34695 Begeleiding collega's en stagiaires

Page 1

.v

.

Training

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Begeleiding collega's en stagiaires


Colofon

.v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

fb

Auteur: Marian Bakker en Marianne Oosterwegel Inhoudelijke redactie: Bapke Westhoek Titel: Begeleiding collega’s en stagiaires

ie

ISBN: 978 90 3723 469 5 ©

Ac t

Edu’Actief b.v. 2017 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

u'

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

C

op

yr

ig

ht

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoud Over deze training

Leren op de werkplek

10

Begeleiden op de werkplek

16

23

Werkbegeleiding

28

De werkbegeleider in gesprek 45

Reflecteren

34

Ac t

Faalangst

ie

Feedback

.v

.

7

fb

OriĂŤntatie

4

48

Theoriebron Leren op de werkplek

50

56

Ed

Theoriebron Feedback

Theoriebron Werkbegeleiding

59

Theoriebron De werkbegeleider in gesprek

62

64

C

op

yr

ig

ht

Theoriebron Faalangst

53

u'

Theoriebron Begeleiden op de werkplek

3


Over deze training

Over deze training

.

Inleiding

u'

Ac t

ie

fb

.v

In je opleiding leer je, naast het leren van je eigen beroep, ook iets over begeleiding aan collega’s. Je leert het vak aan stagiairs en geeft uitleg over de afdeling aan nieuwe medewerkers. Dit noemen we werkbegeleiding geven. Het vraagt iets anders van jou. Je moet, naast je werk, ook een ander leren wat je werk precies inhoudt en waarom je bepaalde dingen doet.

Werkbegeleider en stagiair in gesprek

Ed

Leerdoelen

C

op

yr

ig

ht

Je kunt: • uitleggen wat leren op de werkvloer inhoudt • uitleggen wat begeleiden op de werkvloer inhoudt • uitleggen hoe je feedback geeft volgens de geldende regels • uitleggen hoe je nieuwe collega’s en stagiairs werkbegeleiding geeft • uitleggen hoe je met nieuwe collega’s en stagiairs introductie-, begeleidings- en beoordelingsgesprekken voert • uitleggen hoe je faalangstige nieuwe collega’s en stagiairs begeleidt • nieuwe collega’s en stagiairs inwerken • nieuwe collega’s en stagiairs stimuleren, motiveren en feedback geven • nieuwe collega’s en stagiairs informatie, instructie en advies geven • met nieuwe collega’s en stagiairs begeleidingsgesprekken voeren • het functioneren van stagiairs beoordelen.

4


Over deze training

Beoordeling Je wordt op verschillende punten beoordeeld. Deze punten kun je in het beoordelingsformulier terugvinden. De volgende punten zijn belangrijk bij de beoordeling: • Je doet actief mee aan de lessen. • Je voldoet aan de voorwaarden bij de oefeningen en bij de demonstratie: correcte kleding, goede persoonlijke verzorging, geen sieraden. • Je gaat respectvol om met je klasgenoten tijdens de oefeningen.

Ac t

ie

fb

.v

.

Beoordelingsformulier <

Aan het einde van de training moet je een demonstratie uitvoeren. Plan deze demonstratie tijdig in. Lees eerst de demonstratie goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere oefeningen van deze training op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

ht

Planningsformulier <

Ed

Planning

u'

Evalueren en beoordelen van studenten is een belangrijk onderdeel van werkbegeleiding.

Het voeren van een begeleidingsgesprek

yr

ig

Tijdens deze demonstratie laat je zien dat je de verschillende onderdelen van de training kunt toepassen. Je doet deze demonstratie in tweetallen. Lees eerst de casussen en verdeel ze. Bereid de demonstratie voor en maak een afspraak om de demonstratie uit te voeren.

C

op

Casus 1 Victor loopt sinds zeven weken stage bij jou op je werkplek. Je werkt op een dagbehandeling voor dementerende ouderen met gedragsproblemen. Victor zit in zijn tweede jaar van de opleiding. Het is zijn derde stage. Tijdens het introductiegesprek gaf hij aan dat de vorige stages goed verlopen zijn. Hij gaf ook aan dat zijn leerstijl vooral die van denker is. Hij leest eerst de stof en kijkt toe voordat hij zelf aan de slag gaat. De laatste weken is Victor niet veel zelfstandiger geworden. Hij blijft vooral meelopen, in plaats van zelf aan de slag te gaan. Jij maakt je zorgen, want na twaalf weken is de stage afgelopen en zoals het er nu voor staat, kun je geen voldoende geven. Victor gaat respectvol om met de cliënten. Je denkt dat hij het eigenlijk ook wel kan, maar dat hij het (nog) niet laat zien. Als je hem vragen stelt over cliënten of over het werk kan hij ze goed beantwoorden. Zijn opdrachten zijn ook nog lang niet klaar. Hij zegt er mee bezig te zijn, maar jij hebt ze nog niet gezien.

5


Over deze training

Casus 2

fb

.v

.

Najeema loopt sinds drie weken stage op je werkplek. Je werkt op een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking. Najeema zit in het eerste jaar van de opleiding. Dit is haar eerste echte stage. Tijdens het introductiegesprek vertelde ze dat ze er heel veel zin in heeft. Tijdens het introductiegesprek viel het je op dat ze erg enthousiast is, maar soms een beetje druk overkomt. Op de groep zijn twee bewoners met autisme. Zij reageren niet altijd goed op het drukke gedrag. Najeema lijkt zich van geen kwaad bewust. Ze verschijnt iedere ochtend fris en fruitig op de stage. Ze is niet bang het contact aan te gaan met cliënten en stelt weinig vragen. Je merkt wel dat je haar soms moet bijsturen. Ze is druk bezig met de opdrachten voor de stage. De inhoud van de opdrachten klopt, maar ze werkt slordig.

ie

Voorbereiding

een agenda met de volgorde van de gesprekspunten twee positieve feedbackpunten en twee verbeterpunten. Schrijf deze op volgens de regels van feedback. wat je wilt dat hij of zij de komende weken laat zien. Schrijf dit op in vormen van gedrag.

u'

• •

Ac t

Lees de casussen goed door. Maak voor één casus een voorbereidingsverslag voor het begeleidingsgesprek. In dit verslag neem je op:

Lever dit voorbereidingsverslag uiterlijk drie dagen voor de demonstratie in bij de docent.

Ed

Uitvoering

Voer het begeleidingsgesprek. Hierbij is één student de werkbegeleider, één student is de stagiair. De docent beoordeelt het gesprek met de beoordelingslijst.

Schrijf na de uitvoering van de demonstratie een reflectieverslag volgens het werkmodel STARRT en lever dit in bij de docent.

ig

Werkmodel STARRT <

ht

Reflectie

C

op

yr

Plan een datum waarop je de demonstratie gaat uitvoeren. Vul deze datum in op je planningsformulier.

6


Oriëntatie

Oriëntatie Oefening 1

Heb jij ervaring met?

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

Heb jij ervaring met werkbegeleiding? Beschrijf je ervaring in een kort verslag met behulp van de volgende vragen: • Waar heb je de ervaring opgedaan met werkbegeleiding? • Hoe zag de werkbegeleiding eruit? • Hoe heb je de werkbegeleiding ervaren die geboden werd? • Kwam je problemen met je werkbegeleider tegen? Hoe heb je die opgelost? • Welke werkbegeleider was het best? Waarom vond je dat?

7


OriĂŤntatie

Oefening 2

Persoonlijk silhouet Denk aan het begeleiden van stagiairs en beantwoord daarna individueel onderstaande vragen. Bespreek de antwoorden na met een medestudent. Leg uit waarom je dat antwoord hebt ingevuld.

.v

.

Als ik aan het begeleiden van stagiairs denk dan:

fb

a. Loopt mijn hoofd over in ...

ie

b. heb ik een hard hoofd in ...

Ac t

c. zie ik wel kans om ...

u'

d. gaat mijn hart sneller kloppen voor ...

Ed

e. krijg ik het warm van ...

ht

f. houd ik me vast aan ...

ig

g. krijg ik buikpijn van ...

i.

krijg ik kromme tenen van ...

j.

moet ik op mijn tenen lopen voor ..

C

op

yr

h. ga ik harder lopen voor ...

k. zet ik mijn hakken in het zand als ..

8


Oriëntatie

Boodschappenlijstje

.

Wist je veel woorden/ feiten bij het onderwerp te bedenken? Welke nieuwe dingen heb je erbij geleerd?

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

• •

.v

• • • • •

Op het bord staat het onderwerp van deze les geschreven. Iedereen krijgt een kladblaadje. Schrijf het woord dat op het bord staat over op je blaadje (bovenaan) met een streep eronder. Onder de streep schijf je een woord/ feit dat bij het onderwerp hoort. Je geeft je kladblaadje door naar links. Op het kladblaadje dat je voor je hebt liggen schrijf je weer een woord/feit. Daarna geef je het kladblaadje weer door naar links. Dit gaat zo door tot je je eigen kladblaadje weer terughebt of de docent zegt dat jullie moeten stoppen. Er mogen geen dubbele woorden of feiten op de kladblaadjes staan. Als je echt niks nieuws weet toe te voegen zet je een kruisje op het kladblaadje.

fb

• •

ie

Oefening 3

9


Leren op de werkplek

Leren op de werkplek

.

