34848 communiceren met doelgroep OA en PW/KO

Page 1

fb .v

.

Training

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Communiceren met doelgroep OA en PW-KO


Colofon Auteur: Anke Odinga Inhoudelijke redactie: Napona Smid Titel: Communiceren met doelgroep OA en PWKO

tie

ISBN: 97890 3723 484 8

fb .v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

©

u' Ac

Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

ij

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoud Over deze training

Communiceren

10 15

Ontwikkelingsfasen Luisteren

fb .v

Veilig klimaat

.

8

19

25

Thomas Gordon en de Geen-verlies-methode Gedrag van kinderen/feedback geven 45

33

u' Ac

Theoriebron Veilig klimaat

37

tie

OriĂŤntatie

4

Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren Theoriebron Ontwikkelingsfasen Theoriebron Vragen stellen

51

55

57

Ed

Theoriebron Luisteren

48

Theoriebron Thomas Gordon

60

Theoriebron Gedrag van kinderen 67

U

itg

ev

er

ij

Theoriebron Feedback

63

3


Over deze training

Over deze training

.

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

fb .v

In deze training leren studenten hoe zij als toekomstig professional goed kunnen communiceren met kinderen. Er wordt aandacht besteed aan de verschillende ontwikkelingsfasen van het kind en aan de vraag hoe deze van invloed zijn op de communicatie. Ook de invloed van communicatie op het veilige pedagogische groepsklimaat wordt behandeld.

ij

Goed communiceren met kinderen is de basis voor iedere pedagogisch medewerker en onderwijsassistent.

er

Leerdoelen •

ev

Je kunt uitleggen wat een veilig klimaat inhoudt voor de ontwikkeling van kinderen en je kunt voorstellen doen voor jouw rol als professional daarin. Je hebt kennis van het begrip communiceren, de begrippen verbale en non-verbale communicatie, je kunt communicatie van kinderen observeren en je kunt in een gesprek non-verbaal bij een kind aansluiten. Je kunt verschillende soorten vragen stellen die passen bij de ontwikkelingsfasen van kinderen in de leeftijd van 0 tot 20 jaar. Je beheerst een actieve luisterhouding en bent in staat om luister- en interactievaardigheden in gesprekssituaties met kinderen toe te passen. Je kunt de methode van Gordon toepassen in verschillende gesprekssituaties. Je weet hoe je interacties tussen kinderen kunt begeleiden, weet hoe je grenzen kunt stellen, herkent gewenst en ongewenst gedrag van kinderen en kunt ze hierover feedback geven.

U

itg

4

• •


Beoordeling

u' Ac

tie

fb .v

.

Over deze training

er

ij

Ed

Je wordt op verschillende punten beoordeeld. Deze punten kun je in het beoordelingsformulier terugvinden. De volgende punten zijn belangrijk bij de beoordeling: • Je doet actief mee aan de lessen. • Je bent voldoende aanwezig in de lessen. • Je voldoet aan de voorwaarden bij de oefeningen en bij de demonstratie. • De opdrachten zijn netjes uitgewerkt. • Tijdens de voorbereiding van de demonstratie zijn alle processtappen afgerond. • Het filmpje is afgestemd op de doelgroep. • In de uitwerking van de opdrachten en de demonstratie komt voldoende theoretische kennis naar voren.

ev

Planning

U

itg

Planningsformulier <

Aan het einde van de training moet je een demonstratie uitvoeren. Plan deze demonstratie tijdig in. Lees eerst de demonstratie goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere oefeningen van deze training op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

Communiceren met kinderen In deze training krijg je handvatten om goed te kunnen communiceren met kinderen om een veilig klimaat te kunnen waarborgen. In de demonstratie laat je zien dat je hiertoe in staat bent. Je toont aan dat je weet hoe je communiceert met kinderen en dat je hierbij rekening houdt met de ontwikkelingsfasen. Ook kun je de gemaakte keuzes uitleggen. De eisen aan de demonstratie vind je in het beoordelingsformulier van deze training.

5


Over deze training

Casus

fb .v

.

Als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker heb je dagelijks te maken met situaties waarin je communiceert met kinderen. Je bedenkt zelf een casus en werkt deze individueel uit. Vervolgens wordt de klas verdeeld in groepjes van drie. De casussen worden nagespeeld en gefilmd. Als groepje laat je één filmpje zien waarin je goed communiceert met een kind, en één filmpje waarin dit niet goed gaat. Ieder filmpje bestaat uit vijf interventies. Een interventie is een ander woord voor ‘handeling’. Interventies kunnen bijvoorbeeld zijn: doorvragen, vragen stellen, samenvatten, een open houding aannemen enzovoort. Deze interventies zet je in om beter te kunnen communiceren met kinderen. De filmpjes worden gepresenteerd. Daarnaast schrijf je individueel een persoonlijk verslag.

Voorbereiding

Wie is het kind? Hoe oud is het kind? Wat wil hij/zij? Wat wil de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent? Wat is er aan dit gesprek voorafgegaan? Waar speelt het zich af? Wat is het doel van het gesprek?

Ed

• • • • • • •

u' Ac

tie

Stap 1 Je schrijft individueel een casus waarin een pedagogisch medewerker of onderwijsassistent communiceert met een kind. Je bent vrij om hier zelf vorm aan te geven. Je casus bestaat uit ongeveer 100 woorden waarin je nauwkeurig de context beschrijft. Het gesprek zelf werk je niet uit. Je beschrijft alleen de situatie. Neem onderstaande punten in je casus op:

Stap 2 Je levert de casus in en krijgt een nieuwe casus terug. Je leest deze goed door. Vervolgens vormen jullie een groepje van drie. Met elkaar overleggen jullie welke casus jullie willen gebruiken.

U

itg

ev

er

ij

Stap 3 Jullie maken gezamenlijk een planning. Gebruik hiervoor het planningsformulier. Schrijf de datum van presenteren én de datum van het inleveren van het persoonlijk verslag op jullie formulier. Maak een eerlijke taakverdeling en zorg ervoor dat je de activiteiten goed plant. Neem in de planning in elk geval onderstaande punten op: Filmen: • Wanneer gaan jullie het gesprek vormgeven? • Wie speelt welke rol? • Wat wordt er precies gefilmd? • Hoe laten jullie de interventies in beide filmpjes naar voren komen? • Hoe gaan jullie dit aanpakken? • Wat hebben jullie nodig? • Wie gaat er filmen? • Waar gaan jullie filmen? • Wanneer gaan jullie filmen? • Hoe en wanneer gaan jullie het filmpje bewerken? Filmpje presenteren: • Hoe geven jullie de presentatie vorm? • Wie doet wat tijdens de presentatie? • Wat verwachten jullie van de klas?

6


Over deze training

• •

Wat hebben jullie hiervoor nodig? Wanneer/hoe ontwerpen jullie het feedbackformulier?

Uitvoering

fb .v

.

Stap 4 Werk de casus uit. Kijk goed naar de context en overleg met elkaar hoe jullie de gesprekken vorm willen geven. Houd hierbij ook rekening met de vijf interventies die in beide filmpjes terug moeten komen. Bepaal de rolverdeling en zorg dat deze bij beide filmpjes anders is. Maak aan de hand van de gemaakte planning concrete afspraken over het filmen.

tie

Stap 5 Kies een goede locatie om te filmen. Jullie starten de film met een korte toelichting van de context. Maak gebruik van een voice-over of laat iemand iets over de situatie vertellen. Vervolgens filmen jullie beide gesprekken, waarin in totaal tien interventies duidelijk zichtbaar zijn. Verklap deze interventies niet tijdens de film.

u' Ac

Stap 6 Monteer/bewerk de filmpjes. Bedenk hoe jullie de interventies in beide filmpjes naar voren willen laten komen. Wees hierbij gerust creatief. Denk ook na over de presentatievorm en bereid deze voor. Ontwerp feedbackformulieren voor de klas. Stap 7 Jullie geven de presentatie voor de klas op de afgesproken datum. De feedbackformulieren worden uitgedeeld en de klas vult deze in.

Werkmodel STARRT-methode <

Ed

Reflectie

Jullie schrijven een persoonlijk verslag. Dit doe je individueel. Het persoonlijk verslag lever je in op de afgesproken datum. Je schrijft dit aan de hand van het STARRT-model. Zie hiervoor Werkmodel STARRT-methode.

U

itg

ev

er

ij

Je beschrijft: • het proces: jouw aandeel, de samenwerking, de planning • het product: het filmpje, de presentatie, jouw aandeel, de gekregen feedback.

7


OriĂŤntatie

OriĂŤntatie Oefening 1

Mijn huis, jouw huis

fb .v

.

Communiceren doe je iedere dag. Vaak doe je het bewust, maar je communiceert ook regelmatig onbewust. Mensen denken vaak dat ze elkaar begrijpen. Soms is dit het geval, maar vaak ook niet.

Oefening 2

tie

Ga in tweetallen tegenover elkaar zitten. EĂŠn student tekent een huis, maar de andere student mag dit niet zien. De eerste student geeft een beschrijving van het huis (bijvoorbeeld: rechts zit een raam, links zit de deur). De tweede student luistert naar de aanwijzingen en tekent het huis zoals hij denkt dat het eruitziet. Nadien vergelijken jullie de huizen en bespreken jullie dit met elkaar. Lijken de huizen op elkaar? Wat valt op? Hoe kan dit? Vervolgens wisselen jullie van rol.

Een veilig klimaat

u' Ac

Deze training gaat over communiceren met kinderen. Een veilig klimaat is daarbij erg belangrijk. a. Schrijf alle begrippen op die volgens jou te maken hebben met een veilig klimaat.

Ed

b. Vergelijk je antwoord met dat van een medestudent. Zijn er veel overeenkomsten of verschillen?

ev

er

ij

c. Veel factoren hebben invloed op een veilig klimaat. Bekijk onderstaande woorden. Welke hebben volgens jou geen invloed op een veilig klimaat? de ruimte mate van betrokkenheid van begeleider/ouder gevoel van veiligheid leeftijd van de begeleider/ouder gevoel van acceptatie stellen van grenzen door de begeleider/ouder opleidingsniveau van de begeleider/ouder intelligentie van het kind.

U

itg

Oefening 3

Waar of niet waar? Denk na over onderstaande stellingen. Geef aan of de stelling volgens jou waar of niet waar is. Bedenk argumenten die jouw mening onderbouwen. De stellingen worden klassikaal behandeld. a. Je kunt niet communiceren. waar / niet waar b. Als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker heb je weinig invloed op een veilig klimaat. waar / niet waar

8


OriĂŤntatie

c. De verbale communicatie weegt zwaarder dan de non-verbale communicatie. waar / niet waar

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

e. Feedback geven en ontvangen is alleen op school heel belangrijk. waar / niet waar

.

d. Een baby communiceert al meteen na de geboorte. waar / niet waar

9


Veilig klimaat

Veilig klimaat Als pedagogisch medewerker en onderwijsassistent heb je de belangrijke taak om een veilig klimaat te creëren. Voor kinderen is dit de basis voor een goede ontwikkeling. Het klinkt heel logisch, maar wat houdt het eigenlijk in? Lees Theoriebron Veilig klimaat en ga daarna aan de slag met de opdrachten.

fb .v

Theoriebron Veilig klimaat <

.

Inleiding

Leerdoelen

er

ij

Ed

u' Ac

Je kunt uitleggen wat een veilig klimaat is. Je kunt benoemen wat de gevaren zijn van een onveilig klimaat voor de ontwikkeling van kinderen. Je kunt je voorstellen hoe jij in de praktijk als PM’er of OA’er kunt bijdragen aan een veilig klimaat.

tie

• •

ev

Een veilig pedagogisch klimaat is de basis voor een goede ontwikkeling van kinderen.

Oefening 4

U

itg

Theoriebron Veilig klimaat <

10

De gevolgen van een onveilig klimaat Een onveilig klimaat kan grote gevolgen hebben voor de ontwikkeling van kinderen. Ook heeft het vaak direct invloed op de sfeer in de groep. Lees onderstaande casussen zorgvuldig door. Geef bij iedere casus aan wat de mogelijke gevolgen zijn voor (de ontwikkeling van) het kind en wat de mogelijke gevolgen zijn voor de groep. En beschrijf hoe een veilig klimaat in deze casus eruit kan zien.

Casus Chris Chris is 1 jaar. Zijn ouders brengen hem drie keer per week naar het kinderdagverblijf. De babygroep bestaat uit tien baby’s. Er zijn een paar baby’s die de hele dag huilen en alle aandacht van de pedagogisch medewerkers opeisen. Chris huilt niet zo veel. Wel gaat hij graag op onderzoek uit en vindt hij het moeilijk om stil te zitten. De pedagogisch medewerkers zouden hem goed in de gaten moeten houden, maar ze hebben hier vanwege de huilende baby’s niet altijd tijd voor.


Veilig klimaat

.

a. Individueel:

fb .v

b. Groep:

tie

c. Veilig klimaat:

Casus Eva

Ed

d. Individueel:

u' Ac

Eva is 7 jaar en zit in groep 3. Ze is erg verlegen en durft niet goed voor zichzelf op te komen. In deze klas zitten ook een paar stoere jongens. Zij hebben een grote mond en vinden het leuk om Eva een beetje te plagen. Ze doen dit vaak op het moment dat de juf niet kijkt.

er

ij

e. Groep:

ev

f. Veilig klimaat:

U

itg

Oefening 5

Intervisie Mogelijk heb je zelf al eens te maken gehad met een onveilig klimaat op je werk- of stageplaats. Hoog tijd om met elkaar in gesprek te gaan over jullie eigen ervaringen op de werkvloer. Voorbereiding • Vorm groepjes van vier. • Bedenk individueel een situatie waarin er sprake was van een onveilige- of juist veilig klimaat op de werkvloer. • Kies een gespreksleider en een tijdsbewaker. • De gespreksleider zorgt ervoor dat iedereen voldoende aan bod komt en leidt het gesprek. De tijdsbewaker checkt of iedereen ongeveer even lang aan het woord is en houdt de tijd in de gaten. Beiden doen ze wel mee aan het gesprek.

11


Veilig klimaat

fb .v

.

Uitvoering • Jullie delen met elkaar situaties van de werkvloer waarbij er sprake was van een onveilig klimaat. • Bevraag elkaar op deze situaties. Onderstaande vragen kunnen hierbij helpen. – Wat was de situatie? – Waarom was er sprake van een onveilig klimaat? – Wat was daarin jouw rol? – Wat heb jij gedaan? – Is de situatie veranderd? – Wat zou je de volgende keer anders doen als jij hier werkzaam zou zijn?

Handelen als professional

u' Ac

Oefening 6

tie

Reflectie Welke informatie uit de bespreking kun je gebruiken op een (toekomstige) werkvloer waar een onveilig klimaat heerst?

In deze oefening gaan jullie kennis delen met collega's over hoe te handelen in een onveilig klimaat in de groep. De kennisdeling bestaat uit twee uitgewerkte voorbeelden.

Ed

Voorbereiding • Vorm twee tweetallen. • Verdeel de casussen: elk tweetal gaat één casus uitwerken. • Lees de casus.

