09259 c ontwikkelingspsychologie deel 2 dreumes en peuter

Page 1

.v . du 'A ct ie fb ht E rig

op y

cursus:

C

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


> Inhoud Over deze cursus 3 De dreumes in ontwikkeling 6 De peuter in ontwikkeling 16 Reflectie 26 Theoriebron 1: Dreumes in ontwikkeling 28 Theoriebron 2: Peuter in ontwikkeling 34 Werkmodel: Meervoudige intelligentie 39 Werkmodel: Ontwikkelingsschema 40 Werkmodel: Morele ontwikkeling 41 Beoordeling 42

Edu’Actief b.v. Meppel Postbus 1056 7940 KB Meppel Tel.: 0522-235235 Fax: 0522-235222 E-mail: info@edu-actief.nl Internet: www.edu-actief.nl

op y

rig

Colofon Uitgeverij

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

> > > > > > > > > >

C

Auteurs Tanja Veldhuis en ROC Mondriaan Titel Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter Vormgeving Binnenwerk: DBD design/Ruurd de Boer, omslag: Tekst in Beeld/Hubi de Gast ISBN Copyright

978 90 3720 925 9 © 2012 Uitgeverij Edu’Actief b.v.

Eerste druk/eerste oplage Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.


> Over

deze cursus

Het jonge kind maakt een snelle ontwikkeling door. Na de babyfase wordt in de ontwikkelingspsychologie gesproken over de peuterfase. Hierin kun je onderscheid maken tussen de ontwikkeling van de jonge peuter en die van de grote peuter. Daarom spreken we in dit lespakket over de dreumes en de peuter. Hoe die ontwikkeling verloopt, wat daarbij allemaal komt kijken en hoe je de kinderen daarbij het best kunt begeleiden: daar gaat deze cursus over.

Doelstellingen

.v .

Je hebt kennis van de verschillende ontwikkelingsfasen en -gebieden van een dreumes en peuter. Je kunt de ontwikkeling van een dreumes en peuter herkennen. Je kunt een dreumes en peuter begeleiden in zijn ontwikkeling. Je kunt de ontwikkeling van een dreumes en peuter observeren en stimuleren. Je kunt de verzorging, de begeleiding en het activiteitenaanbod aanpassen op de ontwikkeling van een dreumes en peuter.

Beoordeling

du 'A ct ie fb

• • • • •

Je wordt op verschillende punten beoordeeld. Deze punten kun je achter in dit boek vinden. Belangrijke punten bij de beoordeling zijn: • actieve deelname aan de lessen • nette uitwerking van de opdrachten • afgeronde processtappen voor het maken van de beroepsproducten.

Je toekomstige collega

Nienke Roorda

ht E

Naam: Werkzaam bij:

Kinderdagverblijf Het Boemeltreintje

Werkzaam als:

Pedagogisch medewerkers, huishoudelijk medewerker, locatiehoofd

rig

Medewerkers:

Pedagogisch medewerker peutergroep

Kinderen begeleiden en verzorgen en vooral veel activiteiten ondernemen. Maar ook zorgen voor rust en regelmaat.

Over de werkomgeving:

We hebben een heerlijke buitenspeelruimte, waar de kinderen zich helemaal kunnen uitleven. Ideaal voor hun ontwikkeling. Ik ga dan ook elke dag met hen naar buiten, of het regent of niet.

C

op y

Soort werkzaamheden:

Wat is er leuk aan je werk:

Peuters zijn zo spontaan en kunnen erg grappige dingen zeggen. En ze zijn heel leergierig.

Grootste blunder:

Ik heb eens een heel verhaal afgestoken tegen een moeder over wat haar kind die dag allemaal had gedaan. Was ik even vergeten dat deze moeder doof was. Ze had dus mijn hele verhaal niet gehoord.

Waar werk je aan:

Ik ben bezig me te verdiepen in taalstimuleringsprogramma’s, omdat er op mijn groep veel kinderen zijn met een (mogelijke) taalachterstand.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

3


Beroepsproduct: Ontwikkelingsschema dreumes en peuter Dit beroepsproduct inleveren voor: In deze cursus leer je hoe de ontwikkeling van dreumesen en peuters verloopt op verschillende gebieden en wat deze gebieden inhouden. Om het voor jezelf overzichtelijk te houden, maak je een ontwikkelingsschema voor dreumesen en peuters. Hierin vermeld je wat een kind per ontwikkeling allemaal leert op de leeftijden van 2 jaar, 2,5 jaar, 3 jaar en 3,5 jaar.

du 'A ct ie fb

.v .

Per ontwikkelingsgebied (cognitief, lichamelijk, sociaal, emotioneel, seksueel) beschrijf je: • kenmerken per ontwikkelingsfase • veelvoorkomende vragen van ouders met antwoorden • tips ter stimulering van het ontwikkelingsgebied • activiteiten voor het stimuleren van het ontwikkelingsgebied.

Werkmodel: Ontwikkelingsschema

rig

ht E

Processtappen • Maak een planning en een taakverdeling. • Gebruik het werkmodel ‘Ontwikkelingsschema’ om het ontwikkelingsschema voor dreumesen en peuters in te vullen. Vul eerst de kenmerken per ontwikkelingsgebied in voor alle leeftijden die hierboven genoemd staan. • Kies vervolgens een van de leeftijden uit als doelgroep waarvoor je de rest van het schema gaat invullen. • Overleg met je medestudent over welk soort vragen bij ouders zouden kunnen leven bij elk ontwikkelingsgebied rondom een kind van de door jullie gekozen leeftijd. Vermeld bij elk ontwikkelingsgebied een potentiële vraag van ouders. Formuleer vervolgens wat jullie antwoord zou zijn. • Elk ontwikkelingsgebied is afzonderlijk te stimuleren. Geef bij elk ontwikkelingsgebied een tip om deze te stimuleren bij kinderen van de door jullie gekozen leeftijd. • Bedenk bij elk ontwikkelingsgebied een activiteit voor een kind van de door jullie gekozen leeftijd die dit ontwikkelingsgebied stimuleert.

op y

Laat elke processtap goedkeuren door je docent voordat je begint aan de volgende processtap.

C

Eisen aan het beroepsproduct • Het schema is volledig ingevuld. • De vragen, antwoorden, tips en activiteiten sluiten nauw aan bij de leeftijdscategorie waarvoor jullie gekozen hebben.

4

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter

Werkmodel: Cursusplanning op www.factor-e.nl


Voorbeeld werkmodel: ontwikkelingsschema dreumesen en peuters Lichamelijk

Cognitief

Sociaal

Emotioneel

Seksueel

2 jaar 2,5 jaar 3 jaar 3,5 jaar Gekozen leeftijd:

.v .

Veelvoorkomen de vragen van ouders

du 'A ct ie fb

Antwoord op de vragen van ouders Tips ter stimulering ontwikkelingsgebied

Taal

Taal

Taal

Neem deze cursus door en onderstreep de woorden die je niet kent. Noteer deze woorden in de woordenlijst en zet de betekenis erbij. Nieuwe onbekende woorden die je tegenkomt tijdens de cursus, voeg je toe aan de woordenlijst. Na afloop van de cursus neem je dit overzicht op in je taalportfolio. Werkmodel: Woordenlijst op www.factor-e.nl

C

op y

Taal

rig

• • •

ht E

Activiteiten ter stimulering ontwikkelingsgebied

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

5


> De

dreumes in ontwikkeling

Doelstellingen • • • • •

Je kunt de ontwikkelingstaken van een dreumes benoemen. Je kunt uitleggen wat exploratiedrang betekent. Je kunt aangeven wat verlatingsangst is. Je kunt benoemen wat autonomieontwikkeling inhoudt. Je kunt aanbevelingen doen voor de begeleiding van de ontwikkeling van een dreumes.

Hieronder zie je verschillende foto’s. Rechts zie je enkele kenmerken van de lichamelijke ontwikkeling. Trek lijntjes tussen het plaatje en de kreet die bij dat plaatje hoort.

Theoriebron 1: Dreumes in ontwikkeling

Fijne motoriek

Staan

Stapelen

C

op y

rig

Lopen

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

Opdracht 1: Lichamelijke ontwikkeling

De dreumes is erg gericht op ontdekken. Hij beschikt inmiddels over de motorische vaardigheid om zich goed voort te bewegen en daar te komen waar hij graag wil zijn. Voor zijn ontdekkingstocht heeft een dreumes grenzen nodig. •

Geef twee manieren aan waarop je een dreumes grenzen kunt aanbieden: 1. _____________________________________________________________________________________________________________________________ 2. ____________________________________________________________________________________________________________________________

6

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Waarvoor zijn de grenzen nodig? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Wat zou er gebeuren wanneer er geen grenzen zijn voor een dreumes? Geef een duidelijk voorbeeld. ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

Opdracht 2: Verzorging Het lichaam van een dreumes is constant in de groei en ontwikkelt zich voortdurend. Daarmee moet je rekening houden bij de verzorging.

Maak een mindmap voor de verzorging van een dreumes met betrekking tot de lichamelijke ontwikkeling. Maak gebruik van de termen uit de theorie en vul deze aan op basis van eigen inzicht en kennis.

Dreumes

Luier verschonen

C

op y

rig

ht E

Billen afvegen

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

7


Opdracht 3: De speelruimte Dreumesen ontwikkelen zich razendsnel en gaan op onderzoek uit. Ze willen van alles ontdekken en proberen. Hoe houd je daarmee rekening als pedagogisch medewerker? Stel dat je een speelruimte mag inrichten, wat zou daarin allemaal komen te staan? En wat juist niet? •

Noem minstens 5 objecten die jij in de speelruimte zou plaatsen die de motorische ontwikkeling van een dreumes kunnen bevorderen. Noem minstens 3 objecten die je er absoluut niet in zou zetten en verklaar waarom niet. Wat in de speelruimte geplaatst gaat worden:

.v .

1. ____________________________________________________________________________________________________________________________

2. ____________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

3. ____________________________________________________________________________________________________________________________

4. ____________________________________________________________________________________________________________________________

5. ____________________________________________________________________________________________________________________________ Wat niet in de speelruimte komt:

1. ____________________________________________________________________________________________________________________________

2. ____________________________________________________________________________________________________________________________

3. ____________________________________________________________________________________________________________________________

•

ht E

Opdracht 4: Cognitieve ontwikkeling

Onderstreep alle woorden die betrekking hebben op de cognitieve ontwikkeling.

C

op y

rig

Casus Murat is een pittige dreumes van 20 maanden. Hij was snel met kruipen en lopen. De leidsters van kinderdagverblijf Het Boekenhoekje moeten hem dan ook goed in de gaten houden. Murat is erg nieuwsgierig en gaat graag op onderzoek uit. Daarbij is hij erg snel. Hij kruipt in hoekjes, zit aan knopjes en probeert van alles open te maken. Vindt hij iets wat kan draaien, dan zal hij het laten draaien. Hij kan inmiddels best al een poosje met zijn spel bezig zijn. Ook probeert hij met allerlei voorwerpen te gooien. Hij is dan nieuwsgierig of die voorwerpen net zo mooi rollen als zijn lievelingsbal. Dat dat niet mag en niet handig is, snapt Murat nog niet. Hij vraagt bij die voorwerpen dan 'Olluh?', waarbij hij eigenlijk vraagt of het ook kan rollen. Wanneer de pedagogisch medewerkers in korte zinnen uitleggen dat het voorwerp niet kan rollen en dat Murat er dus niet mee mag gooien, lijkt hij die uitleg te snappen en legt hij het voorwerp meestal weer neer.

Opdracht 5: Houding en gedrag De taalontwikkeling is al op gang gekomen zodra het kind de dreumesleeftijd bereikt. Maar er is nog een lange weg te gaan om een kind goed taalvaardig te laten worden. Het kind kan daarbij best wat stimulans gebruiken. Wat zou jij doen?

8

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Situatie 1 Jurre (van bijna 2 jaar) zegt enkel nog 'mama' en 'bal'. Thuis zijn de ouders de hele dag bezig om de aandacht van Jurre bij een nieuw woordje te houden, maar hij lijkt niet geïnteresseerd om dat woord na te spreken. Hoe krijg jij Jurre zover dat hij ook 'papa' gaat zeggen en bijvoorbeeld 'dag'? Met andere woorden: hoe stimuleer jij de taalontwikkeling van Jurre? Jij doet: schrijflijn ____________________________________________________________________________________________________________ Jij zegt: schrijflijn ____________________________________________________________________________________________________________ Jouw houding: schrijflijn _________________________________________________________________________________________________ Welke activiteit(en) kies je voor Jurre? schrijflijn ________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

.v .

Situatie 2 In jouw groep zitten enkele kinderen die mogelijk achterlopen in hun taalontwikkeling. Dit heeft verschillende oorzaken. Jullie werken nog niet met een taalstimuleringsprogramma, maar jullie leidinggevende verwacht wel dat jullie deze kinderen stimuleren op taalgebied. Hoe pak jij dat aan?

Jij doet: schrijflijn ____________________________________________________________________________________________________________ Jij zegt: schrijflijn ____________________________________________________________________________________________________________ Jouw houding: schrijflijn _________________________________________________________________________________________________

Welke activiteit(en) bied je aan? schrijflijn ________________________________________________________________________

Opdracht 6: Chronologische volgorde

Nummer de volgende zinnen. Geef daarmee de volgorde aan waarin dit gebeurt bij de lichamelijke ontwikkeling van dreumesen.

ht E

op y

rig

_____ De dreumes begint te krassen met potloden en stiften. _____ De dreumes gaat graag op onderzoek uit. Jij moet in de gaten houden dat hij geen gevaarlijke dingen doet. _____ De dreumes zet voorzichtig zijn eerste stapjes. _____ De dreumes kruipt door de groepsruimte.

Opdracht 7: Exploratiedrang Leg uit wat exploratiedrang betekent.

C

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Welke voorwaarden zijn nodig om tot exploratiedrang te komen? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

9


Opdracht 8: Emotionele ontwikkeling dreumes •

Geef aan of de onderstaande beweringen waar zijn of niet waar. 1. De dreumes blijft vrijwel voortdurend bij zijn ouders. 2. Bij de dreumes speelt verlatingsangst nog een grote rol. 3. De dreumes voelt zich volledig afhankelijk van zijn ouders. 4. De dreumes heeft een sterke eigen wil.

WAAR/NIET WAAR WAAR/NIET WAAR WAAR/NIET WAAR WAAR/NIET WAAR

Opdracht 9: Verlatingsangst

Wat is de overeenkomst tussen deze twee soorten angst?

du 'A ct ie fb

.v .

Baby’s kunnen last hebben van scheidingsangst en dreumesen juist van verlatingsangst.

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ •

En wat is het verschil?

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ •

Hoe kun je hiermee het best omgaan op het kinderdagverblijf?

________________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 10: Autonomie

Wat is autonomie?

op y

rig

Een dreumes kan al autonomie ontwikkelen.

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ Hoe is dit zichtbaar of hoe uit een dreumes dit in zijn gedrag?

C

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Wat zijn belangrijke voorwaarden om deze autonomie te kunnen ontwikkelen? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Wat is de rol van de pedagogisch medewerker hierin? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

10

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Opdracht 11: Seksuele ontwikkeling •

In welke fase bevindt een dreumes zich op het gebied van seksuele ontwikkeling? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Wat kenmerkt deze fase? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ Wat moet je als pedagogisch medewerker juist wel en juist niet doen om het kind te begeleiden in deze ontwikkeling?

.v .

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 12: Tekenen of krassen?

C

op y

rig

ht E

Hieronder zie je een afbeelding van een tekening.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

11


Beantwoord de volgende vragen. –

Waaraan herken je het krassen? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

En waaraan herken je het butsen? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ Welk ander materiaal dan een potlood of waskrijtje zou je het kind kunnen geven om lekker mee te ‘tekenen’?

.v .

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ •

Neem een groot vel en plak dat met schilderstape aan de hoeken op de tafel vast. Neem in beide handen een dikke potlood of waskrijt, met kleuren die dicht bij elkaar liggen. Zet de beide potloden (of krijtjes) op het papier en doe je ogen dicht. Ga dan lekker krassen, butsen of waar je maar zin in hebt. Leef je lekker uit. Laat je niet afleiden door je omgeving en houd je ogen dicht. –

Hoe was het om zo te tekenen?

________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ Heb je ervaren dat het anders is om te tekenen met je ogen dicht in plaats van met je ogen open? Wát heb je dan ervaren?

________________________________________________________________________________________________________________________

rig

________________________________________________________________________________________________________________________

op y

________________________________________________________________________________________________________________________ Het doel was niet om een mooie tekening te maken, maar om te beleven hoe het voelt om zo ‘energetisch’ te tekenen. Beschrijf hieronder hoe het voor jou was om zo te tekenen.

C

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Kun je nu een link leggen met hoe dreumesen zich voelen wanneer zij op deze manier tekenen (al hebben zij veelal gewoon de ogen open)? Probeer die link maar eens te leggen: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

12

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Opdracht 13: Naast elkaar Dreumesen spelen nog niet met elkaar, maar naast elkaar. Dat wordt parallelspel genoemd. •

Kies voor deze opdracht een medestudent uit. Ga naast elkaar op de grond zitten met een speeltje. Speel met je speeltje en richt je puur op je eigen plek en eigen speeltje. Houd dit zo’n 5 minuten vol. Bespreek jullie spel na aan de hand van de volgende punten: –

In hoeverre heb je ervaren dat de ander naast je aan het spelen was? ________________________________________________________________________________________________________________________

In hoeverre kon je je op je eigen spel concentreren?

du 'A ct ie fb

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ •

Ga naar www.youtube.com en zoek het filmpje ‘Bas & Wim tweelinggesprek’. Bekijk het filmpje op internet en beantwoord dan de volgende vragen. –

Bas en Wim spelen hetzelfde spel. Kun je hier spreken van samenspel?

________________________________________________________________________________________________________________________ –

Waarom wel/niet?

Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Zou je het spel van Bas en Wim typeren als parallelspel?

Waarom wel/niet?

op y

rig

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________

C

________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 14: Morele ontwikkeling

Casus Joran van 20 maanden weet heel goed dat hij niet aan de keukenkastjes mag komen en niet de pakken eruit mag halen. Dat doet hij dan ook niet wanneer zijn vader of moeder in de buurt is. Maar wanneer zijn ouders even weg zijn (bijvoorbeeld op de wc), maakt Joran de keukenkastjes wel open en haalt hij de pakken er wel uit. •

Werkmodel: Morele ontwikkeling

In welke fase van morele ontwikkeling bevindt Joran zich? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

13


Hoe kenmerkt deze fase zich? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Welke begeleiding heeft Jurre in deze fase nodig op het gebied van morele ontwikkeling? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Hoe zou jij Jurre begeleiden? Wat zou je doen en zeggen? ________________________________________________________________________________________________________________________________

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 15: Begeleiden, verzorgen en activiteiten

C

op y

rig

ht E

Casus Bente is bijna 24 maanden. Ze is erg ondernemend en gaat graag op onderzoek uit. Bente heeft een sterke wil en kent het woordje ‘nee’ inmiddels erg goed. Bij bijna alles wat aan haar gevraagd wordt, zegt ze 'Nee!'. Wanneer ze iets niet mag doen wat ze graag wil, kan ze erg driftig worden. Ze begint dan te stampen en te gillen. Soms gooit ze zichzelf op de grond en slaat en schopt dan in het wilde weg. Daarnaast kan ze ook erg sociaal zijn. Ze herkent de vaste pedagogisch medewerkers van haar groep goed. En zelfs de invallers kunnen op een hartelijke groet van Bente rekenen ’s morgens vroeg. Ze knuffelt graag met de pedagogisch medewerkers. Ze heeft een tijdje last gehad van afscheid nemen van haar moeder. Bente wist toen nog niet dat haar moeder ook weer terug zou komen, maar inmiddels gaat dat veel beter. Zindelijk worden is iets wat Bente enorm interesseert op dit moment. Ze gaat met de grote kinderen mee naar de badkamer als ze gaan plassen en gaat dan ook op het potje zitten. Een paar kinderen van ongeveer 3 jaar hebben hiervoor een stickerkaart, waarbij ze elke keer dat ze op het toilet plassen een sticker kunnen verdienen. Bente wil dat ook graag. Maar Bente vindt dat allemaal zo interessant dat ze niet alleen een sticker wil, maar ook de ontlasting graag wil aanraken. En de urine in de wc-pot ook. Ze wordt erg boos wanneer de pedagogisch medewerkers haar vertellen dat dat niet mag. Ze begrijpt hun woorden wel, maar haar drang om het aan te raken is groter. Dit levert vaak een strijd op. De leidsters willen Bente wel een stickerkaart geven voor de zindelijkheidstraining, maar Bente is hierin erg bewerkelijk, wat ze weer lastig vinden. •

Beantwoord naar aanleiding van de casus de volgende vragen. –

Wat is je eerste indruk van Bente? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Hoe zou jij omgaan met de zindelijkheidstraining van Bente? Wat zou je doen en zeggen? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

14

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Wat vind jij van het stickersysteem voor zindelijkheid? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Zou zo'n stickersysteem volgens jou ingevoerd moeten worden voor alle kinderen? Ja/nee. Waarom wel/niet? ________________________________________________________________________________________________________________________

Indien je ja hebt geantwoord, vanaf welke leeftijd zou je dit systeem dan gebruiken?

