09242 c ontwikkelingspsychologie deel 1 algemeen en baby

Page 1

.v . du 'A ct ie fb ht E rig

op y

cursus:

C

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


> Inhoud

Edu’Actief b.v. Meppel Postbus 1056 7940 KB Meppel Tel.: 0522-235235 Fax: 0522-235222 E-mail: info@edu-actief.nl Internet: www.edu-actief.nl

op y

rig

Colofon Uitgeverij

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

> Over deze cursus 3 > Ontwikkelingspsychologie en gedrag 6 > De baby in ontwikkeling 15 > Reflectie 30 > Theoriebron 1: Ontwikkelingspsychologie 32 > Theoriebron 2: Gedrag 38 > Theoriebron 3: Baby’s in ontwikkeling 43 > Werkmodel: Ontwikkelingsschema 53 > Werkmodel: Morele ontwikkeling 54 > Beoordeling 55

C

Auteurs Tanja Veldhuis en ROC Mondriaan Titel Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby Vormgeving Binnenwerk: DBD design/Ruurd de Boer, omslag: Tekst in Beeld/Hubi de Gast ISBN Copyright

978 90 3720 924 2 © 2012 Uitgeverij Edu’Actief b.v.

Eerste druk/eerste oplage Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.


> Over

deze cursus

Deze cursus laat je kennismaken met de ontwikkelingspsychologie. De belangrijkste pijlers van de ontwikkelingspsychologie worden besproken en enkele van de belangrijke grondleggers van de psychologie komen aan de orde. Na het algemene deel wordt uitleg gegeven over de ontwikkeling van de baby en hoe je aan het gedrag van de baby kunt zien hoe ver het in zijn ontwikkeling is.

Doelstellingen

.v .

Je kunt de vijf ontwikkelingsgebieden benoemen en omschrijven. Je kunt aangeven welke factoren van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van een kind/jongere. Je kunt aangeven hoe gedrag beïnvloed kan worden. Je hebt kennis van de verschillende ontwikkelingsfasen en -gebieden van een baby. Je kunt de ontwikkeling van een baby herkennen. Je kunt de ontwikkeling van een baby observeren en stimuleren. Je kunt de verzorging, de begeleiding en het activiteitenaanbod aanpassen aan de ontwikkeling van een baby.

Beoordeling

du 'A ct ie fb

• • • • • • •

Je wordt op verschillende punten beoordeeld. Deze punten kun je achter in dit boek vinden. Belangrijke punten bij de beoordeling zijn: • actieve deelname aan de lessen • nette uitwerking van de opdrachten • afgeronde processtappen voor het maken van de beroepsproducten.

ht E

Je toekomstige collega Naam:

Janet Lanting

Werkzaam bij:

Kinderdagverblijf De Mierenhoop

op y

Werkzaam als:

8 pedagogisch medewerkers, een teamleider en een huishoudelijk medewerker

rig

Medewerkers:

Pedagogisch medewerker op de babygroep Verzorgen en begeleiden van de baby’s

Over de werkomgeving:

De babygroep is erg mooi en rustig ingericht, met in de hal een leuke ontdekruimte. Daar kunnen de baby’s van alles zien, horen en voelen op hun kruip- en looptocht door de gang. De sfeer is erg goed op het kinderdagverblijf. Ik werk hier met veel plezier.

C

Soort werkzaamheden:

Wat is er leuk aan je werk:

Ik vind het vooral leuk dat baby’s zich zo snel ontwikkelen. Dat maak ik van dichtbij mee. Heel bijzonder.

Grootste blunder:

Ik moest eens een baby temperaturen, maar vond dat best spannend de eerste keer. Ik had de thermometer niet ver genoeg gestopt, waardoor ik de koorts niet heb onderkend. Daarover voelde ik me heel schuldig.

Waar werk je aan:

Ik vind het nog wel eens lastig om de rust in de groep te bewaren wanneer de baby’s elkaar aansteken met hun gehuil.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

3


Beroepsproduct: Ontwikkelingsschema baby’s Dit beroepsproduct inleveren voor:

In deze cursus leer je welke ontwikkelingsgebieden er zijn en hoe baby’s de verschillende ontwikkelingsgebieden doorlopen. Om het voor jezelf overzichtelijk te houden, maak je per tweetal een ontwikkelingsschema voor baby’s. Hierin vermeld je wat een baby per ontwikkeling allemaal kan op de leeftijden van 0 weken, 6 weken, 12 weken, 6 maanden, 12 maanden en 18 maanden.

Werkmodel: Ontwikkelingsschema

du 'A ct ie fb

.v .

Per ontwikkelingsgebied (cognitief, lichamelijk, sociaal, emotioneel, seksueel) beschrijf je: • de kenmerken per ontwikkelingsfase • veelvoorkomende vragen van ouders met antwoorden • tips ter stimulering van het ontwikkelingsgebied • activiteiten voor het stimuleren van het ontwikkelingsgebied.

rig

ht E

Processtappen • Maak een planning en een taakverdeling. • Gebruik het werkmodel ‘Ontwikkelingsschema’ om het ontwikkelingsschema voor baby’s in te vullen. Vul eerst de kenmerken in per ontwikkelingsgebied voor alle leeftijden die in het schema genoemd zijn. • Kies vervolgens een van de leeftijden uit als doelgroep waarvoor je de rest van het schema gaat invullen. • Overleg met je medestudent over welk soort vragen bij ouders zouden kunnen leven bij elk ontwikkelingsgebied rondom een kind van de door jullie gekozen leeftijd. Vermeld bij elk ontwikkelingsgebied een potentiële vraag van ouders. Formuleer vervolgens wat jullie antwoord zou zijn. • Geef bij elk ontwikkelingsgebied een tip om dat te stimuleren bij kinderen van de door jullie gekozen leeftijd. • Bedenk bij elk ontwikkelingsgebied een activiteit voor een kind van de door jullie gekozen leeftijd.

op y

Laat elke processtap goedkeuren door je docent voordat je begint aan de volgende processtap.

C

Eisen aan het beroepsproduct • Het schema is volledig ingevuld. • De vragen, antwoorden, tips en activiteiten sluiten nauw aan bij de leeftijdscategorie waarvoor jullie gekozen hebben.

4

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby

Werkmodel: Cursusplanning op www.factor-e.nl


Voorbeeld werkmodel: ontwikkelingsschema baby’s Lichamelijk

Cognitief

Sociaal

Emotioneel

Seksueel

0 weken 6 weken 12 weken 6 maanden 12 maanden 18 maanden

.v .