Een drukke klas

ev

er

ij

Nora is 7 jaar en zit in groep 3. Ze kan bovengemiddeld goed leren. Soms verveelt ze zich in de klas. Ze heeft de opdrachten als eerste af en weet dan niet goed wat ze nog kan doen. Wouter zit ook in deze klas. Hij heeft ADHD en vindt het moeilijk om zich te concentreren. Als de klas aan het rekenen is, zit Wouter vaak te wiebelen op zijn stoel. Hij vraagt dan de aandacht van zijn buurman Fahim. Fahim vindt dit vervelend en wordt steeds boos op Wouter. Vooraan in de klas zit Vera. Ze steekt vaak haar hand op om antwoord te geven en praat uit enthousiasme voor haar beurt. Juf Petra is al twee jaar juf van deze klas. Ze vindt zichzelf een lieve, maar chaotische juf. Ze vindt het soms lastig om consequent met de regels om te gaan. Ook vindt ze de klas soms erg druk. Voor haar is het dan moeilijk om streng op te treden.

U

itg

Uitdagende groep

12

Merijn en Julian zijn twee broertjes. Ze gaan allebei naar de kinderopvang. Ze spelen daar samen. Wanneer andere kinderen vragen om mee te spelen, zeggen ze dat dit niet mag. De andere kinderen vinden dit niet leuk en worden daarom vaak boos. Merijn en Julian snappen deze reacties niet. In deze groep zit ook Aleyna. Zij is van Turkse afkomst en spreekt nog niet zo goed Nederlands. Ze speelt vaak alleen en is erg gesloten. Alwin en Eelko plagen haar soms. Zij vinden het gek dat Aleyna niet zo veel praat. Op de groep zijn veel verschillende pedagogisch medewerkers; er zijn veel flexwerkers en weinig vaste medewerkers. Dit heeft te maken met de bezuinigingen en de vaste contracten die niet meer worden gegeven. Iedere week zijn er weer nieuwe pedagogisch medewerkers. De regels op de groep wisselen hierdoor vaak.


Veilig klimaat

fb .v

.

Uitvoering • Noteer uit de casus vijf punten die volgens jullie te maken hebben met een onveilig klimaat, of die hiervoor een risico vormen. Leg ook uit waarom je dat denkt. • Schrijf op wat de onderwijsassistent of pedagogisch medewerker hieraan zou kunnen doen. • Kies een vorm om jullie uitgewerkte voorbeelden te presenteren tijdens de kennisdeling aan collega's (het andere tweetal). Dit kan met behulp van een rollenspel maar natuurlijk ook met een presentatie. • Werk de presentatievorm uit. • Elk tweetal presenteert het uitgewerkte voorbeeld. • Als beide voorbeelden gepresenteerd zijn bespreken jullie de overeenkomsten en verschillen. Bespreek hierbij het handelen van de professionals.

tie

Reflectie a. Wat vind je van het eindresultaat van beide uitgewerkte voorbeelden?

a. In Theoriebron Veilig klimaat lees je dat er verschillende soorten opvoedingsstijlen zijn. De meningen zijn hier erg over verdeeld. Bedenk zelf van iedere opvoedingsstijl een voorbeeld. Beschrijf het voorbeeld concreet en laat de opvoedingsstijl hierin duidelijk naar voren komen.

b. Welke opvoedingsstijl hadden jouw ouders/opvoeders? Waaruit blijkt dit? Wat vind je van deze opvoedingsstijl?

U

itg

ev

er

ij

Theoriebron Veilig klimaat <

Opvoedingsstijlen

Ed

Oefening 7

u' Ac

b. Zijn er suggesties bedacht voor het juist handelen waar je in de praktijk iets aan kunt hebben? Leg je antwoord uit.

13


Veilig klimaat

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

c. Welke opvoedingsstijl zou jij kiezen? Waarom?

14


Communiceren

Communiceren Goed communiceren met kinderen is de basis van jouw toekomstige beroep. Een goede manier van communiceren draagt bij aan een gezonde ontwikkeling van het kind en een veilig klimaat. Communiceren bestaat uit zowel verbaal als non-verbaal communiceren. In Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren lees je hier alles over. Ga daarna aan de slag met onderstaande opdrachten.

fb .v

Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren <

.

Inleiding

Leerdoelen

itg

ev

er

ij

Ed

• • •

tie

Je kent de definitie van het begrip ‘communiceren’. Je weet wat verbaal en non-verbaal communiceren is en je kunt het belang van beide, in gesprek met kinderen, in eigen woorden uitleggen. Je kunt uitleggen hoe kinderen van nature communiceren als het gaat om verbale en non-verbale communicatie en je kunt uitleggen wat er met een kind kan gebeuren als in een gesprek verbaal en non-verbaal niet op elkaar aansluiten. Je kunt in een gesprek non-verbaal bij een kind aansluiten. Je kunt de communicatie van kinderen observeren en interventies in de communicatie observeren.

u' Ac

• •

Oefening 8

U

Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren <

Non-verbale communicatie zegt vaak meer dan verbale communicatie.

Observeren van communicatie Kinderen communiceren op hun eigen manier. In gesprek met een kind speelt de non-verbale communicatie van het kind en van jezelf een grote rol. Het is belangrijk om ook non-verbaal bij het kind aan te sluiten. In deze oefening observeer je een filmpje. Ten slotte vergelijk je de observaties met elkaar. Voorbereiding • Lees Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren en beantwoord de vragen.

Filmpje De besloten groep <

15


Communiceren

a. Wat is communicatie? Beschrijf dit in je eigen woorden.

c. Communiceren kinderen meer verbaal of non-verbaal?

fb .v

.

b. Waarom kun je niet ‘niet’ communiceren?

u' Ac

tie

Uitvoering • Kijk naar het Filmpje De besloten groep en beantwoord de vragen. Let goed op de non-verbale communicatie van Mina en de begeleider. – Wat vind je van de non-verbale communicatie van Mina? Kun je haar houding verklaren? – Wat vind je van de non-verbale communicatie van de begeleider? – Vind je dat de begeleider non-verbaal aansluit bij Mina? • Bespreek de observaties. Zijn er overeenkomsten of juist verschillen? • Wat zegt het filmpje over de manier van communiceren van kinderen? • Welke tips kun je professionals geven bij het communiceren met kinderen?

Ed

Reflectie d. Wat is je het meest opgevallen over de wijze van communiceren van kinderen?

er

ij

e. En wat over de wijze van communiceren van professionals met kinderen?

Oefening 9

Emoties raden

U

itg

ev

Verbale en non-verbale communicatie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze versterken elkaar en daarmee de boodschap die je uitzendt. Met deze opdracht nemen we de proef op de som en kijken we wat er gebeurt wanneer deze twee aspecten van de communicatie uit elkaar gehaald worden. Voorbereiding Jullie doen in tweetallen een opdracht waarbij jullie de emotie van de ander moeten raden. Allereerst probeert één van jullie met alleen maar lichaamstaal duidelijk te maken welke emotie hij/zij voelt. Hierbij worden dus geen woorden gebruikt. De ander moet raden welke emotie er uitgedragen wordt. Vervolgens wisselen jullie van rol. De uitdaging verandert hierbij ook. Er mag nu alleen maar gesproken worden over de emotie zónder non-verbale communicatie te gebruiken. De emotie moet dus geraden worden op basis van alleen woorden. Voordat jullie beginnen, maken jullie allebei eerst een inschatting van de uitkomst van de opdracht. Dit doe je individueel aan de hand van de volgende vragen.

16


Communiceren

a. Verwacht je dat het je lukt om de emotie te raden? Waarom?

fb .v

.

b. Welke opdracht denk je dat het moeilijkst is? Waarom?

Uitvoering Jullie voeren de opdracht uit. Om de beurt bedenken jullie een emotie en tonen jullie deze aan de ander (met alleen verbale of non-verbale communicatie). De ander raadt.

u' Ac

Reflectie Beantwoord de vragen individueel.

tie

Bespreek samen of het gelukt is om je aan de opdracht te houden. Hebben jullie inderdaad steeds maar ĂŠĂŠn aspect van de communicatie gebruikt of lukte dit niet? Hoe kan dit? Bespreek samen ook de uitkomst van de opdracht. Hebben jullie het geraden?

c. Vond je het moeilijk om deze opdracht uit te voeren? Welk deel was het moeilijkst? Leg uit.

Ed

d. Was het eenvoudig om te raden welke emotie de ander had? Waarom?

er

ij

e. Vergelijk de overeenkomsten met je verwachtingen. Komt dit overeen? Hoe kan dit?

Oefening 10

In de theoriebron wordt gesproken over incongruentie. Bij incongruentie komen de non-verbale en verbale communicatie niet overeen. Kinderen halen veel informatie uit de lichaamstaal. Wanneer deze niet in overeenstemming is met wat er gezegd wordt, kunnen ze in verwarring raken. Dit kan zelfs leiden tot een negatief zelfbeeld en problemen in de ontwikkeling. Lees Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren en ga daarna aan de slag met de opdracht.

U

itg

ev

Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren <

Incongruentie

Voorbereiding Schrijf individueel een praktijksituatie uit tussen een volwassene en een kind, waarin de verbale en non-verbale communicatie niet overeenstemmen. Doe dit in enkele zinnen op een los blaadje. Wissel vervolgens van casus met een klasgenoot. Vorm tweetallen en kies een van de twee casussen. Bedenk samen hoe je deze situatie zou kunnen spelen voor de klas. Dit mag heel kort. Het is belangrijk dat in het rollenspel incongruentie (en de gevolgen daarvan) naar voren komt.

17


Communiceren

Uitvoering Speel de situatie voor de klas. De rest van de klas observeert.

.

Na elk rollenspel volgt er een klassikale nabespreking. Kwam de incongruentie duidelijk tot uitdrukking? Wat waren de gevolgen? Hoe zagen jullie dat terug in het rollenspel?

Website Vraagtechnieken en interventies <

Interventies observeren

Als je met iemand communiceert, zet je bewust en onbewust veel interventies in. Een interventie is een ander woord voor een handeling. Voorbeelden van interventies zijn: een open houding aannemen, knikken, op ooghoogte gaan zitten enzovoort. Het kan interessant zijn om in gesprekken te observeren welke interventies er zowel bewust als onbewust ingezet worden. In deze opdracht gaan jullie hiermee aan de slag.

tie

Oefening 11

fb .v

Reflectie In de klassikale nabespreking komen ook de ervaringen naar voren. Hoe was het om dit te spelen? Wat waren de gevolgen voor het gesprek? Hoe voelde dit? Wordt dit ook in de praktijk herkend? Heeft iemand dit weleens meegemaakt? Hoe was dat?

u' Ac

Voorbereiding Jullie maken een lijst met allemaal verschillende interventies die in gesprekken tussen mensen naar voren kunnen komen. Het gaat hierbij om interventies die gericht zijn op de non-verbale communicatie. Gebruik hiervoor gerust internet. Je kunt hierbij gebruikmaken van de website Vraagtechnieken en interventies. Noteer tien interventies op jullie lijst. Bedenk een plek waar jullie willen gaan observeren.

Ed

Uitvoering Vervolgens zoeken jullie in of rondom school een plek waar jullie gaan observeren. Jullie gaan op zoek naar minimaal twee gesprekken en observeren deze aan de hand van jullie lijst. Welke interventies zien jullie terug?

ij

Voordat jullie terugkeren naar de klas, bespreken jullie met elkaar of het gelukt is om interventies te vinden. Welke functies hebben de interventies volgens jullie? Hebben jullie het idee dat de gesprekspartners non-verbaal bij elkaar aansloten?

U

itg

ev

er

Reflectie In de klas volgt een klassikale nabespreking. De controlevragen worden hierin opnieuw aangehaald. Wat viel op aan de gesprekken? Wat neem je wel of juist niet mee uit de gesprekken?

18


Ontwikkelingsfasen

Ontwikkelingsfasen Om goed met kinderen te kunnen communiceren, is het van belang dat je je verdiept in de ontwikkelingsfase waarin het kind zit. Ook moet je kennis hebben van de taalontwikkeling. Je vindt hierover informatie in Theoriebron Ontwikkelingsfasen. Lees deze theoriebron en ga daarna aan de slag met de opdrachten.

fb .v

Theoriebron Ontwikkelingsfasen <

.

Inleiding

Leerdoelen

er

ij

Ed

•

tie

•

Je kunt van iedere ontwikkelingsfase kenmerken noemen en je kunt uitleggen wat het belang is van aansluiten bij de ontwikkelingsfase van het kind om de ontwikkeling te stimuleren. Je kunt vragen bedenken en stellen die aansluiten bij de verschillende ontwikkelingsfasen. Je kunt E-in- en E-ex-vragen bedenken en stellen.

u' Ac

•

Het is belangrijk om goed aan te sluiten bij de ontwikkelingsfase van het kind

Kies de juiste fase

ev

Oefening 12

U

itg

Theoriebron Ontwikkelingsfasen <

Iedere ontwikkelingsfase heeft haar eigen specifieke kenmerken. De manier van communiceren verandert naarmate het kind ouder wordt. Lees Theoriebron Ontwikkelingsfasen. Vul vervolgens achter elke zin de juiste ontwikkelingsfase in. Kies uit: baby, dreumes, peuter, kleuter, jong schoolkind, ouder schoolkind, puber, adolescent. Het kind maakt zich los van de ouders.

Het kind leert om concreet te denken.

In deze fase is luisteren soms lastig.

19


Ontwikkelingsfasen

Het kind herkent nu gezichtsuitdrukkingen.

Het kind wil graag serieus genomen worden.

Theoriebron Vragen stellen <

Geschikt of ongeschikt?

In gesprekken met kinderen is het belangrijk om vragen te stellen. Er zijn verschillende soorten vragen, die allemaal een andere functie hebben. Welke vragen geschikt zijn, hangt af van de ontwikkelingsfase waarin het kind zit. Je gaat oefenen met het bedenken van de juiste vragen in gegevens situaties.

u' Ac

Oefening 13

fb .v

Het kind ontwikkelt zelfreflectie.

tie

In deze fase leeft het kind erg in het moment.

.

Het kind leert kritisch te denken.

Ed

Voorbereiding • Lees de Theoriebron Vragen stellen. • Lees de onderstaande situaties. Kijk hierbij goed naar de leeftijd van het kind. Noteer in een Word-document wat je opvalt aan de wijze van vragen stellen.

ij

Berry is 1 jaar. Hij loopt naar de tafel en ziet daar koffiekopjes staan. Berry pakt een koffiekopje en gooit het op de grond. Vader ziet dit en vraagt aan Berry: ‘Waarom doe je dat?’

er

Sanne is 16 jaar. Ze is op school bezig met haar profielwerkstuk. De docent vraagt haar: ‘Hoe wil je het aan gaan pakken?’

U

itg

ev

Aisha is 8 jaar. Ze is bezig met een knutselwerkje op school. Juf vindt dat Aisha er een troep van maakt. Ze wil graag weten of Aisha doorheeft dat het een troep is, of dat ze dit zelf anders ervaart. Juf vraagt: ‘Het is hier nogal een troep, vind je ook niet?’

20

Sander is 18 jaar. Hij heeft voor zijn moeder boodschappen gedaan. Moeder wil hem bedanken en zegt: ‘Wat knap dat je zelf boodschappen hebt gedaan. Vind je dat zelf ook niet knap?’

Veerle is 4 jaar. Haar veters zitten los. Meester vraagt: ‘Wil je zelf je veters vastmaken of zal ik dit doen?’


Ontwikkelingsfasen

fb .v

Reflectie a. Waarom vinden jullie sommige vragen goed en andere niet?

.

Uitvoering • Geef per casus aan welke (andere) vraag geschikt zou kunnen zijn. Houd hierbij rekening met de ontwikkelingsfase. Bedenk zo veel mogelijk vragen en noteer ze in het Word-document. • Bespreek in tweetallen de vragen die jullie genoteerd hebben. • Vul je lijst met vragen zo nodig aan.

tie

b. Welke vragen gebruik je zelf als je communiceert met kinderen?