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________ Indien je nee hebt geantwoord, wat zou volgens jou een goed systeem zijn?

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Hoe zou je Bente verzorgen op dit gebied?

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ Welke activiteiten kun je voor Bente bedenken rondom het thema 'zindelijkheid en poep en plas'?

________________________________________________________________________________________________________________________

rig

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

op y

________________________________________________________________________________________________________________________

In hoeverre zou je andere kinderen hierbij betrekken? Waarom?

C

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

15


> De

peuter in ontwikkeling

Doelstellingen • • • • • •

op y

rig

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

Je kunt de ontwikkelingstaken van een peuter benoemen. Je kunt omschrijven hoe je het best met een peuter kunt omgaan in verschillende situaties. Je kunt benoemen wat het denken van een peuter inhoudt. Je kunt onderscheid maken tussen magisch denken en animistisch denken. Je kunt de peuterangsten verklaren. Je kunt aangeven waartoe de koppigheidsfase dient.

Opdracht 16: De motoriek Peuters lijken hun eetlust soms wat te zijn verloren en eten dan vaak ook veel minder. Hoe komt dat?

C

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ •

Welke motorische activiteiten doen peuters graag? Noem er minstens 5. ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

16

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter

Theoriebron 2: Peuter in ontwikkeling


Wat houdt zindelijkheid in? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

De motoriek van de peuter heeft zich alweer veel verder ontwikkeld dan die van een dreumes. Waarmee moet je als pedagogisch medewerker rekening houden op het gebied van veiligheid, begeleiding en motorische ontwikkeling bij een peuter? Veiligheid: _______________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ Begeleiding: _____________________________________________________________________________________________________________

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________________ Motorische ontwikkeling: _________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 17: Woorden en zinnen

Geef bij de volgende stellingen aan of deze waar of niet waar zijn. –

WAAR/NIET WAAR

Een peuter gebruikt voornaamwoorden en lidwoorden die zijn zinnen completer maken.

WAAR/NIET WAAR

Een peuter heeft al aardig wat tijdsbesef en gebruikt termen als ‘morgen’, ‘vandaag’ en ‘gisteren’.

WAAR/NIET WAAR

Een peuter kan veel waaromvragen stellen en hierin blijven hangen. Het is dan ook goed om hierover duidelijk te zijn en deze vragen af te kappen.

WAAR/NIET WAAR

rig

Een peuter is erg leergierig, dus is het verstandig om juist nu de peuter zijn naam te leren schrijven.

ht E

op y

Opdracht 18: Het denken van een peuter

C

In de cognitieve ontwikkeling van de peuter staat het denken centraal. De peuter denkt namelijk nog vrij concreet. •

Leg uit wat onder de volgende begrippen wordt verstaan. Geef een eigen voorbeeld, dus niet het voorbeeld uit de theorie. Magisch denken = ____________________________________________________________________________________________________

Animistisch denken = _______________________________________________________________________________________________ Voorbeeld: Magisch denken Animistisch denken

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

17


Stel, je bent aan het werk terwijl de situatie uit jouw voorbeeld bij magisch denken zich voordoet. Hoe ga jij daarmee om? Welke houding neem je aan? Wat doe je en wat zeg je tegen het kind? Reactie: ___________________________________________________________________________________________________________________ Houding: _________________________________________________________________________________________________________________ Gedrag: ___________________________________________________________________________________________________________________ Wat zeg je: ______________________________________________________________________________________________________________

Met welk doel reageer je op deze manier? Wat denk je hiermee te bereiken bij het kind? ________________________________________________________________________________________________________________________________

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ En hoe zou je reageren bij het voorbeeld van animistisch denken?

du 'A ct ie fb

Reactie: ___________________________________________________________________________________________________________________

Houding: _________________________________________________________________________________________________________________

Gedrag: ___________________________________________________________________________________________________________________ Wat zeg je: ______________________________________________________________________________________________________________ •

Met welk doel reageer je op deze manier? Wat denk je hiermee te bereiken bij het kind? ________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 19: Egocentrisme of egoïstisch? Schrijf hieronder op wat wordt bedoeld met 'het egocentrisch zijn van een peuter'?

rig

________________________________________________________________________________________________________________________________

Noem een duidelijk (eigen) voorbeeld van egocentrisme bij een peuter. Indien je geen voorbeeld hebt, probeer je dan een situatie in te denken.

C

op y

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Hoe zou je omgaan met het egocentrisme zoals je dat bij je voorbeeld hebt omschreven? Wat zou je wel en niet doen en zeggen? Welke houding neem je aan? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

18

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Opdracht 20: Koppigheid Casus Pedagogisch medewerker Timeya heeft een knutselactiviteit gedaan met de peuters. Nu is het tijd om op te ruimen. Daarbij geeft ze ieder kind een eigen taak. Jasmijn (2,5 jaar) moet de snippers in de prullenbak doen. Jasmijn is het daarmee niet eens en draait zich resoluut om met de armen over elkaar gevouwen. Timeya legt uit dat alle kinderen moeten helpen, dus Jasmijn ook. Maar Jasmijn blijft volhouden dat ze niet gaat opruimen. Dan loopt ze weg van de tafel. •

Hoe noem je het gedrag van Jasmijn uit de casus?

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________________ Verklaar dit gedrag.

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ •

Hoe zou Timeya hierop moeten reageren volgens jou? Waarom? Probeer een link te leggen met de theorie.

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 21: Stellingen over opvoeden

rig

De omgang met peuters gaat niet altijd vanzelf. Peuters ontwikkelen een sterke eigen wil, die nog wel eens wil botsen. Hieronder staan twee stellingen over hoe je kunt omgaan met peuters. Beargumenteer bij beide stellingen duidelijk je mening. Je moet een peuter die dwars is, laten weten wie de baas is. Daarom dwing je de peuter naar jou te luisteren en jou te gehoorzamen.

op y

________________________________________________________________________________________________________________________

C

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Het ongewenste gedrag van een kind moet je consequent blijven afkeuren en bestraffen, zodat een kind weet waar het aan toe is. ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Tip Houd bij de beoordeling rekening met een positieve benadering die aanzet tot motivatie.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

19


Opdracht 22: Angsten Casus Joachim is bang dat zijn moeder niet meer terugkomt van haar werk. Jeremia is bang voor haar eigen schaduw. Jelle weet zeker dat er een monster in de wc zit en durft daar dus niet te plassen. •

Waar komt de angst van een peuter vandaan? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ Hoe zou je omgaan met de angst van Jelle uit het bovenstaande voorbeeld? Wat zou je doen en wat zou je tegen Jelle zeggen?

.v .

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ •

Hoe kun je het kind het best door zijn angst heen helpen?

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ •

Welke activiteiten zou je kunnen bedenken rondom het thema 'angsten'?

________________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

rig

Opdracht 23: Peuterangsten

Hoe kan papa het best met Flip omgaan? Welk advies geef je hem?

C

op y

Casus Midden in de nacht roept de 3-jarige Flip heel hard om zijn papa. Als zijn vader in zijn kamer is, is Flip doodsbang voor een leeuw in de kast. Tranen lopen over zijn wangen en hij weigert te slapen. Papa is moe en een beetje geërgerd.

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Casus Op kinderdagverblijf De Rommelpot hebben ze een grote hal waar kinderen lekker kunnen rennen en met grote kussens kunnen spelen en stoeien. Buiten waait het hard, maar binnen is het erg warm. Daarom staan de twee kleine raampjes meestal open in de gang. Lieke durft niet in de gang te spelen, omdat ze daar spoken en monsters hoort.

20

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


.v . du 'A ct ie fb

Hoe zou jij handelen? Geef aan waarvoor Lieke volgens jou bang is, hoe je op Lieke zou reageren (wat zeg je, wat doe je?) en hoe je vervolgens verder handelt. Gaat Lieke wel of niet in de gang spelen?

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 24: Pop

op y

rig

Casus Francis van 3,5 jaar sleept haar ‘langoor’ overal mee naartoe. Deze knuffel heeft ze al sinds haar geboorte en ze kan er echt niet zonder. Langoor gaat niet alleen met haar mee naar bed, maar ze beleeft ook hele avonturen met hem. Hele gesprekken voeren deze twee ‘vrienden’. Langoor is de steun en toeverlaat van Francis. Peuters hebben vaak een lievelingspop of -knuffel. Welke verschillende functies kan een pop of knuffel hebben voor een peuter?

C

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Welke van deze functies zal Langoor volgens jou hebben voor Francis? Motiveer je antwoord. ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

21


Hoe zou je als pedagogisch medewerker een pop of knuffel kunnen inzetten in het werken met peuters? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

In welke situaties zou jij een (hand)pop of knuffel hanteren in het werk? Welk resultaat verwacht je daarvan? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

Een pop of knuffel hoeft niet bijzonder mooi te zijn om geliefd te raken bij kinderen. Een zelfgemaakte pop kan soms zelfs aantrekkelijker zijn dan een dure uit de winkel. Ga op zoek naar een (zelfgemaakte) handpop. Neem deze mee en speel vervolgens een situatie uit, gekozen uit je antwoorden hierboven. Beantwoord dan de volgende vragen. –

Hoe voelde het om een pop tegen een ‘kind’ te laten praten? Hoe vond je het om te doen?

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Hoe reageerde ‘het kind’ op de pop? Had je dat verwacht?

