32967 Begeleiden

Page 1

ij

er

ev

itg

U

tie

u' Ac

Ed

Begeleiden

.

fb .v

Training


Auteur: Janien Leeuwerke Inhoudelijke redactie: Napona Smid Titel: Begeleiden

tie

ISBN: 978 90 3723 296 7

fb .v

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

.

Colofon

©

u' Ac

Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

ij

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoud Over deze training

Begeleidingsstijlen

8

Opvoedingsstijlen

11

Theorieën over begeleiding Handelingsgericht werken

fb .v

.

7

14 18

tie

Oriëntatie

4

Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker Theoriebron Begeleidingsstijlen

27

u' Ac

Theoriebron Opvoedingsstijlen

25

22

Theoriebron Theorieën over begeleiding Theoriebron Handelingsgericht werken

29

32

35

U

itg

ev

er

ij

Ed

Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker

3


Over deze training

Over deze training

.

Inleiding

u' Ac

tie

fb .v

Om te komen tot een veilig pedagogisch klimaat moet de begeleiding van de kinderen goed zijn. Deze training gaat over verschillende begeleidingsstijlen, verschillende opvoedingsstijlen en meerdere theorieën over begeleiding. Je leert hoe je jouw handelen kunt inzetten bij de begeleiding van kinderen. Ook leer je wat jouw manier van handelen zegt over jou als pedagogisch medewerker of als onderwijsassistent. Door je hier bewust van te zijn, kun je de begeleiding aan kinderen beter vormgeven.

Ed

Begeleiden van een kind.

Leerdoelen

Je herkent de verschillende begeleidingsstijlen. Je herkent de verschillende opvoedingsstijlen. Je kunt verschillende theorieën over begeleiding toepassen. Je kunt handelingsgericht werken. Je weet wie jij bent als onderwijsassistent of pedagoog.

U

itg

ev

er

ij

• • • • •

4

Leren.


Over deze training

Beoordeling Je wordt op verschillende punten beoordeeld. Deze punten kun je in het beoordelingsformulier terugvinden. De volgende punten zijn belangrijk bij de beoordeling: • Je doet actief mee aan de lessen. • Je voldoet aan de voorwaarden bij de oefeningen en bij de demonstratie: correcte kleding, goede persoonlijke verzorging, geen sieraden.

fb .v

.

Beoordelingsformulier <

Planning

Aan het einde van de training moet je een demonstratie uitvoeren. Plan deze demonstratie tijdig in. Lees eerst de demonstratie goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere oefeningen van deze training op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

tie

Planningsformulier <

u' Ac

Demonstratie 1: Moodboard Casus

Ed

Deze opdracht gaat over wie jij bent, wat jij belangrijk vindt en op welke manier jij handelt. Je gaat ontdekken hoe dit past bij het werk van een onderwijsassistent of pedagogisch medewerker. Je gaat hier een moodboard van maken, met daarbij een verslag met uitleg over de keuze van de afbeeldingen.

Voorbereiding

er

ij

De voorbereiding bestaat uit de theorie en opdrachten van de training. Deze gebruik je als basis om in boeken of op internet op zoek gaan naar meer informatie. Verder ga je in tijdschriften en op internet op zoek naar afbeeldingen die bij jou passen. Tip: ga eerst de vragen beantwoorden en het verslag maken en zoek pas daarna passende afbeeldingen uit. Lukraak zoeken naar afbeeldingen is niet handig bij deze opdracht.

U

itg

ev

Uitvoering

Met de theorie en de opdrachten ga je op zoek naar wie jij bent als pedagogisch medewerker of onderwijsassistent. Beschrijf in het verslag in elk geval de volgende onderdelen: • De waarden die jij belangrijk vindt en waarom dit past bij het werk als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker. • Jouw kwaliteiten en waarom dit goed past bij het werk als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker. • Jouw begeleidingsstijl en jouw opvoedingsstijl. Wat neem je mee in jouw werk als onderwijsassistent en pedagogisch medewerker? • Welke theorieën vind je belangrijk in je werk? • Hoe zorg je dat je blijft ontwikkelen? Denk hierbij niet alleen aan het verbeteren van zwakke punten of het werken aan valkuilen, maar denk vooral ook aan jouw kwaliteiten en hoe je die nog beter kunt maken.

5


Over deze training

Daarna ga je bij jouw teksten afbeeldingen zoeken. Je zoekt naar allerlei passende afbeeldingen en maakt daar een moodboard van. Dit kun je bijvoorbeeld online maken, of op een vel papier van A3-formaat.

De reflectie komt deels al aan de orde bij de vragen in de uitvoering. In de reflectie zelf, geef je kort & krachtig aan wat jou bijzonder maakt als onderwijsassistent of pedagoog. Probeer in een paar zinnen jouw bijzondere persoonlijkheid te laten zien. Gebruik bij het reflecteren Werkmodel STARRT-methode.

fb .v

Werkmodel STARRT-methode <

.

Reflectie

tie

Demonstratie 2: De begeleiding van een kind Casus

Voorbereiding

u' Ac

Je gaat aan de slag met de begeleiding van een kind. Je gaat op zoek naar een passende begeleidingsstijl en opvoedingsstijl. Ook ga je op zoek naar theorieën die jou kunnen helpen in de begeleiding van het kind.

Ed

Ook voor deze opdracht zijn de theorie en opdrachten van deze training de basis van de voorbereiding. Daarna ga je op zoek naar een plek waar jij een kind zou mogen begeleiden. Waar mogelijk voer je deze opdracht uit op jouw stageplek. Wanneer dat niet mogelijk is, zoek je een andere plek waar jij een kind mag begeleiden. Wanneer er geen plek beschikbaar is, neem je een kind met een begeleidingsbehoefte in gedachten en maak je daar de opdracht voor.

ij

Uitvoering

itg

ev

er

Ga handelingsgericht te werk. Je begint bij de behoeftes van het kind. Wat heeft hij of zij nodig in de begeleiding? Vanuit daar ga je op zoek naar een passende begeleidingsstijl en een passende opvoedingsstijl. Ook ga je op zoek naar theorieën die je kunt gebruiken bij de begeleiding van het kind. Schrijf je ideeën op voor de begeleiding. Bespreek jullie ideeën in groepjes van drie of vier en pas ze waar nodig aan. Zorg ervoor dat iedereen ten minste een positief punt hoort en een verbeterpunt. Voer de (aangepaste) ideeën uit in de praktijk.