Inleiding

fb

.v

Als mens leer je een leven lang. Op school of tijdens een cursus, maar ook in je dagelijks leven en bijvoorbeeld op je werk. Een werkplek is een leerzame omgeving. Hier gebruik je kennis die je hebt opgedaan, de vaardigheden die je hebt getraind en het aannemen van de juiste houding. En dat ook nog eens allemaal tegelijk!

Ac t

De student kent: • de betekenis van leren • de betekenis van een leerproces • de kenmerken van leren op de werkplek • de verschillen in leerstijl of leervoorkeur.

ie

Leerdoelen

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

De student kan: • verschillende leerstijlen onderscheiden • de eigen leerstijl beschrijven • aansluiten bij een andere leerstijl.

10

Er gaat een lampje branden!


Leren op de werkplek

Oefening 1

De ideale werkbegeleider Je hebt weleens stagegelopen. Tijdens de stage heb je te maken gehad met werkbegeleiders. De ene begeleider was waarschijnlijk prettiger dan de andere. Hoe komt dat? Welke eigenschappen had deze persoon?

fb

.v

.

a. Welke werkbegeleider was het prettigst?

Ed

u'

Ac t

ie

b. Welke eigenschappen had deze werkbegeleider waardoor het zo prettig was?

ht

c. Met welke werkbegeleider vond je het lastig om te werken?

C

op

yr

ig

d. Welke eigenschappen had deze werkbegeleider waardoor het zo lastig was?

11


Leren op de werkplek

Oefening 2

Opdracht Do’s en don’ts van werkbegeleiding

DON'T

Leren

u'

Oefening 3

Ac t

ie

fb

.v

DO!

.

Bedenk welke werkbegeleiders prettig waren en welke niet. Bedenk waarom je het wel of niet prettig vond. Stel samen een lijst op met de do’s voor een werkbegeleider. Stel ook een lijst op met de don’ts.

Oefening 4

Ed

Hoe leren jullie het gemakkelijkst? Welke stappen neem je om jezelf iets aan te leren? Op school, tijdens je stage of in je dagelijks leven. Werk een woordspin uit op papier, met Coggle of Popplet. Je kunt de ingevulde woordspin opslaan als plaatje en uploaden.

Wat is leren en een leerproces

ig

ht

a. Wat is leren?

C

op

yr

b. Wat is formeel leren?

12

c. Wat is een leerproces?


Leren op de werkplek

a. Als je terugkijkt naar je eerste stage, wat vond je toen het leukst om te leren?

u'

Theoriebron Leren op de werkplek <

Leren op de werkplek

Ac t

Oefening 5

ie

fb

.v

.

d. Welke factoren spelen een rol bij een leerproces? Noem er twee.

Ed

b. Wat vond jij het moeilijkst om te leren in je eerste stage?

yr

ig

ht

c. Waarom was het zo leuk of moeilijk?

C

op

d. Wat neem je daarvan mee als je een stagiair begeleidt?

13


Leren op de werkplek

Oefening 6

Zoek een website waar je een leerstijlentest kunt maken. Maak de leerstijlentest voor jezelf. Print de uitslag uit of sla het bestand op. Lever de uitslag in bij de docent.

.

a. Herken je jezelf in de uitslag van de leerstijlentest?

ie

fb

.v

Theoriebron Leren op de werkplek <

Ondersteunen van werkplekleren

u'

Ac t

b. Wat zijn je positieve eigenschappen als je kijkt naar je leerstijl?

ig

ht

Ed

c. Welke valkuilen brengen je leerstijl met zich mee?

C

op

yr

d. Heb je tijdens je eigen stage daar ervaring mee opgedaan? Licht je antwoord toe.

14


Leren op de werkplek

Oefening 7

Andere leerstijlen Maak tweetallen en bespreek samen de uitslag van de leerstijlentest van de oefening Leerstijlen.

Theoriebron Leren op de werkplek <

ie

fb

.v

.

a. Waarin verschillen jullie, wat betreft je leerstijl?

ht

Ed

u'

Ac t

b. Stel, je bent de werkbegeleider van je klasgenoot. Waar zou je rekening mee houden om hem of haar iets te leren?

Oefening 8

Vorm een groepje drie of vier studenten. Voer een gesprek met elkaar. Verdeel de rollen: werkbegeleider, stagiair en een of twee personen zijn observator.

ig

Theoriebron Leren op de werkplek <

Leerstijl uitvragen

C

op

yr

De werkbegeleider vraagt de stagiair naar zijn leerstijl. De werkbegeleider vraagt door en probeert duidelijk te krijgen wat dat betekent. Wat zijn de kwaliteiten van die persoon en welke valkuilen kan hij benoemen?

15


Begeleiden op de werkplek

Begeleiden op de werkplek

.

Inleiding

fb

.v

Aan het begin van je opleiding beschik je niet over de juiste kennis, vaardigheden en houding om het vak waar je voor wordt opgeleid uit te oefenen. Je werkbegeleider helpt je om het vak te leren op de werkplek. De werkbegeleider is een goed voorbeeld voor de stagiair. De werkbegeleider begeleidt, coacht en beoordeelt het functioneren van de stagiair.

Leerdoelen

Ac t

ie

De student kent: • de betekenis van begeleiden • de betekenis van coachen • de betekenis van beoordelen • de voorwaarden om goed te kunnen leren op de werkvloer • het belang en de inhoud van een inwerkprogramma.

yr

ig

ht

Ed

u'

De student kan: • nieuwe collega’s en stagiairs inwerken.

C

op

Begeleiden op de werkplek.

16


Begeleiden op de werkplek

Oefening 1

Methodisch begeleiden Goede werkbegeleiding heeft een structuur of methode. Dit geeft voor de stagiair en werkbegeleider duidelijkheid. Werk de volgende vragen uit in tweetallen.

Theoriebron Begeleiden op de werkplek <

fb

.v

.

a. Welke vier kenmerken heeft methodisch begeleiden?

b. Leg uit wat met deze vier kenmerken bedoeld wordt? Vul de tabel in.

Ed

u'

Ac t

ie

Methodisch begeleiden

Werk in groepjes van drie studenten een woordspin uit over het coachen van een stagiair. Je kunt de woordspin uitwerken op papier, maar ook met Coggle of Popplet. Je kunt de ingevulde woordspin opslaan als plaatje en uploaden.

ig

Theoriebron Begeleiden op de werkplek <

Coachen van stagiair

ht

Oefening 2

De volgende vragen kunnen helpen bij het uitwerken van de woordspin: a. Wat zijn kenmerken van het coachen van de stagiair?

yr

Website Popplet <

C

op

Website Coggle <

17


Begeleiden op de werkplek

ig

ht

Ed

u'

d. Hoe coach je een stagiair?

Ac t

ie

fb

c. Waarom is coachen een belangrijk onderdeel van werkbegeleiding?

.v

.

b. Wanneer vindt coachen van een stagiair plaats?

Oefening 3

Verdeel de volgende rollen: stagiair, coach, twee observatoren. De stagiair en coach voeren een gesprek van 10 minuten. De observatoren observeren het gesprek met het Werkmodel Observatielijst vragen stellen.

C

op

yr

Theoriebron Begeleiden op de werkplek <

Vragen stellen bij coachen

Werkmodel Observatielijst vragen stellen <

Website Leren <

18

Voorbereiding (10 minuten): De stagiair bereidt zich voor op een gesprek met zijn coach over een probleem uit de praktijk waar hij tegenaan loopt. Dit kan bijvoorbeeld zijn een lastige situatie met een cliĂŤnt, begeleider of iets wat de stagiair moeilijk vindt. De coach bereidt zich voor op het gesprek met een stagiair en bedenkt vragen om het probleem te verduidelijken, te onderzoeken en de stagiair te helpen om oplossingen te bedenken. De observatoren bereiden zich voor op het Werkmodel Observatielijst vragen stellen. Uitvoering (10 minuten): Voer een coaching gesprek van 10 minuten over een praktijkprobleem van de stagiair. De observatoren observeren het gesprek en schrijven op welke soorten vragen er worden gesteld.


Begeleiden op de werkplek

.

Evaluatie (10 minuten): • Welke vragen zijn gesteld? Observatoren geven bevindingen weer. • Hoe heeft de stagiair het gesprek ervaren? • Hoe heeft de coach het gesprek ervaren? • Wat heb je geleerd uit deze oefensituatie?

.v

Beschrijf je leerpunten in een verslag en lever dit in bij de docent.

Oefening 4

Beoordelen stage Beantwoord de volgende vragen: a. Wat is het doel van een beoordeling van de stage?

Ac t

ie

Theoriebron Begeleiden op de werkplek <

fb

Wissel hierna van rol, zodat je minimaal één keer observator en één keer coach of stagiair bent geweest.

Ed

u'

b. Hoe wordt een stage beoordeeld?

ht

c. Wat is het gevolg van een beoordeling van de stage?

Oefening 5

Vul de onderstaande woorden in op de juiste plaats in de tekst:

ig

Theoriebron Begeleiden op de werkplek <

Opdracht Leerklimaat

yr

team - stagiair - leidinggevende - leren - leerklimaat - werken - werkbegeleider omstandigheden

C

op

Om goed te kunnen leren op de werkplek is een goed

onmisbaar. Het

leerklimaat houdt in de

waarin de stagiair kan en mag leren. Er is een

goed leerklimaat als de

een evenwicht kan vinden tussen het

en

. De

voor een goed leerklimaat. De

zorgt samen met het is eindverantwoordelijk

voor een goed leerklimaat.