Theoriebron Vragen stellen <

E-in- en E-ex-vragen

In Theoriebron Vragen stellen wordt het verschil tussen E-in- en E-ex-vragen uitgelegd. Ze hebben beide een andere functie. Jullie gaan hier in tweetallen mee oefenen. Lees deze theoriebron goed door en ga daarna in tweetallen aan de slag met de opdracht. De opdracht wordt nadien klassikaal nabesproken.

Ed

Oefening 14

u' Ac

c. Denk je dat je nu andere vragen aan kinderen gaat stellen in de praktijk?

Voorbereiding Kies een onderwerp waarover je je klasgenoot vragen wilt stellen. Het onderwerp mag je zelf bepalen.

b. Schrijf vervolgens vijf E-ex-vragen op.

U

itg

ev

er

ij

a. Kies een onderwerp waarover je je klasgenoot vragen wilt stellen. Het onderwerp mag je zelf bepalen. Schrijf vijf E-in-vragen op.

21


Ontwikkelingsfasen

fb .v

.

Uitvoering c. Nu gaan jullie samen het gesprek aan. Eén van jullie stelt alleen E-in-vragen aan de ander. De ander reageert hierop. Vervolgens schrijven jullie beiden op hoe jullie vinden dat dit ‘interview’ gaat.

u' Ac

tie

d. Vervolgens wissen jullie van rol. De ander stelt nu alleen E-in-vragen. Jullie schrijven opnieuw jullie bevindingen op.

Ed

e. Nu is het tijd om E-ex-vragen aan elkaar te stellen. Beschrijf weer hoe het gesprek verloopt en wat jullie opvalt.

er

ij

Wissel van rol. De ander stelt nu alleen E-ex-vragen. Jullie schrijven opnieuw op wat jullie opvalt. Bespreek samen of het gelukt is om elkaar alleen E-in- en E-ex-vragen te stellen. Hebben jullie de antwoorden gekregen die jullie wilden?

U

itg

ev

Reflectie Nu is het tijd om terug te blikken op de gesprekken. Bespreek de volgende vragen. Je hoeft ze niet op te schrijven. • Wat is jullie opgevallen? • Welke gesprekken verliepen soepel? Welke minder? • Ben je meer geneigd om E-in-vragen te stellen of E-ex-vragen? Hoe kan dit denk je? • Wat waren je verwachtingen van tevoren? Zijn deze uitgekomen? • Wat kun je hieruit meenemen naar de praktijk?

22


Ontwikkelingsfasen

Eisen presentatie: • De docent verdeelt de ontwikkelingsfasen over de groepjes. • De presentatie duurt circa 15 minuten. • De presentatie bestaat uit een theoretische uitleg over het communiceren met de doelgroep, concrete handvatten en een quiz voor de klas. • Denk eraan dat je de presentatie richt op het communiceren met de doelgroep. Jullie hoeven geen uitleg te geven over de ontwikkelingsfase zelf. • Jullie gebruiken beeldmateriaal ter ondersteuning van de presentatie (PowerPoint, Prezi enzovoort). • Jullie zijn vrij om de quiz zelf vorm te geven. Het mag digitaal, maar dit hoeft niet. Zorg ervoor dat de klas aan het denken wordt gezet over het communiceren met de doelgroep.

tie

Theoriebron Vragen stellen <

Je bent nu meer thuisgeraakt in de ontwikkelingsfasen en het stellen van passende vragen. Nu is het tijd om deze kennis in praktijk te brengen. Jullie geven in kleine groepjes een presentatie over één ontwikkelingsfase.

.

Theoriebron Ontwikkelingsfasen <

Presentatie ontwikkelingsfasen

fb .v

Oefening 15

u' Ac

Voorbereiding Ga in drietallen bij elkaar zitten. Verdiep je nogmaals in de ontwikkelingsfase waarover jullie gaan presenteren. Maak een plan van aanpak en een planning. Schrijf op wanneer jullie de presentatie gaan geven. Neem in jullie plan de volgende punten op:

Ed

Proces: • Wat is de taakverdeling? • Wanneer willen jullie hieraan werken? • Wat hebben jullie nodig? • Hoe willen jullie dit gaan doen?

er

ij

Product: • Wat willen jullie over de doelgroep vertellen? • Welk beeldmateriaal gebruiken jullie? • Wanneer wordt dit gemaakt? Door wie? • Hoe willen jullie de quiz vormgeven? • Wanneer wordt deze gemaakt? Door wie? • Wat wordt de taakverdeling tijdens de presentatie? • Wat hebben jullie nodig?

Controleer of jullie voldoen aan de eisen van de presentatie en of jullie je aan het plan hebben gehouden. Wanneer jullie hieraan voldoen, kunnen jullie voor de klas gaan presenteren. Denk na of jullie gerichte feedback willen ontvangen van jullie klasgenoten of docent.

U

itg

ev

Uitvoering Als jullie plan en planning klaar zijn, kunnen jullie met de uitvoering beginnen. Jullie gaan aan de slag met het maken van de presentatie. Denk hierbij aan een eerlijke taakverdeling.

23


Ontwikkelingsfasen

Reflectie Na de presentatie is het tijd om terug te blikken. Werk de volgende vragen individueel uit.

fb .v

.

a. Ben je tevreden over de inhoud van jullie presentatie? Noem twee dingen die goed gingen en noem één ontwikkelpunt.

u' Ac

tie

b. Denk je dat de inhoud van de presentatie goed is overgekomen op de klas? Waarom denk je dat?

Ed

c. Hoe vind je dat het presenteren zelf is gegaan? Noem twee dingen die goed gingen en noem één ontwikkelpunt.

U

itg

ev

er

ij

d. Hoe vind je dat de samenwerking is verlopen? Noem twee dingen die goed gingen en noem één ontwikkelpunt.

24


Luisteren

Luisteren Actief luisteren is essentieel voor een goede communicatie. Luisteren lijkt makkelijk, maar is vaak moeilijker dan je denkt. Lees de Theoriebron Luisteren. Ga daarna aan de slag met de opdrachten.

fb .v

Theoriebron Luisteren <

.

Inleiding

Leerdoelen • •

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Je kunt uitleggen wat een actieve luisterhouding is en hoe deze van invloed is op de communicatie met kinderen. Je kunt diverse luistervaardigheden toepassen. Je kunt interactievaardigheden. toepassen zoals praten en uitleggen, sensitieve responsiviteit en respect voor autonomie. Je begrijpt hoe deze interactievaardigheden en luistervaardigheden van invloed kunnen zijn op een pedagogisch veilig klimaat.

tie

U

itg

Goed luisteren is vaak moeilijker dan gedacht.

25


Luisteren

Filmpje Luisteren <

a. Je hoort mensen vaak zeggen: ‘Je hoort me misschien wel, maar je luistert niet.’ Ze maken dan onderscheid tussen ‘horen’ en ‘luisteren’. Wat denk jij dat er met deze uitspraak bedoeld wordt?

b. Heb jij zelf weleens het gevoel dat er niet écht naar je geluisterd wordt? Hoe vind je dat?

u' Ac

tie

Filmpje Goed in gesprek: Maak jij contact? <

Actief kunnen luisteren is van groot belang als je werkt met kinderen. Ze zeggen namelijk niet altijd wat ze bedoelen. Niet omdat ze dit niet willen, maar omdat ze niet weten hoe ze dit moeten doen.

.

Theoriebron Luisteren <

Actief luisteren

fb .v

Oefening 16

Ed

c. Vind jij dat je goed kunt luisteren? Waarom vind je dat?

er

ij

d. In de Theoriebron Luisteren staat wat er met ‘actief luisteren’ bedoeld wordt. Schrijf in je eigen woorden enkele kenmerken van actief luisteren op.

U

itg

ev

e. Bekijk daarna het Filmpje ‘Luisteren’ bij deze opdracht. Pak je lijstje met kenmerken erbij en kijk of deze kenmerken terugkomen in het filmpje. Noteer je bevindingen.

26

f. Hoe kan het dat je deze kenmerken wel/niet terugzag in het filmpje, denk je?


Luisteren

Oefening 17

Lees Theoriebron Luisteren en beantwoord daarna onderstaande vragen. a. Waar staat de afkorting LSD voor?

u' Ac

Theoriebron Luisteren <

Kennisvragen

tie

h. Hoe kan het dat je ze nu wel terugziet, denk je?

fb .v

.

g. Bekijk het Filmpje Goed in gesprek: Maak jij contact? bij deze opdracht. Kijk opnieuw of je kenmerken terugziet in het filmpje. Noteer welke kenmerken je nu terugziet.

Ed

b. Wat is de functie van LSD, denk je?

ij

c. Het is belangrijk om een sensitieve en responsieve houding aan te nemen. Wat wordt hiermee bedoeld?

ev

er

d. Waarom is dit belangrijk?

U

itg

e. Wat is autonomie?

27


Luisteren

Oefening 18

Gevoelens van kinderen

.

Door actief te luisteren toon je begrip en acceptatie voor wat de ander zegt en ervaart. Dit vraagt van jou dat je de lichaamstaal en gevoelens van het kind goed in je opneemt. Het is belangrijk om de signalen die kinderen afgeven goed te ontvangen. Je onderzoekt wat het kind eigenlijk wil zeggen. Hierbij speelt het stellen van goede vragen wederom een rol.

u' Ac

tie

fb .v

Voorbereiding • In de volgende situaties laat het kind weten dat het ergens mee zit. Geef individueel bij de uitspraken aan welke gevoelens het kind uitdrukt. Je mag meerdere mogelijke gevoelens opschrijven. Werk dit uit in een Word-document. – ‘Ik wil niet naast Mike zitten, hij speelt altijd de baas.’ Het kind voelt zich mogelijk ... – ‘Waarom moet ik naar de schoolarts?’ Het kind voelt zich mogelijk ... – ‘Onze kat is ziek. Ik denk dat hij doodgaat.’ Het kind voelt zich mogelijk ... – ‘Juf geeft altijd mij de schuld!’ Het kind voelt zich mogelijk ... – ‘Iedereen mag meespelen behalve ik!’ Het kind voelt zich mogelijk ... – ‘Wij eten vanavond lekker pannenkoeken.’ Het kind voelt zich mogelijk ... – ‘Ik heb kriebels in mijn buik. Ik moet morgen afzwemmen.’ Het kind voelt zich mogelijk ... • Bedenk individueel bij elke situatie een vraag die je zou kunnen stellen om de onderliggende emotie te achterhalen. Verwerk de vragen in het Word-document. • Verdeel de rollen: één student speelt het kind, de andere student de professional. Bereid je voor op je rol.

Ed

Uitvoering • Het kind doet een uitspraak en de professional stelt vragen om te onderzoeken wat het kind eigenlijk wil zeggen. • Wissel na enkele uitspraken van rol. • Bespreek de gesprekjes, reageerde het kind zoals de professional had verwacht of juist niet? Stelde de professional de juiste vragen?

er

ij

Reflectie a. Hoe voelde je je als kind door de vragen die de professional stelde?

U

itg

ev

b. Wat is je opgevallen aan de antwoorden van het kind?

28


Luisteren

Oefening 19 Theoriebron Luisteren <

Luistervaardigheden In Theoriebron Luisteren worden verschillende luister- en interactievaardigheden genoemd. Mogelijk kun je zelf nog andere bedenken. In deze opdracht gaan jullie hier in drietallen mee aan de slag.

u' Ac

Uitvoering Bespreek vervolgens de lijstjes in drietallen.

tie

fb .v

.

Voorbereiding Maak individueel een lijstje met vijf luistervaardigheden waarvan jij vindt dat je ze al beheerst. Gebruik hiervoor de informatie uit de Theoriebron Luisteren. Je bent vrij om zelf nog andere te bedenken.

Ed

Daarna spelen jullie een rollenspel aan de hand van onderstaande casus. Eén persoon speelt het kind, de andere speelt de onderwijsassistent en de derde observeert. De observant pakt het lijstje van de onderwijsassistent erbij en gaat kijken of in het rollenspel de luistervaardigheden aan bod komen. Daarna worden de rollen omgedraaid. Ga met elkaar na of jullie allemaal een keer de juf of meester hebben gespeeld en of het gelukt is om de luistervaardigheden terug te zien in de rollenspellen.

Casus

er

ij

Pim is 10 jaar en zit in groep 6. Het is doorgaans een vrolijke en actieve jongen. De laatste tijd is Pim erg stil. Hij trekt zich meer terug en maakt zichzelf niet meer zo zichtbaar in de klas. Juf maakt zich zorgen en gaat een gesprekje aan met Pim. Ze wil graag weten of het wel goed met hem gaat, of hij misschien ergens mee zit.

U

itg

ev

Reflectie Bespreek de rollenspellen na aan de hand van de vragen. Je hoeft dit niet op te schrijven. • Hoe was dit om te doen? • Hebben jullie kunnen achterhalen wat er met Pim is? • Heb je de luistervaardigheden laten zien? • Vond je het lastig om actief te luisteren? Waarom?

29


Luisteren

Oefening 20

Observeren in de praktijk In de praktijk heb je veel met de begrippen autonomie, sensitieve en responsieve houding aannemen, actief luisteren en LSD te maken. Mogelijk pas je deze begrippen al toe. Jouw collega's zullen zich, bewust en onbewust, ook met deze begrippen bezighouden. Hoe werkt dit eigenlijk in praktijk? In hoeverre zie je dit terug bij jouw stage? Als je nog geen stage hebt, kun je deze oefening ook op school uitvoeren waarbij je docenten (of medestudenten) gaat observeren. Vraag wel om toestemming. Dit ga je in deze opdracht onderzoeken.

fb .v

.

Werkmodel Observeren <

u' Ac

tie

Voorbereiding 1. Gebruik Werkmodel Observeren. Maak de begrippen concreet en neem ze op in je observatieformulier. Wat wil je precies gaan observeren? Hoe wil je observeren? Wanneer wil je dit doen? Hoe vaak? Let op hoe je collega’s dit toepassen en wat de reacties van de kinderen zijn. 2. Nadien ga je hierover met je stagebegeleider/collega in gesprek. Je vertelt over je observatieopdracht en stelt haar drie vragen over deze begrippen. Hoe kijkt zij tegen deze begrippen aan? In hoeverre zijn deze begrippen volgens haar geïntegreerd op de werkvloer? a. Je bedenkt drie vragen en noteert deze.

Ed

Uitvoering 1. Je voert je observatieplan uit aan de hand van het werkmodel. Je mag zelf weten hoe je wilt observeren, zolang je maar observeert hoe deze begrippen door collega’s toegepast worden en wat het effect hiervan op de kinderen is. Je noteert je bevindingen in het werkmodel. 2. Nadien koppel je de resultaten terug aan je stagebegeleider/collega en stel je de vragen die je vooraf bedacht hebt.

U

itg

ev

er

ij

b. De antwoorden schrijf je op.

30

Aan de hand van je observatieplan ga je na of je alle stappen doorlopen hebt. Je hoeft dit niet op te schrijven. • Heb je geobserveerd wat je wilde observeren? • Heb je zowel naar je collega's gekeken als naar het effect hiervan op de kinderen? • Heb je je bevindingen opgeschreven? • Heb je aan je stagebegeleider de vragen gesteld die je wilde stellen? • Heb je de antwoorden genoteerd?