Gekozen leeftijd:

du 'A ct ie fb

Veelvoorkomen de vragen van ouders Antwoord op de vragen van ouders

Activiteiten ter stimulering ontwikkelingsgebied

C

Taal

Taal

Neem deze cursus door en onderstreep de woorden die je niet kent. Noteer deze woorden in de woordenlijst en zet de betekenis erbij. Nieuwe onbekende woorden die je tegenkomt tijdens de cursus, voeg je toe aan de woordenlijst. Na afloop van de cursus neem je dit overzicht op in je taalportfolio.

op y

• • •

Taal

rig

Taal

ht E

Tips ter stimulering ontwikkelingsgebied

Werkmodel: Woordenlijst op www.factor-e.nl

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

5


> Ontwikkelingspsychologie

en

gedrag Doelstellingen • • • • • • • •

op y

rig

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

Je kunt aangeven wat ontwikkelingspsychologie is. Je kunt de vijf belangrijkste ontwikkelingsgebieden benoemen. Je kunt uitleggen welke externe factoren de ontwikkeling van een kind kunnen beïnvloeden en hoe. Je kunt de behoeftenpiramide van Maslow uitleggen. Je kunt de fundamentele behoeften beschrijven. Je kunt de vorming van een gehechtheidsrelatie benoemen. Je kunt uitleggen waarom veilige hechting belangrijk is. Je kunt benoemen wat de scheppende voorwaarden van ouders zijn bij de ontwikkeling van een kind.

Opdracht 1: Ontwikkelingspsychologie

C

Wanneer je met kinderen werkt, behoor je kennis te hebben over hoe de ontwikkeling van een kind gemiddeld verloopt. In theoriebron 1 spreken we over ontwikkelingspsychologie. •

Lees deze theoriebron goed door. Leg dan in je eigen woorden uit wat ontwikkelingspsychologie is en waarom het bijvoorbeeld geen groeipsychologie heet. Gebruik hiervoor ongeveer een half A4'tje.

Opdracht 2: Ontwikkelingsgebieden In de theorie kun je lezen dat er vijf hoofdontwikkelingsgebieden zijn binnen de ontwikkelingspsychologie. Hieronder zie je een schema.

6

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby

Theoriebron 1: Ontwikkelingspsychologie


Zet de volgende trefwoorden bij het juiste ontwikkelingsgebied: lichaam leren kennen - vermogen tot denken - zintuiglijke ontwikkeling - sociale omgang - vertrouwensband - grove en fijne motoriek - taalontwikkeling - hechting acceptatie - lustbeleving Lichamelijke ontwikkeling Cognitieve ontwikkeling Emotionele ontwikkeling Sociale ontwikkeling

.v .

Seksuele ontwikkeling

Vul de onderstaande mindmap aan met de juiste begrippen uit de theorie.

ht E

du 'A ct ie fb

Opdracht 3: Emotionele ontwikkeling

Emotionele

C

op y

rig

ontwikkeling

Opdracht 4: Motoriek

Vertel in je eigen woorden wat het verschil is tussen de grove motoriek en de fijne motoriek. Noem drie activiteiten waarbij de grove motoriek gebruikt wordt en drie activiteiten met een fijn motorische beweging. –

Verschil grove motoriek en fijne motoriek: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

7


Activiteiten waarbij de grove motoriek gebruikt wordt: 1. _____________________________________________________________________________________________________________________ 2. _____________________________________________________________________________________________________________________ 3. _____________________________________________________________________________________________________________________

Activiteiten waarbij de fijne motoriek gebruikt wordt: 1. _____________________________________________________________________________________________________________________ 2. _____________________________________________________________________________________________________________________ 3. _____________________________________________________________________________________________________________________

Wat wordt bedoeld met cognitieve ontwikkeling?

du 'A ct ie fb

.v .

Opdracht 5: Cognitieve ontwikkeling

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ •

In welke drie subgroepen is de cognitieve ontwikkeling onder te verdelen?

1. _____________________________________________________________________________________________________________________________ 2. _____________________________________________________________________________________________________________________________ 3. _____________________________________________________________________________________________________________________________ •

Lees de volgende stellingen en geef aan of deze waar of niet waar zijn.

WAAR/NIET WAAR WAAR/NIET WAAR WAAR/NIET WAAR WAAR/NIET WAAR

rig

ht E

1. Vanaf de geboorte leert de baby zijn taal te ontwikkelen. 2. Schrijven en lezen vallen ook onder de taalontwikkeling. 3. De taalontwikkeling valt onder de zintuiglijke ontwikkeling. 4. Het kunnen leren valt niet onder de cognitieve ontwikkeling.

op y

Opdracht 6: Sociale ontwikkeling De sociale ontwikkeling bevat twee belangrijke uitgangspunten, zoals je in de theorie hebt kunnen lezen. Wat zijn de twee belangrijkste uitgangspunten van de sociale ontwikkeling?

C

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 7: Seksuele ontwikkeling •

De seksuele ontwikkeling begint al bij de geboorte. Waardoor komt dat? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

8

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


In hoeverre heeft de seksuele ontwikkeling bij jonge kinderen al met seks te maken? Licht je antwoord toe. ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 8: Spel- en tekenontwikkeling •

.v .

Leg in je eigen woorden uit waarom de spel- en tekenontwikkeling belangrijk is om te volgen en wat deze toevoegt aan de andere ontwikkelingsgebieden.

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 9: Invloeden •

Factor 1.

Voorbeeld

rig

2.

ht E

De ontwikkeling van kinderen verloopt grotendeels gelijk, maar er zijn enkele factoren die invloed hebben op deze ontwikkeling. Noem de drie belangrijkste factoren en geef van elke factor een duidelijk voorbeeld.

op y

3.

Opdracht 10: Aanleg en ervaring In de theorie heb je kunnen lezen over aanleg en ervaring. Twee verschillende termen die invloed op elkaar hebben. Weet jij het verschil? Plaats de volgende zinnen in de juiste kolom.

C

– – – – – –

Finn speelt vaak met de bal. Dat doet hij samen met zijn vader, die hem aanwijzingen geeft. Kay is een muzikaal talent. Twan heeft net leren omrollen. Hij rolt zich nu constant om. De pedagogisch medewerker prijst hem daarvoor met lovende woorden. Renee kan prachtig tekenen. Veroni is goed in elke sport die ze doet. Jasper kan na 2 weken oefenen zonder zijwieltjes fietsen. In zijn straat wordt veel gefietst door kinderen.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

9


Aanleg

Ervaring

Bedenk vervolgens zelf 3 voorbeelden van aanleg en 3 voorbeelden van ervaring. Aanleg: 1. _____________________________________________________________________________________________________________________________ 2. ____________________________________________________________________________________________________________________________

.v .

3. ____________________________________________________________________________________________________________________________ Ervaring:

du 'A ct ie fb

1. ____________________________________________________________________________________________________________________________

2. ____________________________________________________________________________________________________________________________

3. ____________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 11 : Behoeftehiërarchie

Lees theoriebron 2 goed door. Hierin kun je onder andere lezen dat Maslow vijf fundamentele behoeften benoemt. Beschrijf elke behoefte en geef daarvan steeds een voorbeeld.

Behoefte

Omschrijving

Lichamelijk

Voorbeeld

rig

Veiligheid en zekerheid Sociale contacten

ht E

op y

Waardering en erkenning Zelfontplooiing

C

Opdracht 12: Behoeftebevrediging Onderzoek naar de behoeftepiramide van Maslow heeft weinig tot geen bevestiging opgeleverd van zijn gedachtegoed. Het probleem daarbij was niet het wel of niet bestaan van de fundamentele behoeften, maar dat deze behoeften niet op zijn manier te ordenen zijn. •

Beargumenteer op ongeveer één A4'tje de behoeftepiramide van Maslow. Verwerk daarin de volgende punten: – Waarom vindt Maslow de bevrediging van de fundamentele behoeften belangrijk? – Waartoe kunnen onbevredigde behoeften leiden? – Wat is de rol van de omgeving in de mogelijke bevrediging van de behoeften? – Waarom denk jij dat de door Maslow gestelde ordening niet aantoonbaar is? – Wat is jouw eigen mening over de theorie van Maslow?

