10 minute read

Pinksteren

ekriegen hbt?” En misschien wel tegen zijn voornemen in zegt hij: „Weljaat Ester, als een mins een goeie daad wil doen, dan moet je hem daor toch niet van afhouwen?” ,,Ik wist wel, datje’t zo zouwen opvatten”, zegt ze, en nestelt zich tevreden tegen hem aan. „En morgen is het Pinkster, wat zal Ede mooi zijn. Het is alleen jammer dat ze nu nog geen bijpassende muiltjes heeft. Nou moet ze op haar truppen naar de kerk.” Sibbe beseft ineens wat een stijfkop hij toch was door die muiltjes te weigeren. Maar ’t is nu eenmaal gebeurd en de schoenmakerij blijft tot dinsdag dicht. Hij is nog wakker als Ester al lang slaapt. Boven op die plank in de werkplaats mogen voor zijn part die muiltjes nogjaren blijven staan. Zijn nee is nee. Maar, dan zal Ede’s pakje niet gelijk zijn aan dat van Muitertje, het ranke meisje met de fiere kleppergang. En wat is Ede minder, die kan het tegen haar opnemen en moetje nou kunnen zien dat er verschil is tussen baas en knecht? Ziet het famke er nog niet uitnemender uit. Stomkop dat hij was. Te trots ook. Nijdig trapt hij de dekens van zich af. Ester wordt er wakker van en vraagt wat hem beweegt. Hij denkt dat hij te loof is, het was ook zo’n drukke dag. En wat die muilen betreft, daar is Ede toch eigenlijk nog tejong voor, nietwaar. Dan valt hij in slaap, maar zijn gedachten malen als dromen verder.

Het is nog vroeg, maar de Pinksterzon breekt al warm en stralend door. Er gaat al een man door de straten. Je hoort zijn stap niet, want hij draagt zijn pluche pantoffels. Het is Sibbe. Hij glimlacht tevreden als hij naar zijn voeten kijkt. Zo’n Ester toch, ze heeft er rooie bloemetjes op geborduurd. Zo’n wijfke toch. Vreemd die vrouwlui als er liefde in het spel is. De norse trek om zijn gezicht is weggevaagd. Het zal een mooie dag worden en dat zal het jonge volk goed doen. Hij doet even later behoedzaam de deur van de werkplaats open.

142

Hiltje schrikt in de bedstee wakker bij het schurend geluid van de deur en zachte stappen. Het brengt haar van haar stuk. Is het weer de oude verbeelding? Nee, nee, dit is echt. Kordaat stapt ze het bed uit en loopt naar achteren. „Wie is daor al zo vroeg?” roept ze om de hoek van de deur. Bedaard klinkt het: „Ikke, vrouwe, ik hadde wat vergeten”. En meteen opent hij de schuifvan de schoenmakerij. Hiltje plooit haar nachtjak kuis om zich heen en trekt zich terug met de woorden: „Dan is het goed Sibbe. Een goede Pinkster hoor”. ,,Een goede Pinkster, vrouwe”. ’t Was zeker niet veel bijzonders, wat Sibbe vergeten had. Ze kijkt op de klok. Wat is het nog vroeg en wat is het nog stil. Ze zal er nog maar een paar uur rust van nemen. Dat komt een mens na zes drukke werkdagen wel toe. Het is elke dag zo vroeg en nu kan het nog even. Slaap is goed, dan vergeetje je zorgen. Het leven baart al zoveel moeite en verdriet. Ze stapt op de stoel en dan in de bedstee, maar de slaap wil niet meer komen. Dat gaat zo als je een dagje ouder wordt en zoveel lasten meetorst door het roerige leven. Het is of ze in de stilte van de lichte morgen de dingen veel helderder ziet. Dat dichtslaan van de deur heeft ook weer zoveel gedachten in haar wakker gemaakt. Wat zou Sibbe nou vergeten kunnen hebben, dat hij op Pinksterzondag nog nodig had? En die man van haar. Die slaapt als de gerusten in Sion. Het is toch eigenlijk te dwaas om op zo’n mooie morgen op je rug te liggen als de zon al door de ruiten gluurt. Maar de zon verdrijft de pijnlijke herinneringen niet. Ze probeert de giftige pijl, die als vanzelf weer in haar hart drong, eruit te trekken, maar ze kan niet op tegen de grillige wentelingen in haar gemoed. Ze moet liefhebben, liefhebben, maar ze kan niet liefhebben op bevel, zelfs niet al komt dat gebod regelrecht uit den Hoge. Waarom heeft ze nou dat Pinksterkleedje gemaakt voor dat jonk van Ester? En ze weet het: straks zal Muitertje komen en haar meebrengen die ze niet wil zien, niet op zo’n vredige morgen... Hiltje knoopt de banden van haar nachtjak los. Ze kan het in bed toch niet langer uithouden. Het eigenzinnige Muitertje zit haar dwars met haar bemoeiingen. Voelt die dan niet dat ze