U

Werkmodel STARRT-methode <

6

Reflectie Na de uitvoering maak je voor jezelf een reflectie: wat ging goed en wat kon beter? Ga ook in op de bespreking met de andere studenten. Welke feedback heb jij gekregen van jouw medestudenten? Wat maakte jou blij of trots? Heeft de feedback geleid tot aanpassingen in jouw begeleidingsplan? Gebruik bij het reflecteren Werkmodel STARRT-methode. Plan een datum waarop je de demonstraties gaat uitvoeren. Vul deze datum in op je planningsformulier.


Oriëntatie

Oriëntatie Oefening 1

Kennisestafette

tie

fb .v

.

Jullie worden ingedeeld in groepjes. Ieder groepje krijgt een groot blad met daarop een woord dat te maken heeft met het onderwerp van de les. Je hebt drie minuten de tijd. Om de beurt schrijf je een woord of feit op over het onderwerp (scheldwoorden/schuttingtaal mag niet). Na de drie minuten worden de resultaten van iedere groep naast elkaar gelegd en vergeleken. Een groepje krijgt een punt als er een onderwerp op hun blad staat, dat niet voorkomt bij de andere groepen en wel te maken heeft met het onderwerp. Het groepje met de meeste punten hoeft vandaag niet op te ruimen.

Oefening 2

u' Ac

Wist je al veel van het onderwerp af? Welke nieuwe dingen heb je erbij geleerd?

Bingo •

er

ij

Ed

Er staan vijftien moeilijke woorden op het bord die met het onderwerp van de les te maken hebben. Maak een bingoblaadje met negen vakken:

Schrijf in willekeurige volgorde in ieder vlak een woord van het bord. Geef jouw blaadje aan je buurman links. De docent geeft nu een uitleg van een woord zonder het woord te noemen. Als het woord op je bladje dat voor je ligt voorkomt streep je het door. Als je alle woorden hebt doorgestreept roep je BINGO. Alle woorden worden die nog niet genoemd zijn worden kort besproken.

Wist je welke woorden de docent bedoelde op basis van de uitleg?

U

itg

ev

• • • • • •

7


Begeleidingsstijlen

Begeleidingsstijlen

.

Inleiding

Leerdoelen

Oefening 3

tie

De 4 begeleidingsstijlen

Lees de Theoriebron Begeleidingsstijlen.

a. Waaraan kun je verschillende begeleidingsstijlen herkennen? Vul de tabel in.

Ed

Theoriebron Begeleidingsstijlen <

Je herkent de begeleidingsstijl ‘coach’. Je herkent de begeleidingsstijl ‘helper’. Je herkent de begeleidingsstijl ‘leraar’. Je herkent de begeleidingsstijl ‘instructeur’. Je weet hoe je de begeleidingsstijlen kunt toepassen.

u' Ac

• • • • •

fb .v

Hoe kun je je eigen gedrag inzetten bij begeleiding van kinderen? Door de theorie van Kolb weten we dat er verschillende leerstijlen zijn. Zo zijn er ook verschillende begeleidingsstijlen. Net zoals mensen kunnen wisselen van leerstijl, kunnen begeleiders schakelen tussen verschillende begeleidingsstijlen. Toch heeft bijna iedereen één voorkeursstijl. Deze kan afhankelijk zijn van de persoonlijkheid en de situatie.

De coach

De helper

De leraar

Meer afstand tot het kind

ij

Gericht op de relatie

er

Gericht op inhoud

ev

Het gaat om ervaringen opdoen

U

itg

b. Wat zijn de verschillen tussen de coach en de helper?

8

c. Wat zijn de verschillen tussen de leraar en de instructeur?

De instructeur


Begeleidingsstijlen

Oefening 4

Toepassen begeleidingsstijlen Probeer de komende dagen de verschillende begeleidingsstijlen uit (op stage, in de klas of thuis). Overleg met medestudenten hoe je de begeleidingsstijlen kunt uitproberen.

u' Ac

tie

fb .v

.

a. Geef aan wat je hebt uitgeprobeerd. Doe dit voor elke begeleidingsstijl.

er

ij

Ed

b. Wat werkt goed voor jou en wat werkt minder? Benoem minstens twee punten per begeleidingsstijl.

U

itg

ev

c. Wat is jouw voorkeursstijl? Waarom deze?

9


Begeleidingsstijlen

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

d. Is er een begeleidingsstijl bij die je beter onder de knie zou willen krijgen? Hoe kun je daarmee oefenen?

10


Opvoedingsstijlen

Opvoedingsstijlen

.

Inleiding

Leerdoelen

Oefening 5

tie

De 4 opvoedingsstijlen

In de Theoriebron Opvoedingsstijlen kun je lezen over vier opvoedingsstijlen: de permissieve opvoedingsstijl, de autoritatieve, de laissez-faire stijl en de autoritaire opvoedingsstijl. a. Waaraan kun je de verschillende opvoedingsstijlen herkennen? Vul de tabel in.

Ed

Theoriebron Opvoedingsstijlen <

Je herkent de permissieve opvoedingsstijl. Je herkent de autoritatieve opvoedingsstijl. Je herkent de laissez-faire opvoedingsstijl. Je herkent de autoritaire opvoedingsstijl. Je weet welke opvoedingsstijl goed werkt.

u' Ac

• • • • •

fb .v

Iedere opvoeder heeft zijn eigen manier van opvoeden. Er is geen opvoedstijl die het beste is, dit is mede afhankelijk van het kind. Toch zijn er opvoedingsstijlen die meer nadelige effecten hebben op kinderen en opvoedingsstijlen die meer positieve effecten hebben. Welke stijl past bij jou?

Permissieve

Autoritatieve

Laissez-faire

Autoritaire

Warmte & genegenheid

ij

Minder betrokken

er

Gericht op sturing

ev

Vrijlaten

U

itg

b. Observeer minstens twee personen. Welke opvoedingsstijlen zie je? Tip: het kan handig zijn om de tabel mee te nemen bij het observeren. Bedenk van tevoren waar je de verschillende opvoedingsstijlen aan zou kunnen herkennen. Schrijf hier op welke opvoedingsstijlen je hebt gezien.