10

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby

Theoriebron 2: Gedrag


Opdracht 13: Hechting herkennen •

Beschrijf het verschil in gedrag tussen een veilig gehecht kind en een angstig ontwijkend kind. Angstig ontwijkend kind

du 'A ct ie fb

.v .

Veilig gehecht kind

Opdracht 14: Gehechtheidsrelatie •

Beantwoord de volgende vragen. –

Wat is een gehechtheidspersoon?

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ Hoe ontstaat een gehechtheidsrelatie?

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Wat is het belang van een goede/veilige gehechtheidsrelatie?

op y

rig

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

C

________________________________________________________________________________________________________________________

Waarom is de verbondenheid met de opvoeder zo belangrijk? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Waartoe kunnen scheidingen en dreigingen van scheiding in de vroege jeugd leiden? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

11


Opdracht 15: Morele ontwikkeling •

Hieronder staan de verschillende morele fasen vermeld. Beschrijf voor elke fase in je eigen woorden wat deze inhoudt. –

Werkmodel: Morele ontwikkeling

Preconventionele fase: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Conventionele fase:

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Postconventionele fase:

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ Hieronder staan 6 verschillende zinnen. Vermeld bij elke zin in welke fase van de morele ontwikkeling het kind zich bevindt. –

Bart bedankt de buurjongen hartelijk voor het cadeautje dat hij heeft gekregen, ook al vindt hij het niet leuk. Dit heeft hij van zijn ouders geleerd.

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ Dante heeft geleerd dat hij niet aan de prullenbak mag komen. Hij weet niet waarom.

rig

op y

________________________________________________________________________________________________________________________ Marieke helpt haar moeder met het opruimen van de tafel, omdat ze dan een koekje krijgt.

C

________________________________________________________________________________________________________________________

Ruben geeft geen hand meer wanneer hij op visite gaat, maar een ‘boks’. Al zijn vrienden doen dat immers ook. ________________________________________________________________________________________________________________________

Merlin stelt de regels die thuis heersen ter discussie. Ze heeft gemerkt en gehoord van de regels die bij vriendinnen worden gehanteerd en vindt dat aan hun regels thuis wel iets veranderd mag worden. ________________________________________________________________________________________________________________________

12

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Jonne weet best dat het niet netjes is om een uitnodiging af te slaan. Maar hij heeft ook geleerd dat hij eerlijk moet zijn en kiest ervoor om in deze situatie eerlijk te zijn en de uitnodiging af te slaan. ________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 16: Piaget, Vygotsky, Pavlov, Skinner en Maslow •

Deze grondleggers hebben allen onderzoek gedaan op het gebied van gedrag. Zet de volgende woorden en begrippen in de juiste kolom:

Piaget

Vygotsky

du 'A ct ie fb

.v .

Skinnerbox - honden kwijlen - klassieke conditionering - behaviorisme - taal als instrument - motivatietheorie - observaties - denken door doen - denken door relaties sensomotorische ontwikkeling - behoeftepiramide Pavlov

Skinner

Maslow

Lees de onderstaande stellingen door en schrijf je reactie op. Leg per stelling een link met minstens één grondlegger. –

Stelling 1: Straffen is slecht voor een kind

Reactie: ____________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

rig

________________________________________________________________________________________________________________________ Stelling 2: Voldoende spelmogelijkheden zijn belangrijker voor een kind om zich te ontwikkelen dan een goede band met zijn ouders.

op y

Reactie: ____________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

C

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Stelling 3: Door klassieke conditionering toe te passen, ontwikkelt een kind zich sneller. Reactie: ____________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

13


Stelling 4: Kinderdagverblijf De Bengels hanteert de stelling 'Gebruik je gezond verstand, dan hoef je niet te bouwen op wat de grondleggers van ‘vroeger’ zeggen over de ontwikkeling van een kind'. Reactie: ____________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Vorm vervolgens een groepje van 4 studenten en voer een discussie over de vier stellingen. Schrijf hieronder de meest opmerkelijke punten op die tijdens de discussie naar voren kwamen.

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

C

op y

rig

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________

14

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


> De

baby in ontwikkeling

Doelstellingen Je kunt de zintuiglijke ontwikkeling van een baby benoemen. Je kunt de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van een baby benoemen. Je kunt de ontwikkelingstaken van een baby beschrijven. Je kunt beschrijven wat belangrijke voorwaarden zijn bij de verzorging en begeleiding van baby’s. Je kunt aangeven hoe een opvoeder activiteiten kan aanpassen aan de ontwikkeling van een baby.

du 'A ct ie fb

.v .

• • • • •

ht E

Opdracht 17: Groei en ontwikkeling

Theoriebron 3 gaat over de ontwikkeling die baby’s doormaken. Lees deze theoriebron goed door. Om te kunnen groeien zijn twee bouwstenen erg belangrijk voor baby’s. Welke twee bouwstenen zijn dat?

rig

Theoriebron 3: Baby’s in ontwikkeling

1. ____________________________________________________________________________________________________________________

op y

2. ____________________________________________________________________________________________________________________ Wat is het verschil tussen groei en ontwikkeling?

C

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 18: Snelle ontwikkeling •

De lichamelijke ontwikkeling van baby’s verloopt razendsnel. Zet de volgende ontwikkelingen in de juiste volgorde. Geef bij elke ontwikkeling aan met hoeveel weken of maanden een baby aan deze ontwikkeling toe is. rollen - kruipen - zuigen - grijpen - staan - zitten - lopen - hoofd optillen

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

15


1. ________________________Leeftijd: ______________________________________________________________________ 2._________________________Leeftijd: _____________________________________________________________________ 3._________________________Leeftijd: _____________________________________________________________________ 4._________________________Leeftijd: _____________________________________________________________________ 5._________________________Leeftijd: _____________________________________________________________________ 6._________________________Leeftijd: _____________________________________________________________________ 7._________________________Leeftijd: _____________________________________________________________________ 8._________________________Leeftijd: ________________________________________

.v .

Opdracht 19: Lichamelijke ontwikkeling stimuleren

du 'A ct ie fb

Casus Martijn is een baby van 10 maanden. Hij is veel ziek geweest. Daardoor loopt hij wat achter in zijn ontwikkeling. Zo rolt hij sinds kort van zijn buik op zijn rug. Maar zitten kost hem nog wat moeite en kruipen doet hij ook nog niet. Hij is ook erg klein en licht voor zijn leeftijd. Lees de bovenstaande casus. Beantwoord de volgende vragen. –

Wat kan de pedagogisch medewerker in zijn gedrag en houding laten zien of doen om de ontwikkeling van Martijn te stimuleren?