143

144 Een knap Urker echtpaar.

Ede liever niet ziet? Ze kan toch haar kleinkind haar zwakke zijde niet tonen? Dan glijdt de vrouw uit bed en schiet de rokken over het hoofd. Voor alle vriendinnetjes van het levendige kind is hier ruimte, alleen, alleen voor die ene niet. En dat kan ze toch niet zeggen? Muitertje’s ogen zouden haar verwonderd en onderzoekend aanzien. Als Hiltje zich kwiek door het huis beweegt, wijken haar zorgen wat. De pittige morgenlucht verkwikt haar en er komt weer spirit in haar leden. Snel plompt ze de aker in de regenbak en vult de waterketel. Ze hangt hem boven het vuur dat nog nagloeit in de haard, rakelt het op en doet er turfen hout bij. Maar zo gauw ze even wachten moet, dringen de gedachten zich weer op. Ze beseft dat ze zo geen Pinksteren kan vieren, zo zonder de liefde die op deze dag de gelovigen moet verbinden. „Het is te zwaar”, mompelt ze, maar dan nemen de beslommeringen van de dag haar in beslag.

Hiltje haalt de zondagse spullen uit de kast, het kerkgoed van haarzelfen dat van Grubbelt. Ze ziet erop toe dat hij er pront uitziet en hij bevestigt de gouden speld achter in haar kerkdoek. Hij maakt haar een complimentje voor haar blozende uiterlijk, maar merkt niet dat het een snel opkomende bios is omdat ze Muitertje hoort binnenkomen, Muitertje en dat kind. ,,Kiek er’s grotemoeder, nou binnen we precies gelik, Ede en ik. Ze het er nou ok nije multjes bij ekriegen.” Het is ofHiltje gestoken wordt en er wordt een loftuiting van haar verwacht. Ook Grubbelt kijkt ineens bedremmeld. Wat is het toch dat hen beiden zo schuchter doet zien naar die twee stralend blije kinderen in hun feestkleren? Wat een vreemde beroering brengen die twee huppelende meisjes toch in de harten van twee mensen van wie de haren al grijzen. Zij zijn toch bekend met de wisselingen van het lot? Met moeite brengt Hiltje uit: ,,Nou, jelui binnen mooi vandage, sjonge, sjonge”. „Van pake”, licht Ede gewillig in, als ze een voet optilt en het muiltje laat glanzen in het licht. Muitertje voegt eraan toe dat Ede er nog niet zo goed op lopen kan als zijzelfen ze stapt als een pauw door de kamer. Grubbelt heeft het terrein intussen aan Hiltje gelaten en zij