11


Opvoedingsstijlen

Oefening 6

In de Theoriebron Opvoedingsstijlen lees je dat er geen eenduidig antwoord is op de vraag: Welke opvoedingsstijl werkt? Toch is er een opvoedingsstijl die als wenselijk wordt gezien. Probeer de komende dagen de verschillende opvoedingsstijlen uit (op stage, in de klas of thuis). Overleg met medestudenten hoe je de begeleidingsstijlen kunt uitproberen.

tie

Theoriebron Opvoedingsstijlen <

Welke opvoedingsstijl werkt?

fb .v

.

c. Zie jij bij deze personen een voorkeursstijl naar voren komen? Check bij de persoon of hij/zij zich herkent in de voorkeursstijl. Wat had je goed gezien en wat komt minder goed overeen met de mening van de geobserveerde persoon?

Ed

u' Ac

a. Geef aan wat je hebt uitgeprobeerd. Doe dit voor elke opvoedingsstijl.

U

itg

ev

er

ij

b. Geef aan in welke mate je de verschillende opvoedingsstijlen terugziet in de manier waarop jij zelf bent opgevoed.

12

c. Wat is jouw voorkeursstijl? Waarom deze?


Opvoedingsstijlen

fb .v

.

d. Hoe zou je zelf je eigen kinderen willen opvoeden?

u' Ac

tie

e. Zoek op internet naar meer informatie over opvoedingsstijlen en de wenselijkheid van de verschillende opvoedingsstijlen. Schrijf hier voor jezelf belangrijke informatie op. Wat voor gevolgen heeft een opvoedingsstijl bijvoorbeeld voor de kinderen. Hoe staan zij later in het leven?

U

itg

ev

er

ij

Ed

f. Ga in groepjes van maximaal vier personen in discussie over elkaars voorkeursstijlen en de manier waarop jij zou willen opvoeden. Heb je allemaal dezelfde voorkeur, ga dan vooral in gesprek over hoe je die voorkeursstijl zou aanpakken in de praktijk. Schrijf hier op wat je geleerd hebt tijdens de discussie.

13


Theorieën over begeleiding

Theorieën over begeleiding

.

Inleiding

fb .v

Er zijn veel theorieën over leren en begeleiden. In de theorie heb je over een aantal actuele theorieën kunnen lezen. Bij de opdrachten ga je, samen met studiegenoten, op zoek naar nog meer theorieën. Er zijn bijvoorbeeld historische personages die een theorie hebben ontwikkeld die nog steeds wordt gebruikt, denk aan Maria Montessori.

Leerdoelen

Oefening 7

tie

Maslow

Lees in de Theoriebron Theorieën over begeleiding over de theorie van Maslow en kijk nog eens goed naar de piramide met behoeften. a. Welke onderdelen van de behoeftehiërarchie van Maslow zie je ook terug op jouw (vorige) stageplek? Welke behoeftes worden vervuld, op welke manier en welke (nog) niet?

U

itg

ev

er

ij

Ed

Theoriebron Theorieën over begeleiding <

Je kunt de theorie van Maslow toepassen. Je kunt de theorie van Vygotsky toepassen. Je kunt de theorie over situationeel begeleiden toepassen. Je kunt de theorie van Reggio Emilia toepassen.

u' Ac

• • • •

14


Theorieën over begeleiding

Lees in de Theoriebron Theorieën over begeleiding de theorie van Vygotsky. Kijk nog eens goed naar de zone van de naaste ontwikkeling. Pas de theorie van ‘de zone van de naaste ontwikkeling’ toe op jouw stageplek (of bij studiegenoten of thuis). a. Geef aan wat je hebt geprobeerd. Wat ging er goed en wat kon er beter?

Ed

Theoriebron Theorieën over begeleiding <

Vygotsky

u' Ac

Oefening 8

tie

fb .v

.

b. Zie jij op jouw stageplek of in jouw omgeving ook kinderen die worstelen met de strijd tussen het behoud van een veilige situatie en de behoefte om te groeien? Ga in gesprek met medestudenten en bedenk samen minstens drie voorbeelden. Welke voorbeelden hebben jullie bedacht?

ev

er

ij

b. Vind jij dat het voor jouw (vorige) stageplek een goede optie is om de theorie van Vygotsky vaker toe te passen? Zo ja, hoe zouden ze dat kunnen aanpakken?

Oefening 9

Lees in de Theoriebron Theorieën over begeleiding de theorie van situationeel begeleiden. Pas de theorie van situationeel begeleiden toe op jouw stageplek (of bij studiegenoten of thuis). a. Geef aan wat je hebt geprobeerd. Wat ging goed en wat kon beter?

U

itg

Theoriebron Theorieën over begeleiding <

Situationeel begeleiden

15


Theorieën over begeleiding

Lees in de Theoriebron Theorieën over begeleiding de theorie over Reggio Emilia. Reggio Emilia is een veelgebruikte theorie op kinderdagverblijven. Zoek met een groepje een kinderdagverblijf dat volgens deze methode werkt. Dit kan online, maar ook in de praktijk. Online kun je vaak veel vinden over de ideeën waarop de aanpak van een kinderdagverblijf is gebaseerd. In de praktijk kun je beter zien wat voor materialen er worden gebruikt en hoe de ruimte is ingericht.

u' Ac

Theoriebron Theorieën over begeleiding <

Reggio Emilia

tie

Oefening 10

fb .v

.

b. Vind jij dat het voor jouw (vorige) stageplek een goede optie is om de theorie van situationeel begeleiden vaker toe te passen? Zo ja, hoe zouden ze dat kunnen aanpakken?

Ed

Welke uitgangspunten uit de theorie zie je terug, welke mis je nog? Noem bij beide ten minste twee punten.

Meer theorieën over begeleiding

ij

Oefening 11

er

In groepjes ga je op zoek naar meer theorieën. Het gaat om theorieën over begeleiden waarbij de kinderen zich ook veilig voelen. Je gaat online op zoek naar informatie en geeft een korte presentatie in jouw groepje.