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ Om welke verzorging vraagt Martijn hier?

rig

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

op y

________________________________________________________________________________________________________________________ Welke activiteiten zou de pedagogisch medewerker kunnen doen om Martijn te stimuleren in zijn ontwikkeling?

C

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Met welk te verwachten resultaat? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

16

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Opdracht 20: Ontwikkeling en definities •

Ga naar www.spelendwijzer.nl, ga in het menu naar ‘De ontwikkeling’. Vervolgens klik je op ‘Ontwikkeling’ en ‘Baby 0-1 jaar’. Lees de tekst op de betreffende pagina. Hieronder zie je verschillende definities staan die horen bij de ontwikkelingsgebieden van de baby. Zet de begrippen bij de juiste ontwikkelingsgebieden.

Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

Cognitieve ontwikkeling

Sociale ontwikkeling

Emotionele ontwikkeling

Seksuele ontwikkeling

du 'A ct ie fb

Lichamelijke ontwikkeling

.v .

lachen - ontbreken van het ik-besef - lichaamsbeleving - reflexen - ooghandcoördinatie - verbanden - relaties aangaan - scheidingsangst - lustbeleving - orale fase - hechting - ervaringsleren - imiterend leren - ontwikkelen van spieren - eigen temperament

ht E

Opdracht 21: Zintuiglijke ontwikkeling

rig

Casus Mirre van 5 maanden ligt heerlijk op haar rug te spelen met een rammelaar in haar hand. De rammelaar voelt glad en warm aan en heeft veel kleurtjes. Als Mirre de rammelaar beweegt, maakt deze een hoog geluidje. Ze stopt de rammelaar regelmatig in haar mond.

Beschrijf vier handelingen waarmee je de zintuiglijke ontwikkeling van de baby stimuleert. Beschrijf bij elke handeling je houding, je gedrag en wat je zegt.

C

op y

In deze casus kun je lezen dat baby’s vooral erg gericht zijn op hun zintuigen. Dit is een belangrijk gegeven wanneer je bijvoorbeeld een nieuwe babygroep wilt starten. Hoe houd je rekening met de zintuigen?

Handeling: _______________________________________________________________________________________________________________ Houding: _________________________________________________________________________________________________________________ Gedrag: ___________________________________________________________________________________________________________________ Wat je zegt: _____________________________________________________________________________________________________________

Handeling: _______________________________________________________________________________________________________________ Houding: _________________________________________________________________________________________________________________ Gedrag: ___________________________________________________________________________________________________________________ Wat je zegt: _____________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

17


Handeling: _______________________________________________________________________________________________________________ Houding: _________________________________________________________________________________________________________________ Gedrag: ___________________________________________________________________________________________________________________ Wat je zegt: _____________________________________________________________________________________________________________

Handeling: _______________________________________________________________________________________________________________ Houding: _________________________________________________________________________________________________________________ Gedrag: ___________________________________________________________________________________________________________________

Waarmee zou jij rekening houden bij het inrichten van een nieuwe babygroep met betrekking tot de zintuiglijke ontwikkeling? Noem minstens 5 items.

du 'A ct ie fb

.v .

Wat je zegt: _____________________________________________________________________________________________________________

1. _____________________________________________________________________________________________________________________________ 2. _____________________________________________________________________________________________________________________________ 3. _____________________________________________________________________________________________________________________________ 4. _____________________________________________________________________________________________________________________________ 5. _____________________________________________________________________________________________________________________________ Teken een plattegrond van de inrichting. Houd daarbij rekening met de zintuiglijke ontwikkeling van baby´s. Zorg dat de ruimte uitdagende prikkels bevat en de zintuigen stimuleert. De groep is ongeveer 25 m2 groot en heeft daarnaast nog een slaapkamer. Er komen maximaal 10 kinderen per dag op de babygroep. Gebruik eventueel stofjes of ander materiaal om extra duidelijk te maken hoe het eruit komt te zien.

ht E

rig

Opdracht 22: Scheidingsangst

op y

Bij de emotionele ontwikkeling van de baby is hechting met zijn ouders van groot belang. Rond de achtste maand wordt de band tussen moeder en kind sterker. Wat houdt scheidingsangst in?

C

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Wat is het voordeel en wat is het nadeel van scheidingsangst? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

18

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Wat zegt scheidingsangst over de ontwikkeling van het kind? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Bekijk op YouTube het filmpje ‘Ontwikkelingspsychologie – Scheidingsangst’.

In het filmpje wordt gesproken over persoonspermanentie. Beschrijf in je eigen woorden wat dat is.

Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Op welke leeftijd is scheidingsangst het sterkst aanwezig bij jonge kinderen?

du 'A ct ie fb

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ •

Op welke leeftijd hebben de kinderen gemiddeld hun scheidingsangst verwerkt?

________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 23: Huilen •

Huilen heeft verschillende functies. Schrijf hieronder de verschillende functies op die jij kent.

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

C

op y

rig

Casus Pedagogisch medewerker Jildou werkt sinds kort op de babygroep, waar kinderen tussen de 0 en 2 jaar verblijven. Twee baby’s liggen te slapen. Haar collega wandelt met een groepje kinderen met de bolderkar. De drie andere kinderen zijn op de groep bij Jildou. Willem van 1,5 jaar valt van een kubus en begint heel hard te huilen. Bijna meteen beginnen Li-Roy (6 weken, het is zijn tweede dag op de groep) en Sanne (8 maanden, huilt erg snel, maar is vaak ook weer snel te troosten) ook te huilen. Waarom huilt Li-Roy?

_____________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________

Is Li-Roy een huilbaby? Waarom wel/niet? En Sanne?

_____________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

19


Welk advies zou jij Jildou geven over hoe ze met Willem, Li-Roy en Sanne moet omgaan? Geef tips ten aanzien van haar houding, haar gedrag en hoe ze tegen de kinderen zou moeten praten of wat ze zou kunnen zeggen. –

Tips over houding: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Tips over gedrag: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ Tips over manier van praten:

.v .

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Tips over wat ze zou kunnen zeggen:

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ •

Hoe zou je zelf omgaan met deze baby en waarom? –

Wat zou je doen?

________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ Omdat:

________________________________________________________________________________________________________________________

Hoe zou jij je gedragen?

op y

rig

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________

Omdat:

C

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________ –

Wat zou jij zeggen? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Omdat: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

20

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Opdracht 24: Hechting •

Lees de casus en beantwoord de onderstaande vragen. Casus Bram is een jongetje van 10 maanden. Hij verblijft 2,5 dagen in een verticale groep op kinderdagverblijf Spillebeen. De baby’s tot 1 jaar hebben hier een wat meer beschermde speelplek met matten op de grond en aangepast speelmateriaal. De andere kinderen mogen daar ook spelen, maar mogen geen klein speelgoed meenemen dat ruimte inneemt en mogen er niet rennen. De oudere baby’s, ook Bram, gaan vaak al wel naar andere plekken in de speelzaal om te ontdekken.

du 'A ct ie fb

.v .

