Inkijkexemplaar BSM

Page 1

BSM

Be Sports-Minded


Colofon Uitgeverij: Uitgeverij Edu’Actief b.v. Meppel Auteurs: Koen Anthoni, Winona Ensink, Wessel van de Kamp, Oscar Linde, Eric Swinkels, Dennis Witsiers Redactie: Uitgeverij Edu’Actief b.v. Meppel Inhoudelijke redactie: Koen Anthoni, Wessel van de Kamp, Oscar Linde, Eric Swinkels, Dennis Witsiers Vormgeving: Uitgeverij Edu’Actief b.v. Meppel Illustraties: Uitgeverij Edu’Actief b.v. Meppel Drukwerk: Ten Brink, Meppel Eerste auteur: Wessel van de Kamp Be Sports-Minded ISBN: 978 90 3720 726 2 NUR: 182 Trefwoord: leermiddelen; havo, vwo Copyright 2012 Uitgeverij Edu'Actief b.v. Meppel Postbus 1056 7940 KB Meppel Tel.: 0522-235235 Fax: 0522-235222 E-mail: info@edu-actief.nl Internet: www.edu-actief.nl Eerste druk/eerste oplage Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher.

2


Voor zover het maken van kopieĂŤn uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

3


Inhoud Inleiding Leeswijzer van deze methode

6 11

1.

Bewegen en gezondheid 1.1 Gezonde leefstijl 1.2 Warming-up en cooling-down 1.3 Bewegingsapparaat 1.4 Blessurepreventie en -behandeling en behandeling van sportblessures 1.5 Voeding 1.6 Meten van de fitheid 1.7 Verbeteren van de fitheid

14 14 24 32

2.

Bewegen en regelen 2.1 Communicatie 2.2 Het begeleiden van bewegingsactiviteiten 2.3 Leren lesgeven 2.4 Het organiseren van bewegingsactiviteiten

170 170 179 185 197

3.

Bewegen en samenleving 3.1 ToekomstoriĂŤntatie 3.2 De historie van de huidige cultuur van bewegen en sport 3.3 De huidige bewegings- en sportcultuur 3.4 Organisatie van bewegen en sport 3.5 De toekomst van bewegen en sport

216 218 220 232 276 286

4.

Bewegen en wetenschap 4.1 Wat houdt onderzoek in? 4.2 Onderzoeken in zes stappen

295 295 305

Begrippenlijst Citatenlijst Literatuurlijst

4

45 83 114 125

314 320 324


Inleiding Beste BSM-leerling De minister van OCW heeft in 2007 de eindtermen, de doelen, vastgesteld voor Bewegen Sport en Maatschappij (BSM). Daarvoor heette het keuzevak LO-2. Bij de herziening in 2007 kreeg het de naam BSM. De genoemde eindtermen zijn in deze methode verwerkt tot concrete opdrachten. De opdrachten staan op de website. De kennis die je nodig hebt om de opdrachten uit te voeren, vind je in dit boek. De eindtermen zijn ingedeeld in vijf domeinen. Domein A

Vaardigheden

Domein B Domein C Domein D Domein E

Bewegen Bewegen en regelen Bewegen en gezondheid Bewegen en samenleving

Deze eindtermen zijn ingedeeld en logisch gerangschikt op basis van de genoemde domeinen. De onderwerpen die in de domeinen worden genoemd, hebben een onderling verband en hebben met elkaar te maken. Als je bijvoorbeeld gaat speerwerpen (domein B), dan heb je een goede warming-up nodig (domein D) en je kunt worden gecoacht en beoordeeld door een klasgenoot (domein C). Jouw docent heeft vanuit de eindtermen een programma gemaakt waarbij alle eindtermen aan bod komen. Op basis van het programma van jouw school wandel je dus door dit boek waarbij je regelmatig zult wisselen van hoofdstuk. Voor ons is het onderwerp ‘gezonde leefstijl’ een geschikt vertrekpunt voor het vak BSM.

6


Gezonde leefstijl (paragraaf 1.1) Het BSM-programma kan beginnen met kennis over een gezonde leefstijl. Welke facetten spelen hierbij een rol? Een relevant facet hiervan is het belang van bewegen. Uiteindelijk is bewegen en kennis over bewegen het centrale onderwerp van BSM.