19


Begeleiden op de werkplek

Oefening 6

.

Denk aan je vorige stage(s) en beantwoord de volgende vragen. a. Hoe was het leerklimaat op jouw stageafdeling(en)?

Ac t

ie

fb

.v

Theoriebron Begeleiden op de werkplek <

Eigen ervaringen randvoorwaarden leerklimaat

ig

ht

Ed

u'

b. Wat zijn voor jou belangrijke randvoorwaarden voor een goed leerklimaat?

C

op

yr

c. Hoe zorg je zelf voor een goed leerklimaat als je stagiairs gaat begeleiden?

20


Begeleiden op de werkplek

Oefening 7

Randvoorwaarden leerklimaat Benoem minimaal zeven randvoorwaarden voor een goed leerklimaat. Benoem ook hoe je deze randvoorwaarden voor elkaar krijgt.

Oefening 8

Opdracht Inwerken

Ac t

Denk aan je vorige stage(s) en beantwoord de volgende vragen over het inwerken. a. Hoe ben jij ingewerkt op jouw stageafdeling(en)?

ht

Ed

u'

Theoriebron Begeleiden op de werkplek <

ie

fb

.v

.

Theoriebron Begeleiden op de werkplek <

C

op

yr

ig

b. Wat vond jij goed aan hoe je ingewerkt bent?

21


Begeleiden op de werkplek

ie

fb

.v

.

c. Wat vond jij niet goed aan hoe je ingewerkt bent?

ht

Ed

u'

Ac t

d. Wat neem je uit deze stage-ervaring(en) mee als je zelf een stagiair moet inwerken?

Oefening 9

Vorm drietallen en ontwerp een inwerkprogramma voor een stageafdeling. Presenteer je inwerkprogramma in de groep. De docent vult aan waar nodig.

ig

Theoriebron Begeleiden op de werkplek <

Inwerkprogramma

yr

Hulpvragen hierbij kunnen zijn: a. Hoe creĂŤer je een veilige situatie voor de (nieuwe) stagiair?

C

op

b. Uit welke belangrijke onderdelen bestaat de inwerkperiode?

22

c. Hoe zorg je ervoor dat het inwerken een duidelijke structuur heeft en dat inzichtelijk is wat de stagiair al gedaan heeft?

Lever je inwerkprogramma in bij de docent.


Feedback

Feedback

.

Inleiding

Ed

Recept voor feedback.

u'

Ac t

ie

fb

.v

Om iets nieuws te leren heb je feedback nodig, bijvoorbeeld in de vorm van een compliment of kritiek. In de werksituatie geef je feedback. Je spreekt iemand aan op gedrag. Dit kan een compliment zijn of een leerpunt.

Leerdoelen

ht

De student kent: • de betekenis van feedback • het doel van feedback • de regels voor het geven en ontvangen van feedback • de betekenis en het belang van 360 graden feedback.

ig

De student kan: • feedback geven en ontvangen volgens de geldende regels • nieuwe collega’s en stagiairs stimuleren, motiveren en feedback geven.

Feedback ontvangen; leerzaam of vervelend?

yr

Oefening 1

Je hebt tijdens een stage vast weleens feedback ontvangen. Bedenk één moment waarop je veel aan feedback hebt gehad. a. Hoe kreeg je de feedback? Wat deed of zei je werkbegeleider waardoor je er veel van opgestoken hebt?

C

op

Theoriebron Feedback <

23


Feedback

.v

.

b. Wat kun je daarvan gebruiken als werkbegeleider?

fb

Bedenk ook een moment waarin je de feedback als heel vervelend hebt ervaren.

Ed

u'

Ac t

ie

c. Hoe kreeg je de feedback? Wat deed of zei je werkbegeleider waardoor je het als vervelend ervaren hebt?

ig

ht

d. Wat zou je anders doen als werkbegeleider?

Feedback en leren op de werkplek

yr

Oefening 2

op

Theoriebron Feedback <

C

Werkmodel Woordspin <

24

Tijdens het leren op de werkplek is feedback een belangrijk instrument. Waarom is het een belangrijk instrument? Wat kun je bereiken door goede feedback te geven? Wat vinden jullie belangrijk bij feedback? Hoe geef je feedback? Werk een woordspin uit over feedback tijdens het leren op de werkplek. Je kunt de woordspin uitwerken op papier, maar ook met Coggle of Popplet. Je kunt de ingevulde woordspin opslaan als plaatje en uploaden.


Feedback

Oefening 3

Feedback ontvangen; hoe doe je dat? Ontvangen van feedback is niet altijd gemakkelijk. Hoe feedback bij je binnenkomt, ligt aan verschillende factoren.

Theoriebron Feedback <

fb

.v

.

a. Wanneer kun je feedback goed ontvangen? Hoe komt het dat het dan goed gaat?

u'

Ac t

ie

b. Wanneer kun je feedback niet zo goed ontvangen? Bijvoorbeeld wanneer je je aangevallen voelt. Hoe komt het dat het niet zo goed gaat?

ht

Ed

c. Wat zijn de regels voor het ontvangen van feedback?

Oefening 4

Lees de volgende casus. Wat maakt dit bij je los? Schrijf de feedback op die je de persoon in de casus wilt geven. Schrijf het op zoals je het tegen haar zou zeggen. Gebruik hierbij de regels van feedback.

ig

Theoriebron Feedback <

Feedback opstellen

yr

Vandaag werk je samen met Anne. Anne loopt stage bij jou op de werkplek. Ze is vandaag nogal sloom en lijkt er niet zo’n zin in te hebben. Eigenlijk erger je je heel erg aan haar. Een cliënt vraagt Anne haar de bril aan te geven. Anne vraagt: ‘Moet ik dat doen? Waarom pakt u het zelf niet?’ Je besluit haar aan te spreken op haar gedrag.

C

op

Werkmodel Recept voor feedback <

25


Feedback

Oefening 5

.

a. Naam medestudent 1:

b. Deze medestudent is goed in/blinkt uit door/kan heel goed:

Ac t

ie

Werkmodel Recept voor feedback <

.v

Werkmodel STARRT <

In deze opdracht geef je elkaar feedback op iets wat er is gebeurd tijdens de lessen. Vorm een groep van drie studenten. Spreek vooraf met elkaar af respectvol met elkaar om te gaan. Schrijf een compliment op over je medestudenten, iets waar ze heel goed in zijn. Schrijf ook op hoe je denkt dat de ander zich kan ontwikkelen, of wat je als storend of vervelend ervaart. Schrijf de feedback, het compliment en het verbeterpunt op volgens de regels van feedback. Kijk bijvoorbeeld naar de afbeelding Recept voor feedback. Begin je zin met: ‘Ik …’

fb

Theoriebron Feedback <

Feedback geven en ontvangen

u'

c. Deze student heeft het volgende verbeterpunt:

Ed

d. Naam medestudent 2:

ht

e. Deze medestudent is goed in/blinkt uit door/kan heel goed:

C

op

yr

ig

f. Deze student heeft het volgende verbeterpunt:

26

Ga met elkaar op een rustige plek zitten waar je niet gestoord wordt. Geef elkaar om de beurt feedback. Eén student geeft feedback, de ander ontvangt de feedback en de derde is observator. Wissel elkaar af tot alle feedback gegeven en ontvangen is. Als observator let je op de manier van feedback geven. Is het gegaan volgens de regels van feedback geven en ontvangen? Gebruik ook hier de afbeelding Recept voor feedback. Schrijf de feedback op die je hebt gekregen. Schrijf een reflectieverslag over deze opdracht en lever dit in bij de docent.


Feedback

Oefening 6

Beantwoord onderstaande vragen. a. Wat is 360 graden feedback?

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

b. Wie kun je vragen om 360 graden feedback te geven?

fb

.v

.

Theoriebron Feedback <

360 graden feedback

27


Werkbegeleiding

Werkbegeleiding

.

Inleiding

fb

.v

Als werkbegeleider heb je vier rollen, die je op verschillende momenten in kunt zetten. Het is goed om deze rollen te onderscheiden, te gebruiken en zo nodig te schakelen van de ene rol naar de andere, als de situatie van de stagiair daarom vraagt.

Leerdoelen

ie

De student kent: • de verschillende rollen van een werkbegeleider • de kenmerken van de verschillende rollen van een werkbegeleider • de taken van de werkbegeleider.

ig

ht

Ed

u'

Ac t

De student kan: • aansluiten bij de beginsituatie van de nieuwe collega en stagiair • informatie, instructie en advies geven.

C

op

yr

Werkbegeleiding.

28


Werkbegeleiding

Oefening 1

Kenmerken taken/rollen werkbegeleider Als werkbegeleider heb je een aantal taken en rollen: organisator, opleider, begeleider en beoordelaar. Welke twee kenmerken horen bij welke taak/rol?