Bram begint steevast te huilen als hij twee tot drie meter uit de beschermde ruimte gekropen is. Hij wil dan niet terug naar de beschermde ruimte, maar wil ook niet verder. Hij is alleen te troosten door bij hem te blijven en hem vast te houden. Wat zou met Bram aan de hand kunnen zijn?

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Wat zou jij laten zien in deze situatie (houding)?

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Wat zou jij doen?

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________

rig

________________________________________________________________________________________________________________________

op y

________________________________________________________________________________________________________________________ Wat zou je zeggen?

________________________________________________________________________________________________________________________

C

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Voor PW4 •

Lees de casus en beantwoord de onderstaande vragen. Casus Nora is een meisje van 8 maanden. Haar moeder heeft extra lang verlof gehad. Daarom komt Nora nu pas voor het eerst op het kinderdagverblijf. Nora heeft 3 keer mogen wennen, maar alle drie keren bleef ze maar huilen toen haar moeder wegging. Nora was daarna niet te troosten en wilde niet eten of spelen. Moeder heeft er geen goed gevoel bij en vraagt zich af of ze Nora zo wel naar het kinderdagverblijf moet sturen. Pedagogisch medewerker Anouk is aangesteld als mentor van Nora en gaat het gesprek aan met moeder.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

21


Waarom huilt Nora? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Is dit een teken van een veilige hechting of onveilige hechting? Waaruit blijkt dat? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Wat zou Anouk tegen moeder kunnen zeggen met betrekking tot het wel of niet doorzetten met de kinderopvang? Onderbouw je antwoord.

du 'A ct ie fb

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Wat zou jij als pedagogisch medewerker in dit geval juist wel en juist niet doen?

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

rig

Opdracht 25: Verzorgen en begeleiden

op y

Baby’s zijn nog geheel afhankelijk van volwassenen en hebben dus verzorging nodig. Maar met verzorging alleen bied je niet voldoende om een baby zich optimaal te laten ontwikkelen. Baby’s moeten ook begeleid worden. Maar hoe is de verhouding tussen verzorgen en begeleiden tussen?

C

Verzorging

Begeleiding •

Hierboven zie je een schema met daarin een pijl precies midden tussen verzorging en begeleiding. Geef zelf met een pijl aan hoe volgens jou de verhouding is tussen verzorging en begeleiding op de volgende leeftijden: 0 weken: rode pijl 4 maanden: blauwe pijl 9 maanden: groene pijl

22

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


du 'A ct ie fb

.v .

12 maanden: zwarte pijl 18 maanden: oranje pijl

Hoe zien deze verzorging en begeleiding eruit op deze leeftijden? Geef bij elke leeftijd een voorbeeld waaruit de verhouding tussen verzorging en begeleiding blijkt. Beschrijf ook bij elk voorbeeld wat jij zou doen in je houding en gedrag en wat je zou zeggen tegen het kind. –

Voorbeeld o weken:

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

rig

________________________________________________________________________________________________________________________ Je houding:

op y

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Je gedrag:

C

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Je zegt: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

23


Voorbeeld 4 maanden: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Je houding: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ Je gedrag:

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Je zegt:

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Voorbeeld 9 maanden:

________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Je houding:

rig

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

op y

________________________________________________________________________________________________________________________

Je gedrag:

C

________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Je zegt: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

24

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Voorbeeld 12 maanden: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Je houding: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ Je gedrag:

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Je zegt:

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Voorbeeld 18 maanden:

________________________________________________________________________________________________________________________

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ –

Je houding:

rig

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

op y

________________________________________________________________________________________________________________________

Je gedrag:

C

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Je zegt: ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

25


Opdracht 26: Cognitieve ontwikkeling Zet de volgende zinnen in de juiste kolom: –

– –

Joachim van 12 maanden kan al goed de geluiden van verschillende dieren nadoen. Pedagogisch medewerker Jiske heeft hierop veel geoefend met Joachim tijdens de verzorgingsmomenten. Hakim van 13 maanden probeert zijn boterham aan zijn vork te prikken nadat hij dit de andere kinderen aan tafel heeft zien doen. Onno is lekker aan het kleuren en krassen op papier. Hij heeft er veel lol in. Plotseling ontstaan cirkels op het papier. Zijn moeder herkent deze cirkels als de letter O en klapt enthousiast in haar handen: Otto kan zijn eerste letter schrijven. Ook Otto is trots op deze ontdekking.

.v .

du 'A ct ie fb

Ervaringsleren Herhalingsleren Imitatieleren

Opdracht 27: De mond als ontdekkingsmechanismen Casus Manon van 10 maanden kruipt het hele kinderdagverblijf door. Zodra ze een voorwerp tegenkomt dat ze beet kan pakken, stopt ze het in haar mond. Waarom stopt een baby ‘alles’ in zijn mond?

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Wat zou jij doen? –

Als baby Fleur van 3 maanden je vinger vastgrijpt en deze in haar mond wil stoppen?

op y

rig

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________

C

________________________________________________________________________________________________________________________

Als baby Maartje van 8 maanden het vaatdoekje te pakken heeft gekregen en dat in haar mond stopt? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Als Brechtje van 18 maanden een speeltje pakt en dat in haar mond stopt? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

26

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Baby’s stoppen van alles in hun mond. Kleine voorwerpen kunnen ze inslikken en dat kan verstikking veroorzaken. Geef aan hoe je als pedagogisch medewerker rekening kunt houden met dit gedrag van baby’s. –

Welke voorwaarden schep je? ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________

Hoe houd je het veilig? ________________________________________________________________________________________________________________________

.v .

________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

________________________________________________________________________________________________________________________ Hoe begeleid je baby’s hierin en hoe verzorg je hen het best? Overleg dit in tweetallen.

________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________ Voor PW4 • Zoek op internet informatie over Freud en wat hij zegt over waarom kinderen spullen in hun mond stoppen. Beschrijf nu in je eigen woorden wat de functie is van spullen in de mond stoppen, gezien vanuit de theorie van Freud:

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

rig

________________________________________________________________________________________________________________________________

op y

Opdracht 28: Baby´s communiceren ook Wij ´grote mensen´ communiceren vooral met taal. Gesproken taal en lichaamstaal. Baby´s beschikken nog niet over gesproken taal, maar kunnen wel al communiceren.

C

Noem drie verschillende manieren waarop baby´s communiceren. 1. _____________________________________________________________________________________________________________________________ 2. _____________________________________________________________________________________________________________________________ 3. _____________________________________________________________________________________________________________________________

Zet de volgende taalontwikkelingen in de goede volgorde: ______ brabbelen ______ woordjes zeggen ______ ‘dadadada’ ______ opzettelijk communiceren ______ kraaien als mama begint te praten ______ papa aankijken en zijn mondbewegingen nadoen ______ spuugbelletjes maken.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

27


Opdracht 29: Woordjes Casus Wanneer Hugo van 12 maanden een eend ziet, zegt hij ‘kak’. Zijn moeder reageert daarop met: ‘Inderdaad, dat is een eend, Hugo. En de eend zegt kwak.’ Met 18 maanden zegt Hugo geen ‘kak’ meer als hij een eend ziet, maar ‘eend’. •

du 'A ct ie fb

.v .