Vaardigheden Domein A wordt gezien als de kern van BSM: “Je kunt bewegingssituaties kiezen, arrangeren en begeleiden, voor jezelf maar vooral voor anderen, en daarop reflecteren.” Je zou deze zin als motto voor het gehele programma kunnen zien. De invulling ervan staat hierna beschreven.

Bewegen In het domein ‘Bewegen’ ga je, tijdens de BSM-lessen, bezig met verschillende bewegingsactiviteiten. Je gaat bijvoorbeeld hordelopen, tennissen, klimmen en boksen al naar gelang het programma van BSM dat bij jou op school wordt aangeboden. Het doel daarvan is om jouw eigen vaardigheden te verbeteren en je helpt mee, spelend en coachend, de vaardigheden van een ander beter te maken. In dit boek vind je geen concrete invulling van dit domein. Dat is aan je docent BSM en specifiek aan jouw school.

7


Bewegen en gezondheid (hoofdstuk 1) We weten allemaal dat bewegen bijdraagt aan een goede gezondheid. Maar bij bewegen horen ook risico’s. Binnen het domein ‘Bewegen en gezondheid’ doe je kennis op over de warming-up en de cooling-down (§ 1.2) en over je lichaam, je bewegingsapparaat (§ 1.3). Daarnaast komen blessurepreventie en -behandeling aan de orde (§ 1.4). Dit heet ‘Eerste Hulp bij Sport Ongelukken’ (EHBSO). Binnen dit domein komt ook sport en voeding ter sprake (§ 1.5). Als je gaat bewegen om inhoud te geven aan een gezonde leefstijl, dan wil je dat niet vrijblijvend doen. Je wilt je eigen bewegen (of dat van een ander) beïnvloeden om een bepaald doel te bereiken. Je wilt bijvoorbeeld sterker worden (krachttraining) of je wilt afvallen of je uithoudingsvermogen verbeteren. Om gericht te trainen heb je gegevens nodig om jouw beginniveau vast te stellen. Dit doe je door middel van het meten van fitheid (§ 1.6). Fitheid is een breed begrip. Hierbij moet je denken aan lenigheid, kracht, uithoudingsvermogen, coördinatie en snelheid. Met de uitslagen van deze meetgegevens gaan we aan de slag want je kunt op basis van de meetgegevens beginnen met trainen. Met behulp van de kennis die je opdoet bij trainingsleer en de meetgegevens gaan we gericht proberen een bepaalde onderdeel van fitheid te verbeteren (§ 1.7), zoals je uithoudingsvermogen of kracht. Dit doe je door middel van een trainingsschema dat gebaseerd is op het FITT-principe. Een trainingsschema kun je schrijven voor jezelf of voor een ander.

Bewegen en regelen (hoofdstuk 2) Bewegen doe je vaak samen, competitief of gewoon voor de gezelligheid. Bewegingsactiviteiten moeten, om soepel te verlopen, geregeld worden. Bij BSM leggen we veel nadruk op het organiseren van allerlei sportieve activiteiten (§ 2.4). Je leert bijvoorbeeld om les te geven (§ 2.3) en een bewegingsactiviteit te organiseren. Daarbij komt dat je hierbij goed moet kunnen communiceren en goed moet kunnen samenwerken (§ 2.1), een spel moet kunnen leiden of en medeleerling moet kunnen coachen (§ 2.2). Dit leer je binnen het domein Bewegen en regelen.

8


Bewegen en samenleving (hoofdstuk 3) Op basis van de meetgegevens bij paragraaf 1.6 ‘Meten van fitheid’ kun je nadenken over welke baan bij jou past en welke motieven mensen hebben om voor een bepaalde sport te kiezen. Dit noemen we toekomstoriëntatie (§ 3.1). In het domein Bewegen en samenleving ga je verder nadenken over de positie van sport en bewegen binnen de maatschappij. Het begint met een kijkje in het verleden van sport en bewegen (§ 3.2). Vervolgens bekijk je hoe de huidige sportcultuur zich nu manifesteert (§ 3.3) en hoe de wereld van bewegen en sport is georganiseerd (§ 3.4). Het hoofdstuk eindigt met een blik vooruit naar 2028. Hoe zal de sport en het menselijk bewegen zich mogelijk ontwikkelen (§ 3.5)?