U

itg

ev

a. Voor wie heb jij gekozen? Omschrijf in een paar zinnen waar de theorie over gaat.

16


TheorieĂŤn over begeleiding

fb .v

.

b. Hoe kan deze theorie ervoor zorgen dat kinderen zich veilig voelen in de groep?

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

c. Welke theorie uit jouw groepje vond je het meest interessant en waarom?

17


Handelingsgericht werken

Handelingsgericht werken

.

Inleiding

fb .v

Professionals in het onderwijs passen vaak al onderdelen van handelingsgericht werken toe. Handelingsgericht werken is daarom niet nieuw. Veel professionals passen het echter onbewust toe. Jij gaat het nu bewust toepassen.

Leerdoelen

Oefening 12

tie

Uitgangspunten HGW

In de Theoriebron Handelingsgericht werken worden uitgangspunten benoemd van HGW. Ook zijn een aantal uitgangspunten verder uitgewerkt. Eventueel is online nog meer informatie te vinden. a. Maak een samenvatting van deze manier van werken, handelingsgericht werken.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Theoriebron Handelingsgericht werken <

Je kent de uitgangspunten van handelingsgericht werken. Je gaat uit van de krachten en mogelijkheden van een kind. Je kunt benoemen wat een kind nodig heeft in de begeleiding. Je kent het belang van de samenwerking met ouders. Je kunt de ouderbetrokkenheid vergroten.

u' Ac

• • • • •

18

b. Wat vind jij een belangrijk uitgangspunt van handelingsgericht werken? Schrijf ook op waarom je dat vindt.


Handelingsgericht werken

Oefening 13

Lees in de Theoriebron Handelingsgericht werken over ‘positieve aspecten zijn van groot belang’. a. Wat zijn de voordelen van het werken vanuit de positieve aspecten van een kind? Noem minstens drie voordelen.

fb .v

.

Theoriebron Handelingsgericht werken <

Positieve aspecten zijn van groot belang

Theoriebron Handelingsgericht werken <

Ondersteuningsbehoefte van leerlingen centraal

Lees in de Theoriebron Handelingsgericht werken de theorie over ‘ondersteuningsbehoeften van leerlingen centraal’. Bij elk probleem van een leerling zou je moeten nagaan wat hij nodig heeft om zijn doel te behalen. Werk in groepjes en bedenk een rijtje problemen waar kinderen op jullie (vorige) stageplekken tegenaan lopen. Bedenk er minstens vijf.

Ed

Oefening 14

u' Ac

tie

b. Neem een kind in gedachten (van jouw huidige of vorige stage) waarmee je moeite had. Welke positieve aspecten van dit kind kun je benoemen?

U

itg

ev

er

ij

a. Bedenk in het groepje welke kennis of vaardigheid de leerlingen van het lijstje nog moeten verwerven (doelen). Wat hebben ze te leren? Vul het hier in.

19


Handelingsgericht werken

Theoriebron Handelingsgericht werken <

Betrokkenen werken constructief samen

u' Ac

Oefening 15

tie

fb .v

.

b. Welke pedagogische-didactische aanpak hebben de kinderen uit het voorbeeld daarvoor nodig (begeleidingsbehoefte)?

Lees de Theoriebron Handelingsgericht werken over ‘betrokkenen werken constructief samen’. Er is veel informatie te vinden over ouderbetrokkenheid, ouderparticipatie en educatief partnerschap. Je gaat in groepjes op zoek naar meer informatie over deze begrippen. Het is handig om met dezelfde groepjes te werken als bij de opdracht hiervoor over de ondersteuningsbehoefte. Maak een mindmap van alle woorden die met de drie begrippen maken hebben.

ij

Ed

a. Wat was nieuwe informatie voor jou?

U

itg

ev

er

b. We gaan weer terug naar de begeleiding van de kinderen die jullie in gedachten hadden genomen. Hoe zou je de ouders/verzorgers bij deze begeleiding kunnen betrekken?

20


Handelingsgericht werken

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

c. Welke tips heb jij voor de ouderbetrokkenheid incl. ouderparticipatie en educatief partnerschap voor jouw (vorige) stageplek? Voer waar mogelijk de tips uit of geef ze aan in een gesprek met jouw stagebegeleider.

21


Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker

fb .v

.

Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker Inleiding

tie

Om een ander goed te kunnen begeleiden, is het goed om te weten hoe je zelf in elkaar zit. Je gaat ontdekken wat jouw waarden en kwaliteiten zijn. Op deze manier weet jij wie je bent als onderwijsassistent of pedagoog.

Leerdoelen

Lees in de Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker de theorie over waarden. a. Zoek vijf waarden die jij belangrijk vindt. Lijsten met waarden kun je vinden op internet. Overleg zo nodig met medestudenten. Door elkaar gebeurtenissen te vertellen en de manier waarop jij toen reageerde, kun je ook waarden naar boven halen.

ev

er

ij

Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker <

Waarden

Ed

Oefening 16

Je weet welke waarden jij belangrijk vindt. Je kent jouw kwaliteiten. Je kent jouw kernkwaliteiten en valkuilen. Je weet waar jij staat in de Roos van Leary.

u' Ac

• • • •

U

itg

b. Welke vind jij het meest belangrijk? Zet de vijf waardes in volgorde voor jezelf, met bovenaan de belangrijkste waarde.

22


Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker

Lees de Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker over unieke kwaliteiten. a. Benoem voor jezelf vijf unieke kwaliteiten. Schrijf deze op.

fb .v

Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker <

Unieke kwaliteiten

.

Oefening 17

u' Ac

tie

b. Vraag nu aan drie andere personen om ook vijf kwaliteiten van jou te benoemen. Dit kunnen medestudenten zijn, vrienden of familie. Wat valt jou op aan de antwoorden? Welke kwaliteiten worden vaker genoemd?

Kernkwaliteiten

er

Oefening 18

ij

Ed

c. Hoe zou je deze kwaliteiten nog meer kunnen inzetten (privĂŠ of op je stage)?