Luisteren

Reflectie Werk onderstaande vragen individueel uit.

u' Ac

tie

d. Werkte deze manier van observeren voor jou? Licht toe.

fb .v

.

Proces: c. Ben je tevreden over je eigen aanpak? Noem ĂŠĂŠn punt dat je goed vond gaan en een ontwikkelpunt.

Ed

Product: e. Waren de uitkomsten zoals je had verwacht? Waarom wel of niet?

er

ij

f. Wat kun je zeggen over de toepassing van deze begrippen op jouw stage?

h. Wat zou je je stagebedrijf mee willen geven als het gaat om deze begrippen?

U

itg

ev

g. Welk effecten heb je gezien bij de kinderen?

31


Luisteren

Oefening 21

Het is voor een kind belangrijk dat er naar hem of haar geluisterd wordt. Maar waarom eigenlijk? In deze oefening ga je ervaren hoe het voelt als er niet naar je geluisterd wordt. Voorbereiding • Vorm drietallen. • Een student observeert en twee studenten gaan met elkaar in gesprek. Een van jullie vertelt over zijn grote passie en wil zijn enthousiasme met de ander delen. • De observator bekijkt het Werkmodel Observatieformulier. • Bedenk individueel hoe je jouw enthousiasme voor je passie/hobby wilt overbrengen op de ander.

fb .v

.

Werkmodel Observatieformulier <

Niet luisteren

u' Ac

tie

Uitvoering • De student vertelt vol enthousiasme over zijn passie/hobby. De andere student mag zelf bedenken hoe hij hierop reageert. Houd er rekening mee dat er wel interactie moet plaatsvinden. • De interactie duurt gemiddeld vijf minuten. • De observator observeert de interactie. • Na vijf minuten bespreekt de observator zijn observaties met de studenten. • Hierna wisselen jullie nog tweemaal van rol zodat elke student eenmaal over zijn passie/hobby heeft kunnen vertellen. • Bespreek de oefening na, hoe was het voor jullie? Wat doet dit met het klimaat?

Ed

Reflectie a. Hoe voelde het dat er niet naar je geluisterd werd?

ij

b. Hoe vond je het om de persoon te zijn die zelf niet luisterde?

er

c. Herken je dit ook van privésituaties?

U

itg

ev

d. Wat neem je hieruit mee naar de praktijk?

32


Thomas Gordon en de Geen-verlies-methode

.

Thomas Gordon en de Geen-verlies-methode Thomas Gordon was een invloedrijke Amerikaanse psycholoog. Hij richtte zich vooral op de communicatie met kinderen. Zijn ideeën waren destijds erg vernieuwend. Tot op de dag van vandaag zijn er kinderdagverblijven en scholen die werken volgens de Gordon-methode. Met name begrippen als ‘actief luisteren’ en de ‘ik-boodschap’ zijn nog erg actueel. Ook de door hem bedachte Geen-verlies-methode is bekend. Je vindt informatie in de Theoriebron Thomas Gordon.

tie

Theoriebron Thomas Gordon <

fb .v

Inleiding

Leerdoelen

Oefening 22

Je kunt de achtergrond van de methode in eigen woorden uitleggen. Je kunt aangeven wie de eigenaar van een probleem is. Je kunt de Geen-verlies-methode uitleggen, je kunt aangeven hoe deze van invloed is op een veilig klimaat en je kunt de methode toepassen bij het oplossen van een conflict.

u' Ac

• • •

Wie is Thomas Gordon?

Ed

Doe op internet onderzoek naar Thomas Gordon. Doe dit aan de hand van deze vragen. a. Wie was Thomas Gordon?

er

ij

b. Wanneer is hij bekend geworden?

d. Wat waren zijn uitgangspunten?

U

itg

ev

c. Waarom waren zijn ideeën in die tijd vernieuwend?

33


Thomas Gordon en de Geen-verlies-methode

fb .v

.

e. Wat is het gedragsraam?

tie

f. Zoek een school die volgens zijn methode werkt (of een kinderdagverblijf). Geef in enkele zinnen weer wat de visie ervan is.

Oefening 23

u' Ac

g. Bedenk zelf iets wat je graag over Thomas Gordon wilt weten en zoek dit op.

Acceptabel of onacceptabel?

Ed

Ieder mens ervaart gedrag van anderen en noemt dat gedrag wenselijk/acceptabel of niet wenselijk/onacceptabel. Of het gedrag acceptabel of onacceptabel is, hangt onder andere af van jou als persoon. Het gaat hierbij om je eigen gevoel en je eigen grenzen. Een ander kan dit dan ook niet voor jou bepalen. Bekijk onderstaande situaties. Vind jij de situatie acceptabel of onacceptabel? Noteer dit onder iedere situatie en leg ook uit waarom je dat vindt.

ev

er

ij

a. Jij werkt op een kinderdagverblijf en Pieter van 4 scheldt je uit voor ‘dombo’. Niemand is hierbij aanwezig.

U

itg

b. Jij werkt op een kinderdagverblijf en Pieter van 4 scheldt je uit voor ‘dombo’. Er zijn collega’s en enkele ouders aanwezig.

34

c. Joyce en Shakira zijn 6 jaar en zijn elkaar in de klas steeds aan het kietelen.

d. Jij geeft les aan Dennis van 12. Hij noemt jou voor de grap steeds ‘schatje’.


Thomas Gordon en de Geen-verlies-methode

e. Dana van 3 gooit meerdere keren per dag de inhoud van de doos met lego op de grond.

g. Bart is 6 jaar en wil jou de hele dag het liefst knuffelen.

fb .v

.

f. Sylvia is 10 jaar en praat de hele tijd voor haar beurt.

i.

Van wie is het probleem?

Lees Theoriebron Thomas Gordon. Als gedrag onacceptabel is, betekent dat volgens Gordon niet meteen dat diegene die dit gedrag vertoont een probleem heeft. Hij stelt dat je bij dat soort situaties altijd moet kijken wie de probleemeigenaar is. Als een kind bijvoorbeeld altijd te laat komt, heeft het kind dan een probleem of degene die er last van heeft dat het kind altijd te laat komt? In deze opdracht gaan we hier actief mee aan de slag.

ij

Theoriebron Thomas Gordon <

Als je klaar bent vergelijk je de resultaten met die van je buurman/buurvrouw. Komen de antwoorden overeen? Hoe kan dit?

Ed

Oefening 24

u' Ac

tie

h. Marjan van 8 begint meteen met eten, zonder daarbij op de anderen te wachten.

U

itg

ev

er

Voorbereiding Iedereen bedenkt een ‘probleem’ dat je in het werkveld kunt tegenkomen (bijvoorbeeld een vervelende situatie met een collega, een kind dat vaak te laat komt enzovoort). Schrijf dit probleem op een briefje en geef dit aan de docent. Uitvoering De klas wordt onderverdeeld in drie hoeken. Iedere hoek staat symbool voor een probleemeigenaar: ik heb een probleem, de ander heeft een probleem, er is geen probleem. De docent verzamelt de situaties en brengt deze in. Bij elke situatie bedenk jij van wie het probleem is en naar welke hoek je wilt lopen. Als iedereen stelling gekozen heeft, wordt dit met elkaar vergeleken en besproken. Waarom wordt er voor deze hoek gekozen? Hoe wordt er naar de situatie gekeken? Reflectie Er volgt een klassikale nabespreking. Hoe kan het dat er verschillende probleemeigenaren bij één probleem kunnen zijn? Hoe zou je dit in de praktijk kunnen toepassen?

35


Thomas Gordon en de Geen-verlies-methode

Oefening 25

Gordon stelt dat er in een conflict vaak een winnaar en een verliezer zijn. Hij vindt dit onzin. Waarom sluit je wel een compromis in een liefdesrelatie of op het werk, maar doe je dit niet in relatie tot het kind? Hij bedacht een methode waarbij er twee winnaars zijn (en dus geen verliezers). Dit laat opnieuw zien dat hij streed voor gelijkwaardigheid in de relatie. Lees eerst de Theoriebron Thomas Gordon. Zorg ervoor dat je begrijpt hoe deze methode werkt. Vervolgens gaan jullie hier in groepjes mee oefenen.

.

Theoriebron Thomas Gordon <

De Geen-verlies-methode

fb .v

Werkmodel Rollenspel <

tie

Voorbereiding Jullie vormen groepjes van drie. Met elkaar schrijven jullie één casus. De casus gaat over een conflict in je toekomstige werkveld. Eén van jullie is de onderwijsassistent of pedagogisch medewerker. Deze persoon zal de Geen-verlies-methode toepassen om het conflict op te lossen. Jullie schrijven de casus zo uit dat jullie deze straks met elkaar voor de klas kunnen spelen. Bereid je voor op je rol met behulp van het Werkmodel Rollenspel. In Theoriebron Thomas Gordon lees je exact uit welke stappen deze methode bestaat. Zorg ervoor dat de onderwijsassistent/pedagogisch medewerker deze stappen kent, zodat hij ze kan toepassen in het rollenspel.

u' Ac

Uitvoering Jullie spelen de casus voor de klas uit. De Geen-verlies-methode wordt toegepast. Op deze manier ziet de rest van de klas hoe deze werkt. Jullie klasgenoten geven feedback. Met elkaar kijken jullie of jullie alle stappen van de Geen-verlies-methode uitgewerkt hebben. Komt de methode goed naar voren? Is helder om wat voor conflict het gaat?

U

itg

ev

er

ij

Ed

Reflectie De klas geeft feedback op het rollenspel. Is de Geen-verlies-methode goed toegepast? Zijn er tips/tops?

36


Gedrag van kinderen/feedback geven

.

Gedrag van kinderen/feedback geven

tie

Theoriebron Feedback <

Het gedrag van kinderen speelt een belangrijke rol in je toekomstige werk. Soms gaat het om gewenst gedrag, soms om ongewenst gedrag. Ter bevordering van een veilig klimaat is het belangrijk om positief gedrag te stimuleren en kinderen op negatief gedrag aan te spreken. Het maakt uit hoe je deze feedback geeft. Als je dit op de goede manier doet, vergroot dit de kans op succes. Daarnaast beïnvloedt jouw feedback de sfeer in de groep, evenals de ontwikkeling van het kind. Goed feedback kunnen geven is dus erg belangrijk. Het vergt echter wel de nodige oefening om op de goede manier feedback te geven. In deze opdrachten gaan we hiermee aan de slag. Voordat je dit doet, lees je de Theoriebron Gedrag van kinderen en de Theoriebron Feedback.

Leerdoelen

• •

U

itg

ev

er

ij

• •

Je kunt de begrippen ‘assertiviteit’, ‘subassertiviteit’ en ‘agressie’ in eigen woorden uitleggen en ervaren hoe deze begrippen van invloed kunnen zijn op het veilige klimaat. Je kunt positief gedrag stimuleren en je kunt aanspreken op ongewenst gedrag en hierbij rekening houden met de ontwikkelingsfase van het kind. Je kunt de ik-boodschap toepassen en je kunt uitleggen hoe deze van invloed is op een veilig klimaat. Je weet op welke manieren je grenzen kunt stellen. Je kunt diverse vormen van interactie tussen kinderen noemen en je kunt deze begeleiden.

Ed

u' Ac

Theoriebron Gedrag van kinderen <

fb .v

Inleiding

Kinderen op de juiste manier begrenzen is belangrijk, maar niet altijd gemakkelijk.

37


Gedrag van kinderen/feedback geven

Oefening 26

Voor veel mensen is assertief handelen moeilijk. Het is echter erg belangrijk om assertief te zijn en je bewust te zijn van je eigen assertiviteit. In deze opdracht ga je nadenken over je eigen assertiviteit. Lees hiervoor goed de Theoriebron Gedrag van kinderen door. Hierin wordt uitgelegd wat het verschil is tussen assertief gedrag, subassertief gedrag en overassertief gedrag. Ook staat hierin beschreven waarom assertief zijn zo belangrijk is. Vervolgens ga je aan de slag met de opdracht. Denk na over situaties waarin jij subassertief, assertief en overassertief bent/kunt zijn. Dit mogen ook privésituaties zijn. • Schrijf bij elk begrip minimaal één situatie op. • Schrijf er ook bij waarom je in deze situatie dit gedrag laat zien. Waar denk je dat dit gedrag vandaan komt? • Ten slotte schrijf je op wat je graag nog zou willen leren omtrent je eigen assertiviteit.

Assertief

Overassertief

u' Ac

Subassertief

Toelichting

tie

Situatie

fb .v

.

Theoriebron Gedrag van kinderen <

Assertiviteitskaart

Assertief, subassertief of overassertief gedrag heeft grote gevolgen voor de communicatie. Jullie gaan een rollenspel spelen om de verschillen tussen deze begrippen te ervaren.

er

Theoriebron Gedrag van kinderen <

Assertiviteit

ij

Oefening 27

Ed

Daarna bespreek je de assertiviteitskaart in tweetallen. Bevraag elkaar goed op de kaarten en het gedrag. Probeer ook uit te zoeken waar het gedrag mogelijk vandaan komt.

U

itg

ev

Voorbereiding Lees de Theoriebron Gedrag van kinderen. Vorm vervolgens groepjes van drie. Lees onderstaande casus en verdeel de rollen. Twee van jullie spelen Simon en de pedagogisch medewerker. De derde persoon observeert en maakt aantekeningen. Bespreek de casus met elkaar voor. Uitvoering Speel onderstaande casus. Dit doen jullie drie keer. De eerste keer is de pedagogisch medewerker subassertief, vervolgens is hij assertief en ten slotte overassertief. De observant schrijft op wat hem opvalt. Bespreek met elkaar of het is gelukt om drie keer een andere houding aan te nemen. Heeft de observant aantekeningen gemaakt?

Casus Simon is 5 jaar. Hij wil graag buitenspelen. Het is tijd voor het fruithapje op het kinderdagverblijf. Er wordt van de kinderen verwacht dat zij in de kring blijven zitten en hun fruit eten. Jij bent pedagogisch medewerker en zit naast Simon. Hij roept telkens dat hij naar buiten wil en springt dan van zijn stoel. Hij wacht op jouw reactie.

38


Gedrag van kinderen/feedback geven

Op een goede manier feedback geven (aan kinderen en collega’s) is belangrijk, maar niet altijd gemakkelijk. In de Theoriebron Feedback lees je hoe je dit op een goede manier kunt doen. Het ontvangen van feedback is echter ook niet altijd eenvoudig. Veel mensen vinden het moeilijk om feedback in ontvangst te nemen. Ze voelen zich bijvoorbeeld onzeker of aangevallen. Bij positieve feedback vinden mensen het soms ook lastig. Ze zijn dan geneigd om zich te ‘verdedigen’. Bijvoorbeeld: ‘O, de trui was in de aanbieding hoor!’ Of: ‘O, het was een kleine moeite.’

u' Ac

Theoriebron Feedback <

Rondje complimenten

tie

Oefening 28

fb .v

.

Reflectie Bespreek in drietallen na aan de hand van de vragen. Je hoeft de antwoorden niet op te schrijven. • Wat valt op? • Welk effect heeft het subassertieve, assertieve en overassertieve gedrag op de communicatie? • Wat voor effect heeft het op Simon? • Bij welk gedrag voelde de pedagogisch medewerker zich het prettigst? • Bij welk gedrag voelde Simon zich het prettigst? • Hoe kan dit?