Bewegen en wetenschap (hoofdstuk 4) Bij BSM hoort ook onderzoeken. Je mag zelfs je PWS over een aan BSM gerelateerd onderwerp houden. Hierdoor kun je jouw eigen profiel of interessegebied uitdiepen. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd wat onderzoeken inhoudt (§ 4.1) en hoe je een onderzoek op kunt zetten (§ 4.2). Hierna staat het geheel van onderwerpen en activiteiten voor het schoolexamen BSM in een schema. Veel succes en we hopen dat je veel nieuwe inzichten opdoet en met plezier het BSM-programma gaat volgen!

9


Domein A Vaardigheden (de kern van BSM) “Je kunt bewegingssituaties kiezen, arrangeren en begeleiden, voor jezelf maar vooral voor anderen, en daarop reflecteren.” Domein B Bewegen Minstens tien (verplichte) onderdelen eigen vaardigheid, waarbij ook aandacht is voor andere rollen zoals scheidsrechter, coach, jurylid enzovoort. Doelspel

Slag- en loopspel

Terugslagspel

Turnen 1

Turnen 2

Dans

Atletiek Lopen

Atletiek Werpen

Atletiek Springen

Zelfverdediging

Het organiseren van bewegingsactiviteiten § 2.4

Jezelf en anderen beoordelen

Domein C Bewegen en regelen Bewegen moet georganiseerd worden (hoofdstuk 2).

Communicatie § 2.1

Rol van: jurylid, coach, scheidsrechter, spelleider § 2.2

Lesgeven § 2.3

Domein D Bewegen en gezondheid Kennis over het lichaam en de relatie met bewegen (hoofdstuk 1). BSM begint bij een gezonde leefstijl. Bewegen speelt hierbij een belangrijke rol (§ 1.1). Meten van fitheid § 1.6

Het bewegingsapparaat § 1.3

Warming-up en cooling-down § 1.2

Blessurepreventie § 1.4

Blessurebehandeling EHBSO § 1.4

Voeding § 1.5

Verbeteren van fitheid § 1.7

Trainingsleer § 1.7

Maken van trainingsschema § 1.7

Domein E Bewegen en samenleving De plek van sport en bewegen in onze maatschappij (hoofdstuk 3). Toekomstoriëntatie § 3.1

Historie van bewegen § 3.2

Huidige sportcultuur § 3.3

Organisatie van bewegen en sport § 3.4

Toekomst van bewegen en sport § 3.5

Bewegen en wetenschap (hoofdstuk 4) Wat houdt onderzoek in? (vwo) § 4.1

10

Onderzoeken in zes stappen (vwo) § 4.2


Spieren werken samen Als een spier aanspant, dan wordt deze korter. Vanaf de origo trekt de spier het bot waar de insertio is naar zich toe. Op onderstaande tekening (links) zie je de biceps die de onderarm naar de bovenarm toetrekt. Op onderstaande tekening (rechts) zie je de triceps die de onderarm weer naar beneden brengt.

Zoals Midas Dekkers zei, kunnen spieren alleen maar samentrekken. Als de spier gaat aanspannen, dan is er een kracht van buiten nodig om de beweging te remmen. Dit kan bijvoorbeeld de zwaartekracht zijn, een andere persoon of de antagonist. Als voorbeeld nemen we weer de biceps uit de hiervoor behandelde tekening. Bij het aanspannen is dit de spier die zorgt voor de beweging die je wilt maken. Deze spier noemen we de agonist. De antagonist is een andere spier die een beweging maakt die tegengesteld is, in het voorbeeld is dat dus de triceps. Op het moment dat jouw arm voldoende is gebogen door de biceps, zal de triceps aanspannen om de beweging te stoppen. Antagonisten werken dus samen met agonisten doordat ze tegengestelde bewegingen kunnen maken. Dankzij dit principe kun je bewegingen heel precies coรถrdineren.

