GLAZEN PLAFOND VAN DE ACTIEVE WELVAARTSSTAAT: TWEE DECENNIA ONGELIJKHEID, ARMOEDE EN BELEID IN BELGIE DOOR BEA CANTILLON*, NATASCHA VAN MECHELEN**, NATHALIE SCHUERMAN****
DORIEN
FRANS***
en
* directeur, Centrum voor Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen ** postdoctoraal onderzoeker, Centrum voor Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen *** doctoraal onderzoeker, Centrum voor Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen **** doctoraal onderzoeker, Centrum voor Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen
1. INLEIDING
Nergens in de wereld van rijke en ontwikkelde welvaartsstaten zijn er de voorbije drie tot vier decennia substantiële successen geboekt op het vlak van het terugdringen van de relatieve inkomensarmoede. Deze observatie leidt tot enkele ongemakkelijke vragen: waarom zouden we erop kunnen vertrouwen dat het beleid in de toekomst wel succesvol zal zijn? Hoe realistisch zijn de ambitieuze Europese, nationale en regionale doelstellingen? Is het instrumentarium van de welvaartsstaat nog voldoende sterk om de armoede te beperken in een toekomst die zich ongetwijfeld moeilijker aandient dan het verleden? En, indien niet, aan welke alternatieven moeten we dan denken? Dit zijn existentiële vragen waarover we in deze bijdrage nadenken, vertrekkend van de Belgische case. Hoewel de hervormingen in de Belgische welvaartsstaat traag op gang kwamen en een veeleer voorzichtig patroon hebben gekend, zou het niet gepast zijn om van een ‘bevroren’ landschap te spreken (Hemerijck en Marx, 2010): sinds de tweede helft van de jaren negentig verlegde de focus zich net als in andere welvaartsstaten naar een meer activerend beleid door middel van loonmatiging, algemene en selectieve lastenverlagingen voor werkgevers en werknemers (vooral gecompenseerd door consumptiebelastingen), het bestrijden van werkloosheidsvallen, het beter begeleiden van mensen naar de arbeidsmarkt, het verstrengen van de werkloosheidsverzekering, het aanmoedigen van de vraag naar huishoudelijke dienstverlening, het bestrijden van misbruiken en het faciliteren van de combinatie ‘arbeid en gezin’. De tewerkstelling steeg aanzienlijk en de uitgaven voor de traditionele socialezekerheidsrisico’s’ verminderden, waardoor er meer ruimte kwam voor gezondheidszorg, pensioenen en kinderopvang (Cantillon en Vandenbroucke, 2014). Echter, ook in
147