vereniging Vrienden van Urk, Urk
Samenvatting. Wie denkt dat de Urker dracht tijdloos en onveranderlijk is, komt bedrogen uit. Het Urker kostuum veranderde in de loop van de eeuwen voortdurend en ingrijpend. De makers en dragers lieten zich inspireren door stoffen en stijlen uit het Zuiderzeegebied en ver daarbuiten. Net als elders, versoberde de dracht in de loop van de 19de eeuw - een gevolg van modetrends en religieus puritanisme. Koplopers probeerden nieuwe stijlen uit – onder protest van conservatieven. De mannendracht, met het getailleerde rökkien en stoere wijde broek, behield haar 16de-eeuwse profiel. De vrouwendracht onderging een grotere transformatie, maar wist enkele eeuwenoude details te behouden, waaronder milde (rijglijf), kraplap en hul. Al vanaf de vroege 20ste eeuw ruilden Urkers hun vertrouwde kostuum geleidelijk in voor burgerkleding. In 2015 overleden de laatste twee draagsters. De vrees dat het kostuum zou uitsterven bleek ongegrond: dankzij de inzet van actieve ambassadeurs, de Urker koorcultuur en evenementen als Urkerdag en Urk in Wintersferen herleefde de dracht. Klederdracht beweegt mee met haar tijd. Wat blijft, is haar waarde als cultureel icoon - een tastbare brug tussen toen en nu, die, net als de taal, generaties Urkers met elkaar verbindt.
Summary. Anyone who thinks that the Urk costume is timeless and unchangeable will be disappointed. The Urk costume has changed continuously and drastically over the centuries. The makers and wearers were inspired by fabrics and styles from the Zuiderzee area and far beyond. Just like elsewhere, the costume became more sober over the course of the 19th century - a result of fashion trends and religious puritanism. Frontrunners tried out new styles - under protest from conservatives. The men’s costume, with the fitted ‘rökkien’ skirt and sturdy wide trousers, retained its 16th-century profile. The women’s costume underwent a greater transformation, but managed to retain a few centuries-old details, including the ‘mild’ (bodice), ‘kraplap’ (shoulder covering) and ‘hul’ (cap).
From the early 20th century, Urk inhabitants gradually exchanged their familiar costume for civilian clothing. In 2015, the last two wearers passed away. The fear that the costume would die out proved unfounded: thanks to the efforts of active ambassadors, the Urk choir culture and events such as ‘Urkerdag’ (Urk village day) and ‘Urk in Wintersferen’ (Urk in winter atmosphere), the costume revived. Traditional costume moves with the times. What remains is its value as a cultural icon - a tangible bridge between then and now, which, just like the shared distinct language, connects generations of Urkers.
Colofon
Urcker Kronieken is een digitaal magazine van de Stichting Urker Uitgaven waarin op diepgaande wijze onderwerpen over de geschiedenis van Urk worden belicht. Het magazine wordt gepubliceerd op de website: www.urkeruitgaven.nl
Deze publicatie wordt ondersteund door:

Om het werk van de Stichting Urker Uitgaven te steunen en te kunnen doorgaan met het publiceren van de Urcker Kronieken, kunt u een gift overmaken op rekeningnummer NL 32 ABNA 0436429853 (t.n.v. Stichting Urker Uitgaven). Een gift aan de Stichting Urker Uitgaven is aftrekbaar voor de belasting.
Heeft u ook een bijdrage?
We houden ons van harte aanbevolen voor uw bijdrage, ongeacht de lengte hiervan. Neem vrijblijvend contact met ons op om dit te bespreken. Ook reacties op het magazine zijn welkom.
info@urkeruitgaven.nl