1.3 Het bewegingsapparaat

37


Hoe zit een spier in elkaar? Een motorische zenuw bedient een groep spiervezels door het geven van een elektrisch signaal. De zenuw, samen met zijn groep spiervezels, noemen we een motorunit. De kracht die de spieren leveren, heeft te maken met het aantal motorunits dat een signaal afgeeft. Hoe meer motorunits een signaal afgeven, hoe groter de kracht is die de spier levert.

Opbouw van een spier. Op bovenstaande tekening zie je een spier met een uitsplitsing naar spiervezels. Elke spiervezel bestaat op zijn beurt weer uit myofibrillen. In het myofibril vinden we de sarcomeer waar de samentrekking op het kleinste niveau plaatsvindt. In het sarcomeer vind je twee filamenten die langs elkaar glijden.

38

1.3 Het bewegingsapparaat


Het myosinefilament grijpt als het waren vast aan het actinefilament. Op het moment dat de sarcomeer een signaal krijgt, trekt het myosinefilament zich naar het filament ertegenover. Op de volgende tekening zie je de sarcomeer in ontspannen en in aangespannen staat.

Glijdende filamenten.

Het zenuwstelsel Ons zenuwstelsel is in feite ons stuur. Een gezond zenuwstelsel zorgt ervoor dat alle functies van ons lichaam op de juiste manier werken. Het bestaat grofweg uit twee onderdelen, een centraal zenuwstelsel waar onze hersenen en ruggenmerg toe behoren en het perifere zenuwstelsel. In het centrale zenuwstelsel worden beslissingen genomen op grond van de signalen die binnenkomen. Die beslissingen kunnen bewust zijn, zoals het gooien van een bal, of onbewust, zoals het verhogen van je hartslag bij inspanning. Het perifere zenuwstelsel geeft voornamelijk signalen door en heeft een onderverdeling in sensorisch en motorisch. Het sensorische zenuwstelsel geeft met behulp van je zintuigen informatie door over wat er met je gebeurt. Jij ziet een bal aankomen, deze informatie komt binnen in je centrale zenuwstelsel en vervolgens zorgt het motorische zenuwstelstel dat je arm in beweging komt om de bal te vangen.

1.3 Het bewegingsapparaat

39


Blessures: ‘Sport maakt meer kapot dan je lief is!?’

Hippocrates, de oervader van de geneeskunde, zei 2400 jaar geleden al: “Als iedereen een goede hoeveelheid voedsel en lichaamsbeweging zou krijgen, niet te veel en niet te weinig, dan zouden we op een zekere weg zijn naar een goede gezondheid.”(17)

Ondanks deze klassieke wijsheid is pas in de laatste decennia sport en bewegen, voor mensen die gezond willen worden of blijven, gemeengoed geworden.

Sport en bewegen heeft een positief effect op de conditionele eigenschappen: uithoudingsvermogen, kracht, lenigheid, coördinatie, snelheid en op het reduceren van vetweefsel (zie paragraaf 1.7 ‘Verbeteren van fitheid’). Het aanpassingsvermogen en de weerstand van het menselijk lichaam en geest worden verhoogd. Mensen die regelmatig sporten, zijn minder snel, minder vaak en minder lang ziek. De Wereldgezondheidsorganisatie schat dat de kans op hart- en vaatziekten, suikerziekte, darmkanker en rugklachten bij voldoende bewegen met maar liefst 50 procent zal afnemen. Bewegen wordt om deze reden ook wel het goedkoopste medicijn genoemd. (Later in deze paragraaf maken we een kosten-batenanalyse.) Ontspanning en het opdoen van sociale contacten zijn psychosociale factoren die als bijeffecten van sportbeoefening kunnen worden aangemerkt. Kort door de bocht kun je dus stellen dat sport en bewegen zowel de fysieke als de mentale gezondheid positief beïnvloeden. Maar …

Midas Dekkers: “Gezondheid is in onze tijd geen toestand, maar een doel en dat past in een maatschappij waarin elk probleem wordt aangepakt door iets te ondernemen. Meestal leidt deze dadendrang tot nieuwe problemen. Hersengymnastiek is de enige sport waar je wijzer van wordt!”(18)

In Nederland is de sportbeoefening in de laatste decennia explosief gegroeid. Zo was het percentage sportende Nederlanders in 1986-1987 32%. In het begin van de jaren negentig deed al 42% aan sport en momenteel sport ongeveer de helft van de Nederlandse bevolking. Inmiddels zijn er dus ruim acht miljoen sportbeoefenaren in 1.4 Blessurepreventie en –behandeling en behandeling van sportblessures

47


Nederland! Hierbij neemt de georganiseerde sport af en neemt de ongeorganiseerde sport juist sterk toe.