145

drijft nu ook de meisjes weg: „Kom an, dan zal ik jelui gauw wat lekkers gieven, en dan naor de kark hoor”. Ja, het wordt tijd. Rondom klinken de Pinksterklokken. Uit alle huizen komen nu de kerkgangers naar buiten. Hiltje en Grubbelt voegen zich bij hen. Links en rechts wordt waarderend gegroet. Ook Bessie komt aanstrompelen. Voor het eerst ditjaar heeft ze haar stoofthuis gelaten. AUeen de Lord blijft thuis en kijkt met een schildersoog naar de bonte stoet die opgaat naar het bedehuis. Het zal deze zondag plaatsen tekort komen. Alle volwassenen hebben vaste plaatsen. De jeugd moet wachten tot die bezet zijn en de kinderen al helemaal. Als de dominee al op de preekstoel staat, komt er nog een hele rij uit de consistorie, met een daar bemachtigde stoel, als het geluk meezat, om die in het trouwhek te zetten. De anderen zullen een plaatsje moeten zoeken in de katheder van de voorlezer of... op de trappen van de kansel. Tot hen behoren Muitertje en Ede. Ze zijn er niet rouwig om. Goed, het is wat griezelig, zo dicht bij de strenge ouderlingen, maar ze kunnen er toch mooi de kerk in kijken. En terwijl de broeders staan te bidden, schuiven de meisjes voorzichtig een paar treedjes hoger. ,,Wat kunen we hier goed zien, he?” fluistert Muitertje, maar dan buigen de kinderen eerbiedig het hoofd, de dominee spreekt de zegen uit. De dienst duurt lang en het is heel wat voor de kinderen om zo lang stil te zitten, maar wat valt er veel te zien. Als ze weer een familielid of bekende ontdekt hebben, stoten ze elkaar veelbetekenend even aan en duiden met het hoofd. Helaas, grotemoeder hebben ze nog niet ontdekt, ze zitten toch nog te laag. Daarom schuiven ze bij het laatste zingen brutaal nog wat hogerop. En ja, dan zien ze haar, en... grotemoeder ziet hen: de glundere snuitjes en de glimmende muiltjes. Als door een slang gebeten schrikt ze op, weer terug in de strijd van die morgen. Het bloed stijgt haar naar het hoofd. Ze grijpt naar de rijen kralen om haar hals en wurmt aan het gouden slot. Dan bevangt haar een lichte duizeling. Nog voor de domi¬ nee de slotzegen heeft kunnen uitspreken, staat ze op en met het kralensnoer in de hand schuift ze langs een paar vrouwen en verlaat door het zijpad de kerk. Ze gebaart naar Grubbelt in een van de banken dat hij haar niet volgen moet. Het huis is niet ver. In de kamer zet ze haar hul op de tafel,

146

gooit haar bovenkleren op een stoel en trekt zich met haar strijd en leed terug in de schemerige bedstee. De Muiter heeft het maar moeilijk met Hiltje, als ze weer eens niet tegen de omstandigheden opgewassen blijkt. Wat er precies aan schort laat ze hem niet merken, al heeft hij wel een vaag vermoeden van wat haar parten speelt. Hijzelfheeft veel minder moeite met het bewaren van het evenwicht dat er bereikt is toen Ester het huis verliet en Sibbe haar ten huwelijk vroeg. Dat Hiltje dat voor elkaar kon krijgen en zo veel gepraat wist te voorkomen! Het heeft nog altijd zijn bewondering. En het mag gezegd worden, dat hij sindsdien in het goede spoor gebleven is om de bereikte vrede niet te verstoren. Ester mijdt zijn woning en hij komt niet in het huisje van de vrouw aan wie hij toch zoveel verplichtingen heeft. Als hij haar eens treft bij Bessie en Inte, voelt hij nog steeds de aantrekkingskracht die van haar uitgaat, en daarom blijft hij dan niet lang plakken. Er staat, zo begrijpt hij wel, voor hem en Hiltje te veel op het spel. Sibbe wil, als het om Ester gaat, ook niets van de baas aannemen, maar bij bijzondere gelegenheden, zoals destijds toen Brechtje naar Kampen werd vervoerd, komt die wel eens royaal uit de hoek voor zijn knecht. En in zijn boekhouding heeft hij Ede niet vergeten, maar dat kan nog niemand weten. Hiltje wil Ester en haar kind liever niet zien, maar dat lukt steeds minder, nu Ester nogal eens bij Bessie en Inte komt helpen en Ede en het Muitertje op de eerste dag van hun schoolgang meteen door dejuffrouw naast elkaar in een bank werden gezet en ze prompt dikke vriendinnen werden. En Muitertje troont haar natuurlijk mee, niet alleen naar moeder Brechtje, maar ook naar grotemoeder om haar de schatten die zij daar bewaart, te laten zien. Dan kijkt ze soms verwonderd op naar haar grotemoeder, omdat die ineens lang zo vriendelijk niet meer is als ze van haar gewend is. Grote mensen, hoe moetje die nou ook begrijpen?

147

This article is from: