Avondrood

Page 1

AVONDROOD

ISBN 90-71521-12-5

© 1994 Stichting Urker Uitgaven Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Avondrood

Bep van Dijk

Stichting Urker Uitgaven, 1994

Inhoud

Begin Advent/Kerstmis

AIs offers die des avonds branden 7 Een stem in de stilte 8

Advent 9 Verwachting 10 Maria 11 Totonsbehoud 12 Kerstfeest zonder woorden 13 Ere zij God 14 Ik kwam met lege handen 15 Plaats voor het Kind 16

Na’t Kerstfeest Biddag Lijdenstijd Pasen

Lied van verlangen 17 Kyrieleis 19 Biddag op Urk 20

En zij ontvingen Hem niet 21 Door zijn striemen is ons genezing 22 Feest in de Lijdenstijd 23 Het is door mij! 24 Ben ik het, Here? 25 Heilig avondmaal 26 Goede Vrijdag 27 Pasen 28 De Emmaiisgangers 30

Hemelvaart/ Pinksteren

De hemel is niet ver 31 Wij hebben een Woord voor de wereld 32 Pinksterfeest 33 Kom met uw Geest 34

4

Natuur en milieu Zomerdroom 1992 35 Herfst in’t bos 36 Wintermorgen 37 Wat een boom mij leerde 38 Lente 39 Avondrust 40 Mijn dorp 41 Gelijk een bloem 42 Spiegelbeeld 43 En toch! 44 A1 is ’t maar een beker koud water 45

Gedichten over: ’t Uitzicht blijft 46 ’t Leven Een open Poort! 47 Geloof Credo 48 Religie Bemoediging! 50 Gods Nodiging 51 Behouden vaart 52 Voor wie het moeilijk heeft 53 De kracht van’t gebed 55 Als de avond valt 56 Uw trouw mijn God! 57 Duur gekocht 58 Mijn Vader 59 Ik weet waar gij woont! 60 Ten laatste zond Hij zijn Zoon 61 Een Wonder 62 Niet zien en toch geloven 63 Een rijke Erfenis (naar Ps. 73) 65 Gods Lichtdrager 67 Meer dan overwinnaars (Rom. 8) 68 De zangers aan de glazen zee 69 Vertrouwen 70 De overspelige vrouw 71 Bekering (Zondag 33 HC) 72

5

A.Is offers die des avonds branden

Wanneer ik graafin mijn herinneringen Dan zijn daar heel veel schatten die ik vind De zonneschijn, de vogels die nog zingen Een roos die geurt, de glimlach van een kind De vrienden die zo vaak dicht naast mij gingen De gaven die U mij hebt toe bedeeld De kind’ren die wij uit uw hand ontvingen Het zachte koelye dat door ’t lover speelt Het lied dat ’k altijd tot uw eer mag zingen De stilte van de avondschemering Het zijn o Heer ontelb’re zegeningen

Die ’k alle uit uw Vaderhand ontving Gij wilt mij altijd met uw zorg omringen ’k Strek aarz’lend naar U uit mijn opgeheven hand Laat dan mijn bee, mijn dank door lucht en wolken

dringen

Als’t offer dat des avonds voor U brandt.

7

Een stem in de stilte

In de stilte van de nacht Als geen stem de rust komt storen Wordt in mij het lied geboren Waar ik al zo lang op wacht.

In de stilte van de nacht. Is in mij een blij ontwaken ’k Weet, geen schrik zal mijn genaken Rond mij is een eng’lenwacht.

In de stilte van de nacht Als mijn ziel aandachtig luistert Dan hoor ik Gods stem die fluistert: “Kind, Ik heb opjou gewacht”.

In de stilte van de nacht. Komt de Here tot mij zeggen Dat ’k mijn zondelast mag leggen Bij het kruis, waar Hij’t volbracht.

In de stilte van de nacht Vlieden angst en schrik en vreze “Hart,je kunt weer rustig wezen Want God heeft aanjou gedacht.”

In de stilte van de nacht Is daar soms het blij beleven “God heeft al mijn schuld vergeven In mijn zwakheid schenkt Hij kracht!”

8

Nu luiden alle klokken

In donk’re winternacht

Zij roepen ons te samen In’t huis waar God ons wacht Want daar wordt telken male De blijmaar weer gehoord Hij komt! om ons te redden Het vleesgeworden Woord.

Nu luiden alle klokken

Met diepe bronzen stem Straks moogt ge Hem begroeten Het Kind van Bethlehem Dan moogt ge met de herders Daar in die donk’re nacht Weer horen hoe God heil en vree Op aarde heeft gebracht.

Nu luiden alle klokken Verkonden wijd en zijd Hij komt, voor wie op aarde Geen woning was bereid Een kribbe was zijn slaapstee Een schamele stal zijn huis En over’t kribbetje viel reeds De schaduw van een kruis.

Nu luiden alle klokken Op hoge blijde toon Bereid, bereid uw harten Hij komt tot u Gods Zoon Hij heeft vol van erbarmen Zich naar ons toegewend Maak in uw hart dan plaats voor Hem Hij komt! Het is Advent!

Advent

Verwachting

Nu leeft in ons hart een verwachten A1 lijkt ook de nacht nog zo dicht God zond in het donker der nachten Naar de aarde zijn hemelse licht A1 waren wij alles verloren A1 heersen nog zonde en strijd Blijf hopen! een Kind werd geboren Het kwam in de volheid der tijd A1 werd Hij gewonden in doeken A1 was ook zijn woning een stal Bij Hem is de vrede te zoeken Want Hij is de Heer van’t heelal De hellemacht heeft Hij verslagen De dood en het grafweerstaan Daarom zal de morgen weer dagen En’t eeuwige leven breekt aan Want eens komt Hij weer, als de Koning Dan komt aan ons wachten een end Dan brengt Hij ons thuis in zijn woning Bereidt dan uw hart -’t is Advent!

10

Toen zij de boodschap van de engel had vernomen Groeide in haar hart geen twijfel, geen verweer Geen angst voor wat haar straks zou overkomen Slechts deze vraag: “Hoe zal dat zijn o Heer?” En’t antwoord kwam: “Gij zijt door God verkoren d’ Immanuel vindt in uw schoot zijn woon En’t heilig Kind dat uit u wordt geboren Is de Messias, is Gods eigen Zoon” Toen heeft zij restloos zich aan God gegeven ’t Werd in haar ziel zo rustig en zo stil Zij legde in Gods handen heel haar leven En boog het hoofd “Geschiedde Heer uw wil” Hoe het ook ging, God zou wel voor haar zorgen De God waarheen haar oog, haar hart zich wendt Hij is de God van heden en van morgen Dus zingt ze blij haar lofzang: “’t is Advent!”

Maria

Tot ons behoud

Er stond een boom in’t stille woud Die was wel honderdjaren oud Men hakte hem om, en van zijn hout Werd eerst een kribbetje gebouwd En toen een kruis tot ons behoud

Want in die kribbe lag het Kind Dat tot het einde ons heeft bemind En mensen weer met God verbindt Daar Hij’t verlorene weer vindt En hellemachten overwint

Want er heeft ook een kruis gestaan Gods Zoon, Hij leed en stierfdaaraan Zo heeft Hij onze schuld voldaan Hij is door dood en grafgegaan Nu neemt God in genade ons aan.

12

Kerstfeest zonder woorden

Ik kon ditjaar geen woorden vinden Om te bezingen in een lied Het heil, de vree, de grote blijdschap Die God inJezus’ komst ons biedt Mijn hart is koud, ik kan niet zingen Van “Eer zij God” en ‘Vrede op aard” Als ’k denk aan al die vluchtelingen Verdreven van hun huis en haard Als ’k zie dat kind’ren honger lijden En zich verkopen voor wat brood Als oorlog en geweld niet ophoudt “O God de nood is toch zo groot” De lucht is zwart, ik zie geen lichtstraal. Geen zon, geen maan, geen enk’le ster Geen licht dat aan de kim komt gloren En Bethlehem is nu zo ver!

Dan klinkt uw stem, “stil kind en luister Ook herders moesten door de nacht

En door het duister heen, gelovend Het woord door de engel hun gebracht Toch hebben zij de stal gevonden En zijn voor ’t Kind terneer geknield Toen werden zij vervuld met blijdschap En door Gods Geest met kracht bezield

Dus alsje tochje lied wil zingenl

Al is het met in’t oog een traan Dan moetje met gebogen knieen De nacht door, naar de stal toe gaan”

Want dwars door oorlog, pijn en honger Is het toch God die overwint Hij schenkt zijn heil, zijn troost, zijn vrede Aan wie geknield heeft voor het Kind.

Ere zij God

Stil staat de nacht boven Bethlehem Nergens klinkt meer een mensenstem Maar als geen mensen zich dan laten horen Wordt in de hemel het loflied geboren

In Efrata’s veld straalt het hemelse licht Herders bedekken vol vrees hun gezicht Engelen laten de blijmare horen ‘Jezus, uw Heiland is heden geboren” Hoor, hoe zejubelen, hoor, hoe ze zingen Hoor, hoe hun lied’ren de hemel doordringen “Ere zij God in de hemel daar boven Vrede op aarde voor hen die geloven Na elke nacht zal de heilzon weer dagen God heeft in mensen een welbehagen”.

Zo werd de boodschap van’t heil ons gebracht Zo gaan de herders met haast door de nacht Want als de boodschap van’t heil is ontvangen Woont er in ’t hart slechts een enkel verlangen Om deze Heiland persoonlijk t’ ontmoeten Hem te aanbidden, geknield aan zijn voeten En Hem te eren als Redder en Koning A1 is een stal slechts zijn schamele woning Ligt Hij als Kind daar gewonden in doeken Vrede in ’t hart is bij Hem slechts te zoeken Ga met de herders dan mee door de nacht Weet, dat aan’t einde zijn licht op u wacht.

14

Ik kwam met lege handen

Nu wil ’k de donk’re nacht door gaan Om heel stil in de stal te staan Om daar mijn Heiland te ontmoeten En neer te knielen aan zijn voeten Waar ’k evenals de wijze lieden Hem mijn geschenken aan mag bieden Dan schiet daar plots’ling door mijn denken Dat ik niets heb om Hem te schenken Want wat wordt er in mij gevonden? Mijn handen leeg mijn hart vol zonden Ik buig mijn hoofd dan schrei ik zacht En wil weer heengaan, door de nacht Niets heb ik, totaal niets voor Hem Doch plotseling klinkt dan zijn stem: “Mijn kind zie mij nog even aan Je hoeft niet ledig heen te gaan Ik weet toch datje van mij houdt

En dat is mij meer waard dan goud Klop in gebed maar op mijn deur Dat is voor mij als wierookgeur Schenk mij in vreugde en in smart Mij al de liefde vanje hart Want deze gaven zijn de schat Die’t hart dat naar mij zoekt bevat En geefje heel dat hart aan mij Dan maak ’k van zonde en schuldjou vrij” Toen knielde ik bij de kribbe neer En sprak: "Neem dan mijn hart o Heer” In ruil voor zonde en voor schuld Werd ik met vrede en heil vervuld.

Plaats voor het Kind

Weer steken wij de kaarsen aan En weer zal daar de kerstboom staan Vol schittering van licht en kleur Die’t huis vervult met dennegeur Wij luist’ren graag naar wat muziek

In deze tijd vanzelf klasiek Ze zijn toch mooi die oude zangen? Er klinkt “Hoe zal ik U ontvangen” Dan wordt het feestmaal toebereid Het huis is vol gezelligheid.

Vol? en ik schrik, o God waar vind Ik dan een plaats voor Hem, het Kind? ’k Zong: “Eer zij God en Stille nacht” Terwijl ik aan veel dingen dacht Nu weet ik plots’ling wat ik mis Hem om wie’t feest begonnen is Dan vouw ’k mijn handen en ik zeg: “O Heer neem wat U hindert weg. Laat me enkel maar de boodschap horen Dat U voor zondaars werd geboren”.

Wie waarlijk Kerstfeest vieren wil Die hoeft alleen maar rustig stil Met de herders door de nacht te gaan Om met hen in de stal te staan Want’t Kind dat naar de aarde kwam Heeft als het ware Offerlam De last van zonde weggedragen Van hen die nederig naar Hem vragen Hij wil toch wonen in de zielen Van hen die bij zijn kribbe knielen.

16

Lied van verlangen

Een liedje zingt er zacht in mij Een liedje van verlangen Naar dennengeur en kaarsenschijn Naar licht en eng’lenzangen Naar hoe wij onder klokgelui Naar’t huis des Heren kwamen En zongen daar bij orgelklank Zo blij: “Komt alien samen”.

Maar ’t feest is al zolang voorbij De kaarsen zijn gedoofd Wordt ergens op de wereld nog Aan “Vrede op aard” geloofd? Toch zingt nog ergens diep in mij Dat liedje van verlangen ’k Zou in die stal weer willen staan Dan hoorde ik de zangen.

De boodschap die de engel bracht “Een Kind is u geboren” Die zou ik soms in donk’re nacht

Zo graag weer willen horen Maar ’k weet dat het onmoog’lijk is ’k Moet verder gaan in’t leven Want was het Kind van Bethlehem Altijd een kind gebleven.

Dan had er daar op Golgotha Nimmer dat kruis gestaan Dan was aan onze zondeschuld Bij God ook nooit voldaan Maar nu, het Kind van Bethlehem Werd ook de Man van smarten Zo baande Hij voor ons de weg. Naar’t Goddelijk Vaderharte.

Hij overwon de dood en ’t graf Niets kon zijn macht bedwingen Nu mag er heel diep in ons hart Weer een nieuw lied gaan zingen Een lied dat als eenjuichtoon klinkt “De Heer is opgestaan” Nujaagt voor ieder die gelooft De dood geen angst meer aan.

18

Kyrieleis

Ontferm U Heer, er wordt zo veel gehuild Uw schone aarde wordt door ons vervuild Er zijn zovelen nog die honger lijden Zo velen die stil naar de afgrond glijden Zo veel die door geweld of marteling sterven En kinderen die dakloos moeten zwerven Wij wenen om’t verloren Paradijs Kyrieleis!

Ontferm U Heer, er is nog zoveel haat En liefdeloosheid, wortel van al’t kwaad Leer ons het daag’lijks brood toch met elkaar te delen Het leed verzachten en de wonden helen Geefwie van al wat liefwas, zijn verdreven Toch ruimte om in vree te kunnen leven En leer ons leven naar uw liefdeeis Kyrieleis

Ontferm U Heer, in’s werelds donk’re nacht Geef ons een hart dat uwe komst verwacht Doe in de duisternis uw heilrijk licht weer gloren Gij werd voor ons als Kind in Bethlehem geboren Leer dan tesamen ons bij uwe kribbe buigen Laat in de wereld ons van uwe komst getuigen Wees onze Gids op heel de levensreis Kyrieleis

19

Biddag op Urk

Wanneer hetjaar zes weken oud is Als ’t buiten regent, sneeuwt ofkoud is Voor dat de visser’t net in zee gooit Voor dat de boer het zaad op’t land strooit Voor dat de bloesem aan de bomen Groeit, waarvan straks de vrucht moet komen Komt zo maar tussen de and’re dagen Een dag waarop wij biddend vragen Om zegen over ’t werk, de plicht Door onze handen trouw verricht Dan luiden in ons dorp de klokken Dan wordt het feestkleed aangetrokken “Biddag op Urk” wie kent het niet? Wij vragen in gebed en lied “Heer zegen ’t werk van onze handen Doe onze schepen veilig landen Laat zee en land ons voedsel geven Genoeg voor ons om van te leven Geefwijsheid hun die ons regeren En hen die onze kind’ren leren Maak Uwe dienaren bekwaam Ons te onderwijzen in Uw Naam Geefzo aan elk van ons de krachten Om plicht en roeping te betrachten Leer ons te saam in vrede leven Wil onze zonden ons vergeven Laat liefde wonen in ons hart Troost waar verdriet is, heel de smart Dan wordt “Biddag” voor ons te saam Een dag tot ere van Uw Naam.

20

En zij ontvingen Hem niet!

Hij reisde naarJeruzalem

Hij wist wat Hem daar wachtte En in’t Samaritaanse land Wilde Hij overnachten Maar toen de avond daalde was er geen die Hem ontving Omdat Hij naarJeruzalem toeging.

Hij reisde naarJeruzalem

Hij wist wat Hij moest lijden Op ’tveulen van een ezelin Kwam Hij er binnen rijden “Hosanna!’’juicht de schare dan Hem toe met blijde stem maar straks klinkt uit diezelfde monden “Kruisigt Hem”.

Hij reisde naarJeruzalem

Hij wist, daar zou Hij sterven Als offerlam voor onze schuld Zou Hij zijn leven derven Om ons te redden gaf Hij daar zijn eigen dierbaar bloed Zo heeft Hij onze schuld geboet.

Hij reisde naarJeruzalem Hij wist zijn uur kwam nader Maar in gehoorzaamheid volbracht Hij gans de wil des Vaders Zo baande Hij voor elk die in geloofvertrouwt op Hem De weg naar’t nieuwJeruzalem.

21

Door zijn striemen is ons genezing

Het Pascha komt enJezus zegt Met weemoed in zijn stem Tot zijnejongeren: “Wij gaan op naarJeruzalem”

Hij weet nu nadert straks voor Hem Het dieptepunt van’t lijden Nu wordt aan Hem vervuld wat eens Profetenwoorden zeiden

Als Man van smarten zal Hij daar A1 onze smarten dragen Om onze zonden wordt Hij straks Bespot, gehoond, geslagen De strafdie ons de vrede brengt Wordt op zijn ziel gebonden Ons hart door schuld verslagen vindt Genezig in zijn wonden Gehoorzaam aan Gods wil zal Hij Die weg der smarten gaan Door ’t offer van zijn dierbaar bloed Wordt aan Gods eis voldaan

In deze dagen wil ik Heer A1 mijn gedachten wijden Aan’t grote werk dat Gij volbracht Door uw verzoenend lijden U dankend voor uw liefde die Ge aan zondaars wilde geven Want door uw lijden en uw dood Schenkt Gij ons eeuwig leven.

22

Feest in de Lijdenstijd

Klokkeklanken in de morgen Roepen ons ter kerk te gaan Waar wij bij het binnenkomen De tafel, wit gedekt, zien staan Nodend klinkt tot ons de roepstem “Neemt en eet, gelooft, gedenkt Hoe door ’t offer van zichzelve Jezus u het leven schenkt”

Aarz’lend reik ik naar de beker Aarz’lend neem ik het brood Wetend, opdat ik zou leven Gaf Hij zichtot in de dood Dan mag ik de boodschap horen Die diep in mijn harte dringt Hoe Hij op de weg naar’t lijden Eerst nog God de lofzang zingt Met die lofzang op de lippen Gaat Hij’t lijden tegemoet

In die zwartste nacht der nachten Klinkt zijn stem nog: “God is goed” ’t Is als hoor ’k die blijde klanken “Looft Gods goedertierenheid” Het mag feest zijn in ons harte. Feest! zelfs in de Lijdenstijd

Het is door mij!

Het was in de hof niet uwjong’re die sliep Het was niet de schare die: “Kruisigt Hem” riep ’t Was ook niet deJudaskus die U verried Niet Petrus die vloekte “Ik ken de mens niet!” Het was niet de ruwe Romeinse soldaat Die U trof met zijn vuist en U spuwde in’t gelaat Het was niet de hand die de nagelen droeg En de hamer, waarmee men aan’t kruishout U sloeg. De doornenkroon niet, die uw slapen verwondde Het waren, O Here, het waren mijne zonden U moest in de diepte der hel nederdalen Om daarmee mijn schulden bij God te betalen Maar U hebt verwonnen de dood en het graf Nu neemt U geen satan de zegekroon af Nu kan zelfs de dood van geen angst ons doen beven Gij leeft! en wij mogen met U eeuwig leven

24

Ben ik het Here?

Heer, mag ’k met uwjong’ren zitten Aan het Pascha ons bereidt

En begeert Gij dit te eten Ook met mij, voordat Gij lijdt Wast Gij zelf, de Heer, de Meester ook mijn vuile voeten rein?

Een van ons is een verrader Heer zou ik het kunnen zijn?

Ja o Here ook in mijn hart Overheerst zo vaak het kwaad

Om een hand vol zilverlingen Doe ’k de zonde, die ’k toch haat Maar Gij hebt voor mij gebeden “Vader ’k wil, dat waar Ik ben Ook diegenen zullen wezen

Die Ik als de mijnen ken” Laat mij dan in uw voetspoor lopen Want de weg naar’tVaderhuis Wordt nog altijd slechts gevonden Langs Getshemane en Kruis

Heilig avondmaal

Zij aten alien het gezegend brood Dronken ontroerd de zwaar bewaasde beker Hun ogen weenden en hun hart sloeg weker En stroomde vol van’s Heren bittre dood Zij zagen zijn gestrekte stille nood En ieder voelde zich ontzet, maar zeker Zijn moordenaar, en als een strenge wreker Zijn blind gezicht met de ogen glazig groot En bonzend vielen op de bange borst De vuisten: Heer, ’k ben schuldig! ik belijd’t! Ik reet Uw zijde op met mijn felle zonden Maar levend in hun midden stond hun Vorst En hun verweende scheemrende oogen konden De glans niet dragen van Zijn heerlijkheid.

26

Goede Vrijdag

De heuvel is zo kaal, zo koud Zo ruw is van het kruis het hout Waaraan de Heer ging sterven Daar hing Hij gans van eer beroofd Opdat een ieder die gelooft Het leven niet zou derven Wie zal beseffen wat Hij leed Toen men daar dobbelde om zijn kleed Moest niet een ieder beven Toen alien hoorden hoe Hij bad Voor wie Hem toch gekruisigd had “Vaderwil hun vergeven” Doch niet slechts die de spijker sloeg ’t Was onze zonde die Hij droeg Voor ons moest Hij zo lijden Hij is tot in de hel gedaald Zo heeft Hij onze schuld betaald Zo kon Hij ons bevrijden Hij heeft onvergelijkelijk lot

De ganse last der toorn van God Voor ons getorst, gedragen “Mijn God waarom verlaat Gij Mij?”

In’t diepste duister horen wij In zielestrijd Hem klagen Maar dan dan wijkt de zwarte nacht Dan klinkt hetjuichend “t is volbracht” De strijd is uitgestreden Dan heeft Hij , eeuw’ge zaligheid Voor wie gelooft, een plaats bereid Met Hem in’t Paradijs, nog heden.

Pasen

Pasen wil zeggen de dood is verwonnen Hebt u die woorden vanJezus verstaan? Ofbent u net zo als eertijds de vrouwen Met specerijen naar’t graf toegegaan? Hoog uit de lucht heeft de Vader gesproken ’t Rolde als een donderslag over de aard’ Die aarde bewoog zich, zij trilde en beefde Dodelijke schrik heeft de wachters vervaard

Een God’lijke hand heeft het zegel verbroken Weg rolt de steen van de deur van het graf God roept wie dood was vol glans weer tot leven Hem die zijn leven voor zondaren gaf Pasen betekent de Heer is verrezen Hij heeft de dood en het grafwederstaan Nu kan geen doodsmacht ons ooit nog doen vrezen Pasen betekent, nieuw leven breekt aan

Ween niet, Maria, kom droog toch uw tranen Zoek bij de doden de Levende niet Is dan uw oog zo verblindt door die tranen Dat gij uw Heer voor de tuinman aanziet? Als ge Hem alleen maar “Maria” hoort zeggen Dan is uw angst en uw twijfel voorbij Niemand heeft ooit zo uw naam uitgesproken Raboeni! Meester. zojuicht gij dan blij

28

Thomas, blijf niet in uw eenzaamheid zitten Voegt u weer bij de discipelenschaar

Zo ge ooit ergens uw Heer zult ontmoeten Thomas, dan is het och zeker wel daar Zie in zijn handen het teken der nag’len Voel in zijn zijde de wond van de speer Dan zal uw twijfel voor goed op de vlucht slaan Want dan belijdt ge “mijn God en mijn Heer”

Was dan het woord van uw Heer niet voldoende? Wat hebt ge u zelfvan veel vreugde beroofd Daarom heeftJezus ook zalig gesproken Wie niet gezien heeft en nochtans geloofd Christenen laat dan uw Paaslied’ren klinken Laat heel de wereld het mogen verstaan “Pasen” betekent, de Heer is verrezen Voor wie geloofd, vangt een nieuw leven aan

De Emmaiisgangers

MetJezus samen, wand’lend op de weg En met hun vragen zich tot Hem gewend Zo heeft Hij hun de schriften uitgelegd Toch hebben zij Hem toen nog niet herkend

MetJezus op de drempel van hun huis Hield Hij zich of Hij verder wilde gaan “Blijfbij ons Heer de dag is reeds gedaald De avond valt, de nacht breekt weldra aan”

MetJezus samen zittend aan de dis Toen zagen zij wie hun de bete bood Want wie zijn hart voorJezus open stelt Herkent Hem in het breken van het brood

Toen was Hij weg, maar brandend was hun hart Zijn opdracht namen zij met vreugde aan En gaven zo de blijde boodschap door De Heer is waarlijk, waarlijk opgestaan.

30

De kernel is niet ver

Toen onze Heer verrees van de aard’ Door al zijnjongeren nagestaard Was’t slechts een wolkje ijl en licht Dat Hem onttrok aan hun gezicht Dat is de troost, die God als ’t leven Soms moeilijk is, ons heeft gegeven Als is Hij van ons heengegaan Hij is niet ver bij ons vandaan Hij laat zijn kind’ren nooit alleen Hij ziet hen door de wolken heen De wolken van verdriet en pijn Van zorg en ziekte en eenzaam zijn Van zonde die van God vervreemdt En’t uitzicht op de Heer beneemt. Zelfs achter’t dichtste wolkgordijn Wil Hij toch dicht nabij ons zijn Want aan Gods rechterzij gezeten Zal Hij de zijnen nooit vergeten En als wij eens na aardse strijd Hem zien in al zijn heerlijkheid Dan vragen wij verwonderd, blij “Heer, was de hemel zo dichtbij?“

Wij

hebben een Woord voor de wereld

Wij hebben een Woord voor de wereld Een boodschap die elk kan verstaan De Heiland Hij komt eenmaal weder Zoals zij Hem eens zagen gaan Zij zijn naar de berg toe gekomen En zien hoe de Meester vertrekt Een wolk neemt Hem weg van hun ogen De handen nog zeeg’nend gestrekt Zijn opdracht klinkt hun nog in de oren Gaat henen en doopt in Mijn Naam Doe ieder op aard’ van Mij horen Ik maak tot dat werk u bekwaam De Heiland zit nu aan Gods zijde Waar Hij voor de zijnen steeds pleit Zijn Geest woont in biddende harten

Die maakt Hij tot dienen bereid Wij hebben een Woord voor de wereld ’t Moet overal worden gehoord Vertellend aan ieder vanJezus

Die voor ons aan’t kruis werd doorboord Dat Woord moet de wereld doorkruisen ’t Moet overal worden gebracht Pas als’t op heel de aarde verbreid is Komt een einde aan zonde en nacht Want dan komt Hij weer op de wolken En ’t eeuwige leven breekt aan Wij hebben een Woord voor de wereld O doe het aan ieder verstaan.

32

Pinkstersfeest

Pinkster, feest van vuur en stormwind Vlam die in het donker straalt Als de Trooster die beloofd was Uit de hemel nederdaalt. Nederdaalt in mensenharten

En dat hart in vuurgloed zet Waar de Geest naar Gods belofte Is gekomen op’t gebed Dan gaan mensenmonden open Zijn voor elkeen te verstaan Sprekend van de grote dingen Die de Here heeft gedaan Mensen worden Gods getuigen ’t Is de Geest die levend maakt En de vruchten zullen rijpen Als het hart is aangeraakt Vruchten van geloof en liefde Vrede, blijdschap, dankbaarheid Want de Geest maakt koude harten Tot Gods lof en dienst bereid Laat dit ons gebed dan wezen

Op het blijde Pinksterfeest “Here, wilt Gij in ons hart toch Komen wonen met uw Geest maak dat hart van liefde brandend Ons geloof is vaak zo klein Maar laat door uw Geest gedreven Heer, ons uw getuigen zijn”.

Kom met uw Geest

Waar is de Geest van Pinksteren gebleven Doorzindert dan die gloed niet meer ons leven Waar is de vlam, is hij gans opgebrand Houd ik slechts as, verkoolde resten in mijn hand?

Waar is de wind die waaide door ons leven Wordt niemand dan meer door zijn kracht gedreven Is dan het vuur van Pinksteren gedoofd Wordt in de kracht des Geestes niet geloofd?

Waar is de drang die ons weer noopt tot spreken Moet dan de Geest de mond niet open breken Moet dan de hele wereld niet verstaan De grote werken die de Here heeft gedaan?

Nog klinkt ons toch uw opracht in de oren “Gaat heen, doet alle volken van Mij horen” “Want Ik heb eeuw’ge zaligheid beloofd Aan iedereen die in Mijn woord gelooft”

Doe dan o Heer het Pinkstervuur weer branden. Gij voert ten Hemel op met zegenende handen Laat dan die zegen dalen op ons hoofd Ontsteek in’t hart de vlam die bijna was gedoofd

Dan worden wij weer door uw sterke wind gedreven Dan zal het Pinkstervuur weer branden ins ons leven Dan worden wij opnieuw bezield door uwe Geest. Dan viert uw kerk op aarde weer echt Pinksterfeest!

34

Zomerdroom 1992

Wat is de zomer ditjaar mooi geweest De zon scheen alle dagen door mijn ruiten En later zat ik stil genietend buiten ’t Was elke dag in de natuur een feest

De mussen kwetterden luidruchtig in de goot En dronken water uit de kleine plassen ’s Nachts had een regenbui de aarde schoon gewassen Zij vochten met elkander om een kruimel brood

Het grasveld leek een groen en zacht tapijt En in de perken bloeiden alle bloemen In zoveel kleuren, ’k hoorde bijen zoemen En ’k droomde van een wereld zonder strijd.

De oude schutting was geheel omrankt Met kamperfoelie die zo heerlijk geurde Wanneer het avondrood de hemel kleurde Toen heb ik stil, eerbiedig God gedankt.

Want Hij die al dit schoons geschapen heeft Die bloemen bloeien doet en vogels zingen Zal met zijn liefde ons altijd omringen Zijn trouwe zorg waakt over al wat leeft.

35

Herfst in’t bos

De wind ruist zacht als spelend door De takken van de bomen Die laten al hun blaadjes los De herfsttijd is gekomen Zij dwarrelen een poosje rond En vleien zich dan op de grond Daar vormen zij een zacht tapijt Dat de aarde dekt in wintertijd

Zo sdl genietend l*oop ik rond Ik ruik de kruidige geuren E11 zie hoe’t bos zich langzaam tooit Met allerhande kleuren Naast’t bruin en geel, een rode zwam En’t zilver van de berkestam Een spar in frisse groene tooi Wat is het herfstbos kleurrijk, mooi!

In stille rust en vredigheid Verglijden hier de uren En zacht schreit mijn opstandig hart

O God laat dit toch duren Laat mij waar snel dejaren vlien Toch’t mooie in mijn leven zien En laat in’s levens herfstgetij Uw vrede wonen diep in mij

36

Wintermorgen

Vandaag heb ik de zon gezien Zij mocht het van de wolken winnen ’t Was dagenlang zo grijs en kil En in ons straatje doods en sdl Wie niet naar buiten moest bleefbinnen

De wind slechtsjoelde door de straat En langs de ramen spoelde regen ’t Was alles koud en triest en nat Ik voelde me of ’k gevangen zat En dacht: ”Hier kan ik niet meer tegen”

Maar toen ’k vandaag was opgestaan Heb ik mijn ogen uitgekeken De zon scheen en de lucht was blauw En sneeuw had al het trieste grauw Bedekt als met een witte deken

Het was zo onuitsprekelijk mooi! In plaats van modderige plassen Lag daar zo sdl en wit het land OfGod die nacht met zachte hand De aarde weer had schoon gewassen.

Wat een boom mij leerde

Op’t pad bezijden van ons huis Daar staat een boom, zo mooi Hij staat daar stil te pronken In zijn mooiste lentetooi Ik zie de bloesem rijk en vol Die op zijn takken zit Aan de ene kant is ze heel zacht rose De andere kant is wit Hij staat niet in een tuin en heeft Geen bomen om zich heen Hij staat daar zomaar op dat pad En helemaal alleen Ik kijk graag naar mijn lenteboom ’k Loop hem niet vlug voorbij Maar blijfvaak even bij hem staan En denk: ”Wat leerje mij?” Dit is de les die hij mij leert: “A1 staje ook in’t leven

Op een stil plekje heel alleen Toch kunje vreugde geven Aan iedereen die op zijn weg. Dicht langsje heen moet gaan En op de een of and’re dag Even bijjou blijft staan Alsje maar uitdeelt van wat God Zo guljou heeft gegeven Dan brengje vreugde in het hart Van wieje ontmoet in ’t leven”.

38

Lente

Wit zijn de wolkjes in helblauwe lucht Winterse buien en kou zijn gevlucht. ’t Zonlicht strooit stralen van’t zuiverste goud Over de bloempjes van’t geel bloeiend hout Ginds in die boom zit een merel te fluiten Alles is vrolijk en feestelijk buiten De narcis vouwt als een trompetje zich open Nu zou ik heel ver in het veld willen lopen Dwars door de weide met koeien en schapen ’k Zou op het mos in het bos widen slapen ’k Zou widen dansen, ik zou widen zingen Van zoveel mooie en kleurrijke dingen Zacht duistert de wind in de toppen der bomen: ’Zing maar mijn kind want de Lente is gekomen’

39

Avondrust

Wij gingen door het wijde polderland De avondzon zonk weg achter de velden

Ik dacht aan ’t lied “de hemelen vermelden Gods grootheid en de werken zijner hand”

De lucht was vol van kleur door de ondergaande zon Vol rose en goud en kleine grijze wolken Geen woord kan er de schoonheid van vertolken Geen schilder die’t zo mooi verbeelden kon

Ik boog me eerbiedig voor Gods grote macht Die al dit schoon met een woord heeft geschapen En ’k wist: “Straks kan ik rustig weer gaan slapen Want ’k weet “Zijn trouw bewaakt me ook in de nacht!”

40

Mijn dorp

Het leek of’t dorp daar stil te dromen lag. Maar ’t droomde niet, het bruist er van het leven Het lied van d’ arbied klinkt er heel de dag En’s avonds dankt men God voor al wat is gegeven De witte toren met zijn rode muts Verspreidt zijn held’re licht in donk’re nachten Hij staat daar als een zinnebeeld der hoop Die leeft in’t hart van hen die’t al van God verwachten En even verder wijst de torenspits Van’t kleine kerkje regelrecht naar boven Daar wordt Gods naam geloofd in lied en psalmgezang Daar klinkt Gods woord de grondslag van’t geloven Vlak aan het water staat het Vissersmonument Een vrouwenbeeld, staat zij daar stil te dromen? Of tuurt zij dag aan dag over het water heen Ofzij hem die haar liefwas, nog ziet komen? Helaas zo velen kwamen nooit meer terug De zee is wreed en nam zo vaakjong leven Maar elke dag wordt hier aan hen gedacht Hun namen staan in veler hart geschreven Zoals zij hier ook in de muur geschreven staan Jaar injaar uit blijft men hen zo gedenken En zachtjes neemt de golfslag de gebeden mee “O God wilt Gij hen uw genade schenken” Zo heerst hier eenheid in verscheidenheid Zo ligt het oude dorp daar nu al eeuwen Bij zonneschijn, bij storm en golfgeklots Bij klokgelui en bij’t gekrijs der meeuwen Arbeidzaam, stoer, zo kent men dit geslacht En toch, gelovig in haast kinderlijk vertrouwen Omdat zij hun geloof, als op een sterke rots Op God de Heer en zijn genade bouwen.

41

Gelijk een bloem

Er staan viooltjes in de tuinen Op dunne steeltjes rank en teer ’k Denk aan dejaren van weleer Toen ik ze plukte in de duinen

Wat leefde ik zorg’loos toen en blij Ik kende nog geen strijd, geen zorgen ’k Zong van de avond tot de morgen Maar ach hoe snel ging dat voorbij

Waar vreugde was, kwam diep verdriet Uw stormwind raasde door mijn leven ’k Moest afstaan wat mij was gegeven Toen zweeg mijn mond en stierf mijn lied

Ik sloot mijn hart mijn oren dicht Ik wilde naar Uw stem niet horen ’k Zag enkel wat ik had verloren Tot U mij keerde naar uw licht.

Toen wist ik dat uw Liefde’t won Dat ’k groeien moest door pijn en slagen Gelijk een bloem, na regenvlagen Zich stralend opricht naar de zon!

42

Spiegelbeeld

Zoals een rimp’loos watervlak. Uw spiegelbeeld weerkaatst

Zo is de mens als spiegelbeeld Van God op aard’ geplaatst Zoals een steen in’t watr plonst

Die beelt’nis komt verstoren Zo heeft de mens door eigen schuld Het beeld van God verloren De steen maakt op het watervlak De kring van rimpels wijd

Door zonde raakt de mens Gods beeld En’t Paradijs dra kwijt Moet hij nu gans ten onder gaan? Dat kan God niet gedogen Hij zend zijn Beeltenis, zijn Zoon Naar de aarde uit de hoge Hij heeft gezegd: “Ik ben de weg De waarheid en het leven Ik zal in wie in Mij gelooft Gods beeld weer doen herleven Daartoe heeft Hij aan’t kruis voor ons Zijn kostbaar bloed vergoten

En zo voor wie op Hem vertrouwt Weer’t Paradijs ontsloten.

En toch!

De lucht vervuilt, gif in de grond Wij strooien afval in het rond Enjakkeren langs de wegen De bomen heffen dor en droog Hun naakte takken naar omhoog Gedood door zure regen Het water stinkt in de rivier Geen levenskans voor vis of dier Dat woont bij stroom of plassen En zelfs de mens, hij hijgt en zucht Want wij vergiftigen de lucht Door vuile uitlaatgassen Doen wij dan alien niets daar aan Moet zo de schepping ondergaan Kan niemand dit verhind’ren?

Dit is toch wel ons aller zaak God geeft ons op zijn aarde een taak Als een Vader aan zijn kind’ren En toch!!

En toch bloeit er de meidoorn weer Toch komen altijd keer op keer De vruchten aan de bomen Toch zien wij op de akkers staan De halmen vol van goudgeel graan Waarvan ons brood moet komen Toch is er vruchtbaar Polderland God houdt zijn schepping nog in stand Nog schenkt Hij nieuwjong leven Kom leren wij dan te verstaan Datje zorgvuldig om moet gaan Met wat God heeft gegeven

44

Al is’t maar een beker koud water

Ik zag de beelden en mijn hart dat schreide Die kindertjes met twee of drie gezet In’t vuile en versleten bed Wie heeft geen tranen meer bij zoveel lijden?

En elke kamer was met bedjes overvol Er was te weinig hulp voor al die velen Geen tijd om ze te kussen of te strelen De keuken was een duf een vunzig hoi

Je geeft ze een pyjamaatje, een pop Die klemmen ze vol blijdschap in hun armen Je zou ze metje liefde willen warmen Maar watje geven kunt is veel te gauw al op

Al zullen elke keer weer er transporten gaan Je vraagtje afzijn er wel resultaten? Het is zo weinig, zou het kunnen baten? ’t Lijkt soms een druppel in een grote oceaan

Ja toch! houdt vol en geefbij elk transport WantJezus sprak toen hij nog was op aarde Een enk’le beker water heeft nog waarde Als hij uit liefde tot de Heer gegeven wordt!

(Hier worden bedoeld de voedseltransporten naar Roemenie)

45

’t Uitzicht blijft

Zacht tikt de klok in het middaguur Rood is de gloed van het warmende vuur Grootmoeder zit in de kamer en breit Gaat in gedachten terug in de tijd Toen het nooit stil was en zij nooit alleen Altijd de kind’ren, haar man om haar heen Er waren wel zorgen, ze had het wel druk Maar in haar huis woonde liefde en geluk Nu is ze alleen en nu denkt ze daaraan Stilletjes glijdt langs haar wangen een traan.

Grootmoeder wordt van dat denken zo moe Zachtjes vallen haar ogen toe En in haar sluimer is ze aangekomen In het gelukkige land van haar dromen Wie zal vertellen wat of ze daar zag? Kijk om haar mond glijdt een vrolijke lach Ze is weer terug in het leven van toen Speelt met de kinderen, geeft ze een zoen Waarom gaaat toch al dat mooie zo vlug? Grootmoe ontwaakt, in de werk’lijkheid terug!

Grootmoeder zit in de kamer en breit Ze is weer terug in haar eenzaamheid ’t Is weer zo stil en zo leeg om haar henen Maar Grootmoeders glimlach, die is niet verdwenen Ze kent het geluk dat de weemoed verdrijft Grootmoeder weet van het Uitzicht dat blijft. ’t Aardse geluk en dejeugd mag vergaan ’t Uitzicht naar Boven zal blijven bestaan Daarop houdt Grootmoe haar ogen gericht Grootmoeder leeft onder Eeuwigheidslicht!

46

Een open Poort!

Wijd gaat de poort naar de lente open Vogels zingen hun vrolijkste lied ’k Zie in de weide de lammetjes lopen Zacht fluistert de wind door het wuivende riet Blauw is de lucht en wit zijn de wolken Heel de natuur is vol blijdschap ontwaakt ’k Vind slechts een zin om mijn vreugd’ te vertolken Here, hoe schoon hebt Gij alles gemaakt.

Steeds gaat de poort naar het leven open Als schreiend een kindje dat leven begroet. Hoe zal het straks op de levensweg lopen? Juichend, of strijdend, of biddend om moed? ’k Houd boven ’twiegje mijn handen gevouwen Biddend voor’t kind nog zo weerloos en klein ’k Mag ’t aan dde zorg van de Heer toevertrouwen Die het tot Gids en tot Leidsman wil zijn.

Eens ging de poort naar de hemel open Daalde Gods Zoon uit zijn hemelse huis Voor wie in ’t spoor van zijn liefde wil lopen Heeft Hij zijn leven gegeven aan’t kruis Schepping en schepsel eens loven zij samen Eeuwig de Schepper van hemel en aard’ Die in zijn alles omvattende liefde Schepping en schepsel behoedt en bewaart.

Credo

Ik geloofin God de Vader Die mijn Heer en Schepper is Die tot leven heeft geroepen AUes wat op aarde is Die het maaksel zijner handen Dagelijks voedt en onderhoudt ’k Heb me in leven en in sterven Aan zijn liefde toevertrouwd.

Ik geloof inJezus Christus ’s Vaders Eengeboren Zoon

Die tot redding van de wereld Neergedaald is van zijn troon Die aan’t kruishout is gestorven Zo aan ons het leven gaf Want om onze schuld te boeten Droeg Hij aan dat kruis de straf.

Ik geloof ook in de Geest die Here is en levend maakt Want de liefde woont in’t hart dat Door de Geest is aangeraakt ’t Is de Trooster eens gezonden Opdat Hij ons alien leer’ Hoe wij als Gods blijde kind’ren Kunnen leven tot Gods eer.

48

Ik geloofdatJezus ook weer

Uit het graf is opgestaan Daarom zullen eenmaal zeker Onze graven opengaan \Want de Heer zal wederkomen Als de Rechter van’t heelal Waar ’k dan op de nieuwe aarde. Eeuwig met Hem leven zal

Ik geloof dat op de aarde God de Heer een kerk vergaart Waarvan ik een lid mag wezen Heel mijn leven hier op aard’ Een gemeenschap van Gods kind’ Overal op aard verspreid Die te samen met Hem eenmaal Leven tot in eeuwigheid

Ik geloofdat God mijn zonden Mij om Christus’ wil vergeeft Dat Hij zijn verbond met mij ook Met de doop bezegeld heeft Dat oprecht ik mag belijden Jezus Christus is mijn Heer Dat ik daarvan mag getuigen Heel mijn leven tot zijn eer

Bemoediging!

“Wees niet bevreesd Ik zal u nooit begeven Nog immer u verlaten” spreekt de Heer “Wat ook rondom u wegvalt in het leven Mijn Goedertierenheid wijkt van u nimmermeer Ofschoon de hoogste bergen mogen wijken En elke heuveltop rondom u wordt geslecht Mijn trouw aan u zal wank’len noch bezwijken Ik doe gestand, al wat Ik heb gezegd”

Op mensenhulp kunt gij nooit blijvend bouwen De beste vriend laat eenmaal u alleen Maar Gods beloften moogt ge altijd vertrouwen Zijn licht straalt door het diepste donker heen Ga dan de weg die God u heeft gewezen Als is dat ook een steil, een doornig pad Al zijn er in uw hart veel vragen opgerezen Ook in de duisternis houdt Hij uw hand gevat Slechts aan zijn hand kunt ge op uw pad weer verder Denk maar hoe zwaar het kruis was dat Hij droeg Om onzentwil Hij is de Goede Herder Hij zegt u- “Mijn Genade is u genoeg”

50

Gods Nodiging

Wij waren naar de kerk gekomen in’t stille zondagochtend uur

En binnen werd mijn blik getroffen Door een prachtig wandkleed aan de muur Ik zag daar lange drukke wegen Waarlangs een stoet van mensen gaat Die alleen naar een ker op weg zijn Waarvan de deur wijd open staat Ik zie de klokken in de toren ’t Is of ze roepen: “Rom o kom De Here roept u wil dan luist’ren Ga binnen in zijn heiligdom”

En ’k dacht, zo roept God alle mensen Geheel ons leven dag aan dag Wantjezus heeft er van gesproken Dat ieder tot Hem komen mag. “Kom toch, vermoeiden en belasten Van eigen onmacht u bewust Kom, met uw zorgen en uw zonden Ik geefu vrede en heil en rust”

Zo klinkt zijn stem die ieder nodigt Sluit dan uw oor, uw hart niet dicht Maar luister naar dat nodend roepen Zijnjuk is zacht, zijn last is licht Hij wil de grootste schat u geven Waar roest of mot nooit kwaad aan doet Hij doet u eeuwig met Hem leven Want Hij gaf eens voor u zijn bloed

Behouden vaart

Het scheepje van mijn leven vaart Door lichte’ en donk’re dagen Bij held’re lucht en zonneschijn Bij storm en regenvlagen Soms vaar ’k een tijdlang rustig voort Over een kalme zee Ik houd bewust de goede koers ’k Heb wind en golven mee Dan sta ik zingerid aan het roer Mijn hart vol dankensstof Danjuich ik en dan zingt mijn mond Een lied tot’s Heren lof Maar plotseling betrekt de lucht ’t Wordt donker om mij heen Een windvlaag zweept de golven op ’k Ben angstig, ’k ben alleen Want op de reis door’t leven is Het niet altijd mooi weer De golven van de levenszee Gaan soms geducht te keer

Dan raakt mijn scheepje uit de koers En ’k vrees dat ik zal stranden In storm en nacht ten ondergaan In plaats van veilig landen De golven beuken tegen’t schip De wind giert door de touwen Maar ’k heb een stevig Anker en Daar kan ik op vertrouwen Dat Anker is het woord van God het boort zich in de grond De grond waarin ik altijd weer Mijn rust en vrede vond Die grond dat is mijn Heilands bloed Dat Hij voor mij wou geven

52

Zo opent Hij voor mij

de poort

Die voert naar ’t eeuwig leven Daarom werp ik dat Anker uit Als wind en golven slaan Het houdt mij vast en daarom kan Mijn scheepje nooit vergaan A1 vaar ’k langs steile klippen soms Toch zal ik nimmer stranden Eens kom ik in Gods haven aan Daar zal ik veilig landen.

53

Voor wie het moeilijk heeft

A1 is het donker omje heen Weet dit, God laatje nooit alleen In elk verdriet, in alle pijn Wil Hij altijd dicht bijje zijn A1 lijkt de nacht soms zwart en dicht Toch straalt aan’t einde hemels licht Want God zei “Ik ben alle dagen Nabij en ’k geefje kracht tot dragen

54

De kracht van’t gebed

“Ik bid voorjou” vier kleine woordjes Maar wat wordt er veel in gezegd A1je verdriet,je pijn,je wanhoop Wordt voor Gods troon terneer gelegd Zo lang er mensen voorje bidden Staje in’t leven niet alleen Zij bouwen met gevouwen handen Een muur, beschermend omje heen Want zelfs de pijlen van de boze Ze rakenje daar binnen niet ’t Gebed verleentje moed en krachten ’t Draagtje door zorgen en verdriet Het zalje hoeden voor verdwalen Bij God klopje vergeefs nooit aan. Hij hoort naar hen die naar Hem vragen Want God laat nooit een bidder staan

A.Is de avond valt

Soms leeft er zulk een eenzaamheid in mij Dan kan ik enkel nog maar zachtjes vragen: “Heer die mijn hele leven hebt gedragen Blijf mij ook in de avondstond nabij

God van mijn doop, eens hebt Gij toch beloofd: ‘Je bent van Mij, daar kan niets tussen komen Ik heb in mijn verbondjou opgenomen” Gij hechtte zelf uw zegel aan mijn hoofd

En als een kind nam ’k die belofte aan U was mijn Vader die mij altijd hoorde ’k Vertrouwde op uw belofte en uw woorden Maar ach, zo dikwijls heb ’k ze niet verstaan

Ik deed zoveel dat niet was naar uw will ’k Koos zelf het pad waarop ik wilde lopen Mag ik dan toch nog op uw liefde hopen? Ik hoor uw stem niet Here, zwijgt Gij stil?

Dan als mijn hart zich biddend tot U keert Is het of ik U weer tot mij hoor spreken “Mijn kind nooit zal Ik mijn belofte breken Ik hebjou in mijn handpalm gegraveerd”

Dan vat ik moed, dan kan ’k weer verder gaan Omdat ik weet, komt straks het uur van scheiden Dan zal uw trouwe Vaderhand mij leiden Tot waar de poort voor mij zal opengaan

56

Uw trouw mijn God!

Uw trouw mijn God heeft mijn gehele leven Van dag tot dag voortdurend mij omgeven Reeds in mijn doop hebt Ge U aan mij verbonden Uw eigen Zoon betaalde voor mijn zonden Een leven lang, door lichte en donk’re dagen Hebt Gij o Heer mij in uw trouw gedragen Nu ben ik oud nu komen de bezwaren Die ieder krijgt bij’t klimmen van dejaren Maar ’k zie niet om in weemoed naar’t verleden ’k Leef elke dag weer dankbaar in het heden Uw trouw mijn God blijft immers mij omringen Met zoveel onverdiende zegeningen En is’t soms moeilijk, daags of in de nachten Dan denk ik aan wat straks mij staat te wachten Want ik mag van een blijde toekomst dromen Gij hebt het toch beloofdHet mooiste moet nog komen!

Duurgekocht

’t Was niet uw ergste pijn o Heer Toen Ge uit uw heerlijkheid Op aarde kwam, dat er voor U Geen woning was bereid Maar ook mijn hart bleef dicht toen ik U kloppende zag staan Dat heeft uw liefdevolle hart De meeste pijn gedaan

Het waren ook deJoden niet Die riepen: “Kruisigt Hem” Ik hoorde in die wrede roep Zo menigmaal mijn stem Want ieder boos of ijdel woord Gesproken door mijn mond Het heeft uw liefdevolle hart Zo fel zo diep verwond

’t Was ook niet enkelJudas, die Lafhartig U verraadde Niet enkel de soldaten die U hoonden en U smaadden Niet Petrus die U in die nacht Verloochende en verliet Want hoeveel malen toch Heer Verloochende ik U niet?

Ik wilde U wel dienen Heer Maar ’k heb zo vaak gefaald En toch hebt Gij die grote schuld Van Mij bij God betaald Want telkens als mijn zonde mij Weer angstig huiveren doet Dan hoor ’k uw stem dicht aan mijn oor Ik kocht u met mijn bloed.

58

Mijn Vader

Vol eerbied fillister ik uw naam

O God zo hoog verheven

Die in der heem’len hemel troont De Schepper van al’t leven Die hemel, zee en aarde schiep De bergen en de dalen De zilv’ren maan, het sterrenheir De zon, haar gouden stralen De vogels en de vissen en De grote oceaan En mens en dier het is uw macht Die alles doet bestaan Het gans heelal houdt Ge in uw hand Daar Gij’t het leven schenkt Wat is dan een klein mensenkind Dat Gij nog aan hem denkt? Dat Ge zijn wegen gadeslaat Vol liefde van omhoog Want onder millioenen Heer Houdt Gij ook mij in’t oog. Daarom wil ik met mond en hart Uw trouw, uw liefde roemen Want zie, die hoog verheven God Mag ik mijn Vader noemen!

Ik lees hoe God mij in zijn woord Zegt “Ik weet waar gij woont” Het is een plaats vol van gevaar Daar waar de satan troont Zijn duist’re machten heersen nog Over het rond der aard De plek waar God uit ieder oord Zijn kinderen vergaart Dus ben ik altijd in gevaar Van der demonen macht En ’k voel mij soms een angstig kind Alleen in donk’re nacht

Hoe troost mij dan dit woord van God Hoe is het mij vertrouwd ’k Weet immers als ik door gena ’t Geloofin Hem behoud Dan helpt Hij mij en draagt mij door A1 de gevaren heen En eens, als ’k in zijn woning kom Ontvang ’k een witte steen En op die steen een nieuwe naam Die niemand kent dan Hij Dan loof ik eeuwig zijn gena Van dood en zonde vrij

Ik weet waar gij woont!
60

Ten laatste zond Hij zijn Zoon

Wij waren slechte pachters Heer Ons hart steeds naar bezit zich neigend Heeft zich uw wijngaard toegeeigend We erkenden zelfs uw recht niet meer

Wij waren zo verhard o Heer Toen uwe knechten kwamen vragen Om aan U vruchten af te dragen Sloeg onze hand ze ruw terneer

Hoe groot o God was uw geduld Hoewel we uw dienaren verwondden Hebt Gij ten laatste uw Zoon gezonden Hij kwam betalen onze schuld

Maar Heer, ons hart was nog zo boos Het liet de moordenaar bevrijden En uwe Zoon naar’t kruishout leiden Toen’t Bar-Abbas voorJezus koos

Toch liet Gij ons niet hulp’loos staan Toen we eind’lijk onze schuld erkenden En in berouw ons tot U wendden Naamt Gij ons in genade aan

Toen maakte Gij ons hart bereid Om aan U onze dank te tonen Want uwe Geest kwam in ons wonen Zo werd ons leven U gewijd

Een Wonder

Dat Gij o God zo groot zo hoog In’t heilige der heiligen woont \En tussen gouden cherubs troont Het is een wonder in mijn oog

En ik, zo nietig en zo klein Ik kan daar Heer U niet ontmoeten A1 doe ’k de schoenen van mijn voeten Toch blijfik zondig en onrein

En toch groeit Here, telkens weer Diep in mijn hart een groot verlangen Om daar uw zegen te ontvangen Die ’k zondig mens, zo node ontbeer

Maar als Ge in mij uw licht ontsteekt Dan zie ’k opeens de rode vlekken Die ’t deksel van de Ark bedekken ’t Is’t bloed dat van verzoening spreekt

Het bloed o Here van uw Zoon Waarmee Hij eens mijn schuld wou boeten Door Hem kan ik U weer ontmoeten Hij wies mij van mijn zonden schoon

Nu ziet mijn oog uw heerlijkheid Door Hem hebt U mijn schuld vergeven ’k Mag in uw huis straks eeuwig leven Uw Zoon heeft mij daar plaats bereid.

62

Niet zien en toch geloven

Heer ik wil uw liefde loven A1 begrijpt mijn ziel u niet Zouje dat nog kunnen zingen Midden in een groot verdriet? In de pijn en in de wanhoop Die een mens doorleven moet AIs in ’t land waarinje thuis hoort Een zinneloze oorlog woedt?

AIsje vluchteling bent geworden Steeds op weg en nergens thuis AIsje door geweld verdreven bent van eigen haard en huis? AIsje hoop is stuk geslagen Enje blijdschap uitgedoofd Worden dan doorjou die woorden Nog gezongen, nog geloofd? O wat kunnen wij het zingen Veilig, zondags, in de kerk AIs we in rust en vrijheid leven AIsje een huis hebt, brood en werk AIsje krachig en gezond bent En met wieje liefzijn leeft AIsje elke dag mag danken Voor de zegen die God geeft Maar als veelje wordt ontnomen AIs zelfs ’t leven wordt een last Kunje dan dit lied nog zingen Houdje dan aan God nog vast?

Vraag dan maar ofGodjou vast houdt Want zijn arm is nooit verkort Hij beschut, beschermt zijn kind’ren Zelfs als het zo moeilijk wordt Schoon randomje alles wanktelt Weet toch - Hij verlaatje niet

64
Zalig wie dat durft geloven Ook wanneer het oog niet ziet!

Een rijkeErfenis (naarPs. 73)

Je bent vol moed op weg gegaan Gods weg metjou door’t leven God, die voor al zijn kind’ren zorgt Zoujou toch niet begeven? Je ging het leven in met twee verwachtingsvolle ogen Maar die verwachting brak dra stuk Je voeldeje bedrogen

Voorjou zo dikwijls het verlies Terwijl een ander won Voorjou zo vaak de schaduwkant Voor anderen de zon Je ziet hoe’t leven vrolijk, blij De ander tegenlacht Terwijljij worstelt in de storm

In duisternis en nacht Je denkt: “Zou God het dan niet zien Heb ik vergeefs geloofd?”

“Mijn kind”, zegt God, ’k hebje toch nooit een kalme reis beloofd?”

“Maar ;k ben er wel en zal altijd Mij met mijn kind bemoeien Maar weet het tarwegraan sterft eerst Voordat het kan gaan groeien Hier is mijn hand houd Mij maar vast Dan kunje niet verdwalen Ik leid mijn kind zelfs door de nacht Tot’t morgenlicht gaat stralen” Grijp dan die hand en ga met God Hij voertje naar zijn Licht Zie niet naar and’ren houd alleen Je oog op Hem gericht Dan zegje “Heer wat U mij geeft Dat is van eeuw’ge waarde

65

Ik wens niets anders meer dan U.

In hemel of op aarde”

Nu gaje veilig aan Gods hand Hij leidtje door zijn raad Tot waar de gouden hemelpoort Eens voorje opengaat

De vreugde die de aarde geeft Ze is maar voor een tijd Maar’t erfdeel van Gods kinderen Dat blijft in eeuwigheid.

66

Gods Lichtdrager

Wij weten hoe donker de wereld kan zijn Er is zoveel leed, zoveel honger en pijn Maarjuist in die wereld vol pijn en vol wonden Heeft God nu zijn hemelse Licht ons gezonden Zijn Zoon kwam op aarde, als mens ons gelijk Hij maakt door zijn komst ons onnoemelijk rijk Hij lag in een kribbe, in doeken gewonden Hij droeg aan een kruis heel de last onzer zonden Hij doet uit ons hart angst en duister verdwijnen Want Hij laat zijn hemelse licht erin schijnen Dan gaat in dat hart dra zijn liefde ontbranden Dan willen we werken met hart, mond en handen Want immers verlicht door die heldere schijn Dan mogen, dan moeten wij lichtdragers zijn Daarom komt tot ieder de klemmende vraag Bent u nee! niet morgen niet straks, maar vandaag! Bent u zich bewust van uw roeping, uw plicht? Bent u al een drager van’t hemelse licht? Gaat u al met brandende harten door’t leven Zodat u aan and’ren dat licht door kunt geven? De Meester, Hij roept u. Laat Hem dan niet wachten Maar geef Hem uw hart, uw leven, uw krachten Het oog op uw Redder, uw Heiland gericht Zo wordt u een drager van’t hemelse Licht!