In deze oefening gaan we aan de slag met het geven en ontvangen van feedback. Lees in de Theoriebron Feedback hoe je het best feedback kunt geven en ontvangen.

er

ij

Ed

Voorbereiding • Beantwoord de onderstaande vragen. – Vind jij dat je goed feedback kunt geven? Waarom? – Vind jij dat je vaak feedback aan anderen geeft? Leg uit. – Zit er voor jou een verschil tussen feedback geven in een privésituatie en feedback geven op je werk (aan kinderen of collega’s)? – Vind jij dat je goed feedback kunt ontvangen? Waarom? – Is er voor jou verschil tussen feedback ontvangen in een privésituatie en feedback ontvangen op je werk? Waarom? – Wat zou je willen leren omtrent het geven of ontvangen van feedback?

U

itg

ev

Uitvoering • Vervolgens maken jullie met de hele groep een binnen- en een buitencirkel in de klas. Jullie staan met de gezichten naar elkaar toe. • De mensen die in de buitenring staat, geven een compliment aan de mensen in de binnenring. Het is hierbij belangrijk dat jullie de feedback op de goede manier geven en ontvangen. • Daarna schuift de binnenring enkele plaatsen door en wordt de opdracht herhaald. • Na drie complimenten wisselen de ringen en geeft de binnenring een compliment aan de buitenring. Reflectie a. Pak je antwoorden op de vragen uit de 'voorbereiding' erbij. Zijn er vragen bij die je nu, na deze oefening, anders zou beantwoorden?

39


Gedrag van kinderen/feedback geven

b. Bespreek je antwoorden met een medestudent en vraag om feedback.

Stimuleren van gedrag

.

Oefening 29

fb .v

Het is belangrijk om positief gedrag te stimuleren en kinderen aan te spreken op ongewenst gedrag. In deze oefening ga je hiermee aan de slag. Lees de Theoriebron Gedrag van kinderen.

tie

Voorbereiding • Lees onderstaande situaties. In een Word-document beschrijf je hoe je het gedrag van de kinderen in onderstaande situaties zou kunnen stimuleren. Let hierbij op de ontwikkelingsfase waarin het kind zit. Noa is 7 jaar. Na de lunch pakt ze uit zichzelf haar bordje en zet ze het op het aanrecht.

u' Ac

Dennis is 2 jaar en is in z’n eentje aan het spelen met speelgoed.

Mohammed is 10 jaar en helpt zijn klasgenoot met een rekensom.

Nathalie is 16 jaar en komt na een feestje op de afgesproken tijd thuis.

Ed

Jacky is 21 jaar en geeft eerlijk toe dat ze heeft geblowd en hier spijt van heeft. Kijk opnieuw naar deze situaties en pas nu de volledige ik-boodschap op iedere situatie toe. Verwerk dit in het Word-document.

er

ij

Uitvoering • Kies ieder één casus uit die jullie gaan uitvoeren. Een student speelt het kind en de andere student de professional. De professional geeft een ik-boodschap, het kind mag hierop reageren zoals hij wil. Er ontstaat interactie. • Wissel hierna van rol.

U

itg

ev

Reflectie a. Zat er een verschil in de voorbereiding van deze oefening en de uitvoering?

40

b. Wat heb je hiervan geleerd?


Gedrag van kinderen/feedback geven

Oefening 30 Theoriebron Feedback <

De ik-boodschap In de Theoriebron Feedback lees je de functie van de ik-boodschap en de toepassing hiervan in het dagelijks leven. In deze oefening sta je stil bij je eigen ervaringen op dit gebied en observeer je twee filmpjes.

fb .v

.

a. In hoeverre gebruik je de ik-boodschap in je privéleven? Filmpje Feedback <

tie

b. In hoeverre gebruik je de ik-boodschap op je stage of op school?

u' Ac

c. Vind je het moeilijk om dit toe te passen? Leg uit.

d. Wat denk je dat de meerwaarde van de ik-boodschap zou kunnen zijn?

Ed

Het is belangrijk om collega’s feedback te geven. De manier waarop je dit doet, is erg belangrijk. Bekijk het Filmpje ‘Feedback’ bij deze opdracht. Je ziet hier twee keer een gesprek tussen twee collega’s. Schrijf op wat jou opvalt.

ij

e. Deel 1:

er

f. Deel 2:

h. Gebruikt de vrouw de volledige ik-boodschap? Licht toe.

U

itg

ev

g. Wat maakt dat het tweede gesprek beter verloopt dan het eerste? Noteer minimaal drie dingen.

41


Gedrag van kinderen/feedback geven

Oefening 31

Over de grens

.

Het is in jouw toekomstige werk erg belangrijk om je bewust te zijn van je eigen grenzen. Eerder kwam al aan bod dat grenzen voor iedereen anders zijn. Jouw collega kan bepaald gedrag van een kind accepteren, terwijl jij daar last van hebt. Het is daarom noodzakelijk dat je weet waar je grenzen liggen en deze ook aangeeft.

fb .v

Voorbereiding Schrijf individueel een stelling op (met betrekking tot kinderen, ouders of collega's) waar jouw grens mogelijk overschreden wordt. Deze stelling moet betrekking hebben op het werkveld. Dit kan in een enkele zin. Bijvoorbeeld: ‘De kinderen uit mijn klas willen mij toevoegen op social media’. Of: ‘De ouders mogen weten waar ik woon’. De stellingen worden verzameld door de docent.

tie

Uitvoering In de klas wordt er op de vloer een (onzichtbare) streep getrokken. De hele klas gaat aan één kant van de streep staan. De docent leest een stelling voor. Jij beslist of dit over je grens gaat of niet. Gaat dit over jouw grens, dan stap je over de streep. Je mag dit toelichten, maar dat hoeft niet.

u' Ac

Ga bij jezelf na wat je van de stelling vindt. Blijf dicht bij je gevoel en probeer je niks aan te trekken van de mening van je klasgenoten. Grenzen zijn voor iedereen verschillend. Bedenk dat je het niet hoeft toe te lichten als je dit niet wilt.

Oefening 32

Ed

Reflectie Tijdens de opdracht is er ruimte voor discussie. Je mag aangeven waarom je voor iets kiest en hierover de discussie aangaan. Houd echter rekening met de grenzen van de ander. Er is bij deze opdracht geen ‘goed’ of ‘fout’.

Persoonlijke ruimte

er

ij

In de vorige opdracht heb je nagedacht over je eigen grenzen in verschillende situaties. Bij deze opdracht geef je op gevoel je eigen grens aan. Ieder mens heeft een persoonlijke ruimte om zich heen. Bij de één is deze groter dan bij de ander. Misschien heb je weleens meegemaakt dat iemand naar jouw smaak te dichtbij kwam. Dit geeft vaak een onprettig gevoel. Deze werkvorm richt zich op het aangeven van jouw grens met betrekking tot je persoonlijke ruime.

U

itg

ev

De opdracht: • Ga met elkaar in twee grote kringen staan, een binnen- en een buitenkring. Zorg ervoor dat je met de gezichten naar elkaar toe staat. • De buitenkring loopt langzaam naar de binnenkring toe. Wanneer de student uit de binnenkring vindt dat de ander te dichtbij komt, zegt hij: ‘Stop.’ • De buitenkring loopt nogmaals naar de binnenkring toe. Opnieuw zegt de student uit de binnenkring ‘stop’ wanneer de ander te dichtbij komt. De buitenkring doet dan echter nog een stap vooruit. • De buitenkring stapt nog een laatste keer richting de binnenkring. Als er nu ‘stop’ gezegd wordt, stopt de buitenkring meteen. • De rollen worden gewisseld. Nu loopt de binnenkring naar de buitenkring toe en herhaalt de opdracht zich.

42

De docent leidt de nabespreking aan de hand van de volgende vragen: • Hoe was dit voor beide partijen? • Hoe was het toen degene tegenover je nog een stap erbij deed? Hoe voelde dit? • Hoe was het om over de grens van de ander te gaan?


Gedrag van kinderen/feedback geven

• • •

Merkte je verschil tussen het ‘stopzetten’ bij de eerste en de derde keer? Hoe kan dit, denk je? Vond je het moeilijk om je grens aan te geven? Wat heb je hiervoor nodig? Heb je dit in praktijk weleens meegemaakt? Hoe ging je hier toen mee om? Wat is de link met een veilig klimaat?

.

fb .v

Beantwoord deze vragen vervolgens ook individueel:

tie

a. Hoe was dit voor beide partijen?

u' Ac

b. Hoe was het toen degene tegenover je nog een stap erbij deed? Hoe voelde dit?

Ed

c. Hoe was het om over de grens van de ander te gaan?

ev

er

ij

d. Merkte je verschil tussen het ‘stop zetten’ bij de eerste en de derde keer? Hoe kan dit, denk je?

U

itg

e. Vond je het moeilijk om je grens aan te geven? Wat heb je hiervoor nodig?

f. Wat is de link met een veilig klimaat?

43


Gedrag van kinderen/feedback geven

Oefening 33

Als pedagogisch medewerker of onderwijsassistent heb jij de taak om interacties tussen kinderen te stimuleren. Lees Theoriebron Gedrag van kinderen. Daarna ga je op creatieve wijze met dit onderwerp aan de slag. Voorbereiding • Bedenk in tweetallen hoe jullie de interactie tussen kinderen kunt stimuleren. • Leg dit vast in beeld. Dit kan door middel van het maken van een collage of filmpje. Jullie kunnen ook ander beeldmateriaal gebruiken. • De producten worden klassikaal gepresenteerd en kort toegelicht.

fb .v

.

Theoriebron Gedrag van kinderen <

Stimuleren van interacties

u' Ac

tie

Uitvoering • Je weet op welke manieren je de interacties tussen kinderen kunt bevorderen. Nu is het tijd om te kijken hoe je dit in praktijk brengt. De komende tijd sta je op stage stil bij je eigen handelen rondom het stimuleren van interacties tussen kinderen (als je nog geen stage loopt, kun je deze oefening in overleg met een docent op school uitvoeren). Maak hierbij gebruik van je uitwerking in de voorbereiding van deze oefening. • Je schrijft drie situaties op waaruit blijkt dat jij de interacties tussen kinderen stimuleert. • Vraag feedback aan je begeleider of docent. Reflectie a. Zat er een verschil in de voorbereiding van deze oefening en de uitvoering?

Ed

b. Welke werkvorm spreekt jou het meeste aan om interactie tussen kinderen te stimuleren? Leg je antwoord uit.

U

itg

ev

er

ij

c. Welke werkvorm spreekt jou niet aan? Leg je antwoord uit.

44


Theoriebron Veilig klimaat

Theoriebron Veilig klimaat

.

Inleiding

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

Je hoort en leest vaak dat het belangrijk is om als pedagogisch medewerker en onderwijsassistent een ‘veilig klimaat’ voor kinderen te creëren. Hierdoor kunnen ze zich goed ontwikkelen. Maar wat is dat nu eigenlijk, een veilig klimaat? En wat is jouw rol hierin als toekomstig onderwijsassistent of pedagogisch medewerker?

ev

Een veilig klimaat is belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen.

U

itg

Wat is een veilig klimaat? Met een veilig klimaat wordt bedoeld: een pedagogisch klimaat waarin een kind zich veilig voelt. Voor een gezonde ontwikkeling van het kind is met name het gevoel van veiligheid, betrokkenheid, ondersteuning en acceptatie erg belangrijk. Het is niet alleen zaak dat er thuis een veilig klimaat is, maar dit geldt ook voor school, de kinderopvang, sportclubs, enzovoort. Een veilig klimaat bestaat uit factoren die bijdragen aan het welzijn van het kind, waardoor het zich goed kan ontwikkelen. Soms gaat het hierbij om factoren die al aanwezig zijn, zoals de ruimte waarin het kind zich bevindt. Veel factoren worden echter gecreëerd door de ouder, de leerkracht of de pedagogisch medewerker. Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan het stellen van grenzen, het houden van orde en ervoor zorgen dat het kind positieve ervaringen opdoet.

45


Theoriebron Veilig klimaat

Wat zijn de gevolgen?

tie

Opvoedingsstijlen

fb .v

.

Als een kind zich veilig voelt, betrokkenheid ervaart, ondersteuning krijgt en zich geaccepteerd voelt, zal dit terug te zien zijn in zijn ontwikkeling. Het gaat hierbij vooral om de sociaal-emotionele ontwikkeling. De kans is groot dat het kind zich op een gezonde manier ontwikkelt. Het omgekeerde geldt ook: wanneer een kind in een onveilig klimaat opgroeit, zal dit gevolgen hebben. Het kind heeft vaak een laag zelfbeeld, kan (later) probleemgedrag gaan vertonen of er kan een (leer)stoornis ontstaan. Ook kan het kind moeite hebben met de omgang met anderen, omdat het dit nooit geleerd heeft. Soms wordt dit pas jaren later zichtbaar. Als een kind zich onveilig voelt, kan dit ook effect hebben op de anderen in de groep. Denk bijvoorbeeld aan pestgedrag. Als iemand zich niet veilig voelt in de groep, kan dit dus gevolgen hebben voor de algehele sfeer en veiligheid.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

De manier van leidinggeven is erg bepalend voor het veilige klimaat. Je kunt vast nog wel bedenken welke opvoedingsstijl jij als kind prettig vond. Het is belangrijk om je bewust te zijn van de stijl die jij gebruikt en wat voor effect deze op kinderen kan hebben. Kies je voor een autoritaire opvoedingsstijl, dan heb jij als begeleider de touwtjes in handen. Bij de laissez-faire stijl geef je de kinderen juist veel ruimte om te bepalen wat er gebeurt. Ten slotte heb je ook de democratische stijl, die een middenweg zoekt. Kinderen krijgen hier de ruimte om iets in te brengen, maar zij leren ook van volwassenen. Het gaat er niet om dat er een goede of foute manier is, het gaat om het effect dat de stijlen op de kinderen (en het veilige klimaat) kunnen hebben.

46

Een veilig pedagogisch klimaat draagt bij aan een prettige sfeer in de groep.


Theoriebron Veilig klimaat

Wat is jouw rol als professional?

fb .v

aandacht hebben voor de kinderen je kunnen inleven in de kinderen vertrouwen hebben in kinderen en dit ook uitstralen gezag hebben respect voor de kinderen hebben de zelfstandigheid van de kinderen stimuleren heldere regels en structuur hanteren op een juiste manier belonen en straffen.

tie

• • • • • • • •

.

In het scheppen van een veilig klimaat heb jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker een grote rol. Wees je hiervan bewust. Een uitdagende leeromgeving is voor kinderen belangrijk. Daarnaast zijn de volgende elementen van belang:

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Daarnaast is het noodzakelijk dat je een sensitieve en responsieve houding kunt aannemen. Dit betekent dat je gevoelig bent voor signalen die het kind geeft en dat je het kind kunt ondersteunen als dit nodig is. Hierdoor ontstaat er een vertrouwensband tussen jou en het kind. Ook de manier waarop je communiceert is erg belangrijk. Dit komt in de Theoriebron Luisteren nader aan de orde.

47


fb .v

Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren

.

Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren

Inleiding

tie

Op welke manier je met kinderen communiceert, is erg belangrijk. Een goede communicatie draagt bij aan een veilig klimaat en heeft effect op de ontwikkeling van het kind. Zoals je al weet, houdt communiceren meer in dan alleen de woorden die uitgesproken worden. Maar wat is communiceren ook alweer precies? Hoe zit het met verbale en non-verbale communicatie? En wat betekent dit voor de gesprekken met kinderen?

u' Ac

Wat is (non-)verbaal communiceren?

er

ij

Ed

Communicatie is de uitwisseling van gedachten, gevoelens, informatie en ideeën tussen mensen. De hele dag communiceren we met mensen in onze omgeving. Dit doen we bewust én onbewust door verbale en non-verbale communicatie te gebruiken. We brengen een boodschap over aan de ander. Deze begrijpt dit en geeft een boodschap terug. Soms begrijp je elkaar ook niet en ontstaat er een communicatiestoornis. Mensen communiceren al vanaf de geboorte. Het is niet mogelijk om niet te communiceren. De meeste mensen denken bij het woord ‘communiceren’ meteen aan verbale communicatie. Dit zijn de woorden die uitgesproken worden. Communiceren is echter meer dan dat. Sterker nog, het non-verbale gedeelte van de communicatie weegt vaak veel zwaarder dan het verbale gedeelte. Bij non-verbale communicatie kun je bijvoorbeeld denken aan lichaamstaal, mimiek en oogcontact, maar ook aan de toon van je stem, de intonatie. Dit is ook de reden dat je niet níet kunt communiceren. Zelfs al gebruik je geen woorden, met je lichaamstaal communiceer je toch.

U

itg

ev

Kinderen en communicatie

48

Bij kinderen zie je goed terug dat de non-verbale communicatie zwaarder weegt dan de verbale communicatie. Als je kinderen observeert, zul je zien dat zij veel lichaamstaal gebruiken. Wanneer een kind boos is, is het snel geneigd om op de vloer te stampen en/of een boos gezicht te trekken. Ook hoor je bij kinderen vaak duidelijk aan de intonatie hoe ze zich voelen. Kinderen geven veel informatie via hun lichaamshouding. Zij hebben nog niet geleerd om hiermee te ‘manipuleren’. Bij volwassenen is dit vaak anders. Zij zijn zich meer bewust van (hun eigen) communicatie. Wil je weten wat er in een kind omgaat, dan dien je dus goed op de non-verbale communicatie te letten. Andersom geldt dit ook. Kinderen halen ook veel informatie uit de lichaamshouding van volwassenen. Het is daarom voor jou als professional erg belangrijk dat je je bewust bent van je non-verbale communicatie.


u' Ac

tie

fb .v

.

Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren

i Kinderen halen veel informatie uit gezichtsuitdrukkingen.

Ed

Incongruentie

ev

er

ij

Als je lichaamstaal niet aansluit bij de woorden die je uitspreekt, spreek je van incongruentie. Meestal past je lichaamstaal bij de woorden die je uitspreekt. Dit versterkt de boodschap die je uitzendt. Wanneer je bijvoorbeeld boos bent, zal dit te zien zijn aan je lichaamstaal, mimiek en intonatie. Je fronst je wenkbrauwen, je praat harder en je neemt een gesloten houding aan. Soms komen de verbale en non-verbale communicatie echter niet overeen. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen wanneer je doet alsof je blij bent, maar je dit helemaal niet bent. Het kind hoort jou dan zeggen dat je blij bent en je goed voelt, maar ziet aan jouw lichaamshouding dat dit niet zo is. Doordat dit niet overeenstemt (incongruent is), zorgt dit voor verwarring. Immers: is de ander nu blij (zoals hij zegt) of is hij dat niet (zoals de lichaamstaal aangeeft)?

U

itg

Gevolgen van incongruentie Incongruentie maakt veel kinderen onzeker, angstig en verward. Ze weten niet goed waar ze aan toe zijn en kunnen zich hierdoor onveilig voelen. Incongruent gedrag heeft dus effect op het veilige klimaat. Als dit vaak gebeurt, bijvoorbeeld door de opvoeder of leerkracht, kan dit leiden tot een negatief zelfbeeld en/of problemen in de ontwikkeling. Jordi is 6 jaar en vraagt aan zijn vader of hij een snoepje mag. Vader zegt dat dit niet mag. Jordi houdt aan en vraagt opnieuw of hij een snoepje mag. Het mag nog steeds niet. Jordi blijft volhouden. Op een gegeven moment zegt vader dat het wel mag. Jordi merkt aan zijn vader dat die het helemaal niet leuk vindt. Hij kijkt boos en lijkt ongeduldig. Jordi raakt verward. Mag het nu wel, omdat papa het zegt? Aan papa’s lichaamshouding te zien, is hij boos en mag het niet. Wat moet Jordi nu doen?

49


u' Ac

tie

fb .v

.

Theoriebron Verbaal en non-verbaal communiceren

Incongruentie is voor kinderen vaak erg verwarrend.

Non-verbaal aansluiten

U

itg

ev

er

ij

Ed

Het is voor jou als pedagogisch medewerker of onderwijsassistent dus erg belangrijk dat jouw verbale en non-verbale communicatie overeenkomen. Dit heeft effect op het veilige klimaat dat jij in de groep creĂŤert. Je dient je bewust te zijn van je eigen manier van communiceren. Voor kinderen is met name de non-verbale communicatie heel belangrijk. Door het kind goed te observeren, kun je veel signalen opvangen. Zorg dat je non-verbaal goed bij de kinderen aansluit. Hoe je dat het beste doet, is afhankelijk van de ontwikkelingsfase waarin het kind zit. Je kunt je voorstellen dat je met een kind van 3 anders communiceert dan met een kind van 12. In de Theoriebron Ontwikkelingsfasen gaan we hier verder op in.

Kinderen gebruiken veel lichaamstaal in hun communicatie.

50


Theoriebron Ontwikkelingsfasen

.

Theoriebron Ontwikkelingsfasen

fb .v

Inleiding

tie

Om goed met kinderen te kunnen communiceren, is het van belang dat je je verdiept in de ontwikkelingsfasen. Met een kind van 6 communiceer je anders dan met een puber. Ook hier spelen weer de verbale en de non-verbale communicatie. Dit betekent dat je moet weten hoe je het best non-verbaal kunt aansluiten bij het kind, maar dat je ook kennis hebt van de taalontwikkeling. In deze theoriebron vind je handvatten om aan te sluiten bij iedere ontwikkelingsfase.

u' Ac

Baby

Ed

Uit Amerikaans onderzoek is gebleken dat een kind van 18 maanden feilloos gezichtsuitdrukkingen herkent. Als de volwassene bijvoorbeeld grote ogen opzet, herkent de baby dat iets niet mag. Ook oogcontact en gebaren zijn belangrijk en functioneel in het contact met de baby. Gebaren zijn goed voor het stimuleren van de taalontwikkeling. Wees je ook bewust van de afstand tot de baby. Doet de baby iets wat niet mag, dan kun je dichter naar hem toe komen. Is hij aan het spelen, en jij bent in de buurt, dan straal je uit dat hij prima zelf kan spelen. Ook het aanraken van een baby is belangrijk voor zijn ontwikkeling. Om de taalontwikkeling te stimuleren is het raadzaam om te benoemen wat je doet, een boekje voor te lezen of verstoppertje te spelen. Door met een hogere stem te spreken, zorg je ervoor dat de baby je beter verstaat.

ij

Dreumes

U

itg

ev

er

Doordat een dreumes (tussen de 1 en 2 jaar oud) meer kan en weet, is de manier van communiceren ook anders. Oogcontact speelt in deze fase een grote rol, omdat een dreumes veel informatie uit je gezichtsuitdrukking haalt. Hij begrijpt vaak nog niet de inhoud van wat je zegt, waardoor hij nog meer gefocust is op de gezichtsuitdrukking. Als je op ooghoogte met de dreumes zit, kan hij de gezichtsuitdrukking het best lezen. Bovendien komt dit minder bedreigend over. De dreumes haalt veel informatie uit jouw intonatie en stemgebruik. Als je bijvoorbeeld boos bent, laat je dat in je stem doorklinken. De dreumes wil graag serieus genomen worden. Het is daarom belangrijk dat de hoge stemmetjes plaats maken voor een ‘gewone’ stem. Voor de taalontwikkeling is het zaak dat je korte, duidelijke zinnen gebruikt. Ook hier geldt dat je goed benoemt wat je doet.

51


Peuter

u' Ac

Een dreumes.

tie

fb .v

.

Theoriebron Ontwikkelingsfasen

Ed

Ook de peuter (tussen de 2 en 4 jaar oud) heeft er baat bij dat je oogcontact hebt en benoemt wat je doet. Door iets langere zinnen te gebruiken, leer je hem nieuwe woorden. Peuters leven erg in het moment, dus houd hier rekening mee als je vragen stelt. Ook het praten via een knuffel of pop kan heel effectief en laagdrempelig zijn. Verder is het voor de ontwikkeling van belang dat je goed luistert naar wat het kind zegt en dit probeert te begrijpen. Geef de peuter de tijd en vul niet te snel in.

er

ij

Kleuter

U

itg

ev

Voor het communiceren met een kleuter (tussen de 4 en 6 jaar oud) gelden net zo goed de aspecten van de peuter. Daarnaast is het zaak de kleuter te stimuleren in het stellen van vragen. Luisteren is voor kleuters vaak nog lastig. Prijs het kind dan ook wanneer het luistert en spreek het ook aan wanneer er niet geluisterd wordt. Doordat het kind naar school gaat, zal zijn woordenschat toenemen. De kleuter leert nu bijvoorbeeld lidwoorden aan. Benader je het kind positief, dan zal zijn zelfvertrouwen groeien. Het is belangrijk om te luisteren naar wรกt er is gezegd en niet hรณe het wordt gezegd. Maak de gesprekjes echter nog niet te lang.

52

Jong schoolkind Het jonge schoolkind (tussen de 6 en 9 jaar oud) maakt grote stappen in de taalontwikkeling. Op school leert het lezen, waardoor de woordenschat snel groeit. Het kind leert in deze fase ook dat een woord meerdere betekenissen kan hebben. Het jonge schoolkind leert concreet te denken en gaat meer over zichzelf nadenken. Voor jou als onderwijsassistent is het belangrijk dat je het kind helpt om een positief en realistisch zelfbeeld te ontwikkelen. De communicatie speelt hierin een grote rol. Belangstelling tonen is essentieel.


Theoriebron Ontwikkelingsfasen

Ouder schoolkind

fb .v

.

Het oudere schoolkind (tussen de 10-12 en 13 jaar) leert uitdrukkingen kennen en leert ook dat sommige woorden niet letterlijk bedoeld zijn. Het kind leert kritischer denken, kan gedrag van klasgenoten imiteren en kan zich afzetten tegen de ouders. Het krijgt meer behoefte aan zelfstandigheid en vormt een eigen mening. Het is belangrijk om dit te stimuleren en het kind ruimte te geven. Het ‘ervaren’ speelt hierin een grote rol. Wel is het voor de ontwikkeling van het kind essentieel dat het weet dat er een luisterend oor geboden wordt.

Puber

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Er gebeurt veel in de puberteit. De leeftijd waarop de pubertijd begint, verschilt per kind. Meestal vindt dit tussen het tiende en zestiende jaar plaats, bij meisjes doorgaans eerder dan bij jongens. Het kind maakt zich los, wil zelf graag bepalen en wil tegelijkertijd graag gezien en erkend worden. Voor de communicatie met pubers betekent dit dan ook dat de jongere het gevoel moet krijgen dat hij iets in te brengen heeft. Het is raadzaam om één onderwerp in het gesprek te kiezen en je daarop te richten. Je kunt dit ook naar de puber benoemen. Bied hem de ruimte om zijn eigen mening te geven en onderbouwen. Probeer niet te snel met een oplossing te komen. Stel neutrale vragen, spreek aan op gedrag, maar geef ook complimenten. Ook humor is erg belangrijk. Soms is het efficiënt om een gesprek te beëindigen en er later weer eens op terug te komen. De non-verbale communicatie speelt ook hier een grote rol. Wees je bewust van je eigen houding.

De adolescentie is de periode tussen de late kindertijd en de jongvolwassenheid waarin het kind zich ontwikkelt tot volwassene. De puberteit is dus een onderdeel van de adolescentie. De nadruk komt in de loop van de tijd steeds meer te liggen op volwassen en onafhankelijk worden. In de communicatie met adolescenten merk je dat ze meer zelfreflecterend vermogen ontwikkelen. Ze kunnen kritischer naar zichzelf kijken. Adolescenten ontwikkelen steeds meer een eigen identiteit. In gesprekken zullen zij dan ook met hun eigen standpunten en visie komen. Het is belangrijk om hier gehoor aan te geven. Uiteraard blijft het zaak dat je je bewust bent van je eigen non-verbale communicatie.

U

itg

ev

Adolescent

53


Theoriebron Ontwikkelingsfasen

Aansluiten bij de ontwikkelingsfase

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Je kunt je afvragen waarom je zou moeten aansluiten bij de ontwikkelingsfase in gesprekken met de doelgroep. Om erachter te komen waarom het belangrijk is om aan te sluiten, kun je het ook omdraaien. Wat zou er gebeuren als je niet goed aansluit bij de ontwikkelingsfase? Niet goed aansluiten heeft effect op het gesprek. Het kind voelt zich mogelijk niet gezien of begrepen, waardoor de boodschap niet goed overkomt. Dit kan niet alleen grote gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het kind, maar ook voor een veilig pedagogisch klimaat. Stel je eens voor dat een onderwijsassistent een les geeft aan groep 8 en de kinderen in de communicatie behandelt als kleuters. Dit heeft beslist gevolgen voor het klimaat in de klas en mogelijk ook voor het zelfbeeld van de kinderen.

U

itg

ev

er

ij

De manier van communiceren verandert bij iedere ontwikkelingsfase.

54


Theoriebron Vragen stellen

Theoriebron Vragen stellen

.

Inleiding

tie

Reflectievragen

fb .v

In gesprekken met kinderen is het zaak dat je goede vragen stelt. Je moet weten welke vragen er zijn en hoe je ze inzet. Niet alle vragen zijn geschikt voor iedere leeftijdsfase. Als de vraag niet goed aansluit, zul je niet het gewenste antwoord krijgen. Bovendien kan het stellen van ‘verkeerde’ vragen consequenties hebben voor de ontwikkeling van het kind en het veilige pedagogische klimaat. In deze theoriebron behandelen we verschillende soorten vragen.

u' Ac

Met reflectievragen leer je kinderen reflecteren. Je maakt ze meer verantwoordelijk voor het leren. Reflectievragen zijn bijvoorbeeld: ‘Hoe heb je het aangepakt?’, ‘Was het moeilijk?’ of ‘Wat heb je geleerd?’. Natuurlijk is het afhankelijk van de ontwikkelingsfase hoe je deze vragen formuleert. Bij jonge kinderen zullen deze vragen veel simpeler zijn dan bij oudere kinderen. Als pedagogisch medewerker of onderwijsassistent zul je dit soort vragen regelmatig stellen om de (cognitieve) ontwikkeling van kinderen te stimuleren.

Ed

Suggestieve vragen

er

ij

Bij suggestieve vragen ligt het antwoord al in de vraag opgesloten. Eigenlijk verklapt diegene die de vraagt stelt dus het antwoord. Bijvoorbeeld: ‘Daar heb je zeker spijt van, nietwaar?’ Of: ‘Vind je ook niet dat het lokaal moet worden opgeruimd?’ Deze manier van vragen wordt vaak gebruikt als iemand een ander wil overhalen, of bevestiging zoekt. Het nadeel van deze manier van vragen stellen kan zijn dat je het kind al een kant op stuurt. Daardoor achterhaal je mogelijk niet wat het kind écht vindt of wil.