Lees de Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker over kernkwaliteiten. Kijk ook goed naar het ingevulde voorbeeld. Op internet kun je nog veel meer voorbeelden vinden. Zoek bijvoorbeeld op kernkwaliteiten of kernkwadranten.

ev

Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker <

U

itg

Werkmodel Kernkwadranten <

a. Vul Werkmodel Kernkwadranten in voor minstens twee van jouw kwaliteiten. Als je het moeilijk vindt, vraag dan iemand om hulp of bekijk voorbeelden op internet. Zorg ervoor dat niet alleen de kwaliteit echt bij jou past, maar dat je ook de valkuilen en de allergie ĂŠcht herkent bij jezelf. b. Vul het werkmodel ook eens in wanneer je begint in de allergie. Er is vast een persoon waaraan jij je soms ergert. Wat voor allergie hoort daarbij?

23


Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker

Lees de Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker over de Roos van Leary. a. Waar sta jij in de Roos van Leary? Je kunt een testje maken op internet, bijvoorbeeld via 123test. Deze testjes zijn vaak niet 100% betrouwbaar, dus jouw eigen oordeel (en dat van mensen om jou heen) telt zwaarder.

fb .v

Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker <

De Roos van Leary

.

Oefening 19

123test <

Oefening 20

tie

b. Wat vind je prettig aan de plek waar je nu staat in de Roos van Leary?

Je weet wie jij bent als onderwijsassistent of pedagoog

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Kijk terug naar jouw waarden, jouw kwaliteiten en de Roos van Leary en benoem drie positieve punten over jezelf die jij meest belangrijk vindt.

24


Theoriebron Begeleidingsstijlen

.

Theoriebron Begeleidingsstijlen

fb .v

Inleiding

Net als bij de leerstijlen van Kolb (waarin we de doener, dromer, denker en beslisser onderscheiden), kennen we vier begeleidingsstijlen: de coach, de helper, de leraar en de instructeur. Elke begeleider pakt de begeleiding op zijn manier aan. Vaak kun je een voorkeursstijl herkennen.

u' Ac

De coach

tie

Een leraar en een instructeur nemen vaak wat meer afstand van de lerende en zijn meer gericht op de inhoud. De coach en de helper zijn meestal meer gericht op de relatie met de lerende.

Ed

De coach zet tijdens de begeleiding het ervaren en experimenteren centraal. Hij wil graag dat een kind ervaring opdoet. Een coach gaat bijvoorbeeld aan de slag met het oplossen van een probleem, waarbij hij met het kind de diepte induikt. Ze gaan de uitdaging aan en proberen de oplossing uit. Personen met de leerstijl ‘doener’ hebben meestal de voorkeur voor de begeleidingsstijl ‘de coach’.

De helper

er

ij

De helper zal zijn begeleiding op een creatieve en speelse manier vormgeven. Op deze manier leert hij kinderen het bijzondere van een ervaring inzien. De helper doet dit vaak met behulp van reflectie. Hij wil graag een voorbedacht plan hebben en neemt de tijd voor lastige beslissingen. Personen met de leerstijl ‘dromer’ hebben meestal de voorkeur voor de begeleidingsstijl ‘de helper’.

U

itg

ev

De leraar

De leraar zal bij het begeleiden veel aandacht hebben voor het denken en het ordenen van informatie. Een leraar hecht veel belang aan kennis en inzicht krijgen. Ook is de leraar vaak op zoek naar verbanden tussen de theorie en de praktijk. Praktische zaken vindt hij interessant en hij wil graag voorbeelden horen of demonstraties zien. Personen met de leerstijl ‘beslisser’ hebben meestal de voorkeur voor de begeleidingsstijl ‘de leraar’.

De instructeur De instructeur zet in zijn begeleiding de technische en praktische kant centraal. Zij doen dit vaak op een heldere manier, zonder veel gedoe. Ze zijn vaak goed voorbereid. De instructeur geeft de voorkeur aan vragen waarop maar één antwoord bestaat. Hij wil graag met

25


Theoriebron Begeleidingsstijlen

theoretische concepten intellectuele uitdagingen aangaan, waarbij hij zoekt naar verbanden met de kennis die hij al heeft. Personen met de leerstijl ‘denker’ hebben meestal de voorkeur voor de begeleidingsstijl ‘de instructeur’.

fb .v

.

Toepassen begeleidingsstijlen

Het is niet nodig om de begeleidingsstijlen heel strikt toe te passen. Het is aan te raden om aan te sluiten bij de voorkeursstijl van het kind. Het is echter ook belangrijk om kinderen de verschillende leerstijlen en begeleidingsstijlen te laten ervaren. Misschien ontdekt het kind zo een stijl die nog beter bij hem past.

ij

Ed

u' Ac

tie

Het strikt toepassen van leerstijlen en begeleidingsstijlen sluit niet altijd aan bij de interactievaardigheden. Denk aan ‘sensitieve responsiviteit’, waarbij je gevoelig bent voor de signalen die een kind afgeeft en passend reageert op die signalen. Of denk aan ‘respect voor autonomie’, waarbij je kinderen zo veel mogelijk de ruimte geeft om zelf te doen en te ontdekken.

U

itg

ev

er

Leren door te ervaren en experimenteren.

26


Theoriebron Opvoedingsstijlen

.

Theoriebron Opvoedingsstijlen

fb .v

Inleiding

Net als in de begeleiding, zijn er vier verschillende opvoedingsstijlen te onderscheiden: permissief, autoritatief, laissez-faire en autoritair. Elke opvoeder heeft een eigen manier van opvoeden. Vaak kun je een voorkeursstijl herkennen.

Ed

u' Ac

tie

Een opvoedingsstijl die permissief of autoritatief is, kenmerkt zich door warmte en genegenheid. Een autoritaire of autoritatieve opvoedingsstijl zijn daarnaast meer gericht op sturing.

er

ij

Opvoedingsstijlen met hoeveelheid genegenheid en sturing.

Permissief

U

itg

ev

De permissieve (toegeeflijke) opvoedingsstijl gaat uit van lage verwachtingen en eisen. Er is veel aandacht voor de behoeften van het kind. De toegeeflijke ouders en opvoeders zijn betrokken bij de kinderen en gericht op de wensen en behoeftes van de kinderen. Ze geven het kind bijna altijd zijn zin. Er zijn weinig regels en grenzen. Deze opvoeders worden vaak meegaande of soepele ouders genoemd. Het is niet zo dat de ouders geen belangstelling hebben voor het kind. De opvoeders geloven echter in een vrije aanpak. Zo zullen de kinderen bijvoorbeeld weinig worden gestraft.