Met de toename van sportbeoefening is een ware epidemie meegegroeid: sportblessures. Gelukkig is de groei van sportblessures niet evenredig met de toename van sportbeoefening. Sporters zijn onder invloed van campagnes zoals ‘Sport Blessure Vrij’, voorlichting en betere begeleiding, bewuster gaan sporten. Sinds 2005 lijkt het aantal blessures onder invloed van bewegingsarmoede, overgewicht en de afname van bewegingsvaardigheid van de jeugd weer licht toe te nemen.(19) Jaarlijks worden gemiddeld 1,4 miljoen blessures medisch behandeld. Het daadwerkelijke aantal blessures ligt nog veel hoger. In totaal is er, na schatting, sprake van 3,7 miljoen sportblessures per jaar!(20)

Eén op de vijfentwintig sporters die geblesseerd raakt, ondervindt blijvende hinder. Jaarlijks sterven er 8 mensen na een aan sport gerelateerd ongeluk.(21)

Jaarlijks lopen sporters 630.000 enkelblessures op. Dit is zeventien procent van alle sportblessures die in een jaar ontstaan. Na knieblessures (20%) zijn enkelblessures daarmee de meest voorkomende sportblessures. Voor vier op de tien enkelblessures blijkt medische behandeling nodig.(20)

Sport

Aantal blessures per 100.00 sporturen

Zaalvoetbal

54

Schaatsen

51

Hockey

33

Basketbal

30

Veldvoetbal

30

48

1.4 Blessurepreventie en –behandeling en behandeling van sportblessures


2. geruststellen van het slachtoffer Een slachtoffer zal soms in paniek zijn of jouw hulp niet willen accepteren. Om goed te kunnen helpen, wil je dat het slachtoffer rustig is. Probeer om het slachtoffer rustig te krijgen door heel zeker over te komen. Het liefst zeg je niets over wat er in de toekomst gaat gebeuren, dat laat je later aan de professionele hulp over. Jij vertelt wie je bent, waarom je er bent en wat je van plan bent te gaan doen. Door medeleven te tonen en tot rust te manen, kom je al een heel eind. 3. beoordelen van de blessure Pas als het voor iedereen veilig is, ga je beoordelen hoe ernstig de blessure is. Dit kan doordat je naar de blessure kijkt, door vragen te stellen aan het slachtoffer en aan de omstanders. Als je zelf het ongeval gezien hebt, dan heb je vaak al een aardig beeld van de ernst van de situatie. Wat gebeurde er? Heb je een krakend of scheurend gevoel ervaren? Kun je het gekwetste gewricht belasten? Soms kun je zelf de blessure behandelen. Verder op in deze paragraaf lees je meer over het behandelen van verschillende blessures. Nadat je een slachtoffer hebt behandeld is het goed dat je het advies geeft om er even door een expert naar te laten kijken. Als een slachtoffer bewusteloos is en je weet dat er geen nekletsel is, dan leg je het slachtoffer in de stabiele zijligging. In die houding blijft de ademweg vrij, vervolgens controleer je steeds of het slachtoffer nog ademt.