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ Hoe verliep de interactie tussen de pop en ‘het kind’?

rig

________________________________________________________________________________________________________________________

op y

________________________________________________________________________________________________________________________ Wat had je achteraf gezien nog meer kunnen doen met de pop in deze interactie? ________________________________________________________________________________________________________________________

C

________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 25: Initiatieven •

Een belangrijke ontwikkelingstaak van een peuter is initiatieven ontplooien. Reageer op de volgende stellingen. –

Als je peuters al initiatieven laat ondernemen, worden het later bazige mensen. ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

22

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Een peuter hoort niet te veel initiatief te nemen. Hij kan beter naar zijn ouders luisteren en doen wat zij zeggen. ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Een peuter die kan experimenteren en de ruimte krijgt om te ontdekken, zal later een vindingrijk persoon worden. ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

Opdracht 26: Jouw peuter

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________

Geef hieronder een fictieve beschrijving van een kind van 3 jaar en 4 maanden, een peuter dus. Beschrijf het kind op basis van in elk geval de volgende kenmerken:

Naam, geslacht, leeftijd, woonplaats, vriendjes, wat kan het goed, heeft het ouders, wat vindt het daarvan, heeft het broertjes of zusjes, in wat voor huis woont het kind, favoriete spel, mooiste tekening, wat het buiten graag speelt, waar het goed in kan klimmen, lievelingskleur, wat het het liefst kijkt op tv.

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Tip Je mag er een verhaaltje of casus van maken om het niet een opsomming te laten worden. Gebruik hiervoor een A4'tje.

rig

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

op y

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

C

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ • • •

Maak een plak- en knutselwerkje zoals het kind uit jouw beschrijving dat zou maken. Wissel dan je persoonsbeschrijving (inclusief plakwerk) uit met een medestudent. Beantwoord daarna de volgende vragen over de persoonsbeschrijving van je medestudent. –

Wat valt je op? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

23


In welke fase zit het kind? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Loopt het voor of achter op een van de 5 ontwikkelingsgebieden? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Welke activiteiten zou je met dit kind ondernemen en waarom? ________________________________________________________________________________________________________________________

Hoe zou je het kind begeleiden en waarom?

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ •

Wissel daarna jullie antwoorden met elkaar uit.

Opdracht 27: Tekening of krassen?

C

op y

rig

ht E

Hieronder zie je een afbeelding van een tekening.

Leg uit wat je ziet in de tekening. ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

24

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Wat betekent het dat een kind zo’n tekening maakt? Wat zegt dat over zijn lichaamsbeleving? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ Neem zelf ook een kindertekening mee van een kind van circa 2 à 3 jaar. Bekijk vervolgens in viertallen elkaars meegebrachte tekening. Bespreek de tekeningen aan de hand van de volgende punten: – Waarin lijken de tekeningen op elkaar? – Wat zegt dat over de tekenontwikkeling van kinderen van deze leeftijd? – In hoeverre maken de kinderen bij het tekenen gebruik van het hele papier? – Waarom doen ze dat wel of niet volgens jullie?

du 'A ct ie fb

Opdracht 28: Associatief spel

.v .

Casus Rick en Marloes, beiden 3 jaar, spelen in dezelfde hoek, terwijl de kleinere kinderen op bed liggen. Rick speelt met de Duploblokken, Marloes met de poppen en knuffels. Hoewel ze de enige twee kinderen zijn die op dat moment spelen (de rest ligt immers op bed), zoeken ze geen toenadering tot elkaar. Pedagogisch medewerker Anita is benieuwd of ze de beide kinderen samen kan laten spelen zonder hen al te veel te pushen. Geef twee opties voor Anita om associatief spel tussen Rick en Marloes te bevorderen. Geef daarbij aan welke voorwaarden Anita moet scheppen, welke houding ze moet aannemen, wat haar rol moet zijn (treedt ze op de voorgrond, doet ze mee of niet, enzovoort), wat ze moet doen en wat ze zou kunnen zeggen.

ht E

Optie 1: ___________________________________________________________________________________________________________________

rig

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

op y

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

C

Optie 2: ___________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

25


> Reflectie Cursusevaluatie Noem het belangrijkste dat je hebt geleerd.

.v .

Noem wat je het best is bevallen aan deze cursus.

Geef tips voor verbetering van de cursus.

Geef hier je overige opmerkingen.

rig

Voor de inhoud van deze cursus geef ik een (1-10).

ht E

Thermometer

du 'A ct ie fb

Voor welke onderdelen had je te weinig tijd?

op y

Voor de begeleiding van deze cursus geef ik een (1-10).

C

Voor de organisatie (zoals de aanwezige middelen, tijdsduur en lesruimte) van deze cursus geef ik een (1-10). Voor het kunnen ontwikkelen van mijn competenties bij de kerntaak en/of het werkproces waarbij deze cursus aansluit, geef ik een (1-10).

26

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Reflectie: beroepsproduct Wat was de opdracht?

Wat moest jij doen?

.v .

Noem activiteiten die je hebt gedaan.

du 'A ct ie fb

Wat was het resultaat van je activiteiten? Waarover was je tevreden?

C

op y

rig

Hoe wil je het de volgende keer anders aanpakken?

ht E

Waarover was je minder tevreden?

Š Uitgeverij Edu’Actief b.v.

27


> Theoriebron

1: Dreumes in ontwikkeling

Lichamelijk/motorisch ontwikkelingsgebied Groei Groeit een baby in zijn eerste levensjaar ongeveer 25 centimeter, een dreumes (18 maanden-2 jaar) groeit gemiddeld nog maar 12 centimeter. De groei verloopt vanaf nu dus iets minder hard.

C

op y

rig

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

Motoriek Hoewel sommige baby's al voor hun eerste verjaardag kunnen lopen, kan de gemiddelde dreumes van 1 jaar staan en soms zijn eerste stapjes zetten. De meeste dreumesen worden in het tweede jaar pas echt mobiel. Deze ontwikkeling begint vaak met een paar stijve stapjes. Later gaat dit soepeler en zullen de spieren vanzelf sterker worden. In de fijne motoriek verandert ook veel. De dreumes zal torentjes gaan bouwen en zal beginnen te krassen met potloden en stiften.

De dreumes is nieuwsgierig aangelegd en wil weten wat hij ziet. Dat is goed, want juist deze nieuwsgierigheid zorgt ervoor dat de dreumes zich ontwikkelt en elke dag nieuwe dingen leert. Het is van belang de dreumes hierin niet te remmen, maar om wel alert te blijven. Want je mag de dreumes geen ogenblik uit het oog verliezen. Zelfs als je denkt dat je gevaarlijke spullen goed opgeborgen hebt, weet de dreumes deze te vinden. Daarom is het belangrijk dat de gevaarlijke spullen (schoonmaakmiddelen bijvoorbeeld) achter slot en grendel opgeborgen worden en dat kleine spullen hoog worden opgeborgen, zodat je zeker weet dat een dreumes er niet bij kan. Voor ouders is het wel belangrijk om hierin niet te ver te gaan. Sommige dingen kunnen best blijven staan, want de dreumes zal ook moeten leren dat hij niet overal aan mag komen. Daarbij is het van belang dat de volwassene grenzen stelt. Grenzen kunnen visueel

28

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


duidelijk zijn, bijvoorbeeld door een afgebakende ruimte of een kleed waarop het kind mag spelen. Maar grenzen kunnen ook regels zijn: ‘nee’ en ‘bah’ zijn voorbeelden van deze grenzen die regelmatig en consequent herhaald moet worden. De meeste dreumesen zullen dan die grenzen leren accepteren. Net als bij baby's heb je ook grote verschillen bij dreumesen. Sommige dreumesen kunnen rustig spelen, terwijl andere dreumesen zichzelf steeds zullen bezeren. Ouders zijn vaak geneigd om hun kind tegen vallen te beschermen, maar het kan geen kwaad om de dreumes te laten ervaren dat vallen pijn kan doen. Ook is het belangrijk dat ouders en verzorgers bekijken welke grenzen een kind nodig heeft. Het ene kind heeft meer bescherming en afbakening nodig dan het andere kind.

du 'A ct ie fb

.v .

Soms werkt het als de ouder samen met het kind verkent hoe iets werkt. Bijvoorbeeld samen de trap opkruipen of samen ontdekken met welk knopje de tv aanmoet. Door te zien leren dreumesen ook, maar het is belangrijk dat je altijd goed kijkt naar wat het kind aankan en of het veilig is. Door het kind te laten ontdekken, voorkom je dat het angstig wordt en niet meer zelf de wereld durft te verkennen. Anders wordt daardoor zijn algehele ontwikkeling belemmerd.

ht E

Zintuiglijke ontwikkeling De dreumesleeftijd staat in het teken van het ontdekken. Er komen verschillende prikkels bij hem binnen via zijn zintuigen: ogen, oren, neus, mond en handen. Al deze prikkels kunnen afzonderlijk en tegelijkertijd binnenkomen. De dreumes probeert hiervan een geheel te maken. Puzzelen is iets wat bijvoorbeeld steeds beter gaat. De dreumes kijkt niet alleen naar het plaatje zoals het daarvoor deed, maar kijkt nu ook naar de vorm van het puzzelstukje en bijvoorbeeld naar de kleuren. Hij voelt de vorm, wil het wellicht nog ruiken. Zo worden alle voorwerpen uitvoerig onderzocht met de zintuigen die de dreumes tot zijn beschikking heeft. Hij ontwikkelt nu ook een duidelijke voorkeur voor smaken en geuren en zal daardoor aangeven wat hij wel en niet lekker vindt. Lustte het kind voorheen nog bijna alles, nu wordt hij veel kieskeuriger.