Autoritatief Bij de autoritatieve (democratische) opvoeding zijn de opvoeders veeleisend en responsief. Ouders en opvoeders die democratisch opvoeden, zijn erg betrokken bij de kinderen en hebben veel aandacht voor de behoeftes en wensen van het kind. Ze houden rekening met

27


Theoriebron Opvoedingsstijlen

gevoelens en bieden hulp bij het oplossen van problemen. Tegelijkertijd stellen de opvoeders duidelijke regels en grenzen voor de kinderen, waarbij ze uitleg geven en waarbij ruimte is voor overleg.

Laissez-faire

fb .v

.

De mate van onafhankelijkheid neemt toe wanneer het kind ouder wordt; bij jonge kinderen zijn er minder hoge verwachtingen dan bij een ouder kind.

Bij een laissez-faire (verwaarlozende) opvoedingsstijl zijn er weinig eisen aan het kind en is er weinig aandacht voor het kind. Ouders en opvoeders met een laissez-faire opvoedingsstijl geven kinderen weinig warmte en steun. Ook stellen zij weinig regels of grenzen.

u' Ac

Autoritair

tie

Gevoelens en gedachten van kinderen worden bij deze opvoedingsstijl vaak genegeerd. De ouders en opvoeders richten zich vooral op de basisbehoeften van eten, drinken en een dak boven het hoofd bieden.

Bij een autoritaire (strenge) opvoeding hebben de opvoeders hoge verwachtingen en strikte regels. Autoritaire ouders en opvoeders zijn niet erg betrokken bij hun kind, maar stellen toch duidelijke grenzen en regels. De regels worden strikt gehandhaafd. Als kinderen de regels overtreden worden zij gestraft, zonder dat er uitleg is over de reden van de straf.

Ed

Vaak hoor je deze opvoeders zeggen ‘Ik ben de baas’ of ‘Omdat ik het zeg’. Ze geven weinig uitleg over de reden van een regel. Ze verwachten gehoorzaamheid.

ij

Welke opvoedingsstijl werkt het beste?

U

itg

ev

er

Er is geen eenduidig antwoord op de vraag welke opvoedingsstijl het beste werkt. Iedere groep kinderen en ieder gezin is anders. Ieder kind heeft een eigen persoonlijkheid en heeft daarmee eigen wensen en behoeftes. Veel ouders en opvoeders kiezen niet bewust voor een opvoedingsstijl. Zij doen wat op dat moment het beste lijkt, afhankelijk van de situatie, hun eigen persoonlijkheid en hoe zij zelf zijn opgevoed.

28

De autoritatieve (democratische) opvoedingsstijl lijkt het meest wenselijk. Het gaat om een hoge betrokkenheid en gevoeligheid, in combinatie met duidelijke grenzen en overleg (redeneren). Op die manier is er sensitieve responsiviteit en wordt de autonomie van het kind gestimuleerd. Ook voor een veilig pedagogisch klimaat blijken kinderen het meeste baat te hebben bij betrokkenheid, ondersteuning, veiligheid en acceptatie.


Theoriebron Theorieën over begeleiding

.

Theoriebron Theorieën over begeleiding

fb .v

Inleiding

tie

Er zijn veel verschillende theorieën over begeleiding. We behandelen er in deze theorie een paar: Maslow, Vygotsky, situationeel begeleiden en Reggio Emilia. Bij de opdrachten ga je zelf op zoek naar nog meer theorieën. Omdat je pas wat aan een theorie hebt wanneer je deze in de praktijk kunt toepassen, ga je dit ook uitproberen.

Maslow

u' Ac

In de piramide van Maslow staan de behoeftes die elk mens heeft. Voor een gezonde persoonlijke ontwikkeling moeten volgens Maslow een aantal fundamentele behoeften zijn vervuld: mensen kunnen pas groeien (zelfontplooiing en zelfactualisatie) als de fundamentele behoeften bevredigd zijn. Een kind zal zichzelf minder goed kunnen ontwikkelen als hij wordt gepest, doordat de behoefte aan veiligheid en waardering niet vervuld worden.

Ed

Volgens Maslow worstelt iedereen met tegenstrijdige behoeften: de behoefte van het behoud van de huidige (veilige) situatie en de behoefte om te groeien en nieuwe ervaringen op te doen. Wil je nieuwe ervaringen opdoen, dan is het nodig om de huidige, veilige situatie te doorbreken.

U

itg

ev

er

ij

Ook kinderen zullen hiermee worstelen. Denk aan een kind dat bang is om van sport te wisselen, omdat hij de huidige sport en zijn teamgenoten kent (veiligheid en zekerheid).

De piramide van Maslow.

Vygotsky Vygotsky gaat in zijn theorie uit van de ‘zone van de naaste ontwikkeling’. Vygotsky is van mening dat elk mens zichzelf wil ontwikkelen. Hij zegt wel dat het uitmaakt of iemand wordt gestimuleerd om zijn mogelijkheden te gebruiken.

29


Theoriebron TheorieĂŤn over begeleiding

Opvoeders kunnen een kind helpen om de kloof te overbruggen tussen wat een kind al zelf kan en wat hij zou kunnen, met wat hulp. Dit laatste heet de ‘zone van de naaste ontwikkeling’ en gaat over de leermogelijkheden van het kind.

fb .v

.

Denk aan een kind dat al kan kruipen, maar nog niet kan lopen. Hij trekt zich al op aan de tafel en door met hem te oefenen met lopen (begeleiden in de zone van de naaste ontwikkeling), kan het kind deze volgende stap leren.

u' Ac

tie

Het gaat om een ontwikkeling die dichtbij is. Leg je de lat te hoog voor een kind, dan kan het kind zich onveilig voelen.

Ed

De zone van de naaste ontwikkeling.

Situationeel begeleiden

er

ij

Situationeel begeleiden gaat ervan uit dat kinderen in een groep verschillende begeleidingsbehoeftes hebben. De begeleidingsbehoefte hangt samen met twee factoren: 1. De leermogelijkheid (kan ik het): in hoeverre kan het kind de taak zelfstandig uitvoeren? 2. Leerbereidheid (wil ik het): in hoeverre is het kind gemotiveerd om de taak op te pakken?

