Vluchten is van alle tijden | Conventie van Genève
het vluchtelingenstatuut. Regeringen wilden zich niet ‘onbeperkt’ engageren tegenover toekomstige vluchtelingen, waarvan men het aantal en de herkomst onmogelijk kon voorspellen. België opteerde ervoor om de geografische beperking die opgenomen is in het Vluchtelingenverdrag niet op te nemen en de bescherming van vluchtelingen een universele reikwijdte te geven.
Protocol van New York De vluchtelingendefinitie zoals bepaald door de Conventie van Genève was sterk gelieerd aan de Tweede Wereldoorlog. De Hongaarse vluchtelingencrisis van 1956 maakte evenwel duidelijk dat een bredere interpretatie van de definitie nodig was. In 1956 en 1957 waren ongeveer 200.000 Hongaren hun land ontvlucht. Velen van hen kwamen terecht in Oostenrijkse en Joegoslavische kampen. De opvanglast van deze twee landen moest dringend verlicht worden. Met de hulp van het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen en het Rode Kruis werden uiteindelijk 35 landen bereid gevonden om die Hongaarse vluchtelingen op te vangen. België engageerde zich destijds om 7.000 Hongaarse vluchtelingen te huisvesten. Om het toepassingsgebied van het Vluchtelingenverdrag los te koppelen van de Tweede Wereldoorlog, werd het Protocol van New York van 31 januari 1967 goedgekeurd. Beperkingen in tijd, maar ook in ruimte, werden opgeheven.
Evolutie van het vluchtelingenbeleid De Conventie heeft de afgelopen 65 jaar reeds aan miljoenen mensen bescherming geboden. Maar de laatste decennia werd ook meermaals duidelijk dat het verdrag lacunes bevat en soms ontoereikend is, nu de politieke context en de aard van de vluchtelingenproblematiek zijn geëvolueerd. De definitie van een ‘conventievluchteling’ sluit bijvoorbeeld bepaalde categorieën uit, zoals personen die hun land ontvluchten omwille van een burgeroorlog of armoede. UNHCR en verschillende individuele staten hebben getracht om antwoorden te bieden op deze lacunes. Ook in België was de ontoereikende bescherming voor oorlogsvluchtelingen een prangend probleem. Volgens de conventie is ‘algemeen oorlogsgeweld’ immers geen criterium voor erkenning als vluchteling. Dit probleem kwam vooral in de jaren 1990 duidelijk naar voren, toen de Balkanregio geteisterd werd door hevige onlusten tussen verschillende bevolkingsgroepen. Verschillende oorlogen braken uit en heel wat mensen ontvluchtten hun land. In België steeg het aantal asielaanvragen sterk, onder meer door de Bosnische vluchtelingen die hier bescherming zochten. Slechts een minderheid van deze aanvragen werd beantwoord met het verlenen van de vluchtelingenstatus. Asielzoekers uit deze landen in oorlog die geen bescherming op basis van de Conventie van Genève kregen, konden echter gezien de oorlog ook niet teruggestuurd worden naar hun land van oorsprong. Noodgedwongen moest ook België deze specifieke categorie asielzoekers wel ‘gedogen’. Dit betekende dat ze nauwelijks
44
faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2
De Conventie heeft de afgelopen 65 jaar reeds aan miljoenen mensen bescherming geboden. Maar de laatste decennia werd ook meermaals duidelijk dat het verdrag lacunes bevat en soms ontoereikend is, nu de politieke context en de aard van de vluchtelingenproblematiek zijn geëvolueerd. rechten hadden om een nieuw leven mee op te bouwen. Er werden wel tijdelijke oplossingen gezocht, maar het duurde nog tot 2006 voor er in België een specifiek beschermingsstatuut voor deze mensen kwam: het statuut van ‘subsidiair beschermde’. Dit statuut dichtte een belangrijke beschermingslacune en is er gekomen door onderhandelingen binnen de Europese Unie. Het is dan ook vastgelegd in een Europese richtlijn. Het statuut van ‘subsidiair beschermde’ had onder meer tot doel om oorlogsvluchtelingen een kwalitatieve bescherming te bieden. Vorig jaar kregen circa 1.300 asielzoekers deze subsidiaire bescherming in ons land. Op Europees vlak werd de afgelopen jaren sterk toegewerkt naar een Europees vluchtelingenbeleid met de bedoeling om de bepalingen inzake erkenning in heel de EU te harmoniseren en uniforme richtlijnen op te stellen voor de opvang van vluchtelingen. Ondanks deze stappen vooruit, is er nog een lange weg te gaan om iedereen die gedwongen op de vlucht slaat de kans te geven om in een veilig land asiel aan te vragen en er bescherming te krijgen. Europa aarzelt niet om de aankomst van asielzoekers te verhinderen. Aan de Europese buitengrenzen werden de afgelopen jaren meer hekken en prikkeldraad opgetrokken dan dat er onthaalpunten werden georganiseerd. Daarnaast werden nieuwe concepten bedacht, zoals dat van ‘veilig derde land’ of ‘eerste land van asiel’, waarbij Europese landen hun verantwoordelijkheid voor de vluchtelingen proberen door te schuiven naar niet-Europese buurlanden. De Conventie van Genève blijft een zeer waardevol verdrag dat een aantal basisrechten voor vluchtelingen heeft vastgelegd. Met meer dan zestig miljoen mensen die vandaag gedwongen op de vlucht zijn voor geweld en vervolging in een politiek klimaat dat zich steeds negatiever opstelt ten opzichte van vluchtelingen, is de conventie ook vandaag en meer dan ooit een nuttig en belangrijk instrument.
Karen Wyckmans is medewerker van het erfgoedproject bij Vluchtelingenwerk Vlaanderen. Bibliografie: F. Caestecker, Ongewenste gasten, joodse vluchtelingen en migranten in de dertiger jaren. Brussel, VUBpress, 1993. F. Caestecker, D. Vanheule, Zestig jaar Vluchtelingenverdrag van Genève: vluchtelingenbescherming in België en in de wereld. Europees Migratienetwerk, 2011. E. Desmet, ‘Vijftig jaar Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen: een kritische balans’, in: Jura Falconis, (2003) 39 (3). J. Langouche, Hongaarse vluchtelingen in 1956-’57: een onderzoek naar het vluchtprocessen de opvang en de integratie in Vlaanderen [Verhandeling]. Gent: Universiteit Gent, 2006. F. Ravijts, OCIV, Gast-vrij België. Vluchtelingenonthaal in de praktijk. Eeklo: Pauwels n.v., 1993. UNHCR (2015). Global Trends. Forced displacement in 2014. Geraadpleegd op 2 april 2016 via http://unhcr.org/556725e69.html