Cognitief ontwikkelingsgebied

C

op y

rig

De dreumes is nieuwsgierig aangelegd. Dat uit zich in de exploratiedrang, want de dreumes gaat er graag op uit. Hij zal de wereld vanuit een ander gezichtspunt gaan ervaren en tot ontdekkingen komen. Wat dat betreft zal de dreumes verbanden gaan leggen tussen gebeurtenissen en zal hij zodoende snel leren. De wereld van de dreumes gaat zich uitbreiden. Van de veilige omgeving thuis naar de wereld die daaromheen zit. De prikkels die de dreumes door verschillende zintuigen zal waarnemen, worden gecombineerd tot een geheel. Ook zal het concentratievermogen toenemen en kan de dreumes langer met iets bezig zijn (bijvoorbeeld een tijdje kijken naar een uitzending van de Teletubbies, samen een boekje lezen of met een vormenstoof spelen). Taalontwikkeling Een kind van 1 jaar zal nog niet veel woordjes kennen. Meestal is dit de periode waarin het gebrabbel overgaat in speciale en gerichte klanken maken. Wel zal de dreumes woordjes als ‘mama’ en de namen van bekende personen (‘oma’) en interessante voorwerpen (‘koekje’) kennen als de uitspraak nog niet voldoende is. Het verstaan van woordjes en zinnen zal de dreumes echter beter afgaan. Hoe dan ook, de dreumes zal meer verstaan dan hij zelf kan zeggen. En in de loop van de tijd zal de dreumes de woorden leren uitspreken en gaan nazeggen. Gemiddeld gezien zal een kind van 18 maanden zo’n 20 tot 50 woorden kennen. Dit aantal zal in de maanden daarna behoorlijk stijgen. Zo tussen de 18 en 23 maanden zal de dreumes gemiddeld zes nieuwe woorden per dag leren.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

29


du 'A ct ie fb

.v .

Nieuwe woorden – 18 tot 24 maanden Zo rond de leeftijd van 18 maanden zal een kind meer woordjes kennen. Vaak zijn deze woorden wat moeilijker voor het kind. Dat is te merken aan het feit dat hij de woorden vaak niet helemaal afmaakt. Zo betekent ‘toe’ stoel en ‘soe’ schoen. Wanneer het kind ongeveer vijftig woorden kent, zal de woordenschat zich steeds sneller gaan ontwikkelen. Met een enorme snelheid – soms wel tien woorden per week – zal het kind nieuwe woorden bijleren. Ook gaat het kind losse woorden combineren tot zinnen van twee woorden. Zo zal hij van elke zin die hij bedoelt te zeggen, de belangrijkste twee woorden uitspreken. Met ‘mama toe’ kan hij bedoelen ‘mama zit op de stoel’ of ‘mama, waar is de stoel?’. Als je goed oplet, zul je merken dat jonge kinderen vaak enkele woorden herhalen die door de ouder zijn gezegd. Bijvoorbeeld: ‘Max, wil je met de kar spelen?’ wordt ‘kar peele?’. Zo leren ze al doende de taal machtig worden. En ze leren niet alleen de woorden, maar ook dat taal een communicatiemiddel is om iets voor zichzelf te regelen en een ander iets te vertellen. Een kind zal ook gaan begrijpen wat langere zinnen betekenen. ‘Eet je brood eens op’ zal een opdracht zijn die het kind begrijpt. In deze fase kunnen dus ook korte gesprekken plaatsvinden tussen ouders en kinderen, waarin informatie wordt uitgewisseld. Daarbij kunnen volwassenen een taalrijke omgeving bieden aan kinderen. Bijvoorbeeld door hardop te vertellen wat er gebeurt of wat hij aan het doen is: ‘We gaan nu een bal pakken. Kijk, hij ligt onder de tafel.’ Interactief voorlezen draagt ook bij aan de taalontwikkeling van jonge kinderen, net als liedjes zingen. Dreumesen vinden het vaak erg leuk wanneer een volwassene namens een knuffel praat.

Emotioneel ontwikkelingsgebied

op y

rig

ht E

Vergeleken met de baby is de dreumes een stuk beweeglijker. Ook het eigen willetje is versterkt. En de dreumes zal dan ook voor een groot deel zelf bepalen waar hij gaat en staat. Bijvoorbeeld: het kind zegt 'ikke eten, ikke doen' als het zelf wil eten. Dit gaat dan met een hoop geknoei gepaard, maar voor het kind is wel belangrijk dat hij zelf mag eten. Soms zal de dreumes bij zijn ouders blijven en hen nadoen, maar andere keren gaat hij liever zelf op onderzoek uit. Zo rond de leeftijd van 14 maanden zal de dreumes gaan beseffen dat hij niet meer zo afhankelijk van zijn ouders is. Toch zal hij zich verdrietig voelen als zijn ouders langere tijd bij hem weg zijn, zoals bij de kinderopvang. De dreumes is in staat om te bedenken dat zijn ouders er niet meer zijn, maar weet niet dat zij ook weer terug zullen komen. Hij kan het gevoel hebben aan zijn lot te worden overgelaten. In dat geval spreken we van verlatingsangst. Hierbij is het altijd goed om als ouder aan te geven dat hij of zij nu weggaat, maar 's middags weer terugkomt. Hiermee maakt de ouder de dreumes duidelijk dat er een begin en een eind is aan het afwezig zijn. Daarom is op het kinderdagverblijf een vast dagritme belangrijk. Een kind leert dan bijvoorbeeld dat mama na het 'drinken en hapje' of buitenspelen weer terugkomt.

C

De dreumes zal wel steeds meer zelf dingen willen doen. Zoals gezegd: de eigen wil van de dreumes groeit enorm. Eten, aankleden, lopen en meer van die zaken zal hij liever zelf doen. Het is goed om de dreumes in elk geval de vrijheid te geven om erop uit te gaan en dingen te proberen. Wel moet de dreumes weten dat de ouders er zijn als hij troost of hulp nodig heeft. Op die manier dragen ouders bij aan het vasthouden van een veilige basis. Als de dreumes zich veilig en geliefd voelt, zal hij zich beter ontwikkelen. Daarbij zijn overigens grenzen wel belangrijk voor de dreumes. Zonder duidelijke grenzen wordt op ontdekking gaan grenzeloos en onveilig. Bij het ene kind liggen de grenzen dichterbij dan bij het andere kind. Je kunt een jong kind bijvoorbeeld wel zelf met de poppenbuggy laten lopen, maar dan wel naast mama. Of het kind mag wel zelf eten, maar alleen wanneer het in de kinderstoel zit. Meer zelf willen doen is vaak ook de start van de zindelijkheidstraining.

Sociaal ontwikkelingsgebied Naarmate de dreumes zich ontwikkelt, zullen ook de sociale contacten van de dreumes groeien. Hij zal steeds meer mensen gaan herkennen en zich aan hen gaan hechten. Toch

30

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


blijft de moeder vaak de centrale figuur. In eerste instantie hecht de dreumes zich aan zijn ouders en familieleden, maar ook leidsters van een kinderdagcentrum of peuterspeelzaal zijn belangrijke hechtingspersonen. Daarna zal het kind zich aan leeftijdsgenoten hechten. Wat dat betreft is het goed voor een dreumes om op een kinderdagverblijf te zitten, want daar leert hij leeftijdsgenootjes kennen. Wel is het opvallend dat dreumesen niet zozeer met elkaar spelen, maar vooral naast elkaar. Dit wordt ook wel parallelspel genoemd. Deze ontwikkeling zal zich gaan voortzetten als de dreumes een peuter wordt.

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

Tussen de leeftijd van 1 en 3 jaar ontwikkelt een kind autonomie of schaamte en twijfel. Ook ontwikkelt het zijn individualiteit: wie ben ik, hoe kan ik mij onderscheiden en sta ik los van de anderen? In deze periode zal het ontdekken of het zichzelf mag zijn of dat dat niet geaccepteerd wordt. Het grote thema in deze periode is zelfstandigheid. Kinderen gaan hiermee aan de slag in de peuterpuberteit. Als de sociale omgeving goed reageert op het peuterpubergedrag van het kind, zal het kind daarmee voldoende ruimte voelen om de wereld op zijn geheel eigen manier te gaan ontdekken. Daarmee ontwikkelt het kind een autonome persoonlijkheid. Het kind dat echter niet de ruimte voelt om de wereld op zijn eigen manier te gaan ontdekken, bijvoorbeeld doordat het veel wordt gecorrigeerd, zal eerder schaamte en twijfel ontwikkelen wat betreft zijn eigen ik. Deze leiden dan weer tot onzekerheid, waardoor een kind zich eerder terugtrekt en wellicht angstig wordt dan dat het zal gaan ontdekken. Dit zie je vooral terug bij kinderen die veelal te horen krijgen wat ze fout doen, wat dom is en andere negatieve signalen. Dit is ook van invloed op de ontwikkeling van zijn eigen ik op de langere termijn. Als volwassene kan het nog steeds last hebben van waarin het in zijn kindertijd is belemmerd. Hierbij zijn veilige grenzen ook weer belangrijk. Het kind mag autonomie ervaren binnen veilige verantwoorde grenzen. Het wordt beloond als het zelf zijn jas dicht doet, maar mag nog niet zelfstandig de drukke weg oversteken. Wel mag het aan de hand van mama de drukke weg oversteken. Hier geldt ook weer dat het per kind verschilt welke grenzen het nodig heeft.

Seksueel ontwikkelingsgebied

C

op y

rig

Ook wat de seksuele ontwikkeling betreft, staat alles in het teken van het onderzoek dat de dreumes verricht naar de wereld om zich heen. Zeker bij het zindelijk worden zal de dreumes zijn eigen lichaam nog meer ontdekken. Als het zijn eigen geslachtsdeel aanraakt, staat dit puur in het teken van het leren kennen van het eigen lichaam en het groeiend besef dat jongens en papa anders gebouwd zijn dan meisjes en mama. Ter geruststelling van ouders kan uitgelegd worden dat dit een onderdeel/stadium van de ontwikkeling is en nog geen seksuele lading heeft. Het is meestal een fase/periode. Als het genegeerd wordt, gaat het meestal vanzelf weer voorbij. Als dit niet het geval is, houd het dan wel goed in de gaten. Het zou (maar daar moet wel heel voorzichtig mee omgegaan worden en altijd in overleg met deskundigen) een signaal van seksueel misbruik kunnen zijn. Voor ouders is het goed om te weten dat negeren beter is dan boos worden. Ook wil het helpen als de dreumes wordt afgeleid. Nog meer dan het friemelen aan hun geslachtsdeel zullen kinderen in deze anale fase ervaren dat poep niet vies is. Ze krijgen meer en meer controle over hun sluitspier en poepen wordt een aangename sensatie voor kinderen. Poep is immers warm en zacht. En laten dat nou net twee dingen zijn waarop kinderen dol zijn.

Tekenontwikkeling Een dreumes kan een dikke potlood of een waskrijtje al aardig hanteren. Hij weet inmiddels dat het een spoor kan achterlaten op het papier en krast er dan ook lekker op los. Behalve het krassen en butsen zie je dat kinderen gaan zwalken (vrij los bewegen over het papier) en roteren (rondjes maken zonder het potlood van het papier te halen). Het papier is soms niet groot genoeg voor een dreumes, andere keren is het weer veel te groot. Een kind dat alle vier vormen van tekenen laat zien (krassen, butsen, zwalken en roteren), toont vaak dat het goed in zijn vel zit.