1. Kniel naast het slachtoffer en strek de arm.

2. Leg de arm in een hoek van 90 graden.

1.4 Blessurepreventie en –behandeling en behandeling van sportblessures

65


3. Leg de andere hand met de palm naar buiten tegen het oor aan de andere kant.

4. Buig het been dat het verste weg is.

5. Met een ene hand pak je het been om het slachtoffer om te draaien, andere hand beschermt het hoofd.

6. Zorg dat het slachtoffer goed op de zij ligt.

7. Kantel het hoofd schuin naar achter met de mond naar beneden.

66

1.4 Blessurepreventie en –behandeling en behandeling van sportblessures


Supercompensatie Vermoeidheid is een reactie op een trainingsprikkel die ervaren wordt na het beĂŤindigen van een training. Deze vermoeidheid stimuleert het herstelproces. Het lichaam zal de evenwichtssituatie proberen te herstellen waarbij het zich instelt op een iets hoger prestatieniveau dan voor de training het geval was, met een (tijdelijke) toename van het prestatievermogen als gevolg. De belastbaarheid is dus toegenomen. Dit is een heel belangrijk gegeven. Dit extra herstel noem je het principe van supercompensatie. Het ideale tijdstip van een nieuwe trainingsprikkel is op het moment van supercompensatie (zie onderstaande grafiek).

Supercompensatie. Fase 1: Door een training raakt een sporter vermoeid. Al naar gelang de duur en intensiteit van de inspanning is er een tijdelijke daling van het prestatieniveau. Dit wordt het principe van overload genoemd. Fase 2: Na de training herstelt de sporter tot het prestatieniveau van voor de training. Dit heet het principe van homeostase. Fase 3: Er is sprake van een tijdelijke toename van het prestatieniveau. Dit wordt supercompensatie genoemd. Fase 4: Volgt er geen nieuwe trainingsprikkel, dan verdwijnt het tijdelijke effect van de supercompensatie en daalt het prestatievermogen weer tot het niveau van voor de training. Dit wordt als het principe van reversibiliteit aangegeven.

1.7 Verbeteren van de fitheid

143


De duur van het herstelmoment is van groot belang bij aanpassingen van het lichaam. Hoe beter het lichaam is getraind, hoe sneller het herstelt. Tijdens het hele trainingsproces zal er telkens sprake moeten zijn van een goede wisselwerking tussen inspanning en herstel. Opklimmende belasting De trainingsprikkel moet steeds groter worden om een verstoring in het biologische evenwicht te veroorzaken. Het lichaam kan immers een hogere belasting aan. Er zal daarom met een principe van opklimmende belasting getraind moeten worden. Optimale belasting Een training mag niet te zwaar en niet te licht zijn. De homeostase van het lichaam moet voldoende uit balans gebracht worden. Elke training moet dus een uitgekiende overload als resultaat hebben. Een optimale trainingsprikkel is dan ook iedere training weer van belang. Dit wordt het principe van optimale belasting genoemd. De frequentie van de opvolgende trainingen, de intensiteit van de training, de duur van de training en het type training bepalen de zwaarte van het programma. Deze factoren moeten op elkaar worden afgestemd. Later in dit hoofdstuk gaan we dieper in op deze factoren: het FITT-principe.

Principe van optimale belasting.(45)

144

1.7 Verbeteren van de fitheid


Roulatiesystemen Het roulatiesysteem is uiterst geschikt voor kennismakingsactiviteiten, zeskampen, een leuke spelmiddag enzovoort. Hieronder zie je een voorbeeld van een activiteitenmiddag met strand- en waterspelen. Elke groep doet alle activiteiten één keer één kwartier.

In het volgende voorbeeld zie je een sportmiddag van 4 mavo. Er zijn vier activiteiten: voetbal, softbal, frisbee en flagfootball. De bovenste, oneven genummerde teams draaien naar links door. De onderste, even genummerde teams draaien naar rechts door.

Het nadeel van dit schema is dat je, in dit geval na twee wedstrijden, dezelfde tegenstander weer treft. In de volgende roulatieschema’s speelt wel iedereen steeds tegen een andere tegenstander en doet ook iedereen steeds een andere activiteit.

2.4 Organiseren van bewegingsactiviteiten

213


Alle teams schuiven steeds een veld op. De teams 1 tot 3 naar rechts en de andere teams naar links. Voorbeeld van een 3 - 6 schema: Ronde

Volleybal

Voetbal

Basketbal

1

1-4

2-5

3-6

2

3-5

1-6

2-4

3

2-6

3-4

1-5

Met vier activiteiten en acht teams moet je flink puzzelen om ervoor te zorgen dat je niet twee keer tegen hetzelfde team speelt en telkens een andere activiteit doet. Voorbeeld 4 - 8 schema: Ronde

Unihockey

Trefbal

Voetbal

Volleybal

1

1-5

2-6

3-7

4-8

2

2-7

1-8

4-5

3-6

3

3-8

4-7

1-6

2-5

4

4-6

3-5

2-8

1-7

Op de BSM-methodesite vind je nog meer uitwerkingen.