Theoriebron Werkbegeleiding <

Kenmerken

Organiseren/organisator Opleiden/opleider Begeleiden/begeleider

Ed

Vorm drietallen en werk de volgende vraag uit: Leren op de werkplek bestaat uit verschillende fasen: de kennismakingsfase, de introductieof inwerkfase, de werk- en leerfase en de evaluatie- en beoordelingsfase. In iedere fase ziet de rol van organisator er anders uit. Hoe ziet de rol van organisator er in de verschillende fasen uit? Vorm drietallen en werk de volgende vraag uit: Leren op de werkplek bestaat uit verschillende fasen: de kennismakingsfase, de introductie- of inwerkfase, de werk- en leerfase en de evaluatie- en beoordelingsfase. In iedere fase ziet de rol van organisator er anders uit. Hoe ziet de rol van organisator er in de verschillende fasen uit?

ig

ht

Theoriebron Werkbegeleiding <

Rol van organisator

u'

Beoordelen/beoordelaar

Ac t

Taken/rollen

Oefening 2

.v

fb

Instructie geven over een vaardigheid De beoordelingslijst invullen Feedback geven Stagiair helpen bij het maken van planning praktijkleerdoelen Praktijkleerdoel aftekenen Verwijzen naar een protocol Nabespreken van praktijksituatie Inwerken stagiair

ie

• • • • • • • •

.

Plaats de volgende kenmerken bij de juiste taak/rol:

Kenmerken rol organisator

yr

Fasen in leerproces Kennismakingsfase

Werk- en leerfase Evaluatie- en beoordelingsfase

C

op

Introductie- of inwerkfase

29


Werkbegeleiding

Oefening 3

Rol van opleider

.v

.

Verdeel de volgende rollen: opleider, stagiair en observator. De opleider gaat de stagiair een handeling of vaardigheid uitleggen in maximaal tien minuten. De observator observeert de uitleg op de volgende punten: • Sluit de opleider aan bij de voorkennis van de stagiair? • Heeft de uitleg een inleiding, kern en afsluiting? • Was de uitleg van de opleider duidelijk voor de stagiair? • Was er ruimte voor de stagiair om vragen te stellen?

ie

fb

Voorbereiding (30 minuten): Alle deelnemers bereiden zich voor op het uitleggen van een handeling of vaardigheid. Dit mag een handeling of vaardigheid van de werkplek zijn of een hobby, zoals het bakken van een cake. De opleider en observator bestuderen de observatiepunten.

Ac t

Uitvoering (10 minuten): Leg in maximaal 10 minuten uit hoe de vaardigheid of handeling uitgevoerd moet worden, rekening houdend met de observatiepunten. De observator observeert de uitleg op de genoemde punten.

Hoe heeft de stagiair de uitleg ervaren? Hoe heeft de opleider de uitleg ervaren? Bespreek met elkaar de tops en tips voor de opleider.

Ed

• • •

u'

Evaluatie (10 minuten): • Sluit de opleider aan bij de voorkennis van de stagiair? • Heeft de uitleg een inleiding, kern en afsluiting? • Was de uitleg van de opleider duidelijk voor de stagiair? • Was er ruimte voor de stagiair om vragen te stellen?

Lever je eigen tops en tips in bij de docent.

ht

Wissel hierna van rol, zodat je allemaal één keer opleider, stagiair en observator bent geweest.

Oefening 4

C

op

yr

ig

Theoriebron Werkbegeleiding <

Situationeel begeleiden

Situationeel begeleiden: Begeleiden, leiden, steunen, delegeren

30


Werkbegeleiding

Vorm drietallen en bespreek de verschillende manieren van situationeel begeleiden. Stel je vragen aan de docent. Bedenk en beschrijf bij iedere stijl een voorbeeld van een stagiair, die je op die manier zou begeleiden. Beschrijf ook waarom je de stagiair op die manier zou begeleiden.

Ac t

ie

fb

.v

.

a. Stijl 1 Instrueren voorbeeld en motivatie

ig

ht

Ed

u'

b. Stijl 2 Overtuigen voorbeeld en motivatie

C

op

yr

c. Stijl 3 Ondersteunen voorbeeld en motivatie

31


Werkbegeleiding

ie

fb

.v

.

d. Stijl 4 Delegeren voorbeeld en motivatie

Oefening 5

Opdracht Het beoordelen van het functioneren van de stagiair

u'

Het krijgen van een beoordeling is voor veel stagiairs een spannend moment. Je bent zelf vast ook al meerdere keren beoordeeld. Wat vind je belangrijk bij het beoordelen van het functioneren van een stagiair? • Ga met zijn vieren bij elkaar aan een tafel zitten. Leg een A3 of A4 in het midden. Zet een groot vierkant in het midden van het blad en verdeel de rest van het blad in vier vlakken. Zie afbeelding. • Zorg dat je allemaal een pen of potlood hebt.

C

op

yr

ig

ht

Ed

Theoriebron Werkbegeleiding <

Ac t

Lever jullie praktijkvoorbeelden in, passend bij de vier verschillende stijlen van begeleiden bij de docent.

32

Denktijd: Schrijf in je eigen vlak wat je belangrijk vindt bij het beoordelen van het functioneren van een stagiair. Rondpraat: Bespreek ieders lijst; student één licht zijn antwoord toe, daarna, met de klok mee, student twee, drie en vier. Zet na de bespreking die dingen waar jullie het over eens zijn in het middelste vak. Vergelijk jullie antwoorden in het middelste vak met het antwoordmodel en bespreek de verschillen.


Werkbegeleiding

Oefening 6

.

Uitvoering (10 minuten): Voer een kennismakingsgesprek van 10 minuten met de stagiair. Belangrijk is dat de werkbegeleider de beginsituatie van de stagiair in beeld krijgt en hierbij aansluit. De observatoren observeren het gesprek en schrijven op welke soorten vragen er worden gesteld.

Ac t

ie

Artikel Soorten vragen <

Voorbereiding (10 minuten): De stagiair bereidt zich voor op een kennismakingsgesprek met zijn werkbegeleider aan het begin van de stage. De werkbegeleider bereidt zich voor op een kennismakingsgesprek en bedenkt vragen om de beginsituatie van de stagiair te verduidelijken en hierbij aan te sluiten. De observatoren bereiden zich voor op het Werkmodel Observatielijst vragen stellen.

.v

Werkmodel Observatielijst vragen stellen <

Verdeel de volgende rollen: stagiair, werkbegeleider, twee observatoren. De stagiair en werkbegeleider voeren een gesprek van 10 minuten. De observatoren observeren het gesprek met het Werkmodel Observatielijst vragen stellen. Bekijk ook het artikel Soorten vragen ter voorbereiding.

fb

Theoriebron werkbegeleiding <

Opdracht Aansluiten bij de beginsituatie van een stagiair

u'

Evaluatie (10 minuten): • Welke vragen zijn gesteld? Observatoren vertellen hun bevindingen. • Heeft de werkbegeleider de beginsituatie van de stagiair in beeld gekregen en sluit hij hierbij aan? • Hoe heeft de stagiair het gesprek ervaren? • Hoe heeft de coach het gesprek ervaren? • Wat heb je geleerd uit deze oefensituatie?

Ed

Maak een kort verslag met daarin je leerpunten uit deze oefensituatie. Lever je verslag in bij de docent.

C

op

yr

ig

ht

Wissel hierna van rol, zodat je minimaal één keer observator en één keer coach of stagiair bent geweest.

33


De werkbegeleider in gesprek

.

De werkbegeleider in gesprek

.v

Inleiding

fb

Als werkbegeleider heb je vaak gesprekken met de stagiair. Bij het leren in de praktijk zijn er formele momenten waarbij je een gesprek voert met de student. Bijvoorbeeld bij het beoordelingsgesprek.

ie

Leerdoelen

Ac t

De student kent: • het onderscheid tussen introductie-, begeleidings- en beoordelingsgesprekken • de rol van de werkbegeleider en andere disciplines in de verschillende gesprekken.

yr

ig

ht

Ed

u'

De student kan: • met nieuwe collega’s en stagiairs begeleidingsgesprekken voeren • het functioneren van stagiairs beoordelen en weergeven in een beoordelingsgesprek.

C

op

Stagiair en werkbegeleider in beoordelingsgesprek.

34


De werkbegeleider in gesprek

Oefening 1

Introductiegesprek a. Wat doet de werkbegeleider tijdens een introductiegesprek?

Ac t

ie

fb

.v

.

Theoriebron De werkbegeleider in gesprek <

ht

Ed

u'

b. Als jij als werkbegeleider in het gesprek zit, wat zou jij dan willen bereiken aan het eind van het introductiegesprek?

Introductiegesprek oefenen

ig

Oefening 2

Oefen met een groepje het voeren van een introductiegesprek. a. Bedenk een plek waar je stage hebt gelopen. Schrijf op wat deze werkplek was. Maak een korte beschrijving en bespreek die met je medestudenten.

C

op

yr

Theoriebron De werkbegeleider in gesprek <

35


De werkbegeleider in gesprek

Verdeel de rollen: werkbegeleider, student, stagiair en observator. Voer drie keer een introductiegesprek, wissel telkens van rol.

Ac t

ie

fb

.v

.

b. Wat ging goed in je rol als werkbegeleider?

ht

Ed

u'

c. Wat vond je moeilijk als werkbegeleider?

C

op

yr

ig

d. Hoe heb je de rol als student ervaren?

36


De werkbegeleider in gesprek

ie

fb

.v

.

e. Noem vier observaties die je hebt gedaan in je rol als observator.

ht

Ed

u'

Ac t

Geef beide medestudenten (mondeling) een tip en een top over deze opdracht. Lever de tips en tops die je hebt gegeven ook in bij je docent.