U

itg

ev

Situationeel begeleiden betekent dat je de begeleiding aanpast aan de begeleidingsbehoefte. Bij een lage leermogelijkheid is meestal een directe manier van begeleiding het beste. Je zult een kind dan stap voor stap moeten meenemen in de opdracht (instrueren). Wanneer een kind al heeft aangetoond dat het soortgelijke taken zelfstandig kan uitvoeren, kun je het kind meer zijn gang laten gaan. Wanneer het kind minder motivatie heeft, ga je overtuigen of ondersteunen. Wanneer het kind een hoge motivatie heeft, kun je delegeren door de opdrachten bijvoorbeeld zelf na te laten kijken.

30

Reggio Emilia Bij Reggio Emilia wordt de nadruk gelegd op luisteren in plaats van vertellen. Kinderen mogen zich laten horen en de begeleider zorgt voor situaties waar de kinderen zich kunnen uiten. De begeleiders willen de talenten van kinderen zo veel mogelijk ontwikkelen. Ze gaan ervan uit dat een kind leert door zelf te ontdekken. De leerstijl wordt bepaald door de kinderen zelf en de begeleiding wordt op maat geboden.


Theoriebron Theorieën over begeleiding

fb .v

.

Drie belangrijke uitgangspunten zijn: • de ruimte Deze is licht, verbindt binnen en buiten en moet de kinderen uitdagen tot ontdekken, onderzoeken en experimenteren. • het materiaal Dit moet kinderen inspireren om hun ontdekkingen en ideeën vorm te geven. • kijken en luisteren Leerkrachten en leidsters zijn gericht op de ontwikkeling van de eigen identiteit, zelfstandigheid en creatieve vaardigheid van het kind.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

In de praktijk is het uitgangspunt dat talenten spelenderwijs tevoorschijn komen en ontwikkeld kunnen worden.

31


Theoriebron Handelingsgericht werken

.

Theoriebron Handelingsgericht werken

fb .v

Inleiding

u' Ac

Uitgangspunten HGW

tie

Het doel van handelingsgericht werken (HGW) is om de kwaliteit van het onderwijs en de begeleiding van kinderen te verhogen. Handelingsgericht werken is in te zetten bij alle kinderen, zowel bij talentontwikkelingen als bij kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte. Handelingsgericht werken is nauw verbonden met oplossingsgericht werken en kan doordoor ook breder worden ingezet voor de begeleiding van kinderen. HGW kent zeven uitgangspunten, die nauw met elkaar samenhangen. We benoemen eerst deze zeven uitgangspunten; daarna gaan we dieper in op een paar van deze uitgangspunten.

Dit zijn de zeven uitgangspunten van handelingsgericht werken:

ev

er

ij

Ed

1. De werkwijze is doelgericht: zonder doelen is er geen richting en kan er geen effectieve feedback worden gegeven. 2. Het gaat om afstemming en wisselwerking: kinderen ontwikkelen zich in wisselwerking met de omgeving. Goede docenten gebruiken verschillende aanpakken bij verschillende kinderen. 3. Onderwijsbehoeften van kinderen staan centraal: wat heeft een kind nodig om een doel te bereiken? 4. Mentoren en docenten maken het verschil: goede docenten (en begeleiders) hebben invloed op het succes van kinderen. 5. Positieve aspecten zijn van groot belang: aandacht voor het positieve beschermt kinderen van negatieve beelden. Hoe meer docenten (of begeleiders) zich zorgen maken, hoe meer zij (onbewust) zich richten op de punten die niet goed gaan. 6. Betrokkenen werken constructief samen: een goede communicatie is erg belangrijk voor het verbeteren van leerprestaties van kinderen en hun welzijn. 7. De werkwijze is systematisch en transparant: het is duidelijk hoe de school (het gezinshuis o.i.d.) wil werken.

U

itg

Positieve aspecten zijn van groot belang

32

HGW richt zich op positieve aspecten. We zijn geneigd om ons te richten op de zaken die niet goed gaan. We zoeken naar situaties waarin de problemen worden bevestigd. Tegelijkertijd zien we dan positieve punten over het hoofd. Wanneer een kind bijvoorbeeld ruzie zoekt met andere kinderen zien we steeds situaties waarin dit opnieuw gebeurt. De situaties waarin het beter gaat en mogelijkheden voor verbetering merken we minder gauw op. Het benoemen van positieve aspecten heeft echter veel voordelen. Zo groeit het zelfvertrouwen van een kind en zal hij meer gemotiveerd zijn om een verbeterpunt aan te pakken. Ook verbetert de sfeer vaak wanneer positieve punten worden benoemd. Daarnaast


Theoriebron Handelingsgericht werken

kun je positieve punten goed gebruiken in de aanpak, bijvoorbeeld: een jongen zoekt steeds ruzie zoekt en kan zich thuis goed inhouden. Doordat hij eerst tot 10 telt, kun je dit gebruiken bij de aanpak op school.

fb .v

.

Ondersteuningsbehoefte van kinderen centraal Bij HGW staat de ondersteuningsbehoefte van kinderen centraal. Bij goed onderwijs is er een aanpak op maat: het ene kind dat een onvoldoende haalt, is de andere niet. Bij elke situatie zou je mogen nagaan wat dit kind nodig heeft om zijn doel te behalen. Oftewel: Welke kennis of vaardigheid moet dit kind nog verwerven (het doel)? Welke pedagogische-didactische aanpak heeft hij daarvoor nodig (behoefte)?

u' Ac

tie

• •

Ed

Positieve samenwerking tussen school en ouders.

er

ij

Een voorbeeld: Mira heeft een laag werktempo. Doel: zij heeft haar werk af wanneer de tijd van het vrije werken voorbij is. Behoefte: zij heeft een leerkracht nodig die met haar een planning maakt voor de dag. Na elke periode van vrij werken wil zij samen met de leerkracht bekijken of zij het af heeft en hoe de opdrachten zijn gemaakt. Na ongeveer zes weken bekijken Mira en de leerkracht of de behoefte nog hetzelfde is.