Š Uitgeverij Edu’Actief b.v.

31


.v . du 'A ct ie fb

Spelontwikkeling

ht E

Dreumesen spelen nog niet met elkaar, maar naast elkaar. Wanneer het ene kind naast een ander spelend kind speelt, noemen we dat parallelspel. Het is best mogelijk dat er per ongeluk contact is tussen de twee spelende kinderen, maar ieder kind speelt voornamelijk zijn eigen spel. Kinderen houden elkaar vaak wel in de gaten en kunnen elkaars speelgoed afpakken, omdat ze er graag zelf mee willen spelen. In hun beleving is al het speelgoed van henzelf. Ze kunnen zich nog niet in de belevingswereld van het andere kind verplaatsen en beseffen nog niet dat het andere kind er ook mee aan het spelen is. Dit kan tussen dreumesen een hoop tumult opleveren.

Morele ontwikkeling

op y

rig

Met ongeveer 2,5 jaar weten kinderen zo’n beetje wel wat de opvoeders wel of niet goed vinden. Maar in de ogen van het kind gelden die regels alleen wanneer de opvoeder er daadwerkelijk bij is. In de ogen van het kind geldt min of meer de volgende stelling: ‘Zien ze het niet, dan is het ook niet fout’. Een kind doet dit niet bewust; zijn hersenen zijn nog niet voldoende ontwikkeld. Ofwel: ouders maken de regels en als de ouders weg zijn, zijn de regels in de beleving van kinderen ook weg. Het is op deze leeftijd dus geen opzettelijk gedrag of stiekem gedrag van kinderen.

C

Een dreumes leert door de complimentjes en verboden die ouders en verzorgers noemen wat betreft wat wel en niet mag. Hij ziet dit aan het gezicht en de houding en hoort het aan de stem. Deze signalen herkennen de meeste kinderen zelf al voordat het verbod is uitgesproken. Ze voelen meestal al haarfijn aan waarmee ze hun ouders en verzorgers boos kunnen maken en weer in de goede stemming kunnen brengen (dochter die naar moeder toeloopt, handjes op de rug, met vragende ogen kijkt ze moeder aan en vraagt: 'Mama mag ik een snoepje?'). Het ene kind is hierin echter gevoeliger en vaardiger dan het andere kind.

Begeleiding, verzorging en activiteiten ter bevordering van de ontwikkeling De beste manier om de ontwikkeling van (jonge) kinderen te stimuleren is een natuurlijke manier, zonder daarop te veel nadruk te leggen. Dat gaat heel goed in alledaagse situaties, zoals bij het helpen opruimen of tijdens de lunch. Doe je dat, dan grijp je de kansen die er zijn. Zorg dat de situaties uitdagend zijn, dat kinderen zich gewaardeerd voelen. En laat kinderen veel spelen. Een voorbeeld van een kans grijpen is het tafelmoment. Als je

32

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


kinderen de kleuren wilt leren, stimuleer je dat door de gekleurde bekers verkeerd te benoemen: 'Mijn beker is blauw, en dat is mijn lievelingskleur', zeg je bijvoorbeeld terwijl je beker groen is. Kleine kinderen vinden het heerlijk om je te verbeteren en zullen dan snel roepen: 'Neehee, dat is groen!' In plaats van kansen grijpen kun je natuurlijk ook zelf kansen creëren. Dan bedenk je een spel of zet je een situatie in elkaar. Je vestigt de aandacht van het kind op dit spel of de situatie en legt het een ‘probleem’ voor. Hiermee kunnen kinderen dan aan de slag. Bijvoorbeeld: je hebt de blokken opgeruimd en wilt met de kinderen een toren gaan bouwen. Maar de blokken zijn weg. Hoe kunnen we nu toch een toren bouwen? Sommige kinderen zullen het niet weten, andere kinderen worden door deze manier van vragen geprikkeld en komen met de meest fantastische oplossingen: boeken gebruiken bijvoorbeeld, of ander materiaal dat voorhanden is. Uiteraard kun je dat als pedagogisch medewerker wel sturen, helemaal bij jonge kinderen.

du 'A ct ie fb

.v .

Activiteiten die kinderen erg leuk vinden en die de ontwikkeling op verschillende manieren bevorderen, zijn bijvoorbeeld: • voorlezen • meespelen met het kind • kleine experimenten doen (wat zal er gebeuren als ik deze ballon loslaat?) • dansspelletjes en liedjes ('In de maneschijn' bijvoorbeeld) • bewegingsspelletjes. Bij het stimuleren van de creativiteitsontwikkeling is het van belang dat je als pedagogisch medewerker veel variatie biedt. In de activiteit zelf, maar ook in het materiaal. Enige vrijheid stellen kinderen zeker ook op prijs. Het proces is immers belangrijker dan het product. Bij alle stimulerende activiteiten is waardering uiten heel belangrijk. Waardeer in het geval van creativiteit vooral de originaliteit en inzet van het kind. Geef kinderen de tijd om zich te uiten en laat hen vooral ook vertellen over hun kunstwerk.

op y

rig

ht E

Bij de sociale ontwikkeling stimuleren is het belangrijk dat de pedagogisch medewerker het goede voorbeeld geeft. In houding en gedrag kan deze ervoor zorgen dat het kind zich veilig en ondersteund voelt. En onthoud dat de tegendraadsheid van een kind niet altijd negatief is. Negatief gedrag kan ook betekenen dat een kind zich niet veilig voelt, geen structuur ervaart, angstig is of te weinig uitdaging ervaart bij de aangeboden activiteiten. Zie negatief gedrag dus niet meteen als gedrag dat tegen jou gekeerd is: het vertelt iets over het welbevinden van het kind op dat moment, het is een uiting van onmacht en er is vaak een verklaring voor.

C

De beste manier om de motorische ontwikkeling van kinderen te stimuleren is door hun activiteiten aan te bieden die spannend en uitdagend zijn, maar ook weer niet te moeilijk. Eigenlijk moet het spel of de activiteit zo aantrekkelijk zijn dat het kind uit zichzelf heel graag wil spelen.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

33


> Theoriebron

2: Peuter in ontwikkeling

Lichamelijk/motorisch ontwikkelingsgebied

du 'A ct ie fb

.v .

Groei Na de explosieve groei die een baby in zijn eerste levensjaar doormaakt, groeit deze als peuter (2-4 jaar) ineens een stuk minder hard. Daarom eten peuters vaak ook ineens een stuk minder. Hij groeit nu een flink aantal kilo’s minder dan voorheen. Nu nog maar zo’n twee à drie kilo, de jaren daarvoor algauw 6 tot 7 kilo per jaar. In de peuterleeftijd beginnen kinderen hun eigen groeitempo te volgen, waarbij ze eerst nog 8 centimeter en later nog zo’n 5 tot 7 centimeter per jaar groeien. Vanaf de peuterleeftijd kunnen kinderen ook last krijgen van groeipijnen. Ze kunnen dan ’s nachts wakker worden van pijn aan de benen, vooral na een drukke dag.

C

op y

rig

ht E

Motoriek Zowel de grove als de fijne motoriek ontwikkelt zich in deze fase bijzonder snel. De dreumes heeft leren lopen, de peuter gaat verder. De bewegingsvrijheid is een mooie ervaring voor de peuter. Hij zal gaan rennen, klimmen en springen en zal niets liever willen doen dan van alles uitproberen. Vandaar is de speeltuin voor kinderen op deze leeftijd ideaal. Hier kan de peuter naar hartenlust klimmen en klauteren. Ook is het goed om thuis een veilige en kindvriendelijke ruimte te hebben, waar hij zijn motoriek goed kan oefenen. In deze leeftijdsfase zal het kind ook leren zichzelf uit te kleden en zich later ook zelf aan te kleden. Hierbij zal hij zeker geholpen moeten worden. Een bekend verschijnsel is de linkerschoen aan de rechtervoet, een broek achterstevoren en een T-shirt binnenstebuiten. Toch zal de peuter erg trots zijn als hij het voor elkaar heeft. Door een kind hiervoor een groot compliment te geven, stimuleer je zijn zelfvertrouwen en motivatie om dit vaker zelfstandig te doen. Zelf eten leren ze ook steeds beter, want ook de oog-handcoördinatie verbetert in deze fase enorm. De fijne motoriek verbetert dus met grote stappen. Kon de dreumes al torens bouwen en tekeningen krassen, langzaam zal dit gaan veranderen in nog meer bouwen en tekenen. De peuter zal vooraf gaan bedenken wat hij wil maken en zal dit ook echt gaan proberen.

Zindelijkheid Een baby poept en plast reflexmatig. Op de dreumesleeftijd krijgen kinderen vaak interesse voor hun ontlasting en plas, daarna volgt het bewust plassen en poepen. Nadat kinderen bewust kunnen plassen en poepen, kan aan zindelijkheidstraining gedaan worden. Zindelijkheid houdt in dat een kind gecontroleerd kan poepen en plassen en dat doet op een plek die daarvoor speciaal bedoeld is. Met 'gecontroleerd' wordt bedoeld dat het kind

34

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


er echt controle over heeft en zijn poep en plas kan ophouden. Ook moet het kind zelf kunnen reageren op aandrang door zelf naar de daarvoor bestemde plek te gaan om te poepen of te plassen. Sommige kinderen vinden het zeer interessant om zindelijk te worden, terwijl andere kinderen er niks van willen weten. Overhaasten heeft dan ook geen zin. Voor ouders en kinderen is het zindelijk worden een belangrijk proces. Behalve zelf kunnen lopen en eten is zindelijk worden een grote prestatie voor het kind, waarop het erg trots kan zijn. Maar evengoed kan het proces van zindelijk worden voor veel spanning tussen ouders en kind zorgen. Wanneer een kind zindelijk wordt, hangt van het kind af, maar ook van zijn omgeving. De meeste kinderen zijn overdag zindelijk, wanneer ze naar school gaan, al kan een ongelukje nog snel gebeuren.

Cognitief ontwikkelingsgebied

du 'A ct ie fb

.v .