Opdracht Begeleiden en gesprekken Hoe vaak voer je een begeleidingsgesprek? Dat is, in tegenstelling tot een introductiegesprek, niet zo duidelijk. Wat vinden jullie? Hoe vaak moet je als werkbegeleider een begeleidingsgesprek houden? Waarom? Welke onderwerpen bespreek je in een begeleidingsgesprek? Maak een overzicht.

ig

Oefening 3

yr

Theoriebron De werkbegeleider in gesprek <

Argumenten (Waarom?)

Gespreksonderwerpen (Wat?)

C

op

Frequentie (Hoe vaak?)

37


De werkbegeleider in gesprek

Bespreek je overzicht na in de groep. Zijn er veel overeenkomsten of verschillen?

Oefening 4

Opdracht Wat bespreek je in een begeleidingsgesprek?

Ac t

ie

fb

a. Welke onderwerpen moeten in ieder geval aan bod komen?

.v

.

In een begeleidingsgesprek bespreekt de werkbegeleider verschillende onderwerpen met de stagiair.

Oefening 5

Opdracht Voorbereiden begeleidingsgesprek

ht

Lees de volgende casus en beantwoord de vragen. Sam is vijf weken geleden begonnen aan zijn stage bij jou op de werkplek. Sam is enthousiast. Hij vindt het leuk om mee te werken. Hij voelt zich thuis op de werkplek. Hij past goed in het team. Sam heeft van de opleiding een behoorlijk pak opdrachten gekregen voor de stage. Volgens de planning uit het introductiegesprek had je de eerste drie opdrachten vorige week al moeten krijgen. Je hebt nog niets ontvangen. Je hebt aan het eind van de werkdag een begeleidingsgesprek.

yr

ig

Theoriebron De werkbegeleider in gesprek <

Ed

u'

b. Waarom is het belangrijk dit te bespreken?

C

op

a. Als je de casus leest, herken je jezelf in de casus? Of juist helemaal niet? Welk gevoel komt er dan bij je boven?

38


De werkbegeleider in gesprek

ie

fb

.v

.

b. Welke onderwerpen moeten volgens jou in het begeleidingsgesprek voorkomen?

ht

Ed

u'

Ac t

c. Hoe pak je dit aan? Wat zou je doen en zeggen in het gesprek?

C

op

yr

ig

d. Kon je voor het beantwoorden van de vragen je eigen gevoel even ‘parkeren’? Of heeft dat juist je antwoord bepaald?

39


De werkbegeleider in gesprek

Oefening 6

In deze opdracht ga je een begeleidingsgesprek voeren met een medestudent. Doe dit met een eigen ervaring. Zoek een rustige ruimte om de gesprekken te kunnen voeren.

.

a. Bedenk een situatie uit je stage waarin je een begeleidingsgesprek hebt gehad. Schrijf op waar je stage hebt gelopen. Welke onderwerpen kwamen naar voren? Hoe verliep je stage tot dat moment?

Ac t

ie

fb

.v

Theoriebron De werkbegeleider in gesprek <

Begeleidingsgesprek

ht

Ed

u'

Vorm groepjes van drie studenten. De ene student is werkbegeleider, de andere is de stagiair, de derde is observator. Voer een begeleidingsgesprek met de ingebrachte casus. Wissel van rol tot iedereen aan de beurt geweest is. b. Wat ging goed in je rol als werkbegeleider?

yr

ig

c. Wat vond je moeilijk als werkbegeleider?

C

op

d. Hoe heb je de rol als student ervaren?

40


De werkbegeleider in gesprek

.v

.

e. Noem vier observaties die je hebt gedaan in je rol als observator.

Oefening 7

Beoordelen

ie

In een beoordelingsgesprek bespreekt de werkbegeleider verschillende onderwerpen met de stagiair. a. Welke onderwerpen moeten in ieder geval aan bod komen?

Ed

u'

Ac t

Theoriebron De werkbegeleider in gesprek <

fb

Geef beide medestudenten (mondeling) een tip en een top over deze opdracht. Lever de tips en tops die je hebt gegeven ook in bij je docent.

C

op

yr

ig

ht

b. Waarom is het belangrijk dit te bespreken?

41


De werkbegeleider in gesprek

Oefening 8

Lees onderstaande casus en beantwoord de vragen.

.

Sam is aan het eind van de stage gekomen, bij jou op de werkplek. Sam is nog steeds enthousiast. Hij heeft echt een plekje in het team verworven. Hij gaat goed om met collega’s en cliÍnten. Voor zijn functioneren op de werkplek verdient hij een pluim! De planning van Sam is een aantal keren flink bijgesteld. Hij heeft de laatste opdrachten vorige week ingeleverd. Dat was echt op de valreep. Het heeft je nog een avond thuis gekost om alles op tijd te lezen. Je hebt aan het eind van de ochtend een beoordelingsgesprek met hem.

fb

.v

Theoriebron De werkbegeleider in gesprek <

Opdracht Voorbereiden van een beoordelingsgesprek

Ed

u'

Ac t

ie

a. Welke onderwerpen moeten volgens jou in het beoordelingsgesprek voorkomen?

C

op

yr

ig

ht

b. Hoe pak je dit aan? Wat zou je doen en zeggen in het gesprek?

42


De werkbegeleider in gesprek

Oefening 9

In deze opdracht ga je een beoordelingsgesprek voeren met een medestudent. Doe dit met een eigen ervaring. Zoek een rustige ruimte om de gesprekken te kunnen voeren.

.

a. Bedenk een situatie uit je stage waarin je een beoordelingsgesprek hebt gehad. Schrijf op waar je stage gelopen hebt. Welke onderwerpen kwamen aan bod? Hoe verliep je stage? Kreeg je een voldoende of onvoldoende? (Dat maakt voor de opdracht niet uit.)

Ac t

ie

fb

.v

Theoriebron De werkbegeleider in gesprek <

Beoordelingsgesprek

u'

Vorm groepjes van drie studenten. De ene student is werkbegeleider, de andere is de stagiair, de derde is observator. Voer een beoordelingsgesprek met de ingebrachte casus. Wissel van rol tot iedereen aan de beurt geweest is.

yr

ig

ht

Ed

b. Wat ging goed in je rol als werkbegeleider?

C

op

c. Wat vond je moeilijk als werkbegeleider?

43


De werkbegeleider in gesprek

ie

fb

.v

.

d. Hoe heb je de rol als student ervaren?

ht

Ed

u'

Ac t

e. Noem vier observaties die je hebt gedaan in je rol als observator.

C

op

yr

ig

Geef beide medestudenten (mondeling) een tip en een top over deze opdracht. Lever de tips en tops die je hebt gegeven ook in bij je docent.

44


Faalangst

Faalangst

.

Inleiding

fb

.v

Spanning en stress kunnen helpen om een goede prestatie neer te zetten. Soms loopt die spanning zo hoog op, dat het niet meer lukt om een goede prestatie te leveren. Dat is bij faalangst ook het geval.

Leerdoelen

ht

Ed

u'

Ac t

ie

De student kent: • de betekenis van faalangst • de reacties en gevolgen die optreden bij faalangst • manieren om een faalangstige collega of stagiair te begeleiden.

ig

Faalangst beïnvloedt het functioneren op een negatieve manier.

Oefening 1

Lees de volgende stellingen. Geef aan of ze juist of onjuist zijn. a. Een acteur is nerveus voor het opkomen op het toneel. Na het opkomen, ontspant hij en speelt zijn stuk. Hier gaat het om faalangst. Juist / Onjuist. b. Een student heeft een toets. Hij leert de stof. Bij het maken van de toets is hij zo nerveus dat hij minder dan de helft van de vragen kan beantwoorden. Hier gaat het om faalangst. Juist / Onjuist. c. Een student werkt weken in het voren. Ze is bang het anders niet af te kunnen krijgen of een onvoldoende te krijgen. Ze zegt er veel voor af. Hier gaat het om faalangst. Juist / Onjuist.

C

op

yr

Theoriebron Faalangst <

Faalangst; waar hebben we het dan over

45


Faalangst

Oefening 2

Definitie faalangst a. Leg in eigen woorden uit wat faalangst is.

fb

.v

.

Theoriebron Faalangst <

Oefening 3

Faalangst herkennen

•

Ga met zijn vieren bij elkaar aan een tafel zitten. Leg een A3 of A4 in het midden. Zet een groot vierkant in het midden van het blad en verdeel de rest van het blad in vier vlakken. Zie afbeelding. Zorg dat je allemaal een pen of potlood hebt en een arceer stift.

C

op

yr

ig

ht

•

u'

Sommige stagiairs weten dat ze last hebben van faalangst. Dit bespreken ze vaak al in het introductiegesprek. Sommige stagiairs weten dat niet goed van zichzelf of vinden het moeilijk dit toe te geven. Hoe kun je dit toch herkennen bij studenten?

Ed

Theoriebron Faalangst <

Ac t

ie

b. Wat is het verschil tussen nerveus zijn en faalangst hebben?

46

Denktijd: Schrijf allemaal in je eigen vlak hoe jij denkt dat je faalangst kunt herkennen. Rondpraat: Bespreek ieders lijst; student 1 licht zijn antwoord toe, daarna, met de klok mee, student 2, 3 en 4. Zet na de rondpraat die dingen waar jullie het over eens zijn in de middelste vak. Zet de activiteiten in logische rijtjes bij elkaar. Vergelijk jullie antwoorden met het antwoordmodel en arceer de verschillen.