E-in- en E-ex-vragen

U

itg

ev

Je kunt vragen onderverdelen in twee soorten: E-in- en E-ex-vragen. Met E-in-vragen ben je aan het ‘doorvragen’. Je wilt bijvoorbeeld weten wat voor gevoel iemand ergens bij heeft. Wanneer iemand bijvoorbeeld vertelt dat hij op vakantie is geweest, zou een E-in-vraag kunnen zijn: ‘Waar ben je geweest?’ Of: ‘Hoe vond je de vakantie?’ E-ex-vragen zijn eigenlijk het tegenovergestelde. Hier ga je juist de breedte in en begin je bijvoorbeeld een nieuw onderwerp in een gesprek. Wanneer iemand vertelt over zijn vakantie, zou een E-ex-vraag kunnen zijn: ‘Hoe vind je het eten hier eigenlijk?’ Beide vragen hebben een duidelijke functie. Wil je meer de diepte in of wil je juist van het onderwerp afwijken? Op basis daarvan maak je de keuze voor de volgende vraag. Houd hierbij ook rekening met het type gesprek en de leeftijd van het kind.

55


tie

fb .v

.

Theoriebron Vragen stellen

u' Ac

Er bestaan veel verschillende soorten vragen. Ze hebben allemaal weer een andere functie.

Vragen per ontwikkelingsfase

U

itg

ev

er

ij

Ed

Zoals in de Theoriebron Ontwikkelingsfasen beschreven is, maakt het veel verschil hoe oud het kind is en hoe je het best aan kunt sluiten. Dit geldt ook voor het stellen van vragen. Bij kleine kinderen zul je over het algemeen korte en simpele vragen stellen. Wanneer het kind ouder wordt, worden de vragen vaak ook complexer. Je leert het dan reflecteren en bevraagt het op zijn mening/visie. Je sluit hierbij dus ook aan bij de cognitieve ontwikkeling van de kinderen. Het is belangrijk om rekening te houden met de ontwikkelingsfase. Stel je een kind een te moeilijke vraag, dan zul je niet het gewenste antwoord krijgen. Het kind zal de vraag simpelweg niet begrijpen. Is de vraag te makkelijk, dan kan het kind het gevoel krijgen dat je het niet serieus neemt. Verdiep je dus goed in de leeftijdsfase van het kind.

56

Stel vragen die passen bij de ontwikkelingsfase van het kind.


Theoriebron Luisteren

Theoriebron Luisteren

.

Inleiding

fb .v

Goed luisteren naar kinderen is erg belangrijk. Doe je dit niet, dan zal de boodschap van het kind niet bij jou aankomen. Als een kind het gevoel heeft dat er niet of nauwelijks naar hem geluisterd wordt, beïnvloedt dat bovendien zijn ontwikkeling in negatieve zin. Het lijkt allemaal heel gemakkelijk. Toch is echt goed luisteren vaak moeilijker dan je denkt. Wat is ‘goed luisteren’ eigenlijk? En wat is hierin voor jou als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker van belang?

tie

Waarom is luisteren naar kinderen belangrijk?

u' Ac

Om te weten hoe het daadwerkelijk met kinderen gaat, is het essentieel dat je goed naar hen luistert. Zowel verbaal als non-verbaal geven zij veel informatie prijs. Als een kind jou iets vertelt en jij luistert niet, gaat de boodschap van het kind verloren. Jij mist hierdoor de informatie die het kind met jou wilde delen. Daarnaast kan het kind zich hierdoor afgewezen en onzeker voelen. Dit kan ten koste gaan van zijn zelfbeeld en ontwikkeling. Zo bestaat de kans dat het kind de volgende keer niet nog iets aan jou vertelt. Hoe vaker het dit gevoel krijgt, hoe groter de kans dat de ontwikkeling hiermee negatief wordt beïnvloed. Bovendien ben jij als volwassene het rolmodel van een kind.

Ed

Actief luisteren

er

ij

Actief luisteren is luisteren op een actieve manier. Tijdens het luisteren laat je via je gedrag zien dat je erbij bent, aandacht voor het kind hebt en het probeert te begrijpen. Dit doe je bijvoorbeeld door op de juiste momenten te knikken of te ‘hummen’ (‘hmm hmm’). Met actief luisteren toon je begrip en acceptatie voor wat het kind zegt en ervaart. Je geeft in eigen woorden weer wat je hebt gehoord. Dit betekent dat jij de lichaamstaal en de gevoelens van het kind goed in je opneemt. Het gaat erom dat je de signalen die het kind afgeeft, ontvangt. Je onderzoekt wat het kind eigenlijk wil zeggen (gedachten, gevoelens, bedoelingen) en geeft aan dat je het hebt begrepen.

U

itg

ev

Tijdens het luisteren is je lichaamshouding erg belangrijk. Kenmerken van een goede luisterhouding zijn: • een rustige uitstraling • een open mimiek • een vriendelijke intonatie • het maken van oogcontact.

In de praktijk Als onderwijsassistent en pedagogisch medewerker ben je vaak actief aan het luisteren. Denk maar eens aan oudergesprekken. Je laat ouders vertellen, luistert actief en haalt hierdoor de onderliggende emoties en bedoelingen uit de woorden. Dit kun je vervolgens bij de ouders checken. Ook in de communicatie met kinderen krijg je veel met actief luisteren te

57


Theoriebron Luisteren

u' Ac

tie

fb .v

.

maken. Je brengt het onderliggende gevoel van wat een kind zegt onder woorden en toetst daarmee of je het kind inderdaad hebt begrepen. Je oordeelt niet, maar houdt het kind alleen een spiegel voor.

Kinderen zien vaak aan je houding en uitstraling of je écht naar hen luistert.

Ed

Luistervaardigheden

er

ij

Er zijn vele luistervaardigheden die jou helpen om zo goed mogelijk naar het kind te luisteren. Een voorbeeld hiervan is het zogenoemde ‘LSD’. De afkorting LSD staat voor: Luisteren, Samenvatten en Doorvragen. Het kind vertelt jou iets. Jij luistert actief en stelt vragen. (Dit zijn meestal E-in-vragen.) Hierdoor krijg je de situatie helder. Vervolgens vat je dat wat je gehoord hebt samen om te controleren of jij de boodschap goed hebt begrepen. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn: ‘Dus als ik het goed begrijp, vind jij het vervelend dat Sam vanmiddag niet met je wil spelen. Klopt dat?’ Hierdoor check je de boodschap en de onderliggende emoties van het kind. Je weet dat je de boodschap goed begrepen hebt en het kind voelt zich gehoord.

U

itg

ev

Interactievaardigheden

58

In de Theoriebron Veilig klimaat kwam al naar voren dat het belangrijk is dat je als onderwijsassistent en pedagogisch medewerker een sensitieve en responsieve houding aanneemt. Dit betekent dat je de signalen die het kind geeft, kunt zien en dat je het kind kunt ondersteunen als dit nodig is. De signalen zijn vaak non-verbaal. Het is van belang dat je het kind goed observeert. Soms kun je signalen verkeerd interpreteren. Ga daarom bij het kind na of je alles goed begrijpt. Ook is deze observatie belangrijk als je leiding geeft aan een groep kinderen. Door signalen van kinderen goed te observeren, kun je zien hoe de sfeer in de groep is. Wanneer een kind zich terugtrekt of zich volledig afzondert, zou dit een signaal kunnen zijn. Misschien voelt het kind zich niet fijn in de groep. Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker dient het kind hierin te zien en ondersteunen.


tie

fb .v

.

Theoriebron Luisteren

Autonomie

u' Ac

Het is belangrijk om de signalen van kinderen op te vangen.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Door het kind te observeren en hier met hem over te praten, versterk je de vertrouwensband tussen jou en het kind. Praten en uitleggen zijn bovendien essentieel voor de autonomie van het kind. Autonomie betekent ‘het recht om zelf te bepalen wat je doet’ en daarin gerespecteerd worden. Voor kinderen is het erg belangrijk om te ervaren dat ze gezien worden, serieus genomen worden en zelf keuzes kunnen maken. Dit is voor de ontwikkeling van een kind cruciaal. Het betekent overigens niet dat kinderen van jongs af aan zelf al hun keuzes maken. Zij hebben hierin sturing en begrenzing van volwassenen nodig. Hierover uitleg blijven geven is nodig. Hierdoor leert het kind waarom bepaalde dingen niet mogen. Ook dit bevordert de autonomie/zelfstandigheid.

59


Theoriebron Thomas Gordon

.

Theoriebron Thomas Gordon

fb .v

Inleiding

tie

Veel psychologen houden zich bezig met de ontwikkeling van kinderen. Veel kennis van nu hebben we te danken aan grote denkers uit het verleden. Een van deze grote psychologen is de Amerikaan Thomas Gordon. Zijn ideeën zijn tot op de dag van vandaag actueel. Er zijn scholen en kinderopvangcentra die volgens zijn methode werken. Veel bekende termen, zoals ‘actief luisteren’ en de ‘ik-boodschap’, zijn door hem bedacht.

Wie was Thomas Gordon?

Ed

u' Ac

Thomas Gordon was een bekende Amerikaanse psycholoog, die een communicatiemethode ontwikkelde voor een goede en effectieve omgang met kinderen. De methode is naar hem vernoemd. Gordon ging uit van gelijkwaardigheid in relaties. Hij vond dat de volwassene niet ‘boven’ het kind hoort te staan, maar naast het kind. Volwassenen steunen kinderen in hun zoektocht naar eigen oplossingen en vergroten daarmee hun zelfstandigheid. Zowel het kind als de volwassene neemt hierin zijn verantwoordelijkheid en houdt rekening met de ander. Zo was een van zijn uitspraken: ‘Wie effectief wil opvoeden, luistert actief naar kinderen en neemt bij problemen ook zijn eigen gedrag onder de loep.’

Wat waren zijn uitgangspunten?

ev

er

ij

De kern van Gordons methode is het op een respectvolle manier communiceren met de ander. Gordon streeft naar gelijkwaardigheid binnen de relatie tussen volwassenen en kinderen. Voor hem betekent dit: • zó luisteren dat kinderen zich begrepen voelen • zó praten dat kinderen je ook begrijpen • zó conflicten oplossen dat niemand verliest • zó afspraken maken dat iedereen zich eraan houdt.

U

itg

Het gedragsraam

60

Ieder mens ervaart gedrag van anderen en noemt dat gedrag wenselijk/acceptabel of niet wenselijk/onacceptabel. Hier gaan we in de Theoriebron Gedrag van kinderen nader op in. Als gedrag onwenselijk is, zegt dit nog niet iets over de vraag van wie dit probleem is. Gordon maakt hierin namelijk onderscheid. Als je als pedagogisch medewerker het gedrag van een kind niet accepteert, hoeft dat volgens Gordon niet per se het probleem van het kind te zijn. (De pedagogisch medewerker accepteert het gedrag niet, dus het kind heeft daarom een probleem.) Hij stelt dat het belangrijk is om in elke situatie na te gaan van wie het probleem is. In dit geval kan het ook bij de pedagogisch medewerker liggen, omdat deze er last van heeft. Hij stelt dus dat je steeds moet kijken van wie het probleem is. Vervolgens kun je op basis daarvan beslissen hoe je met het probleem omgaat. Hij bedacht als model een gedragsraam dat hierbij helpt.


Theoriebron Thomas Gordon

Toepassing

Het kind (een ander) heeft een probleem.

tie

Van wie is het probleem?

fb .v

.

Stel je voor dat jij als pedagogisch medewerker tegen bepaald gedrag van een kind aanloopt. Het kind is altijd te laat en jij vindt dit vervelend. Gordon wil dat jij in dit geval nagaat van wie het probleem is. Wie heeft er een probleem? Heeft het kind een probleem? Heb jij een probleem? Of is er geen probleem? Ligt het probleem bij het kind? Dan vindt Gordon het belangrijk dat je het kind helpt om het probleem zelf op te lossen. Zo wordt het kind zelfstandig. (‘Hoe zouden we het op kunnen lossen?’) Ligt het probleem bij jou, omdat jij je eraan stoort dat het kind te laat komt? In dat geval zul jíj iets aan het probleem moeten doen. Immers: jij bent de probleemeigenaar. Dit kan bijvoorbeeld door het kind feedback te geven. Is er geen probleem? Dan hoeft er geen ‘extra’ actie te worden ondernomen. Dit wordt in het schema nogmaals uitgelegd.

Er is geen probleem.(De groep draait goed.)

Ik heb een probleem.

Welke vaardigheden horen daarbij? Verrijkende vaardigheden:

Vaardigheden om een probleem op te lossen:

u' Ac

Luistervaardigheden en helpende vaardigheden:

Actief luisteren Helpen bij het oplossen van het probleem Bemiddelen

Zodat de sfeer goed blijft

* De ik-boodschap komt in theoriebron 9 verder aan bod.

Confronterende ik-boodschap (Feedback) Geen-verlies-methode Zodat jij jouw probleem bespreekbaar maakt en er (met elkaar) een oplossing gevonden wordt

ij

Ed

Zodat het kind het probleem zelf leert oplossen

Actief luisteren Positieve ik-boodschappen

er

De Geen-verlies-methode

Zoals gezegd zijn er bij deze methode geen verliezers. Het kind krijgt zijn zin niet, maar de ouder ook niet. Samen kijken ze naar een oplossing. Het kind denkt dus mee over een oplossing. Er wordt als het ware naar een compromis gezocht. Dit neemt veel weerstand bij het kind weg. Bovendien leert het hierdoor om zelf oplossingen te bedenken. Dit is goed voor zijn zelfstandigheid. De oplossingen zijn vaak ook erg effectief, omdat ze samen bedacht zijn.

U

itg

ev

Veel mensen gaan ervan uit dat er bij een conflict altijd een winnaar en een verliezer moeten zijn. Gordon vond dit niet nodig. Hij bedacht een methode waarbij er geen verliezers zijn, en dus alleen maar winnaars. Hierdoor blijft de sfeer positief en wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd.

61


tie

Deze methode wordt ook wel de win-winmethode genoemd. Er zijn geen verliezers, enkel winnaars.

fb .v

.

Theoriebron Thomas Gordon

Hoe werkt deze methode?

Benoem samen het probleem. Benoem wat jij voelt en laat het kind dat ook doen. Bedenk samen een aantal oplossingen. Bedenk samen de voor- en nadelen van iedere oplossing. Beslis samen wat de beste oplossing is. Bedenk samen hoe de oplossing het best uitgevoerd kan worden. Kijk na een tijdje of de oplossing daadwerkelijk heeft gewerkt.

Ed

1. 2. 3. 4. 5. 6.

u' Ac

De methode bestaat uit zes stappen. Deze dien je van begin tot eind te doorlopen:

er

ij

Merel wil graag naar GTST kijken, terwijl haar vader het journaal wil zien. Vader: ‘Volgens mij hebben we een probleem. Als ik het goed begrijp wil jij naar GTST kijken en ik naar het nieuws. Klopt dat?’ Merel knikt. ‘Hoe zouden we dit op kunnen lossen?’ Samen bedenken ze oplossingen. Merel stelt voor om GTST op te nemen. Ze vinden dit beiden een goed idee.

Voordelen van de Geen-verlies-methode: Er is meer kans op acceptatie en uitvoering. De methode is creatiever en effectiever wat betreft het oplossen van een conflict. Kinderen ontwikkelen hun denkvermogen. Er is minder vijandigheid en meer liefde. De werkelijke problemen komen naar boven. Het kind wordt als gelijke behandeld. Er is geen noodzaak om macht uit te oefenen.

U

itg

ev

• • • • • • •

62


Theoriebron Gedrag van kinderen

.