De taalontwikkeling van kinderen gaat erg snel. Hieronder staan enkele afbeeldingen. Zet achter elke afbeelding hoe een kind van respectievelijk 12 en 18 maanden mogelijk een naam geeft aan de afbeelding. Omdat de interactie erg belangrijk is bij de ontwikkeling van taal, is het van belang dat je reageert op wat het kind probeert te zeggen. Geef in de onderstaande kolom aan hoe je zou reageren op wat het kind zegt bij de afbeelding.

Reactie

C

op y

rig

ht E

12 maanden

28

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby

18 maanden

Reactie


Opdracht 30: Begeleiden van baby’s Pikler benoemt in haar theorie twee voorwaarden waaraan voldaan moet worden om de autonomie en de mogelijkheden van een kind tot bloei te laten komen. •

Wat wordt bedoeld met de autonomie van het kind? ________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

Wat zijn de twee voorwaarden waarover Pikler spreekt?

.v .

1. _____________________________________________________________________________________________________________________________

du 'A ct ie fb

2. _____________________________________________________________________________________________________________________________ Geef van beide voorwaarden een voorbeeld waaruit blijkt wat met die voorwaarde bedoeld wordt. Voorbeeld 1:

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ Voorbeeld 2:

ht E

________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________

C

op y

rig

________________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

29


> Reflectie Cursusevaluatie Noem het belangrijkste dat je hebt geleerd.

.v .

Noem wat je het best is bevallen aan deze cursus.

Geef tips voor verbetering van de cursus.

Geef hier je overige opmerkingen.

rig

Voor de inhoud van deze cursus geef ik een (1-10).

ht E

Thermometer

du 'A ct ie fb

Voor welke onderdelen had je te weinig tijd?

op y

Voor de begeleiding van deze cursus geef ik een (1-10).

C

Voor de organisatie (zoals de aanwezige middelen, tijdsduur en lesruimte) van deze cursus geef ik een (1-10). Voor het kunnen ontwikkelen van mijn competenties bij de kerntaak en/of het werkproces waarbij deze cursus aansluit, geef ik een (1-10).

30

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Reflectie: beroepsproduct Wat was de opdracht?

Wat moest jij doen?

.v .

Noem activiteiten die je hebt gedaan.

du 'A ct ie fb

Wat was het resultaat van je activiteiten? Waarover was je tevreden?

C

op y

rig

Hoe wil je het de volgende keer anders aanpakken?

ht E

Waarover was je minder tevreden?

Š Uitgeverij Edu’Actief b.v.

31


> Theoriebron

1: Ontwikkelingspsychologie

du 'A ct ie fb

ht E

De ontwikkeling van baby naar volwassene is een flink proces. Doorgaans onderscheidt men enkele ontwikkelingstaken, ofwel opdrachten, die mensen binnen een ontwikkelingsfase moeten zien te volbrengen. Bijvoorbeeld leren lopen, vriendjes maken en abstract leren denken. Wanneer een ontwikkelingstaak is volbracht, spreken we van een mijlpaal. In deze theoriebron zul je leren wat deze ontwikkelingstaken zijn. Sommige zullen herkenbaar zijn, andere misschien niet. Om aan de ontwikkelingstaken te kunnen voldoen, moet sprake zijn van ontwikkeling op vijf gebieden: het lichamelijke ontwikkelingsgebied, het cognitieve ontwikkelingsgebied, het emotionele ontwikkelingsgebied, het sociale ontwikkelingsgebied en het seksuele ontwikkelingsgebied.

.v .

Algemeen

op y

rig

De ontwikkeling van een kind wordt opgesplitst in verschillende ontwikkelingsgebieden om beter inzicht te krijgen in de structuur van het geheel. De persoonlijkheidsontwikkeling verloopt bij ieder mens weer anders. Dit onderscheidt mensen van elkaar. Aard, temperament, karakter, geweten en zelfbewustzijn bepalen iemands persoonlijkheid. Het is een ingewikkelde combinatie van iemands karaktereigenschappen, de ontwikkelingsgebieden die hij doorloopt en de manier waarop mens en omgeving op elkaar reageren, die bepaalt hoe iemand uiteindelijk volwassen wordt. Hierbij spelen opvoeding en cultuur ook een grote rol.

C

Door de ontwikkelingsgebieden apart te bespreken, krijg je beter inzicht in hoe deze werken. Tegelijkertijd zit er veel overlap in de verschillende gebieden. Dat kan ook niet anders, want een kind is immers niet op te delen in losse elementen. Juist de overlap binnen de verschillende ontwikkelingsgebieden laat zien dat er een geheel ontstaat van ontwikkelingsfactoren die op elkaar inwerken en zodoende de persoonlijkheid van het kind markeren.

Wat is ontwikkelingspsychologie? De ontwikkelingspsychologie is kort gezegd de psychologie van de ontwikkeling. Er is bewust gekozen voor de term 'ontwikkeling' en niet voor 'groei', omdat dat twee verschillende componenten zijn. Een kind groeit ook, maar in je werk als pedagogisch medewerker ben je er meer op gericht de ontwikkeling van het kind te volgen. Het consultatiebureau houdt de groei van het kind bij, jij richt je op de ontwikkeling: hoe ontwikkelt het kind zich lichamelijk, cognitief, sociaal, emotioneel en seksueel? Om te kunnen weten of een kind zich voldoende ontwikkelt, moet je dus weten welke

32

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


ontwikkeling je mag verwachten bij een kind van elke leeftijd. Maar het is ook van belang om te weten hoe de ontwikkeling tot stand komt, hoe een kind leert. De ontwikkeling van een kind verloopt in fasen. Het kind kan pas van de ene naar de andere fase gaan als zijn hersenen daaraan toe zijn. Een extra stimulans om versneld over te gaan van fase naar fase heeft dus weinig zin als de hersenen van het kind nog niet voldoende ontwikkeld zijn om de volgende fase al aan te kunnen. Het is uiteraard wel mogelijk om vaardigheden binnen de fase waarin het kind zich bevindt te stimuleren zodat het kind deze vaardigheden beter onder de knie krijgt.

du 'A ct ie fb

.v .

Voor de meeste ontwikkelingstaken zijn er leeftijden waarop een kind die het best kan aanleren. Leren lopen doen de meeste kinderen bijvoorbeeld rond de 12 maanden. De hersenen, het zenuwstelsel, de botten en de spieren zijn dan voldoende gerijpt om te kunnen leren lopen. Het kind leert meestal (piekt) rond de 12 maanden op het gebied van lopen. Voor leren lezen geldt dat de piek bij kinderen meestal rond de 6 jaar ligt. Zo kennen verschillende ontwikkelingstaken piekleeftijden; de leeftijd waarop het kind dit het best (snelst) leert.

