eerste professor
Een voortreffelijk clinica Door Dirk Wolthekker
Kinderarts Cornelia de Lange was in 1927 de eerste ‘hoogleerares’ aan de UvA. Portret van een eigenzinnige vrouw. als au pair naar Zürich, in de veronderstelling dat ze daar wel tot bedaren zou komen. Niets daarvan. Na een jaar kwam ze terug, nog steeds vastbesloten om arts te worden. In godsnaam, dan maar chemie, dacht haar vader. Ze schreef zich in, maar al na een semester was de maat vol: in 1892 stond ze als eerstejaarsstudente medicijnen aan de poort van het Binnengasthuis, het toenmalige academische ziekenhuis. Om niet alléén maar bezig te zijn met de geneeskunde richtte ze bij aankomst aan de UvA gelijk maar de eerste vrouwelijke studentenvereniging van Nederland op: de vereni-
Cornelia was een dwingende vrouw die op de promotie over tikfouten opponeerde ging Dicendo Dicere Discimus, vrij vertaald ‘al sprekende lerend, onderwijzen wij’. Haar studie werd een groot succes, om het voorzichtig uit te drukken. In no time haalde ze het kandidaatsexamen en in 1897 had ze haar doctoraal al op zak. In hetzelfde jaar promoveerde ze bij gynaecoloog Hector Treub op een proefschrift over hét probleem van de kindergeneeskunde van die tijd: kunstmatige voeding van zuigelingen en de bestrijding van voedingsstoornissen bij baby’s. Dat haar studie en in het bijzonder haar specialisatie in de kindergeneeskunde niet goed lagen bij haar familie, bewijst een brief van haar oom, eveneens arts. Hij schrijft haar: ‘Dat je voor medicus ging studeren was voor de familie al erg vervelend, maar nu je ook nog een publicatie doet over de urine van een zuigeling, wordt het toch te bont.’
Het portret van Cornelia de Lange door Lizzy Ansingh
Mooi gebogen wenkbrauwen die doorlopen boven de neus, lange gekrulde wimpers, een wipneus die de neusgaten goed zichtbaar maakt, een afstand tussen neus en bovenlip die vrij vlak is en geen neusgootje kent, dunne lippen en mondhoeken die omlaag staan. Vaak is er een kleine onderkaak, soms zijn de oren laag ingeplant en simpel van vorm. De meeste kinderen zijn klein bij de geboorte, het geboortegewicht is laag en de hoofdomtrek is klein. Het huilen klinkt zwak en laag. Er kan veel lichaamsbeharing zijn en ook afwijkingen aan vingers, handen en armen zijn mogelijk. In Nederland worden ongeveer vijf kinderen per jaar geboren met bovenstaande combinatie van symptomen en kenmerken. Gezamenlijk staan die bekend onder de naam Cornelia de Lange-Syndroom. Kinderarts Cornelia de Lange (18711950) wordt gezien als degene die in 1933 als eerste wetenschapper het syndroom beschreef en sindsdien staat het bekend onder haar naam. Zij was toen al zes jaar hoogleraar in de kindergeneeskunde aan de UvA. ‘Hoogleerares in de paediatrie’, schreef het Algemeen Handelsblad bij haar benoeming ‘als eerste vrouwelijke professor aan de universiteit te Amsterdam’. De uit Alkmaar afkomstige Cornelia Catharina de Lange, dochter van een vooraanstaand advocaat, besloot na haar eindexamen hbs medicijnen te gaan studeren. Haar vader, die aan Cornelia een degelijke damesopvoeding wilde geven, was not amused dat zijn dochter wilde toetreden tot de mannelijke artsenwereld en stuurde haar prompt
22 | Folia 23
Liever had de familie gezien dat ze zelf eens een man zocht en aan kinderen zou beginnen, maar zo ver kwam het nooit: Cornelia de Lange woonde dertig jaar samen met Johanna ter Meulen, de eerste woninginspectrice van de Jordaan. Openlijk lesbisch was het stel in die tijd uiteraard niet, maar over het leven met haar vriendin liet De Lange na de dood van Ter Meulen wel iets los in een in memoriam. ‘Jo had een groot gevoel voor humor’ schrijft ze. ‘Trouwens ook van de dwaze dingen die wij samen doormaakten, genoot zij. Het hooge praalbed, waarop wij te Stalden [Zwitserland, red.] in het kleine hotelletje moesten slapen…’ Mede op initiatief van De Lange kwam er in 1907 in het toenmalige Emma Kinderziekenhuis een zuigelingenafdeling. Al werd zij er, op eigen verzoek, geen directeur, ze was er wel achttien jaar plaatsvervangend directeur. In die functie zette zij zich onder meer in voor de oprichting van consultatiebureaus, die vanaf 1910 geleidelijk van de grond kwamen. Toen had de kinderarts eindelijk de tijd om zich volledig aan de wetenschap te wijden, wat resulteerde in het eerste vrouwelijke hoogleraarschap aan de UvA. Aan het Binnengasthuis bleef zij verbonden tot aan haar emeritaat in 1938. Makkelijk was zij niet. Anna Schoo, een van de vrouwen die bij haar promoveerden, kreeg tijdens de promotie op haar kop van hoogleraar De Lange, die haar ‘opponeerde over tikfouten’. Toen zij in januari 1950 stierf, schreef collega-kinderarts en oud-assistent Philip Fiedeldij Dop in Folia een ‘verslag van haar leven’, waarin hij haar gedacht als ‘een voortreffelijk clinica, begiftigd met een benijdenswaardig geheugen’. En kennelijk ook met oog voor toekomstige generaties kinderartsen. ‘Met een nooit verflauwende belangstelling en grote toewijding heeft zij haar assistenten opgeleid.’ l