67

Meer dan overwinnaars (Rom. 8)

God is het die rechtvaardig maakt Wie zal mij dan verdoemen Door Christus die zijn leven gaf Mag ’k God mijn Vader noemen Hij die voor mij gestorven is Is ook uit’t grafverrezen En schoon Hij van ons henenging Laat Hij ons toch geen wezen Hij zit aan’s Vaders rechterhand

Om voor zijn kind te bidden Maar door zijn Geest die troost en leidt Woont Hij nog in ons midden Wat kan mij dan nog scheiden Van zijn liefde wondergroot? Verdrukking ofbenauwdheid

Of honger of de dood? Nee zelfs die laatste vijand Die vrees ik nu niet meer ’k Zaljuichend overwinnaar zijn In Christus onze Heer Want door Hem ben ’k verzekerd Dat er niets is, dood noch leven Noch engelen, noch macht, noch kracht Dat immer mij doet beven Omdat wat mij nog overkomt Ofwat ’k misschien moet lijden Van zijne liefde, zijn gena Kan niets mij ooit nog scheiden

68

De zangers aan de glazen zee

Daar staan ze aan de veil’ge kant Geleid door’s Vaders trouwe hand De zangers aan de glazen zee Ze zingenjuichend ’tloflied mee Het lied van Mozes en het Lam Dat ook hun zonde op zich nam ’t Is ofde zee met vurige gloed Ook hun gestalte lichten doet Nujuichen zij: “Groot is de Heer Elk volk kniel biddend voor Hem neer Terwijl’t zijn stem aan’t loflied paar’ De Heer is groot en wonderbaar” Ik luister naar die blijde zangen En in mij groeit een diep verlangen Om eens verlost van zond’ en pijn Daar bij dat grote koor te zijn En ook mijn blijde zang te paren Aan ’t loflied van die grote schare En ’k bid, o God laat eens daarboven Toch ook mijn lied U eeuwig loven.

Vertrouwen

Het beeldje stond op’t kastje aan de wand Het was een visser ruig en stoer en sterk Een afgebroken touw hing in zijn hand En afgebroken was nu ook zijn werk Want aan dat touw zat eens zijn laatste net Hij hoopte op een goede vangst er mee Maar afgebroken was de lijn en met Het net lag ook zijn hoop in zee Voorbij de hoop op vangst en zoet gewin Thuis wachtten vrouw en kinderen op brood maar zonder iets moest hij naar zijn gezin Geen mens die hem nog uitkomst bood Toch blonk er nog vertrouwen in zijn oog Hij hield het hoofd een weinig opgericht Alsofhij bijstand wachtte van omhoog Een vraag sprak uit zijn ogen - zijn gezicht “Hoe moet ik verder Heer? ik weet het niet Maar U bent toch de Leidsman in mijn leven? En Gij aanschouwt de moeite en ’t verdriet Opdat men alles in uw hand zou geven O God ik zag mijn laatste hoop verzanden Ik weet niet hoe het verder nog moet gaan Maar ik leg heel mijn leven in uw handen Wijs Gij mij ’t pad waarop mijn voet kan staan”

70

De overspelige vrouw

Zij hadden mij gegrpen na die nacht En me in de tempel bij de Heer gebracht Daar stond ik vol van schaamte en pijn Pijn om mijn zonde, rood als karmozijn “Wat oordeelt Gij o Heer? de zonde is groot Naar Mozes wet verdient zij nu de dood” De Meester bukte zich en met zijn hand Is Hij gaan schrijven in het zand Dan ziet Hij naar de mensen om mij heen “Wie zonder zonde is werpe de eerste steen” Weer bukt Hij zich terneer en met zijn hand Gaat Hij ten tweede male schrijven in het zand De mannen kijken twijflend om zich heen Dan gaan ze stil naar buiten een voor een Zodat ik enkel voor de Meester kwam te staan Toen hield het schrijven op. Hij zag mij aan ’k Zag in zijn ogen wel een groot verdriet Toch klonk zijn stem:” Ik oordeel vrouw u niet! Wat in het zand geschreven staat gaat dra verloren Maar zo gij naar mijn stem en mijn gebod wilt horen Dan schrijf Ik dat uw zonden zijn geboet In onuitwisbaar schrift:

“Ik schrijf dat met mijn bloed!”

Bekering (Zondag 33 HC)

“Bent u bekeerd?” zo kwam die vraag tot mij Toen ik mij neergezet had om te luist’ren ’’Bent u bekeerd?” wat kon mijn antwoord zijn? Ik durfzelfs voor mij zelfgeenja te fluisteren Ben ik bekeerd? ik weet het niet o God

Zo vaak denk ik, zou ik mij niet vergissen? ’k Doe elke dag zoveel toch weer verkeerd Maar uwe liefde Heer kan ik niet missen Ik wil graag werk doen voor uw koninkrijk Maar doe ik dat uit liefde tot U Here?

Om U te dienen met de gaven die ik kreeg Ofgaat het mij ook vaak om eigen ere? Mijn dwaze hart is zo arglistig Heer Het streeltje trots wanneerje wordt geprezen ’k Ben bang dat ’k vaak een Farizeeer ben Terwijl ’k zo graag een Tollenaar zou wezen Ik bid: “Leer mij de weg door U bepaald” Maar ondertussen ga ’k vaak eigen wegen Houd Gij o Heer mijn handen dan gevat En als ik afdwaal, houd mij dan maar tegen Want ’k weet het, buiten U is geen geluk Geen vrede en geen heil te vinden Here Het is uw dood die mij het leven geeft Wil uw opstandig kind, dan dagelijks bekeren

72

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook

Articles inside

Bekering (Zondag 33 HC

1min
pages 72-73

Vertrouwen

1min
page 70

De overspelige vrouw

1min
page 71

Gods Lichtdrager

1min
page 67

Meer dan overwinnaars (Rom. 8

0
page 68

De zangers aan de glazen zee

0
page 69

Een rijke Erfenis (naar Ps. 73

1min
pages 65-66

Niet zien en toch geloven

1min
pages 63-64

Een Wonder

0
page 62

Ik weet waar gij woont

0
page 60

Mijn Vader

0
page 59

Als de avond valt

1min
page 56

Ten laatste zond Hij zijn Zoon

0
page 61

Uw trouw mijn God

0
page 57

Duur gekocht

0
page 58

De kracht van’t gebed

0
page 55

Voor wie het moeilijk heeft

0
pages 53-54

Behouden vaart

1min
page 52

Gods Nodiging

0
page 51

Religie Bemoediging

0
page 50

Geloof Credo

1min
pages 48-49

Gedichten over: ’t Uitzicht blijft

1min
page 46

’t Leven Een open Poort

1min
page 47

A1 is ’t maar een beker koud water

0
page 45

En toch

0
page 44

Spiegelbeeld

0
page 43

Gelijk een bloem

0
page 42

Mijn dorp

1min
page 41

Avondrust

0
page 40

Lente

0
page 39

Wat een boom mij leerde

0
page 38

Wintermorgen

0
page 37

Herfst in’t bos

0
page 36

Natuur en milieu Zomerdroom 1992

0
page 35

Kom met uw Geest

1min
page 34

Pinksterfeest

0
page 33

wereld

1min
page 32

De hemel is niet ver

0
page 31

De Emmaiisgangers

0
page 30

Pasen

1min
pages 28-29

Goede Vrijdag

0
page 27

Heilig avondmaal

0
page 26

Ben ik het, Here?

0
page 25

Het is door mij

0
page 24

Feest in de Lijdenstijd

0
page 23

En zij ontvingen Hem niet

0
page 21

Biddag op Urk

1min
page 20

Door zijn striemen is ons genezing

0
page 22

Kyrieleis

0
page 19

Plaats voor het Kind

1min
page 16

Lied van verlangen

1min
pages 17-18

Ik kwam met lege handen

1min
page 15

Totonsbehoud

0
page 12

Kerstfeest zonder woorden

1min
page 13

Ere zij God

1min
page 14

Verwachting

0
page 10

Een stem in de stilte

0
page 8

Maria

0
page 11

AIs offers die des avonds branden

0
page 7

Advent

0
page 9
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.