Het denken van de peuter is nog vrij concreet en richt zich voornamelijk op wat tastbaar is. Wat dat betreft wordt het denken van de peuter ook wel magisch en animistisch genoemd. De peuter kan nog geen onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid en heeft nog geen inzicht in oorzaak en gevolg. Wanneer een peuter bang is voor onweer, is een reactie als 'Mama, ik hoor harde trommels in de lucht' heel normaal. Peuters kunnen ook makkelijk denken dat de monsters uit het voorleesboekje onder hun bed kunnen zitten. En een enge schaduw naast de kast kan zo veranderen in een grote enge heks. Er zijn ook veel prentenboeken die over angst gaan. Dit helpt kinderen soms om beter met hun angst om te gaan.

ht E

Magisch denken Bij het magisch denken bedenkt een kind een verklaring voor iets wat het nog niet begrijpt. Heeft het kind een spannend verhaal gehoord, dan kan het vanuit zijn angst een krokodil onder zijn bed ‘verzinnen’. Voor het kind is dit trouwens wel echt. Het kind kan nog niet goed onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid. Animistisch denken Menselijke eigenschappen toekennen aan levenloze voorwerpen. Bijvoorbeeld: een stoel waaraan je je stoot, is stout.

op y

rig

Taalontwikkeling De taalontwikkeling van de peuter gaat met grote stappen vooruit en de peuter zal mogelijk geïnteresseerd zijn in het schrijven en lezen van letters, hoewel dit meestal pas in de kleutertijd gebeurt. Peuters vinden rijmpjes, liedjes, versjes en boekjes met veel herhalingen erg leuk. Sesamstraat is vaak ook heel populair en biedt een rijk taalaanbod.

C

Langere zinnen – 2 tot 3 jaar Een kind in deze leeftijdsfase is leergierig en zal gesprekjes en taal gebruiken om dingen te leren. De zinnen die het kind uitspreekt, zullen steeds langer worden. Waar een kind eerst 'Mama toe' zei, zal hij nu 'Mama zit op de stoel' zeggen. Grammaticaal gezien worden deze zinnen steeds correcter. Zo zullen vervoegingen gaan plaatsvinden, zoals 'Ik ben gevallen'. En verschijnen de eerste voornaamwoorden, zoals 'Ik ben hier'. Daarnaast gaat een kind lidwoorden en meervouden gebruiken, al dan niet correct. Door het besef van tijd zal een kind ook vaker woorden als ‘morgen’, ‘vandaag’ en ‘gisteren’ gaan gebruiken, al zullen deze nog niet altijd kloppen. Ook kan een kind in deze leeftijdscategorie beschrijven waar iets zich bevindt of wat zijn gevoelens zijn. Hoewel een kind veel fouten zal maken, is dat van essentieel belang voor zijn verdere taalontwikkeling. Het laat zien dat het kind op zoek is naar algemene taalregels. Die zijn nodig voor het beheersen van de echte regels. Grammatica en de waaromvraag – 3 tot 4 jaar

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

35


Op deze leeftijd zal een kind gesprekjes gaan voeren met de mensen om hem heen. Ouders en anderen hoeven hem echter vrijwel niet meer te helpen om iets duidelijk te maken. De grammatica is niet de grammatica die volwassenen hanteren en bevat veel ‘fouten’, maar het kind zoekt naar de regels. Zo tegen het vierde levensjaar zal een kind eenvoudige zinnetjes kunnen spreken, zoals 'Ik ben naar school geloopt'. Het kind is ook leergierig en wil alles weten. Hij zal veel waaromvragen stellen. Juist de antwoorden op die vragen zullen het kind helpen in zijn ontwikkeling, want deze leren hem een moeilijke zinsconstructie te beheersen. Op deze manier wordt taal een instrument om mee te denken, te leren en te fantaseren. Een kind gaat taal gebruiken om zijn eigen gedrag en dat van anderen te sturen, om plannen te maken en om te vertellen over dingen die zijn gebeurd of gaan gebeuren.

Emotioneel ontwikkelingsgebied

rig

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

De peuter krijgt voor het eerst te maken met het ik-besef. Dit is een gevolg van de eerder genoemde exploratiedrang. Het kind raakt vol van zichzelf en is nog niet in staat om rekening te houden met anderen. Kinderen begrijpen niet dat anderen de dingen niet op dezelfde manier ervaren en waarnemen als zijzelf doen. Daardoor kunnen ze ook geen rekening houden met andermans gevoelens en reageren ze altijd vanuit zichzelf. Dit wordt ook wel egocentrisme genoemd. Egocentrisme is geen egoïsme. In de eerste plaats doet een peuter dit onbewust, hij weet nog niet beter. De hersenen van een peuter zijn nog niet zodanig ontwikkeld dat het in staat is om zich te verplaatsen in de beleving van de ander. Dit komt meestal rond het zesde en zevende jaar op gang. Bovendien is egoïsme handelen uit eigenbelang. De peuter zal zich ook gaan verzetten tegen alles wat de opvoeder wil en wordt daardoor erg koppig. In dit geval werkt het goed wanneer de peuter zelfstandigheid wordt geboden en hij keuzes mag maken. Keuzes moeten binnen bepaalde grenzen geboden worden. Te veel keuzes kunnen voor veel kinderen onoverzichtelijk en bedreigend zijn. Beperk daarom het aantal keuzes. Het ene kind kan goed kiezen uit 8 opties en het andere kind uit 2 opties. Bijvoorbeeld: 'Wil je kaas of worst op je boterham?'. Bij een conflictmomentje kun je het kind ook een keuze laten maken. Bijvoorbeeld: ‘Wil je op de gang zitten of netjes aan tafel je boterham opeten?’. Let op: een kind met een kort geheugen zal het laatste kiezen, omdat het dat nog weet. Keuzes kun je het kind daarom ook laten maken met behulp van pictogrammen of voorwerpen.

C

op y

Peuters hebben hun eigen angsten. Een peuter denkt over veel meer dingen na en zal de wereld beter begrijpen dan de dreumes. Maar hij snapt nog niet alles. Vooral door het magisch denken kan de peuter angsten bij zichzelf oproepen. Als hij iets niet begrijpt, zal hij dat proberen te verklaren. Op die manier ontwikkelt zich een magische wereld in zijn hoofd. Daardoor kan hij angsten krijgen voor alledaagse dingen, waaronder schaduwen op de muur en het loeien van de wind, maar ook voor dieren of spoken in zijn kamer. Het is goed om te beseffen dat de peuter die angst als echt ervaart. Het gaat er hier niet om dat zijn ouders of verzorgers die spoken niet zien en dat het onzin is. Het gaat erom dat de peuter gerustgesteld wordt. Het werkt het best om mee te gaan in de fantasie, tot op zekere hoogte. Zeker als ouders proberen het negatieve om te buigen ('Spoken kunnen ook heel lief zijn'), zal het kind snel gerustgesteld zijn en weer kunnen slapen. Het helpt dan veel beter om er later, als de angst is weggezakt, nog eens over te praten. Veel peuters hebben ook steun aan een knuffel of pop. Deze biedt hun een zekere vorm van veiligheid, want de pop gaat en staat met de peuter. De knuffel of pop biedt de peuter nog meer voordelen: • Je kunt alles tegen de pop zeggen, want hij zegt niets terug en je kunt ook niets fout zeggen. • De pop begrijpt alles wat de peuter tegen hem zegt. • De pop maakt hetzelfde mee als het kind.

36

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Het kind voelt zich niet meer alleen, er is altijd iemand bij hem.

Een ander groot voordeel in de ontwikkeling is dat de peuter vaardigheden kan oefenen door met de pop te praten. Hij oefent vaardigheden als het verzorgen van de pop of het oefenen met sociale situaties. De pop, maar ook denkbeeldige vriendjes of speelgoedpoppetjes, kunnen allerlei avonturen beleven. De peuter zal deze avonturen zelf spelen of aan zijn ouders en opvoeders vertellen. Het gaat vaak om alledaagse gebeurtenissen (zoals boodschappen doen in de supermarkt) of het verwerken van een situatie (zoals het zien van een dode vogel). Wie goed naar de peuter luistert, leert het snelst wat er in zijn hoofd omgaat. Deze fantasie is voor de peuter heel belangrijk. Het geeft hem ruimte om dingen te onderzoeken en zichzelf te ontwikkelen.

Koppigheid

du 'A ct ie fb

.v .

De koppigheid van peuters heeft alles te maken met de peuterpuberteit: het ontwikkelen van een eigen ik en de groei naar zelfstandigheid. Op het moment dat een kind ontdekt dat het een eigen ik is, en een eigen wil heeft, wil het deze tot in den treure testen. En dus zegt de peuter nee. Op alles. Hij is lekker koppig. En dat is een heel goed teken, hoe lastig het soms ook is voor ouders. Als ouder en verzorger kun je een peuter toch een keuze laten maken uit twee opties. Deze opties passen binnen de grenzen die ouders stellen en het kind heeft dan de vrijheid om toch zelf te kiezen.

Sociaal ontwikkelingsgebied

De peuter zal steeds meer sociale contacten gaan leggen met de personen om hem heen. Net als bij de dreumes gaat het in de eerste plaats vooral om zijn ouders en familieleden, maar later ook om leeftijdsgenootjes. Nog steeds is geen sprake van echt sociaal gedrag, want ook de peuter speelt nog niet echt samen. Aan het einde van de peuterperiode en aan het begin van de kleutertijd verandert dit meestal.

op y

rig

ht E

De ontwikkeltaak van peuters ligt op het gebied van initiatief nemen. Kinderen zijn geneigd om veel initiatieven te nemen. De reactie van hun omgeving maakt dat ze hierin juist gestimuleerd worden of worden afgekapt. Een kind dat gestimuleerd wordt tot initiatieven nemen, en hiervoor dus de ruimte krijgt, zal in de toekomst ook initiatiefrijker durven zijn. Wordt een kind echter veelvuldig afgekapt in zijn initiatieven, dan zal het kind meer schuldgevoelens opbouwen en uiteindelijk minder initiatieven durven nemen. Ook in de toekomst. Ook hier geldt weer dat het binnen bepaalde kaders moet plaatsvinden, anders wordt een kind te grenzeloos. Een kind moet zich vrij kunnen ontwikkelen binnen veilige kaders.

Seksueel ontwikkelingsgebied

C

De peuter leert steeds meer zijn eigen lijfje kennen. Hij leert zijn lichaamsdelen benoemen en weet waar hij deze kan vinden. In deze ontwikkelingstaak speelt vooral de ‘anale fase’ een grote rol. Dit betekent dat de peuter plezier beleeft aan alles wat met poepen te maken heeft. Hierin vindt de peuter zijn lustbeleving. Vaak is de peuter ook trots op zijn eigen product en kan hij zich langere tijd vermaken op het toilet.