De uitvoering Bij de organisatie van een bewegingsactiviteit gaat veel werk in de voorbereiding zitten. Een goede voorbereiding is het halve werk. Ook tijdens de uitvoerende fase moet je de touwtjes goed in handen hebben. ‘Regeren is vooruit zien!’ Wat doe je als er een team incompleet is, een deelnemer of team niet komt opdagen, een sporter geblesseerd raakt, een bal lek raakt of wanneer het gaat regenen? Houd bij het maken van het draaiboek rekening met dit soort onvoorziene zaken. Maak in de aanloop naar de activiteit een checklist waar je alle ‘things to do’ op kunt afvinken. Tijdens het toernooi of de sportactiviteit ben je als organisatieteam duidelijk aanwezig en herkenbaar. Uniforme kleding of shirts stralen professionaliteit uit. Je bent gastheer/-vrouw, je doet het welkomstwoord, je reikt de prijzen

214

2.4 Organiseren van bewegingsactiviteiten


BSM 3.3 De huidige bewegings- en sportcultuur Inleiding Bewegen en sport hebben nu een eigen plaats in de maatschappij veroverd. Het is een fenomeen geworden dat veel (media-)aandacht krijgt en belangrijk is voor veel mensen. In de laatste decennia hebben zich ontwikkelingen in de sport voorgedaan die de sport sterk hebben be誰nvloed. Deze ontwikkelingen worden in dit boek apart van elkaar besproken, hoewel je goed moet beseffende dat ze veel invloed op elkaar hebben, want ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ook is wel duidelijk geworden dat alle veranderingen in de wereld van bewegen en sport onlosmakelijk verbonden zijn met alle andere ontwikkelingen in de samenleving en de economie. In onze samenleving heeft een aantal zaken invloed op bewegen en sport. In het schema hieronder zijn ze genoemd.

232

3.3 De huidige bewegings- en sportcultuur


Sport is tegenwoordig geen klein onderdeel meer in onze samenleving. Het speelt een belangrijke rol en heeft veel aspecten. In deze paragraaf zal elk aspect worden uitgelegd.

De professionalisering van sport Mensen kregen de laatste jaren steeds meer geld en vrije tijd om te sporten. Hierdoor steeg het niveau van de sport. Verenigingen kregen steeds meer belang bij goed presteren, mede door een toenemende rivaliteit tussen de verenigingen. Er werd, door toegenomen kennis, meer ge誰nvesteerd in techniek en uitvoering van de sport zodat het niveau steeg. Een gevolg was dat aan de organisatie van de clubs steeds meer eisen werden gesteld om de ontwikkeling en de prestaties van de sporters te volgen. Sportmanagement werd een nieuw begrip. Dit manifesteert zich tegenwoordig in goedbetaalde directeursbanen bij grote sportorganisaties en het aanbod aan sportmanagementopleidingen. Door de beschikbaarheid van vrije tijd en geld, door onder andere sponsoring, maakte de wereld van de sport weer een sprong voorwaarts. De professionele sporter kon leven van de sport (in Nederland was Beb Bakhuys de eerste). Daarnaast verbeterde de kennis over motorisch leren en trainingsleer waardoor sporters beter getraind konden worden. Maar ook het opleiden van de trainers en coaches heeft de sport een flinke impuls gegeven. Het gevolg hiervan was dat de wetenschap ingezet werd om mee te denken over de ontwikkeling van sportmateriaal en de omstandigheden waaronder sporters presteren. Deze wetenschappelijke inbreng vervolmaakte de sport naar het niveau waarop vandaag gepresteerd wordt.