Bij het overgaan van de ene naar de volgende fase kan het kind de ervaring en vaardigheden uit de vorige fase goed gebruiken. De ervaring uit de vorige fase gaat niet verloren. Het kind stapelt als het ware al deze ervaringen op en gebruikt die om de volgende fase beter te kunnen doorlopen. Als je dat weet, kun je je voorstellen hoe belangrijk het is dat het kind de ontwikkeling al in het begin van zijn leven goed doorloopt. Want doorloopt een kind een bepaalde fase niet goed, dan heeft dat negatieve gevolgen voor zijn verdere ontwikkeling.

rig

ht E

Kinderen ontwikkelen zich gemiddeld in een gelijke volgorde. Maar kinderen ontwikkelen zich niet op slechts één gebied. Ze ontwikkelen zich op alle gebieden tegelijkertijd, in wisselend tempo. Daardoor kan het heel goed gebeuren dat het kind op lichamelijk gebied voorloopt (het kind loopt al met 10 maanden), maar op cognitief gebied achterloopt (het spreekt zijn eerste woordje pas na 1,5 jaar). Dit verschil trekt vaak gewoon weer bij, dus hoef je dan niet te spreken van een ontwikkelingsachterstand. Dat gebeurt pas wanneer een kind op meer gebieden en gedurende een langere periode achterloopt op zijn leeftijdsgenootjes.

Lichamelijk/motorisch ontwikkelingsgebied

C

op y

Alles wat te maken heeft met de lichamelijke groei, of de achteruitgang daarvan, en de zintuiglijke ontwikkeling (dus het vermogen tot horen, ruiken, proeven, zien en voelen) noemen we de lichamelijke ontwikkeling. Hieronder valt ook de motorische ontwikkeling, die de ontwikkeling van de grove en fijne motoriek omvat. De grove motoriek betreft grotere handelingen, zoals lopen en een voorwerp vastpakken (bewegingen vanuit de schouder, benen en romp). De fijne motoriek betreft kleinere handelingen, zoals schrijven met een pen en tekenen met een potlood (bewegingen vanuit de pols). Zintuiglijke ontwikkeling De zintuiglijke ontwikkeling komt al voor een deel voor de geboorte tot stand. Uit onderzoek is gebleken dat baby’s in de baarmoeder kunnen horen en proeven. Ook de reuk is voor de geboorte voor een deel al af. Het zicht heeft wat meer tijd nodig om zich te ontwikkelen. Maar anders dan bij de andere ontwikkelingsgebieden verloopt de zintuiglijke ontwikkeling niet stapsgewijs. Binnen de zintuiglijke ontwikkeling zijn dan ook geen fasen te onderscheiden. Je spreekt bij de zintuiglijke ontwikkeling eerder van groei en gestage ontwikkeling. En die groei begint al vanaf de eerste dag. Zo kunnen baby’s na een paar dagen reageren op geluid. Ze zullen met hun hoofd draaien in de richting waar het geluid vandaan kwam. Sterker nog: de zintuigen worden geprikkeld wanneer er niet alleen geluid te horen is, maar er ook een gezicht bij de stem hoort die het geluid maakt. En wellicht dat ook nog gebaren worden gemaakt.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

33


Behalve dat zintuigen een lichamelijk nut hebben, hebben ze veel invloed op sociaalemotioneel gebied. Dat komt omdat we de wereld om ons heen bekijken door de manier waarop wij de signalen binnenkrijgen (via onze zintuigen dus). En dat bepaalt bijvoorbeeld weer op welke manier kinderen hun relaties vormgeven. Dat mensen geboren sociale wezens zijn, blijkt ook uit het voorbeeld dat baby’s sneller reageren op menselijke stemmen dan op andere vormen van geluid.

.v .

Grof motorische ontwikkeling Doel van de grove motoriek is om het kind zijn lijf te leren gebruiken en uiteindelijk ook te leren beheersen, zodat het zich kan bewegen en voortbewegen. Al voor de geboorte zijn de bewegingen van baby’s in de baarmoeder te voelen en waar te nemen. In het begin zal het gebruik van het lichaam nog voornamelijk willekeurig zijn, maar uiteindelijk zal een kind zijn eigen lichaam leren ‘besturen’. Vanaf de dag van de geboorte ‘werkt’ de baby al aan zijn grove motoriek.

du 'A ct ie fb

De grove motoriek ontwikkelt zich dus vanaf de geboorte verder en begint rond de romp. Allereerst worden de nekspieren getraind, waardoor een baby leert zijn hoofd op te tillen. Vervolgens worden de arm- en schouderspieren ontwikkeld, waardoor het kind zich liggend kan opdrukken. Daarna zijn de rugspieren aan de beurt, waardoor het kind zich leert omrollen (als eerste van de buik naar de rug). Zodra de bilspieren voldoende zijn ontwikkeld, kan het kind leren zitten. Voor het kruipen zijn de beenspieren nodig. En ten slotte zullen de voetspieren zich ontwikkelen, waarna het kind kan leren lopen.

ht E

Fijn motorische ontwikkeling Nadat het kind zich vooral op grof motorisch gebied heeft ontwikkelt, komen de handen vrij en is er ruimte om de fijne motoriek te ontwikkelen. Deze ontwikkeling verloopt van binnen naar buiten, wat zoveel wil zeggen als dat de ontwikkeling begint bij het deel dat zich het dichtst bij het centrum van het lichaam bevindt en zich vervolgens naar buiten toe voortzet. Het begint dus bij het centrum van de romp (onder controle krijgen van de borsten schouderspieren) en verloopt uiteindelijk via de armen en polsen naar de uiteinden van de ledematen; de vingers. De meeste meisjes hebben een fijnere motoriek dan jongens.

Cognitief ontwikkelingsgebied

op y

rig

Het vermogen om te kunnen denken, te kunnen onthouden en te kunnen leren, wordt ook wel de verstandelijke ontwikkeling, ofwel de cognitieve ontwikkeling, genoemd. Hieronder valt ook de ontwikkeling van taal (spreken en luisteren in de eerste plaats, schrijven en lezen in de tweede plaats).

C

Taalontwikkeling Taal is voor de meeste mensen heel vanzelfsprekend. Allemaal praten en luisteren we en schrijven we dingen op. Nauwelijks staan we erbij stil dat taal een heel grote ontwikkeling is geweest, die in de vroegste jaren al is begonnen. Ook bij taal is een verschil te zien tussen jongens en meisjes. Jongens zijn vaak luidruchtiger en gebruiken minder woorden en kortere zinnen dan meisjes. Hun taal is ook meer gericht op actie. Meisjes daarentegen zijn veelal taalvaardiger en beschikken over een grotere woordenschat. Geheugenontwikkeling Leren is het ontstaan van een blijvende verandering in wat iemand kan of weet. Deze blijvende verandering is tot stand gebracht op grond van de ervaring van die persoon. Daarmee kun je dus zeggen dat je voor het leren afhankelijk bent van wat je allemaal meemaakt. Want wat je niet meemaakt, kun je immers niet leren (als je nooit hebt autogereden, dat nog nooit gezien hebt of daarover nooit iets gelezen hebt, zul je niet kunnen autorijden). Wat je wel meemaakt, sla je op in je geheugen. Eigenlijk is leren dus ook het aanmaken van een geheugen. En hoe kun je nu ‘bewijzen’ dat je een ervaring in je geheugen hebt opgeslagen? Door je het te herinneren. Bij het herinneren roep je je

34

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


geheugeninhoud terug in je bewustzijn. Wanneer je je dus iets herinnert, is dat het bewijs dat je het in je geheugen hebt opgeslagen. Andersom geldt dat trouwens niet: wanneer je je iets niet kunt herinneren, betekent dat niet per se dat je het niet hebt opgeslagen in je geheugen. Soms kun je gewoon even niet bij die informatie.

