
2 minute read
Liernu als inspiratie
by FNWP
In de schaduw van de Dikke Eik
‘De duizendjarige eik van Liernu is de dikste en wellicht ook de oudste boom van het land.’
Advertisement
De Eik van Liernu
Gonda Van der Vloet
‘Minette, ma belle Minette,’ zingt Martin, terwijl hij de kudde naar de oude eik leidt. De zware herfststorm van gisteren heeft veel eikels losgerukt en de varkens knorren van genoegen tussen hun gulzige gesmak door. Martin zet zich neer op een bochtige gespleten tak en haalt zijn rieten fluit boven. Nu de varkens zo tevreden lopen te wroeten heeft hij wat tijd om aan zijn liedje te werken. De tekst is moeilijk, vooral de rijmwoorden op -ette, maar de muziek lukt wel. Zijn vingers huppelen over de gaatjes, zijn adem blaast een vrolijk deuntje.
Hij zingt: ‘Minette, ma belle Minette, viens dans ma maisonnette…’ Pff, woorden zijn echt niet zijn ding, dus concentreert hij zich weer op de muziek. Al improviserend kijkt hij omhoog, waar de donkergroene blaadjes ritselen in de wind. Zou het waar zijn dat de boom al duizend jaar oud is? Indrukwekkend is hij wel, met zijn gespleten stam en zijn holte waarin je gemakkelijk kan schuilen of zelfs wonen.
Als hij aan de grote zijtak de metalen ring opmerkt, kan hij een rilling niet onderdrukken. Telkens als de heer bij het rechtspreken weer eens een arme sukkelaar ter dood veroordeelt, haalt de beul hier het touw met de moordende lus doorheen. Dan drummen de dorpelingen rondom deze heilige gerechtsboom om vooral niets te missen van het gespartel en ja, ook van de ontlasting die dun langs de benen naar beneden loopt. De mannen en de opgeschoten jongens gefascineerd, net zoals sommige manwijven; de meerderheid van de vrouwen eerder geschokt, maar toch heimelijk geïnteresseerd.
Bij zo’n opknoping was zijn oog voor het eerst op Minette gevallen. Zij was de enige uit wiens blik medelijden had gesproken. Haar vader had haar meegetrokken en gedwongen het schouwspel gade te slaan.
‘Neen, vader, laat me, ik wil dit echt niet meemaken.’
‘Het recht heeft gesproken. Hij is een dief.’
‘Vader, voor wat knollen uit ons veld. Wij hebben genoeg, en Popol had niets, behalve een hut vol kinderen.’
‘Zwijg! Jij bent mijn dochter. Je zal alles aanschouwen.’ En de herenboer had haar tot pal voor de galg gesleurd.
Daar stond ze, woedend. Ze zette haar benen stevig op de grond, rechtte haar hoofd en balde haar vuisten. Martin zag haar lippen prevelen, maar wat ze zei kon hij niet verstaan.
Op dat moment was hij verliefd geworden. Hij wist wel dat het hopeloos was. Haar vader zou haar nooit met een varkenshoeder laten trouwen. Maar ervan dromen kon hij wel!
De dagen en weken na de terechtstelling klom hij bijna dagelijks hoog in de eik om door het dichte bladerdek over de muur van de kasteelhoeve te kunnen kijken. Zo had hij ontdekt dat ze bij valavond stiekem mandjes naar Popols weduwe bracht. Daarbij zweefde ze geruisloos over de donkere paadjes. Ze leek niet bang voor de nacht.
‘Minette, ma belle Minette, Viens chez moi dans ma maisonnette Garde-moi dans ton cœur Et aime moi pour notre bonheur.’
Dat klinkt niet slecht, het is een begin voor zijn ballade. Tevreden tovert hij de mooiste klanken uit zijn fluit. Het melancholieke deuntje ligt prettig in het gehoor en weerklinkt tussen de bomen. Tevreden speelt hij het opnieuw.
Dan klinkt van over de muur een heldere meisjesstem die woordeloos de melodie mee jubelt…