Faalangst

Oefening 4

Hoe kun je omgaan met faalangst? Dat verschilt per stagiair. Pak ieder een blaadje. Schijf in steekwoorden op hoe je omgaat met faalangst. Geef je blaadje door naar links. Op het kladblaadje dat je nu voor je hebt liggen schrijf je een steekwoord hoe je omgaat met faalangst. Daarna geef je het blaadje door naar links. Dit gaat zo door tot je je eigen blaadje weer terug hebt. Er mogen geen dubbele woorden of feiten op de kladblaadjes komen te staan, als je echt niks nieuws weet toe te voegen zet je een kruisje op het blaadje. Gebruik een groot vel en schrijf op hoe je om kunt gaan met een stagiair met faalangst. Lever het grote vel in bij de docent.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

Theoriebron Faalangst <

Faalangst in de stage

47


Reflecteren

Reflecteren Oefening 1

Reflecteren

.v

.

De training is afgerond. Tijd om voor jezelf terug te kijken hoe deze training is gegaan. Beantwoord de volgende vragen:

ie

fb

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

Ed

u'

Ac t

b. Wat wist je al?

ht

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

yr

ig

d. Heb je een goede planning gemaakt? Geef hiervan één voorbeeld.

C

op

e. Heb je de goede bronnen en materialen gebruikt? Geef hiervan één voorbeeld.

48

f. Ben je goed omgegaan met feedback? Geef hiervan één voorbeeld. Hoe heb je gereageerd?


Reflecteren

g. Heb jij bijgedragen aan een goede sfeer in de groep? Geef hiervan één voorbeeld.

Kun je goed met andere mensen omgaan, ook al zijn ze anders dan jij? Geef hiervan één voorbeeld.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

i.

fb

.v

.

h. Hebben jullie als groep goede afspraken gemaakt? Geef één voorbeeld van een goede afspraak.

49


Theoriebron Leren op de werkplek

.

Theoriebron Leren op de werkplek

.v

Inleiding

Ac t

Wat is leren?

ie

fb

Een opleiding volg je vaak op school. Als je in de praktijk stageloopt, ontdek je wat het werk precies inhoudt. Dat wat je op school geleerd hebt, kun je toepassen in de praktijk. Leren in de praktijk is anders dan uit boeken. Je leert andere dingen dan op school. Bijvoorbeeld: hoe ga je om met iemand met dementie? Door het echt mee te maken, leer je de theorie toe te passen.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Leren is het verwerven van nieuwe kennis en vaardigheden. Leren doe je op school. Dat noem je formeel leren. Maar je leert ook in het dagelijks leven. Door dingen te doen of ergens naar te kijken. Dit noem je informeel leren. Leren gebeurt vanuit je hersenen. In je hersenen worden verbindingen gemaakt tussen je hersencellen. Wanneer je iets nieuws leert, zijn die verbindingen nog niet zo sterk. Je kunt die verbindingen vergelijken met een smal bospaadje waar het niet altijd gemakkelijk lopen is. Als je iets heel goed kent of kunt, ligt er een ‘snelweg’ tussen die cellen. De verbinding is dan breed en sterk. Je kunt sneller en gemakkelijker toepassen wat je geleerd hebt. Met deze kennis begrijp je dat een stagiair het soms lastig heeft. De ‘snelweg’ is er nog niet.

50

Formeel leren op school met groepsgenoten en lesmateriaal.


Theoriebron Leren op de werkplek

Wat is een leerproces?

fb

.v

.

Een leerproces is de weg die een stagiair aflegt om iets te leren. Wanneer je een beroep leert, is dat een lang leerproces. Je volgt de opleiding op school en in de praktijk. Wanneer je een gerecht leert koken, is dit een veel korter leerproces. Na een paar keer oefenen, heb je dit meestal onder de knie. Hoe een leerproces verloopt, hangt van veel dingen af: bijvoorbeeld van de intelligentie van de stagiair en of hij het geleerde kan toepassen. Daarnaast zijn er andere dingen belangrijk, bijvoorbeeld: legt de begeleider goed uit? Kan de begeleider de stagiair motiveren? De interactie tussen de stagiair en de begeleider bepalen samen hoe een leerproces verloopt.

ie

Kenmerken van leren op de werkplek

u'

Ac t

Leren op de werkplek gaat om stages en praktijkleerperiodes. Leren in de praktijk is heel anders dan leren op school. Op school wordt lesstof meestal aangeboden. Je leert in een periode over vastgelegde onderwerpen. In de praktijk is de situatie niet zo duidelijk. Cliënten kunnen meerdere problemen hebben of de problemen zijn niet duidelijk. Tijdens leren op de werkplek moet de stagiair verschillende stukjes van wat er op school geleerd is, kunnen toepassen. Dat is lastig, zeker in het begin. Bovendien is een stage iets heel anders dan een schooldag. Veel stagiairs moeten daar ook hun weg in vinden. Er wordt iets anders van ze verwacht. Vroeg beginnen en de hele dag bezig zijn. Ze moeten een plekje verwerven binnen een team. Er is tussendoor geen tijd om even te relaxen.

Ed

Aanpak van leren op de werkplek

C

op

yr

ig

ht

Leren in de praktijk vraagt een andere aanpak dan leren op school. In de praktijk leert de stagiair door ervaring. Door dingen te doen, leer je nieuwe dingen. Dat leren doet de stagiair het best door niet te veel en niet te weinig verantwoordelijkheid te dragen. Als werkbegeleider kijk je, samen met de stagiair, wat hij aankan. Je kijkt ook of dit past bij de fase van de opleiding. Doseren en afstemmen is effectiever dan iemand ‘in het diepe gooien’ of alles ‘voorkauwen’. Bij de stage stel je samen met de verantwoordelijkheden bij. Als de stage vordert, kan de stagiair steeds meer zelfstandig doen.

Leren op de werkplek met de werkplekbegeleider.

51


Theoriebron Leren op de werkplek

Leerstijlen

Ed

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

De manier waarop iemand leert verschilt per persoon. De een leert het liefst door iets uit te proberen en te kijken wat het best werkt. Een ander zal het liefst eerst lezen wat de bedoeling is en de situatie bekijken voordat hij iets doet. Iedereen heeft een andere leerstijl of leervoorkeur. Om te bepalen welke leerstijl de stagiair heeft, kan de stagiair een leerstijlentest doen. Deze geeft een indruk hoe de stagiair het leren bij voorkeur aanpakt. Bij iedere leerstijl horen kwaliteiten, maar ook valkuilen. De begeleider en stagiair bespreken de leerstijl van de stagiair. De begeleiding sluit aan bij de leerstijl van de stagiair.

C

op

yr

ig

ht

De vier leerstijlen van Kolb.

52


Theoriebron Begeleiden op de werkplek

.

Theoriebron Begeleiden op de werkplek

.v

Inleiding

ie

fb

Aan het begin van de opleiding heb je niet de juiste kennis, vaardigheden en houding om het vak uit te oefenen. Je werkbegeleider helpt je om het vak te leren op de werkplek. Goede werkbegeleiding gebeurt methodisch, dat wil zeggen: doelgericht, bewust, systematisch en procesmatig. Een goede werkbegeleider stemt zijn begeleiding af op de situatie en behoefte van de stagiair die hij begeleidt. In de toekomst ga je zelf werkbegeleiding geven. Dat is ook een onderdeel van je vak.

Ac t

Wat is methodisch begeleiden op de werkplek?

ig

ht

Ed

u'

Werkbegeleiding heeft een structuur of methode. Methodische begeleiding is: • doelgericht Het begeleidingsproces richt zich op het behalen van leerdoelen. Het uiteindelijke doel van de stage is de stagiair te helpen om een voldoende te halen. • bewust De begeleiding is op maat voor de stagiair en bewust gekozen. De werkbegeleider kijkt naar wat een stagiair nodig heeft en naar de situatie. • procesmatig De stagiair doorloopt een leerproces tijdens de stage. Als werkbegeleider sluit je hierop aan. Je houdt het leerproces in de gaten en stuurt waar nodig bij. Mogelijk moet de stagiair zijn leerdoelen aanpassen. • systematisch Bij het aanleren van nieuwe vaardigheden in de praktijk, werk je volgens vaste afspraken. De stagiair werkt stap voor stap naar meer zelfstandigheid. Verder zijn er afspraken over de werkbegeleiding, gesprekken en beoordeling.

Wat is coachen?

C

op

yr

Coachen heeft als doel dat de stagiair zelf gaat ontdekken wat en hoe hij wil leren. De werkbegeleider als coach ondersteunt en stimuleert het leerproces van de stagiair. Bij coachen stel je vooral vragen. De vragen zijn erop gericht dat de stagiair zelf informatie gaat zoeken en initiatief neemt. De vragen gaan over een probleem waar de stagiair tegenaan loopt. Door vragen te stellen onderzoekt de stagiair het probleem. Daarna vraag je de stagiair naar mogelijke manieren van handelen en het vinden van een passende oplossing. De coach staat naast de stagiair, sluit aan op zijn mogelijkheden en geeft feedback. Bij coachen leert de stagiair gebruik te maken van wat hij al kan en goed doet. Dit stimuleert en motiveert de stagiair om nieuwe dingen te leren.

53


fb

.v

.