3.3 De huidige bewegings- en sportcultuur

233


Onderzoeksvaardigheden Op school is niet alleen vakkennis van belang, maar leer je ook allerlei vaardigheden die bepalend kunnen zijn voor de succesvolle wijze om op het voortgezet onderwijs te slagen en aan te sluiten bij het hoger onderwijs. Om die aansluiting te verbeteren, gebruiken we een aantal uitgangspunten en stappen bij opdrachten onderzoeken en ontwerpen. Op die manier helpen we je om je een systematische en planmatige werkwijze eigen te maken. De kracht van het examenvak BSM is dat we theoretische kennis zo veel mogelijk in de praktijk proberen toe te passen. Maar ook omgekeerd leer je bijvoorbeeld een training te analyseren waarom bepaalde veranderingen in getraindheid tot stand zijn gekomen en wat de oorzaken daarbij waren. Een piramide van kennis naar creëren Allereerst heb je parate objectieve kennis nodig om iets te weten en te herinneren. Met verworven kennis krijg je meer inzicht in de stof. Je kunt het onderwerp beter begrijpen. Als je die verworven kennis en dat inzicht in een nieuwe situatie probeert te gebruiken, noemen we dat toepassen. Hiermee kom je meer op het pad van onderzoeken. Met analyseren probeer je een ingewikkeld proces te vereenvoudigen. Deze vaardigheid zul zal je tijdens onderzoeken vast en zeker gebruiken. Bijvoorbeeld in grafieken en tabellen kun dit je goed en kernachtig duidelijk maken. Een nog hogere vorm van denkvaardigheden vergt het evalueren. Dit betekent dat je op basis van opgedane kennis en inzicht, toepassen en analyse tot een beargumenteerd oordeel komt. Je neemt een standpunt in op basis van je onderzoek. Je kunt ook je opgedane kennis en inzicht aanwenden voor het creëren van iets nieuws, oftewel een ontwerp.

Creëren Evalueren Analyseren Toepassen Inzicht Kennis Piramide van de taxonomie van Bloom. 4.1 Wat houdt onderzoek in?

299


Bij BSM proberen we je in die richting te stimuleren met betekenisvolle opdrachten en onderzoekjes. Je kunt veel toepassen in de praktijk van sport en bewegen. Je moet je bewegingen eigen maken in steeds verschillende situaties. Om verder te komen moet je goed kunnen analyseren. Goed leren kijken, maar vooral ook je willen verdiepen in de kennis die is beschreven, brengt je uiteindelijk verder in het beter begrijpen van bewegingen.

Werkwijze in zes stappen en reflectie Waar moet je bij BSM aan denken als het over leren onderzoeken en leren ontwerpen gaat? Eigenlijk kun je bij elke praktische opdracht of het bestuderen van een theoretisch onderdeel de volgende stappen herkennen. 1. het onderzoek initiĂŤren, het afbakenen van je onderzoek 2. het onderzoek voorbereiden: zoeken naar informatie en materialen 3. het onderzoek uitvoeren, het selecteren en bestuderen van het materiaal en de informatie 4. informatie verwerken: het bepalen welke informatie en materialen je precies wilt gebruiken voor je doel 5. het onderzoek afronden en het eindproduct opleveren 6. het evalueren en reflecteren op het proces, de opbrengsten en het eigen leren.

Reflecteren Reflecteren is in iedere fase onmisbaar. Visueel is het reflecteren het handvat van de Big 6. In iedere fase heb je feedback nodig, die is gericht op verbetering. Maak niet de fout door meteen een waardeoordeel te geven. Stel jezelf en anderen vooral goede vragen. Je reflecteert niet alleen op het resultaat, maar in het begin vooral ook op het werk- en leerproces en op de aanpak. Reflecteren doe je zelf, maar ook samen met je groep en met je begeleidend docent. In voortgangsgesprekken is dat bij uitstek een moment samen met je begeleider. Bereid je daarop goed voor door vooraf duidelijke reflectievragen te stellen waarin je vragen formuleert waarmee jullie je onderzoek verder kunnen verbeteren. In je logboek houd je dat zelf bij. Jullie krijgen daardoor zelf zicht op het leer- en werkproces. Voor de docent is het een handig hulpmiddel om de voortgang te zien. Vul je logboek daarom wekelijks in.

300

4.1 Wat houdt onderzoek in?


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.