school’ – met daarboven een legergroen jasje. Haar nagels zijn geel gelakt. Bij sommige vragen verschijnt er een frons op haar gezicht en kijkt ze even voor zich uit, voordat ze antwoordt. ‘Mensen denken vaak dat ik boos kijk,’ vertelt ze. ‘Maar meestal denk ik dan gewoon na. Ik ben helemaal niet zo’n boos persoon.’ Niet? In interviews las ik dat Mijke de Jong te laat kwam op jullie eerste afspraak, en dat je daar behoorlijk geïrriteerd over was. Het was een van de redenen waarom ze je zo geschikt vond voor de rol van Joy. ‘Ik zat toen midden in tentamentijd. Ze kwam ruim een uur te laat, en ik had op dat moment wel betere dingen te doen. Dat heb ik haar toen laten merken, ja. In het begin moest ik niets van haar weten. Ik had geen idee wat ze van me wilde.’ Ze wilde je casten. ‘Dat was niet haar insteek. Ze wilde vooral praten met iemand die ongeveer hetzelfde had meegemaakt als haar hoofdpersonage, om een beter beeld te krijgen van waar ze nou precies naar op zoek was. Ze had al tientallen meisjes gezien, maar ze was nog niet tevreden. De coördinator van Bureau Jeugdzorg heeft mij toen voorgedragen. Toen bleek dat Mijke wilde dat ik auditie ging doen, was ik echt verbaasd. Ik had nog nooit geacteerd en had ook nooit die ambitie gehad. Ik heb lang getwijfeld of ik het moest doen. Eigenlijk had ik helemaal geen zin om in de belangstelling te staan, omdat ik wist dat ik dan ook míjn persoonlijke verhaal zou moeten vertellen.’ Dat is wat je nu aan doen bent: vragen beantwoorden over jouw leven. Vind je dat moeilijk? Ze zwijgt even. Dan zegt ze: ‘Ik praat niet zo makkelijk over dingen. Dat vind ik lastig. Ik wil niet als slachtoffer gezien worden. Mensen zeggen vaak tegen me: wat ben je goed terechtgekomen, wat knap van je. Ik weet dat het goed bedoeld is, maar het geeft me ook het gevoel dat je bijna niet kan slagen in het leven als je zulke dingen heb meegemaakt.’
14
FoliaMagazine
Hoe bedoel je dat? ‘Het klinkt cliché, maar ik denk dan: kijk eens wat er in andere landen gebeurt. In Syrië om maar wat te noemen, waar kinderen worden vermoord. Ik weet dat de dingen die ik heb meegemaakt moeilijk zijn, maar het is maar een fractie van wat andere mensen op de wereld te verduren krijgen. Ik voel me helemaal niet prettig in een slachtofferrol. Ik wil niet dat mensen naar me kijken en denken: wat heeft zij het moeilijk gehad.’ Maar het ís toch ook moeilijk? Verlaten worden door je ouders? ‘Natuurlijk, dat is het ook. Dat zou ik nooit ontkennen. Het is de reden waarom ik uiteindelijk besloot om die rol te spelen; om dat thema onder de aandacht te brengen. Maar wat ik wil
‘Ik heb altijd een bepaalde onrust in me’ zeggen is: ik ben meer dan alleen “dat meisje met een moeilijke jeugd”. Juist door in die film te spelen wilde ik laten zien hoe ver je kunt komen, ook als je je jeugd in pleeggezinnen en kindertehuizen hebt doorgebracht.’ In tegenstelling tot Joy is Maas niet te vondeling gelegd. Ze weet wie haar biologische ouders zijn – haar moeder is Nederlands, haar vader is Marokkaans – maar ze heeft niet vaak contact met ze. Die behoefte voelt ze niet zo, zegt ze. Niet dat ze boos is. ‘Mensen maken fouten,’ vertelt Maas. ‘Ik besef heel goed hoe moeilijk het voor hen moet zijn geweest om afstand te doen van je eigen kind.’ Verder wil ze daar niet te veel over kwijt. ‘Dat is hún verhaal, niet het mijne.’ Maas was twee jaar toen ze in een Rotterdams pleeggezin terechtkwam. Als ze het tijdens ons gesprek over ‘haar ouders’ heeft, dan bedoelt ze haar pleegouders. Met hen heeft ze altijd contact gehouden. Ze vertelt hoe haar ouders het naar haar zin probeerde te maken. Dat ze een nieuwe kamer kreeg, op zolder, en de kleur van de muren mocht uitkiezen. ‘Maar ik stond daar niet zo voor open,’ zegt Maas. ‘Ik was vrij stil toen, las heel veel boeken. Het was niet makkelijk voor me om deel te nemen aan een gezin. Ik kon er niet goed aarden.’
Waar dat gevoel precies in zit, dat kan Maas moeilijk uitleggen. De gezinssituatie was te benauwend voor haar. Ze had het gevoel dat er dingen van haar werden verwacht. Dat ze leuk en spontaan moest zijn. ‘Ik was van mijn biologische ouders, via een crisisopvang, in een pleeggezin terechtgekomen. Ik denk dat ik ergens ook dacht: wanneer moet ik hier weer weg?’ Uiteindelijk werd in samenspraak met haar ouders en Bureau Jeugdzorg besloten dat het beter voor haar was als ze naar een kindertehuis zou gaan. Daar had ze meer vrijheid. Niet elke dag dezelfde mensen om je heen. Ze was toen tien. Aanvankelijk bleef ze nog in een zogenaamde ‘observatiegroep’ in Rotterdam, waar naar een passende plek voor haar werd gezocht. Zo verhuisde ze na een jaar naar tehuis De Widdonck, in het Limburgse Heimbloem. Dat was een omschakeling. In het begin voelde ze zich een buitenstaander. Alleen al omdat ze de enige in haar klas was die met een harde g praatte. ‘En Heibloem is een klein dorp. Iedereen kende het tehuis daar. Bij sommigen heerste het gevoel van: pas op voor die mensen.’ Waar merkte je dat aan? ‘Op zaterdag gingen we wel eens zwemmen met de hele groep. Ik herinner me een dag dat ik me aan het omkleden was en dat een vrouw ineens op de deur van mijn hokje klopte. Haar kluisje
CV Samira Maas 1984 geboren in Breda 1996-2001 Bouwens van der Boijecollege in Panningen 2001-2005 sociaaljuridische dienstverlening in Maastricht 2003 Stage Blijf-van-mijn-lijfhuis in Maastricht 2004-2005 stage Algemene Woningbouw Vereniging in Amsterdam, afdeling sociaal beheer 2007-2012 rechten, Universiteit van Amsterdam 2009- nu docent rechten aan de HvA, sociaaljuridische dienstverlening 2010 film: Joy 2011 korte film: Life is beautiful 2012 film: Cabo