Theoriebron Gedrag van kinderen

fb .v

Inleiding

tie

In de communicatie met kinderen heb je altijd te maken met het gedrag dat een kind laat zien. Soms is dat gedrag dat je graag wilt zien en wilt stimuleren. Soms is het juist ongewenst gedrag, waarop je het kind wilt aanspreken. Hoe je omgaat met het gedrag van kinderen speelt een belangrijke rol. Het heeft effect op een veilig klimaat in de groep en is bepalend voor hun ontwikkeling.

Gewenst en ongewenst gedrag

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Er is geen algemene definitie van gewenst of ongewenst gedrag. Wat gewenst of ongewenst gedrag is, hangt af van de persoon om wie het gaat, de situatie en de leeftijdsfase waarin het kind zit. Daarnaast is het afhankelijk van de doelgroep en van je eigen normen en waarden. Je kunt je voorstellen dat het uitmaakt of een puber iets tegen je zegt of wanneer een kind dat doet. Ook ligt het anders wanneer diegene bijvoorbeeld een ontwikkelingsstoornis heeft, of een psychiatrische beperking. Bovendien is het voor iedereen verschillend. Misschien vind jij bepaald gedrag van een kind zeer ongewenst, en vindt jouw collega dit niet.

Of gedrag gewenst of ongewenst is, hangt van vele factoren af en is altijd persoonsafhankelijk.

Grenzen Het is daarom essentieel dat je je eigen grenzen kent en bewaakt. Wees je bewust van je eigen grenzen en geef ze op tijd aan. Je kunt op verschillende manieren grenzen stellen. De ik-boodschap leent zich hier bijvoorbeeld heel goed voor. Daarnaast is het belangrijk om

63


Theoriebron Gedrag van kinderen

fb .v

.

ook je collega’s aan te durven spreken. Als een kind over jouw grens gegaan is, kun je dit met een collega bespreken. Ook als je ziet dat een kind bij een collega gedrag laat zien dat jij niet accepteert, kun je dit bespreekbaar maken. Het is niet alleen voor jezelf zaak dat je grenzen stelt, maar het is eveneens noodzakelijk voor de kinderen zelf. Het geeft ze een gevoel van duidelijkheid en veiligheid. Grenzen dragen dus bij aan een veilig pedagogisch klimaat.

Assertiviteit, subassertiviteit en agressie

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Assertief zijn betekent dat je gevoelens, behoeften en gedachten eerlijk uit. Je houdt hierbij rekening met de gevoelens van de ander. Je zegt wat je bedoelt en je bedoelt wat je zegt. Je durft ook nee te zeggen. Assertiviteit draagt bij aan een goede communicatie. Naast assertief gedrag zijn er nog twee gedragsvormen die te maken hebben met assertiviteit: subassertief gedrag en overassertief gedrag. Subassertiviteit houdt in: het opzijschuiven van je eigen belangen. Je probeert de ander te behagen en conflicten te voorkomen. Als je dit gedrag vertoont, blijven mensen je aardig vinden. Het nadeel is dat je eigenbelang ondergesneeuwd raakt en je gevoel voor eigenwaarde verslechtert. Als je overassertief bent, ben je eigenlijk té assertief. Je legt je eigen wensen op aan anderen. Je valt snel anderen aan en kunt gaan domineren. De kans is groot dat je regelmatig over de grenzen van anderen heen gaat.

64

Het is belangrijk om je bewust te zijn van je eigen grenzen en deze ook aan te geven.

Hoe is dit van invloed op een veilig klimaat? Bovenstaande gedragingen zijn van grote invloed op een (on)veilig klimaat. Als kinderen subassertief of overassertief zijn, lokt dit reacties uit bij andere kinderen. Er bestaat een grote kans dat kinderen elkaar gaan pesten. De ‘sterke’ kinderen zullen domineren en de ‘minder sterke’ zullen zich subassertief opstellen. Als pedagogisch medewerker en onderwijsassistent dien je de kinderen te leren hoe ze assertief kunnen zijn. Dit is niet alleen gezond voor hun eigen ontwikkeling, maar levert ook een veilig klimaat in de groep op. Daarnaast is het ook


Theoriebron Gedrag van kinderen

fb .v

Positief gedrag stimuleren

.

voor jou als professional belangrijk dat je assertief bent. Als je je grenzen niet aangeeft, gaan kinderen en/of collega's hier mogelijk overheen. Bovendien verbetert assertief gedrag jullie kwaliteit op de werkvloer. Immers: jullie durven elkaar als collega’s op dingen aan te spreken. Indirect heeft dit dus ook weer effect op een goed pedagogisch klimaat.

ij

Ed

u' Ac

tie

Het is dus cruciaal dat je positief gedrag stimuleert. Je geeft hiermee aan welk gedrag je graag wilt zien. Hoe je dat doet, hangt af van de leeftijd van het kind. Glimlachen en complimenten geven is hierbij altijd belangrijk. Als je het te vaak doet, zal het kind het niet meer serieus nemen. Zorg er dus voor dat je meent wat je zegt. Een kind voelt feilloos aan wanneer jouw uitingen niet oprecht zijn. Wanneer het kind ouder wordt, wil het ook serieus genomen worden. Sluit hierbij dus ook aan bij de ontwikkelingsfase van het kind. Wanneer je bijvoorbeeld tegen een puber zegt dat hij zijn bordje goed heeft leeggegeten, sla je de plank snel mis en bereik je niet het gewenste resultaat.

er

Vergeet niet om het kind ook complimenten te geven. Dit is erg belangrijk voor zijn zelfvertrouwen.

U

itg

ev

Aanspreken op ongewenst gedrag Met het oog op het veilige klimaat is het eveneens belangrijk om het kind aan te spreken op ongewenst gedrag. Hoe je dat doet, is opnieuw afhankelijk van de leeftijd van het kind. Bij een dreumes ben je kort en duidelijk, zodat hij de instructies begrijpt. Is het kind ouder, dan leg je uit waarom iets niet mag. Op deze manier leert hij hiervan en stimuleer je de zelfstandigheid van het kind. Humor is hierbij essentieel. Zo kun je op luchtige wijze kenbaar maken welk gedrag niet gewenst is. Stel, een puber zit met zijn voeten op tafel en vraagt wat er gegeten wordt. Een reactie zou dan kunnen zijn: ‘Zo te zien zweetsokken!’ Op deze manier komt de boodschap over zonder de puber steeds aan te spreken. Dit neemt de weerstand weg. Blijf ook vooral feitelijk en pas op met beschuldigingen.

65


Theoriebron Gedrag van kinderen

Begeleiden van interacties

fb .v

.

Het is voor de ontwikkeling van kinderen goed dat ze in aanraking komen met leeftijdsgenootjes. Zo kunnen ze oefenen in het omgaan met elkaar. Zowel de kinderopvang als de school is een ideale plaats om de sociale vaardigheden te oefenen. Kinderen doen daarbij positieve én negatieve ervaringen op. Als pedagogisch medewerker en onderwijsassistent heb je hierdoor een belangrijke functie. Door ondersteuning en begeleiding heb jij veel invloed op de interacties tussen kinderen. Het is niet alleen belangrijk dat je zelf positieve interacties met kinderen aangaat, maar ook dat je de interacties tussen kinderen onderling stimuleert. Je kunt je voorstellen dat dit van grote invloed is op een veilig pedagogisch klimaat.

u' Ac

In de praktijk

tie

Een pedagogisch medewerker die de onderlinge interactie tussen kinderen bevordert: • schept mogelijkheden voor interacties tussen kinderen • merkt positieve interacties tussen kinderen op en beloont deze • laat je zien hoe je op een positieve manier met elkaar omgaat.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Wanneer kinderen negatieve interacties met elkaar hebben, is het goed dat je de situatie en de gevoelens van de betrokken kinderen benoemt. Hierdoor voelen kinderen zich gezien. Daarna kun je de kinderen helpen hun conflict op te lossen. Leer ze hoe ze op een positieve manier met elkaar om kunnen gaan. Is er een vaste groep met een veilig groepsklimaat, dan krijgen kinderen de kans om hechte relaties met elkaar op te bouwen. Hierdoor ontstaan waardevolle interacties tussen kinderen. Het is van belang dat je niet alleen reageert op negatieve interacties, maar ook wanneer het juist heel goed gaat. Als kinderen elkaar een compliment geven of fijn samen spelen, benoem je dit ook. Dit is erg goed voor het zelfvertrouwen. Kinderen die positieve ervaringen opdoen in de sociale omgang met andere kinderen, ontwikkelen zelfvertrouwen, sociale vaardigheden en een groter inlevingsvermogen.

66

Als pedagogisch medewerker of onderwijsassistent heb jij de taak om interacties tussen kinderen te stimuleren en begeleiden.


Theoriebron Feedback

Theoriebron Feedback

.

Inleiding

tie

Communicatieve feedback

fb .v

Uit de vorige theoriebronnen is wel gebleken hoe belangrijk het is om kinderen aan te spreken op gewenst en ongewenst gedrag. De manier waarop je deze feedback geeft, is echter erg bepalend. Als je dit op de verkeerde manier doet, kan dit erg onprettig zijn. Het kan gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het kind en het veilige groepsklimaat. Jij als professional moet dus op een ‘goede’ manier feedback geven. Maar hoe doe je dat nu eigenlijk?

u' Ac

Feedback betekent letterlijk: terugvoeden. Feedback verduidelijkt de communicatie. Veel problemen kun je verhelderen door na te gaan wat de bedoeling van iemand is geweest bij het zenden van een boodschap. Er is sprake van twee soorten feedback: communicatieve feedback en gedragsfeedback. Communicatieve feedback is de reactie van de ontvanger op de boodschap. De zender krijgt informatie over hoe de ontvanger de boodschap oppakt, en of de ontvanger de boodschap begrepen heeft. De formulering is ook hierbij erg belangrijk. Vraag je bijvoorbeeld aan een kind: ‘Heb je de opdracht goed begrepen?’, dan zal het waarschijnlijk zeggen van wel. Je kunt het kind ook zelf de boodschap laten herhalen.

Ed

Jente is pedagogisch medewerker op de bso. Ze legt een kind iets uit en wil controleren of deze boodschap goed is overgekomen. Ze vraagt het kind: ‘Kun je herhalen wat ik heb gezegd?’ Op deze manier kan Jente nagaan hoe de boodschap is overgekomen.

ij

Gedragsfeedback

U

itg

ev

er

Zoals het woord al impliceert gaat het bij gedragsfeedback om het geven van feedback over het gedrag van iemand. Het is de informatie die jij aan een ander geeft over de effecten van diens gedrag op jou. Je geeft dus terug wat je hebt waargenomen van het gedrag van de ander. Gedragsfeedback komt op verschillende niveaus voor. Op de werkvloer geef je zowel feedback aan collega’s als aan kinderen. De manier waarop je dit doet verschilt dan ook. Vragen die je jezelf kunt stellen bij het geven van gedragsfeedback zijn: • • • •

Wat neem ik waar? Welke gedachte heb ik daarbij? Welk gevoel riep dat bij mij op? Wat zou ik willen van de ander?

Feedback in de praktijk Bij gedragsfeedback maak je onderscheid tussen dat wat over jou gaat en dat wat over de ander gaat. Het is belangrijk dat je enerzijds beschrijft wat je ziet en anderzijds aangeeft wat jouw eigen reactie daarop is. Hierbij laat je waardeoordelen achterwege. Gebruik je die wel, dan bestaat de kans dat de ander zich aangevallen voelt. (Bijvoorbeeld: ‘Jij plast ook altijd in je broek. Door jou komen we nu te laat!’) Ook is het belangrijk om je gevoelens

67


Theoriebron Feedback

u' Ac

tie

fb .v

.

bespreekbaar te maken. Voorkom dat je de ander verantwoordelijk maakt voor jouw gevoel en hierdoor het probleem bij de ander legt. (Bijvoorbeeld: ‘Het is jouw schuld dat ik me zo slecht voel.’) Je kunt je voorstellen dat bovenstaande voorbeelden de communicatie en de ontwikkeling van het kind absoluut niet ten goede komen. Maar hoe geef je dan wél op een goede manier feedback?

Ed

Feedback is er in vele soorten en maten en is erg belangrijk in jouw toekomstige werkveld.

De (confronterende) ik-boodschap

U

itg

ev

er

ij

Thomas Gordon streefde naar gelijkwaardigheid in relaties en bedacht daarom de ik-boodschap. Op deze manier spreek je vanuit jezelf, vertel je duidelijk wat jij denkt, vindt en voelt, en geef je ook je verwachtingen aan. Een jij-boodschap wijst naar de ander; de ander doet iets fout. Bij de ik-boodschap houd je het meer bij jezelf. Hierdoor voelt de ander zich minder snel aangevallen. De ik-boodschap wordt dan ook enorm veel gebruikt bij het geven van gedragsfeedback (aan kinderen). Wanneer je positieve feedback wilt geven, kun je de positieve ik-boodschap gebruiken. Deze draagt bij aan een goede sfeer in de groep. Het werkt aanstekelijk op het gedrag van kinderen. Ook als je een kind wilt aanspreken op ongewenst gedrag, kun je de ik-boodschap gebruiken. Je kiest dan echter de confronterende ik-boodschap. Hierdoor houd je de boodschap bij jezelf, maar geef je wel aan dat dit gedrag niet gewenst is.

68

Hoe werkt de ik-boodschap? De ik-boodschap bestaat uit drie delen: 1. beschrijving van het gedrag (zonder veroordeling) 2. het effect dat het gedrag op mij heeft (gevolg) 3. het gevoel dat ik erbij heb.


Theoriebron Feedback

Voorbeelden ik-boodschap: ‘Wat fijn dat je de tafel hebt opgeruimd. Dat scheelt mij een hoop werk!’ ‘Ik vind het leuk om te zien dat jij zo goed samen met Merel speelt.’

fb .v

.

Voorbeelden confronterende ik-boodschap: ‘Ik vind het niet leuk dat je de lego op de grond gooit. Ik heb het hier net opgeruimd en ik vind het vervelend als er dan meteen weer lego op de grond ligt.’ ‘Ik vind het vervelend dat je te laat thuis bent gekomen. Ik was hierdoor erg ongerust.’

tie

Een voorbeeld van jij-taal: ‘Jij gooit ook altijd lego op de grond als ik net heb opgeruimd.’ Je merkt dat de toon aanvallender is en erg gericht op het afkeuren van het gedrag van de ander.

Waarom is feedback geven belangrijk?

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Feedback geven is in verschillende opzichten erg belangrijk. (We gaan er hierbij van uit dat er op een ‘goede’ manier feedback wordt gegeven.) Voor de ontwikkeling van kinderen is het nodig dat zij feedback krijgen. Ze leren van ‘opbouwende’ feedback en krijgen van positieve feedback zelfvertrouwen. Het geven van feedback versterkt ook het positieve klimaat. Het geeft de kinderen een gevoel van veiligheid. Ze weten dat jij als begeleider een oogje in het zeil houdt en de grenzen bewaakt. Ook in het samenwerken met collega’s speelt het geven van feedback een grote rol. Dit komt de kwaliteit ten goede. Geef collega’s regelmatig feedback. Minstens zo belangrijk is het echter om feedback ook goed te ontvangen. Neem de feedback serieus en probeer je niet aangevallen te voelen. Iedere professional heeft tenslotte leerpunten en behoefte aan goede feedback.

‘Goede’ feedback is essentieel voor de ontwikkeling van kinderen.

69


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.