Tekenenontwikkeling Een peuter kan zijn denken en gevoel nog niet goed scheiden. Wel kan het de cirkel al goed sluiten. Daarmee laat hij zien dat het zijn eigen binnenwereld (zijn ik) kan scheiden van de buitenwereld. Door midden in een gesloten cirkel een stip te zetten, laat een peuter nog meer zien dat het een eigen ik heeft. In deze fase ontstaan de eerste koppoters: hele mensjes waarbij het lijf en het hoofd lijken te zijn samengesmolten. Voor volwassenen lijken het mensjes zonder lijf, maar dat is niet zo. Koppoters zijn complete mensjes, juist omdat een peuter zijn denken en gevoel nog niet kan scheiden. Het is één en het tekent het dus ook als één. Een kind tekent op deze leeftijd immers enkel nog wat het voelt en ‘weet’ niet wat het ziet.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

37


Spelontwikkeling

C

op y

rig

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

Zie je bij baby’s nog dat ze solospel vertonen, peuters spelen samen apart. Daarmee wordt bedoeld dat ze naast elkaar spelen, maar nog niet echt met elkaar. Ze worden zich wel steeds bewuster van de aanwezigheid van anderen en kunnen dan ook een poosje naar het spel van de ander kijken, maar de interactie gaan ze nog niet aan. Wel kunnen peuters genieten van elkaars aanwezigheid. Dit naast elkaar spelen wordt parallelspel genoemd. Het soort spel dat peuters veelal spelen, noemen we imitatiespel. Een peuter kan een pop laten drinken, in een pan roeren zoals mama dat doet of een tafel timmeren zoals de buurman dat doet. Het kind speelt na wat het in zijn leven tegenkomt, vooral wat het zijn ouders en verzorgers ziet doen. Dit spel breidt zich steeds verder uit naar echt fantasiespel. Dan krijgt de pop niet alleen drinken, maar wordt tegen de pop gepraat, ermee gewandeld, wordt de pop in bed gestopt en wordt eten voor de pop gekookt.

38

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


> Werkmodel:

Meervoudige

intelligentie Intelligentie wordt vaak gebruikt om aan te tonen hoe ‘slim’ iemand is. Maar er is meer dan één soort intelligentie. De Amerikaanse psycholoog Howard Gardner was de eerste die aantoonde dat er meer soorten intelligentie bestaan, dat er een breed spectrum is van intelligenties. Dit spectrum wordt meervoudige intelligentie genoemd. Al deze intelligenties werken naast elkaar, maar ook met elkaar. Toch heeft ieder mens één of meer intelligenties die meer dominant zijn. Gardner onderscheidt acht hoofdvarianten binnen de meervoudige intelligentie: Menselijke relaties Het talent om met mensen om te gaan, contact te maken en dat te onderhouden. Zelfkennis Het talent om te reflecteren, weten wie je bent, wat je doet en waarom je het doet. Lichaamsbeheersing Het talent om je lichaam ten volste te kunnen benutten. Oriëntatie in de ruimte Het talent om te weten waar je bent, waar je naartoe moet en hoe je dat het best kunt doen. Natuur Het talent om van de natuur te houden, de planten en diersoort te kunnen herkennen en ermee om te gaan. Muziek Het talent om muziek te maken. Hetzij door een instrument te spelen, hetzij door te zingen, hetzij door muziek te schrijven. Taal Het talent om taal te verwerven en deze te spreken. Om taalkundig sterk te zijn en dat in het leven toe te passen. Wiskunde Het talent om te kunnen rekenen en berekenen. Om inzicht te hebben in wiskundige processen en daarmee problemen op te lossen.

C

op y

rig

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

Als je goed naar deze intelligenties kijkt, merk je al snel dat veel hiervan niet met een IQtest te meten is. Het zijn dan ook eerder talenten of begaafdheden, omdat ze eerder aangeven dat iemand een speciaal gevoel heeft voor wat op dat gebied belangrijk is. Iemand die sterk is in muzikale intelligentie, of muzikaal begaafd is, zal bijvoorbeeld bij het horen van een liedje de melodie zo kunnen naspelen op zijn piano. Het is van belang om zo vroeg mogelijk in de ontwikkeling aandacht te besteden aan alle vormen van intelligentie. Zo kunnen kinderen zich van jongs af aan breed ontwikkelen, zodat zij de kans krijgen om zich optimaal – met alle talenten – te ontwikkelen.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

39


> Werkmodel: Ontwikkelingsschema Voorbeeld werkmodel: ontwikkelingsschema dreumesen en peuters Lichamelijk

Cognitief

Sociaal

Emotioneel

Seksueel

2 jaar 2,5 jaar

.v .

3 jaar 3,5 jaar

du 'A ct ie fb

Gekozen leeftijd: Veelvoorkomen de vragen van ouders Antwoord op de vragen van ouders

C

op y

rig

Activiteiten ter stimulering ontwikkelingsgebied

ht E

Tips ter stimulering ontwikkelingsgebied

40

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


> Werkmodel:

Morele ontwikkeling

De morele ontwikkeling gaat over het besef van goed en fout, over de vorming van een eigen geweten en over de zelfregulatie van emoties. Voor de morele ontwikkeling zijn nogal wat vaardigheden nodig. Zo hangt deze ontwikkeling nauw samen met de cognitieve ontwikkeling. Je moet immers eerst begrijpen dat andere mensen andere gevoelens kunnen hebben dan jijzelf. Zolang je dat niet goed beseft, kun je nog geen geweten ontwikkelen en kun je je dus nog niet moreel gedragen. De morele ontwikkeling komt dus ook pas later op gang dan de vijf hoofd-ontwikkelingsgebieden.

Preconventionele stadium

du 'A ct ie fb

.v .

Fase 1 De eerste fase van de morele ontwikkeling is de fase van straf en gehoorzaamheid. In deze fase maakt het kind kennis met straf en experimenteert het met gehoorzaamheid. Maar het gedrag dat voortvloeit uit de straf, heeft nog niks met de intentie van de straf te maken: het kind zal gewenst gedrag vertonen, omdat het geen straf wil. Niet omdat het snapt dat het de ander pijn doet als je hem een mep geeft. Fase 2 De tweede fase van de morele ontwikkeling wordt de instrumentale fase genoemd. In deze fase is de wederkerigheid belangrijk. Het kind wil best iets aardigs doen voor de ander, maar wil daarvoor wel iets terug. Iets wat voor het kind zelf ook prettig is. Het uitgangspunt van het kind in deze fase is zijn eigen behoeftebevrediging.

Conventionele stadium

ht E

Fase 3 Tot de leeftijd van ongeveer 12 jaar neemt het kind de normen van zijn directe omgeving over. Wat de directe omgeving als goed en rechtvaardig bestempelt, zal het kind ook als zodanig benoemen.

op y

rig

Fase 4 Zo rond de puberteit richt het kind niet meer zozeer op zijn directe omgeving, maar op een groter sociaal systeem. Wat daarbinnen als goed en rechtvaardig wordt ervaren, zal het kind in deze fase ook als zodanig beleven.

Postconventionele stadium

C

Fase 5 In deze voorlaatste fase overstijgt de mens de sociale norm. Het besef komt dat er universele menselijke waarden zijn die je moet gebruiken door de heersende sociale normen tegen elkaar af te wegen. De verschillende heersende sociale normen worden getoetst op rechtvaardigheid. Fase 6 In deze laatste morele fase komt het besef van de eigen verantwoordelijkheid. Het betreft hier de eigen verantwoordelijkheid voor de keuzes die je wilt maken in de regels waaraan je je wel en niet wilt houden. In deze fase breng je prioriteiten aan in de waarde die je hecht aan de normen en waarden in bepaalde situaties. De morele ontwikkeling verloopt in de bovenstaande fasen, waarbij het overslaan van een fase niet mogelijk is. Als je een fase hebt doorlopen, beland je vanzelf in de volgende fase. Dit gaat in principe vanzelf, hoewel de omgeving daarop wel enige invloed heeft. Deze kan bijvoorbeeld de overgang van de ene naar de volgende fase verhinderen door een gebrek aan ontwikkelingsmateriaal.

Š Uitgeverij Edu’Actief b.v.

41


> Beoordeling Naam deelnemer: Namen groepsleden:

Groep: Docent: Blok:

.v .

Cursus:

Beoordeling

Criteria

Processtappen beroepsproduct

• • • •

• •

C

Actieve deelname in de les

Opdrachten

• • •

42

Het schema is volledig ingevuld. De vragen, antwoorden, tips en activiteiten sluiten nauw aan bij de leeftijdscategorie waarvoor jullie gekozen hebben.

rig

• •

op y

Beroepsproduct

Er zijn een planning en een taakverdeling gemaakt. Het werkmodel ‘Ontwikkelingsschema’ is ingevuld. De kenmerken bij elk ontwikkelingsgebied zijn ingevuld. Bij elk ontwikkelingsgebied is een potentiële vraag met een antwoord geformuleerd. Bij elk ontwikkelingsgebied is een tip geformuleerd. Bij elk ontwikkelingsgebied is een activiteit bedacht.

ht E

du 'A ct ie fb

Onderwerp:

De student was voldoende aanwezig. De student leverde een positieve bijdrage in zijn groepje. De student leverde een actieve bijdrage in de les Beide taalopdrachten zijn ingeleverd en beoordeeld. De opdrachten voor de cursus zijn goed en netjes uitgewerkt. De eigen evaluatie is ingevuld en besproken.

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter

Voldoende

Onvoldoende


Beoordeling

Criteria

Voldoende

Mondeling en schriftelijk taalgebruik

Mondeling taalgebruik

Onvoldoende

Schriftelijk taalgebruik • De teksten zijn in correct Nederlands geschreven. Overig

Onvoldoende

Voldoende

>

du 'A ct ie fb

Datum: .........................................

Paraaf docent:

Goed

.v .

Eindbeoordeling

Paraaf deelnemer:

…………………………………………

C

op y

rig

ht E

……………………………………….

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

43


.v . du 'A ct ie fb ht E rig op y C 44

Ontwikkelingspsychologie deel 2: Dreumes en peuter


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.