Theoriebron Begeleiden op de werkplek

Wat is beoordelen?

ie

Probleem-Onderzoek-Idee-Oplossing.

u'

Leerklimaat

Ac t

Beoordelen is een voldoende of onvoldoende geven voor het functioneren van de stagiair op de werkplek. Het functioneren wordt langs een meetlat gelegd, de beoordelingslijst. Op de beoordelingslijst staan criteria, waar de stagiair in een opleidingsfase aan moet voldoen. De beoordeling is soms een cijfer. De eindbeoordeling is onderdeel van de toetsen die de stagiair tijdens de hele opleiding moet behalen.

ig

ht

Ed

Het leerklimaat gaat over de omstandigheden waarin de stagiair kan en mag leren op de werkplek. Om te kunnen leren op de werkplek is een goed leerklimaat onmisbaar. Wanneer de stagiair ruimte krijgt om het vak te leren, gaat het leren op de werkplek beter. In een goed leerklimaat leert de stagiair het vak ĂŠn heeft hij ruimte om te werken aan opdrachten. De werkbegeleider zorgt samen met het team voor een goed leerklimaat. De werkbegeleider heeft niet alle middelen om het leerklimaat te verbeteren. Wanneer je merkt dat het leerklimaat niet goed is, kun je hulp inschakelen van je leidinggevende of praktijkbegeleider. De leidinggevende heeft mogelijkheden om mensen op de werkvloer te helpen een goed leerklimaat te organiseren.

C

op

yr

Randvoorwaarden leerklimaat

54

Om goed te kunnen leren is een veilige sfeer op de werkplek onmisbaar. Basiskenmerken van een veilige sfeer in een team zijn respect en aandacht voor elkaar. De stagiair krijgt een plek in het team en wordt betrokken bij wat er op de afdeling gebeurt. De eisen die gesteld worden aan stagiair zijn duidelijk. De stagiair wordt aangemoedigd om te leren en vragen te stellen. Iedere stagiair is anders en de werkbegeleider stemt de begeleiding af op de situatie en leerstijl van de stagiair. De werkbegeleider geeft veel en vaak feedback volgens de geldende regels. Op de afdeling is er een duidelijke structuur en organisatie. De regels zijn duidelijk voor alle teamleden. Bij een goed leerklimaat zijn er voldoende middelen om te leren zoals tijd, ruimte en leermaterialen, zoals boeken en digitale leermiddelen.


Theoriebron Begeleiden op de werkplek

Inwerken nieuwe collega en stagiair

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

Voor een nieuwe collega en stagiair, is de start op een nieuwe werkplek een spannende situatie. Om een veilige situatie te creÍren wordt de nieuwe medewerker gekoppeld aan een werkbegeleider. De eerste fase is een kennismaking met de werkbegeleider en andere collega’s op de werkplek. Bij het inwerken krijgt de nieuwe medewerker veel informatie. Om alles te kunnen onthouden, wordt de informatie gedoseerd gegeven, maar moet de informatie wel volledig zijn. Een hulpmiddel hierbij is een inwerkprogramma. In het inwerkprogramma komt informatie over de volgende punten naar voren: rondleiding afdeling/instelling, kennismaking, cliÍnten, medewerkers, afdeling/instelling, organisatie, diensten, werkwijze en overlegvormen. Bij de inwerkfase hoort ook het voeren van een introductiegesprek. In dit introductiegesprek bespreek je wensen, voornemens, verwachtingen en de (begin)situatie van de nieuwe medewerker en werkbegeleider. Ook maak je samen afspraken voor de begeleiding tijdens de werk- en leerfase.

55


Theoriebron Feedback

Theoriebron Feedback

.

Inleiding

fb

.v

Bij de rol van werkbegeleider hoort het geven van feedback. De stagiair heeft jouw feedback nodig om te kunnen leren en groeien in het vak. Positieve feedback om te weten waar hij goed in is en negatieve feedback om zijn leerpunten te kunnen ontdekken. Feedback geven en ontvangen is niet altijd gemakkelijk. Je kunt je aangevallen voelen. Soms is het ook lastig te zeggen wat het gedrag van een ander met jou doet.

ie

Feedback

Ed

u'

Ac t

Wanneer je wordt aangesproken op je gedrag of je houding, krijg je feedback. Andersom, wanneer jij iemand aanspreekt op zijn gedrag of houding, geef je feedback. Feedback kan positief zijn wanneer iemand iets heel goed heeft gedaan, bijvoorbeeld een compliment. Feedback kan ook gaan over verbeterpunten of gedrag dat je als niet passend of vervelend ervaart. Feedback heeft als doel inzicht te geven. Door goede feedback kan een stagiair beter reflecteren op zijn eigen handelen. Feedback en reflectie horen bij elkaar tijdens een stage. Om goed feedback te geven en te ontvangen, is het belangrijk dat je elkaar vertrouwt en respecteert. De stagiair heeft hierin een rol, maar ook de werkbegeleider. Wanneer je niet eerlijk of betrouwbaar bent, zal de feedback niet goed worden ontvangen en is er geen ruimte om te leren. Vergeet nooit de positieve punten te noemen. Een compliment is effectiever dan kritiek!

Feedback geven

ht

Feedback geven kan best lastig zijn. Vooral wanneer je het op een goede manier wilt doen. Er zijn regels en tips die je kunnen helpen: Zorg voor een rustige omgeving waar je niet gestoord wordt. Neem de tijd. Geef geen feedback als anderen erbij zijn. Informeer of de ander ervoor openstaat, kies het juiste moment. Spreek in de ik-vorm: het is jouw mening, anderen kunnen anders denken. Beschrijf concreet gedrag: ‘Ik zag, hoorde, voelde…’, geef nooit via iemand anders feedback. Richt je alleen op veranderbaar gedrag. Speel niet op de persoon. Wees eerlijk en niet emotioneel. Geef aan welk effect het gedrag op jou heeft; begin positief. Ga na of de ander je begrijpt. Vertel wat jij anders zou willen, probeer afspraken te maken.

C

op

yr

ig

• • • • • •

56

• • • • • •


ie

fb

.v

.

Theoriebron Feedback

Ac t

Recept voor feedback

Feedback ontvangen

C

op

yr

ig

ht

• • • • • • •

Vat wat je hoort niet op als een persoonlijke aanval; zie het als een mogelijkheid om te leren. Luister goed en ga niet in de verdediging; je hoeft het niet eens te zijn met de ander. Sta open voor de ander: stel open vragen, neem de tijd. Luister goed, zorgvuldig en actief (LSD=luisteren, samenvatten, doorvragen). Controleer of je de ander begrijpt. Vertel eerlijk hoe je de feedback ervaart. Vertel wat je wel of niet gaat veranderen en waarom; maak afspraken. Bedank de ander voor zijn feedback.

Ed

u'

Feedback krijgen is een cadeautje, zeggen sommige mensen. Toch voelt dat niet altijd zo. Ook voor het ontvangen van feedback zijn regels en tips die je kunnen helpen:

Feedback is een cadeautje?

57


Theoriebron Feedback

360 graden feedback

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

Je kunt ook andere disciplines om feedback vragen, als stagiair of werkbegeleider. Dit noem je ook wel 360 graden feedback of multisource feedback (feedback uit verschillende bronnen). Dat kan bijvoorbeeld een ergotherapeut of fysiotherapeut zijn. Iemand met wie de stagiair regelmatig samenwerkt of contact heeft. Zij kunnen feedback geven op samenwerking of houding. Iemand met een andere discipline kijkt met een andere blik, wat zinvolle feedback kan opleveren. Voor 360 graden feedback kan ook de cliënt geraadpleegd worden. Cliënten kunnen veel zeggen over de manier van handelen. Met de informatie uit de 360 graden feedback ga je zorgvuldig om. Dit is belangrijk voor de stagiair, de andere disciplines en de cliënt.

58


Theoriebron Werkbegeleiding

.

Theoriebron Werkbegeleiding

.v

Inleiding

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Een werkbegeleider schoolt nieuwe beroepsbeoefenaren in de praktijk. Werkbegeleiding gebeurt bij stagiairs, maar ook bij nieuwe medewerkers. Een stagiair krijgt op de werkvloer begeleiding van verschillende mensen. Zij koppelen hun bevindingen terug aan de vaste werkbegeleider. Een stagiair en een werkbegeleider zijn niet iedere dag samen aan het werk. De werkbegeleider heeft verschillende taken: organiseren, opleiden en begeleiden.

ht

De werkbegeleider

ig

De werkbegeleider als organisator

C

op

yr

Leren op de werkplek bestaat uit verschillende fasen: de kennismakingsfase, de introductieof inwerkfase, de werk- en leerfase en de evaluatie- en beoordelingsfase. In iedere fase ziet de rol van organisator er anders uit. Je stemt als werkbegeleider de begeleiding af, op de fase waarin de stagiair zit. In de kennismakingsfase en inwerkfase heb je een grote rol als organisator van het leerproces van de stagiair. Je stagiair loopt en kijkt in deze fase veel met je mee. Je geeft de stagiair gelegenheid om vragen te stellen. In de werk-leerfase geef je de stagiair zelf een grotere rol in de organisatie van zijn leerproces. In deze fase help je de stagiair bij het plannen en uitvoeren van BPV(beroepspraktijkvorming)-opdrachten. In de evaluatie- en beoordelingsfase evalueer je hoe het leerproces is verlopen en je beoordeelt het functioneren van de stagiair.

59


Theoriebron Werkbegeleiding

De werkbegeleider als opleider

ie

fb

.v

.

