VAN KLEINE GEBEURTENISSEN TOT NATIONALE RAMP
Het stressteam houdt zich bezig met zaken die een invloed hebben op de werksfeer. “De oorsprong of de impact van het probleem moet professioneel van aard zijn”, verduidelijkt de psycho-
inforevue 042013
fening van hun functie”, legt Corinne Vandenberghe, psychologe en verantwoordelijke van het stressteam, uit. Wijlen Frank Cerpentier besliste samen met andere collega’s om een psychologe aan te werven. Maar één persoon volstond niet… Er kwamen twee maatschappelijk assistenten bij om de politiemensen te helpen bij de administratieve rompslomp. De dienst is in de loop der jaren gegroeid. Momenteel werken zestien medewerkers bij het stressteam. Daarnaast zag de vzw SSDGPI het daglicht. Deze sociale dienst richt zich voornamelijk op het privéleven en de financiële aspecten van de personeelsleden.
De medewerkers van het stressteam
loge, “ook al is het onmogelijk om het privéleven volledig buiten beschouwing te laten.” Bovendien is de actieradius van het stressteam zeer ruim, zoals Corinne Vandenberghe vertelt: “Wij komen tussen bij kleinschalige dingen, maar ook bij nationale rampen. Denk maar aan crisis- en noodsituaties, zoals in Buizingen en Gellingen.”
De steun aan de ‘patiënten’ door het stressteam wordt verleend door psychologen en maatschappelijk assistenten. Hun aanpak is aanvullend. Psychologen handelen op korte, middellange en, zeldzamer, op lange termijn; ze geven ook bijstand aan teams die voor zware opdrachten staan, zoals het Disaster Victim Identi�ication
GEWELD TEGEN POLITIEMENSEN: ENQUÊTE Eind augustus 2012 dienden de vakorganisaties een stakingsaanzegging in naar aanleiding van meerdere geweldfeiten tegen politiemensen. Kort daarna leidde een ontmoeting tussen de minister van Binnenlandse Zaken, de federale politie, de Vaste Commissie van de lokale politie (VCLP) en vakbondsvertegenwoordigers tot de oprichting van verscheidene werkgroepen om zich met die problematiek bezig te houden. Een van die groepen, geleid door Jean-Marie Van Branteghem, directeur-generaal van de ondersteuning en het beheer (DGS), hield zich meer in het bijzonder bezig met de fenomeenanalyse. De gegevens waarover de organisatie beschikte, volstonden echter niet en lieten daarom niet toe een correct en volledig beeld van de problematiek op te stellen. Om een beeld te krijgen van de omvang en de context van het geweld tegen de politie, was een enquête aanbevolen. Het doel ervan was te bepalen in welke mate de ondervraagde medewerkers te maken kregen met agressie of geweldfeiten. Gelijktijdig boog de werkgroep zich over de uitwerking van een eenvormig informaticasysteem voor de registratie van geweldfeiten tegen politiemensen (project MISI: melding van incidenten - signalement des incidents). 5 000 medewerkers (operationeel en burgerpersoneel) werd verzocht om aan de enquête deel te nemen. De responsgraad bedroeg 46 %. Dit hoge cijfer toont aan dat de medewerkers zich sterk bij deze problematiek betrokken voelen. De vragenlijst over het beroepsgerelateerde geweld had betrekking op drie vormen van agressie: verbale agressie, fysieke agressie en bedreigingen of intimidatie. 70,9 % van de ondervraagde personen kreeg met een vorm van geweld te maken in de 12 maanden die de enquête voorafgingen; 70,2 % was het slachtoffer van verbale agressie, 47,5 % van bedreigingen of intimidatie en 35,2 % van fysieke agressie. Het enquêteverslag is aan de minister van Binnenlandse Zaken overhandigd. Er zal uitvoerig over de resultaten worden gecommuniceerd. Meer informatie bij Katrien Van Altert en Isabel Verwee, Dienst politiebeleidsondersteuning (DGS/PBO).
15