Betrokkenen werken constructief samen

U

itg

ev

Kinderen ontwikkelen zich in contact met de omgeving (thuis, kinderopvang/school en tijdens vrije tijd). Daarom is het belangrijk dat opvoeders het handelen op elkaar afstemmen. Ouderbetrokkenheid is de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding en het onderwijs van hun kinderen. Bij HGW wordt samengewerkt met ouders. Maakt de school of het kinderdagverblijf zich zorgen, dan worden ouders zo snel mogelijk uitgenodigd. Gezamenlijk kunnen ze de situatie analyseren, doelen formuleren en zoeken naar oplossingen.

33


tie

fb .v

.

Theoriebron Handelingsgericht werken

Fokke & Sukke hebben een stevig tienminutengesprek.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Eerder was er een duidelijke verdeling tussen de taken van ouders en andere opvoeders. Nu is er een verschuiving te zien naar partnerschap. Het partnerschap gaat ervan uit dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van ouders en andere opvoeders (school, begeleiders enzovoort). In het onderwijs gaat het bijvoorbeeld over educatief partnerschap. De eindverantwoordelijkheid blijft wel verschillend: ouders zijn eindverantwoordelijk voor de opvoeding en de school voor het onderwijs.

34


Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker

fb .v

.

Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker Inleiding

u' Ac

Waarden

tie

Wie ben jij als onderwijsassistent? Wie ben jij als pedagogisch medewerker? Welke waarden vind je belangrijk, welke eigenschappen zijn kenmerkend voor jou en hoe zie je dat terug in jouw werk? In dit onderdeel gaat het vooral over de positieve kanten van jou, dus bereid je maar voor op veel complimentjes!

Waarden zijn idealen en wensen die jijzelf of een groep erg belangrijk vinden. Soms gedragen kinderen zich op een manier die jou irriteert. Je hebt misschien niet in de gaten dat dit komt, doordat jij een bepaalde waarde erg belangrijk vindt. Zo is een peuter bijvoorbeeld aan het stoeien met de waarheid. Tijdens een verhaal verzint een peuter er zomaar wat bij. Wanneer jij de waarde ‘eerlijkheid’ hoog in het vaandel hebt staan, kan jou dat irriteren.

Ed

Ook met medestudenten kunnen waarden botsen. Bijvoorbeeld in de samenwerking, als één student zegt zijn werk op tijd te zullen inleveren, maar dit niet doet. Dan kan dit extra strijd opleveren wanneer jij de waarde ‘vertrouwen’ erg belangrijk vindt.

ij

Wanneer jij weet welke waarden je belangrijk vindt, snap je jouw eigen reactie vaak beter. Ook snap je soms beter waardoor conflicten ontstaan.

er

Unieke kwaliteiten

U

itg

ev

Iedereen heeft unieke kwaliteiten, of talenten. Je hebt een unieke kwaliteit wanneer je iets heel goed kunt. Een talent is aangeboren of later door hoge interesse ontwikkeld. De ene persoon is bijvoorbeeld erg goed in schilderen en de ander kan zich goed inleven. Meestal zien mensen hun eigen talenten als iets heel normaals, omdat het hen zo gemakkelijk afgaat. Laatst hoor ik iemand zeggen ‘iedereen kan toch een evenement tot in de puntjes organiseren?’ Iedereen heeft een of meerdere unieke kwaliteiten. Vaak herkennen we onze eigen talenten niet, terwijl ze ons zo bijzonder maken. Het is belangrijk om helder te krijgen wat jou zo bijzonder maakt. In plaats van veel energie steken in het verbeteren van jouw zwakke kanten, kun je jezelf nog meer gaan ontplooien in de sterke kanten. Zo kan het bijvoorbeeld echt een speciale kracht worden in je werk.

35


tie

fb .v

.

Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker

u' Ac

Laat je talent zien!

Kernkwaliteiten

Ed

Een handige manier om jouw sterke punten en valkuilen in kaart te brengen, is door een kernkwadrant in te vullen. Je start met een kernkwaliteit. Dat is volgens bedenker Daniel Ofman een specifieke sterk punt die iemand kenmerkt.

ij

Wanneer je zou doorschieten in jouw kwaliteit, ontdek je wat jouw ‘valkuil’ is. Het positief tegenovergestelde van de valkuil is vervolgens jouw uitdaging. Zou je doorschieten in deze uitdaging, kom je uit bij jouw allergie. De allergie is het negatief tegenovergestelde van jouw kwaliteit. Op de afbeelding zie je een voorbeeld. De combinaties van kwaliteiten, valkuilen enzovoort. kunnen per persoon verschillen. Bedenk dus goed wat voor jou geldt.

U

itg

ev

er

Als iemand anders doorschiet in een kwaliteit, kun jij daar geïrriteerd van raken. Is iemand bijvoorbeeld daadkrachtig, dan kan dit doorschieten in drammerigheid. Wanneer jij je daaraan irriteert, is dit een allergie voor jou. Je kunt dan ook een kernkwadrant invullen door te beginnen bij een allergie.

Voorbeeld van een ingevuld kernkwadrant.

36


Theoriebron Jij als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker

Roos van Leary

.

De Roos van Leary is een interactiecirkel, waarbij je verschillende gedragsmogelijkheden ziet en het effect van jouw gedrag op iemand anders. Volgens dhr. Leary heeft ons gedrag consequenties voor het gedrag van de ander.

fb .v

In de roos is onderscheid te zien tussen boven- en ondergedrag. Wanneer iemand bovengedrag vertoont, heeft hij de neiging om zich dominant op te stellen. Iemand die ondergedrag laat zien, is meer geneigd zich afwachtend en volgzaam op te stellen.

tie

In de roos is tevens onderscheid te zien in samen-tegen. De kant van samen is gericht op andere mensen en samenwerken. Personen aan deze kant van de roos zullen zich vaak vriendelijk gedragen. Mensen aan de kant van ‘tegen’ zullen zich eerder zakelijk opstellen en zijn meer gericht op het eigen belang.

ij

Ed

u' Ac

De combinaties tussen de boven/onder en samen/tegen leiden tot vier rollen: aanpassend, leidingnemend, defensief en aanvallend.

U

itg

ev

er

De Roos van Leary.

37


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.