Als werkbegeleider ben je een voorbeeld voor je stagiair. Hij kijkt naar jou en leert van wat en hoe je doet. Je zorgt er als werkbegeleider voor dat je op de hoogte bent van het leerproces van je stagiair. Je zorgt er samen voor dat hij zo veel mogelijk leert tijdens het meelopen en oefenen van de opdrachten. Jullie hebben samen de verantwoordelijkheid om een planning voor de opdrachten te maken. Je geeft instructie over nieuwe taken en vaardigheden. Je motiveert de stagiair om kennis op te doen. Je traint samen nieuwe vaardigheden om ze in de praktijk te kunnen toepassen. Je begeleidt het oefenen van vaardigheden tot de stagiair het gewenste niveau heeft behaald. Daarna mag de stagiair de taken zelfstandig uitvoeren. Je houdt als werkbegeleider rekening met de leerstijl van de stagiair. Dat kan best een andere stijl zijn dan jij hebt. Tot slot pas je de begeleiding aan op het leerproces van de stagiair. Je vraagt niet te veel en niet te weinig.

Ac t

De werkbegeleider als begeleider

Ed

u'

Een andere taak van de werkbegeleider is regelmatig een begeleidingsgesprek voeren met de stagiair. Je evalueert met de stagiair hoe het gaat tot nu toe. Je geeft feedback op het leren en werken in de praktijk. Je bespreekt met de stagiair gebeurtenissen of situaties die indruk maken, zoals agressie van een cliënt of het overlijden van een cliënt. De manier waarop je begeleidt hangt af van de situatie. Dat noemen we situationeel begeleiden. Als de stagiair aan het begin van de opleiding zit en nog weinig ervaring heeft, zul je veel samenwerken en instructies geven. Als hij aan het eind van de opleiding is en al veel stage-ervaring heeft, zul je hem meer zelfstandig taken laten uitvoeren en ‘op afstand’ begeleiden.

De werkbegeleider als beoordelaar

C

op

yr

ig

ht

Je beoordeelt niet alleen het handelen van de stagiair, maar ook de attitude. De attitude is de werkhouding. Als een stagiair niet goed functioneert, moet je dit op tijd aangeven. In elke praktijkleerperiode of stage zijn er minstens twee beoordelingsgesprekken. Halverwege de stage vindt er een tussenbeoordeling plaats, waarbij je een oordeel geeft over het functioneren. De stagiair kan hiervan leren, zijn functioneren verbeteren en groeien in het leerproces. Aan het eind van de stage geef je een eindbeoordeling. Het functioneren wordt langs een meetlat gelegd, de beoordelingslijst. Je geeft een oordeel: voldoende of onvoldoende. Behalve de stagiair en de werkbegeleider hebben ook anderen een rol bij de beoordeling. De leidinggevende van de afdeling is eindverantwoordelijk voor de beoordeling. De (stage)docent van school en de praktijkbegeleider kunnen een rol spelen bij het beoordelen van de stagiair.

60


ie

fb

.v

.

Theoriebron Werkbegeleiding

Ac t

Leren om te groeien.

De werkbegeleider en andere disciplines

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

De stagiair en jij hebben de belangrijkste rol bij het leerproces op de stageafdeling. Naast de vaste werkbegeleider zijn er andere werkbegeleiders, die je stagiair begeleiden. Zij koppelen hun bevindingen terug aan jou en je stagiair. De praktijkbegeleider stuurt de werkbegeleiders aan. In veel instellingen hebben de praktijkbegeleider en werkbegeleiders regelmatig overleg. Zij bespreken het functioneren van alle stagiairs. Zo kan de werkbegeleider goed onderbouwd een begeleidings- en beoordelingsgesprek voeren. De leidinggevende van de stageafdeling is eindverantwoordelijk voor een goed leerklimaat, goede randvoorwaarden om te leren en de eindbeoordeling. Vanuit de opleiding begeleidt de (stage)docent de stagiair. De docent overlegt ook met de praktijkbegeleider op jouw stageadres.

61


Theoriebron De werkbegeleider in gesprek

.

Theoriebron De werkbegeleider in gesprek

.v

Inleiding

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Als werkbegeleider voer je ook geplande of formele gesprekken met stagiairs. Deze gesprekken zijn vaste momenten waarop je kijkt naar het functioneren van de stagiair. Je geeft als werkbegeleider feedback op het functioneren van de stagiair. Je beoordeelt zijn functioneren. Dit gebeurt tijdens een beoordelingsgesprek. De beoordeling van de stage bepaalt mede of de stagiair voldoet aan de eisen van de opleiding en het beroep.

ht

Werkbegeleider en stagiair in gesprek.

ig

Introductiegesprek

C

op

yr

In de introductiefase probeer je de stagiair te leren kennen en de stagiair leert jou kennen. Dit schept onderling vertrouwen. Bovendien krijg je zo veel informatie over de stagiair. In het introductiegesprek bespreek je wat je van elkaar verwacht. Je maakt afspraken. Wanneer de verwachtingen duidelijk zijn, kun je elkaar daar ook op aanspreken. De stagiair brengt zijn plan voor de stage in. Samen bespreek je of dit realistisch en haalbaar is. Past dit bij het praktijkleerplek en de cliĂŤnten op de werkplek? Het is ook wenselijk om in dit gesprek te vragen hoe de stagiair het best leert. Welke leerstijl heeft hij? Hoe kun jij daar als werkbegeleider het best bij aansluiten? De stagiair legt de afspraken schriftelijk vast. Door de stagiair het verslag te laten schrijven, kun je nagaan of jullie hetzelfde hebben begrepen.

Begeleidingsgesprek Tijdens de stage heb je als werkbegeleider regelmatig gesprekken met de stagiair. Deze gesprekken noem je begeleidingsgesprekken of voortgangsgesprekken. Je bespreekt met de stagiair hoe het gaat op de werkplek. Je bespreekt ook hoe het loopt met de opdrachten.

62


Theoriebron De werkbegeleider in gesprek

Ligt de stagiair op schema? Daarnaast is het belangrijk feedback te geven op het functioneren: waar de stagiair aan moet werken, of wat nog moet veranderen om een voldoende te krijgen. Aan het eind van het gesprek maak je afspraken.

.v

.

Beoordelingsgesprek

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

In dit gesprek krijgt de stagiair een beoordeling voor het leren in de praktijk. Het gesprek kan halverwege de praktijkleerperiode zijn, een tussenbeoordeling. Het kan ook aan het einde van de stage zijn, een eindbeoordeling. De inhoud van dit gesprek mag nooit een verrassing zijn! In de begeleidingsgesprekken werk je al toe naar dit gesprek. Wanneer de stagiair een voldoende heeft, is dit vaak een kort gesprek en evalueer je de stage. Bij een onvoldoende is dit gesprek meer beladen. Het is belangrijk te benoemen dat het onvoldoende is. Daarna kun je, volgens de regels van feedback, uitleggen waarom. Hier kan de stagiair aan werken in de periode na dit gesprek. Dat kan zijn tijdens dezelfde stage, bij een volgende stage of op school.

63


Theoriebron Faalangst

Theoriebron Faalangst

.

Inleiding

fb

.v

Iedereen ervaart weleens spanning of stress voor een belangrijke gebeurtenis. Bijvoorbeeld voor een examen of een presentatie. Deze spanning zorgt ervoor dat je geconcentreerd bent en kunt presteren. Wanneer de spanning te groot is, presteer je minder. Soms lukt dan helemaal niets meer, dan klap je dicht.

ie

Wat is faalangst?

ig

ht

Ed

u'

Ac t

Faalangst is angst die ontstaat wanneer iemand beoordeeld of geobserveerd wordt. Hierdoor presteert de persoon minder. Dat kan zijn tijdens een toets, maar ook tijdens het oefenen van een handeling in de praktijk. Gezonde spanning staat een prestatie niet in de weg. Faalangst wel. Faalangst ontstaat vaak over een langere periode. Op de basisschool ervaren minder personen faalangst dan binnen het beroepsonderwijs. Het is vaak een negatieve spiraal. Bijvoorbeeld als je een toets moet maken, wel hebt geleerd, maar denkt dat je het niet kunt. Door te denken dat je iets niet kunt, presteer je minder. Je wordt dan negatief beoordeeld. Deze negatieve beoordeling is slecht voor je zelfvertrouwen. Zo blijft de faalangst bestaan.

yr

Een andere betekenis aan het woord falen

C

op

Hoe herken je faalangst

64

Wanneer een stagiair opvallend gedrag laat zien, kan dat een signaal zijn. Bijvoorbeeld een sterke vecht- of vluchtreactie. Maak dit bespreekbaar, zonder oordeel. Zeg bijvoorbeeld: ‘Ik zie dat je nog weinig opdrachten afgemaakt hebt. Hoe komt dat zo?’ Vertroetelen of afstraffen heeft een negatief effect. Geef complimenten en benoem de leerpunten. Zorg dat die feedback ingaat op gedrag, niet op de persoon. Benoem dat falen mag; je hoeft niet alles te weten of perfect te kunnen. De stage is om te leren. Vraag hierbij zo nodig hulp van een ervaren werkbegeleider of praktijkbegeleider. Veel scholen bieden ook trainingen aan over faalangst. In deze trainingen leert de stagiair omgaan met faalangst. Je kunt de stagiair daarnaar verwijzen of het bespreken met de docent van school.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.