FLEXIBELE ARBEIDSCONTRACTEN: VAN ALGEMEEN BEGRIP TOT TAXONOMIE DOOR DRIES VAN GASSE* EN DIMITRI MORTELMANS** * Doctoraal onderzoeker, Universiteit Antwerpen ** Gewoon hoogleraar, Universiteit Antwerpen
1. INLEIDING
In zijn beleidsverklaring van dit jaar (2016), wijdde premier Michel een hoofdstuk aan de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Hierbij ging het over de annualisering van de arbeidsduur, de besteding van overuren, occasioneel telewerken, glijdende werkuren en de vereenvoudiging van deeltijdse arbeid. Al deze aspecten hebben te maken met een doorgedreven flexibilisering van het Belgische arbeidsbestel. Het thema staat heel hoog op de politieke agenda. Flexibiliteit kan echter op verschillende aspecten van de arbeidsmarkt toegepast worden. Er wordt gedebatteerd over flexibiliteit in loopbanen (Vanoost, 2016; Kovalenko en Mortelmans, 2015), alternatieve arbeidstijden (De Wildt, 2012), thuiswerken (Glorieux en Minnen, 2008), dienstencheques (Marx en Vandelannoote, 2015) et cetera. In dit artikel focussen we op de flexibele organisatie van arbeid. Hoewel er verschillende definities bestaan over flexibele arbeid, bekijken wij hoe flexibiliteit in al zijn aspecten geïmplementeerd kan worden op de Belgische arbeidsmarkt en wat het nut van flexibel werk kan zijn. Om de diversiteit inzake flexibiliteitsmaatregelen te vatten, stellen wij een taxonomie op die types flexibele arbeidscontracten onderscheidt en ordent op basis van een aantal dimensies. De opgestelde taxonomie wordt gebruikt om na te gaan voor welke verschillende maatschappelijke en economische doeleinden flexibiliteitsmaatregelen kunnen worden ingezet. Deze bijdrage is dus enerzijds theoretisch van aard, want ze beschrijft welke flexibele arbeidsvormen bestaan maar we bekijken anderzijds ook de reglementeringen waarbinnen deze flexibele arbeidsvormen kunnen voorkomen in het Belgische arbeidsbestel. Verder wordt ook besproken hoe zij beleidsmatig ingezet kunnen worden binnen drie maatschappelijk relevante thema’s: de werk-levensbalans (Den Dulk en Peper, 2006), de responsiviteit bij verstoringen of vraagschommelingen op de arbeidsmarkt (De Prins, Segers en Wijnans, 2008) en het nieuwe werken (Van der Kleij, Blok, Aarts, Vos en Weyers, 2013). Hoewel er nog andere debatten lopen over arbeid en flexibiliteit (vb. preventie van burn-outs, de annualisering van de werktijd, digitalisering en het ontstaan van deeleconomieën, ...) noopt 233