.v .

Om iets te kunnen onthouden, moet je kunnen denken. Voor baby’s houdt denken in dat ze langere tijd een bepaald beeld in hun hoofd kunnen vasthouden en daarover vervolgens ook nog gedachten hebben. Baby’s ontdekken dat wanneer hun moeder weggaat, zij ook weer terugkomt. Dat kunnen ze alleen weten als ze het beeld van ‘mama’ goed in hun hoofd hebben zitten. Anders zou het kind zich daarvan geen voorstelling kunnen maken. Vanaf ongeveer 18 maanden kan een baby steeds beter beelden in zijn hoofd vasthouden. Dit vasthouden van beelden is belangrijk voor het geheugen. En het geheugen heeft op zijn beurt weer veel met taal te maken. Want gaat de taalontwikkeling vooruit, dan groeit ook het denkvermogen van het kind.

ht E

du 'A ct ie fb

Er zijn verschillende manieren van leren: Generaliseren: dit is het proces waarbij je wat je geleerd hebt over iets, ook toepast op iets anders. Heeft een kind bijvoorbeeld ontdekt dat een bal kan rollen, dan zal het aannemen dat elke bal kan rollen. Discrimineren: dit is het proces waarbij je leert dat er verschillen zijn in gebeurtenissen tussen situaties die veel op elkaar lijken, maar toch niet hetzelfde zijn. Dat een kleine bal onder de kast rolt, wil dus niet zeggen dat een grote bal dat ook doet. Ook al zijn het beide ballen en kunnen ze allebei rollen. Trial & error: dit is het proces waarbij je leert van je ervaringen. Positieve ervaringen zullen je bijblijven. En wat niet fijn was, zul je niet meer doen. Latent leren: dit wordt ook wel ongemerkt leren genoemd. Je leert namelijk heel wat zonder dat je doorhebt dat je aan het leren bent. Dat ontdek je pas wanneer je de geleerde vaardigheid daadwerkelijk nodig hebt. Omdat je bijvoorbeeld altijd langs dezelfde route naar school fietst, heb je de straatnamen onbewust opgeslagen in je geheugen. Als iemand je naar de weg vraagt, kun je zo aangeven waar ze langs moeten. Je wist pas dat je het wist nadat daarop een beroep werd gedaan.

rig

De aard (of het karakter) van een kind kun je al bij heel jonge baby’s zien. Baby’s lijken wel allemaal op elkaar, maar als je goed kijkt, zie je dat ze hun eigen manier van doen hebben. Daarin is het karakter van een kind te herkennen. Dat is gebaseerd op de kenmerken van zijn eigen zenuwstelsel.

C

op y

Concentratie Heel jonge baby’s kunnen hun aandacht nog maar zeer kort ergens bij houden. Voor een baby van 3 maanden is dat ongeveer vijf tot tien seconden. Naarmate baby’s groeien, groeit hun cognitieve vermogen en kunnen ze steeds beter beelden opslaan in hun geheugen. Deze beelden helpen het kind zijn aandacht ergens langer op te richten. Dit wordt ook wel concentratie genoemd. Naarmate het kind ouder wordt en steeds meer leert, neemt zijn concentratie ook toe. Het kind herkent dingen die zijn interesse wekken of wordt uitgedaagd om nieuwe ontdekkingen te doen. In de praktijk blijken veel kinderen moeite te hebben om zich te concentreren. Vooral in de schoolleeftijd komt dat veel voor. Het kind kan zijn aandacht dan bijvoorbeeld niet goed op een taak richten of kan deze niet lang vasthouden. De oorzaken hiervan kunnen zeer verschillend zijn. Deze kunnen in het kind zelf liggen, maar ook in zijn omgeving.

Emotioneel ontwikkelingsgebied Gevoelens en emoties ontwikkelen zich ook van jongs af aan. Deze ontwikkeling – waaronder hechting, geborgenheid, vertrouwen, blijdschap en verdriet – vinden we op het emotioneel ontwikkelingsgebied. Emoties zijn belangrijk, omdat deze het sociale leven voor een groot deel regelen. En omdat kinderen van nature sociaal ingestelde wezens zijn, kun je bijna zeggen dat het leren van emoties een belangrijke levenstaak is. Het

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

35


emotioneel ontwikkelingsgebied is dan ook nauw verbonden met het sociaal ontwikkelingsgebied. Vaak worden deze in één adem genoemd. Men spreekt dan van het sociaal-emotioneel ontwikkelingsgebied.

Naarmate de mens ouder wordt, wordt ook de omgang met anderen belangrijker. Deze ontwikkelingstaak gaat vooral om het ontwikkelen van jezelf en het accepteren van anderen. Sociaal gedrag in de omgang met andere mensen wordt hierbij ontwikkeld. In de sociale ontwikkeling leert het kind hoe het relaties met andere mensen krijgt en hoe het deze relaties kan onderhouden.

du 'A ct ie fb

Seksueel ontwikkelingsgebied

.v .

Sociaal ontwikkelingsgebied

Ook de seksuele ontwikkeling speelt een grote rol. Door de ontwikkeling van lichaams- en lustbeleving gaat de seksuele ontwikkelingstaak al op jonge leeftijd van start. Onder meer het ontdekken en waarderen van het eigen lichaam is een seksuele ontwikkelingstaak.

Behalve de vijf belangrijkste ontwikkelingsgebieden, die hierboven uitgebreid beschreven zijn, zijn er nog meer ontwikkelingsgebieden. Niet alle ontwikkelingsgebieden worden hier behandeld, maar de volgende twee zijn nog wel het noemen waard: de spelontwikkeling en de tekenontwikkeling.

op y

rig

ht E

Spelontwikkeling Kinderen leren door te spelen. Door spel leert het kind de wereld om zich heen kennen en ontdekt het daarmee ook zichzelf. Er zijn veel gebieden waarop en situaties waarin je je zorgen kunt maken om een kind. Maar je moet je pas echt zorgen maken wanneer een kind niet speelt. Bijvoorbeeld als een kind van circa 4 jaar nog steeds hetzelfde speelt, geen fantasie gebruikt of niet met andere kinderen speelt. Een kind maakt ook een ontwikkeling door op het gebied van spel. Spelen is daarmee een levensbehoefte van een kind. Het is een belangrijk instrument om te leren. Spel stimuleert namelijk de cognitieve, lichamelijke, sociale, emotionele en taalontwikkeling van een kind. Meer dan welke andere activiteit dan ook.

C

Tekenontwikkeling De ontwikkeling van het tekenen onderschatten veel mensen. Kinderen tekenen niet alleen om iets moois te maken, maar ook om zich uit te drukken. Kinderen kunnen dat nog niet zo goed in taal, maar in een tekening kunnen ze veel emoties kwijt. Als een kind boos is, kan het het bijvoorbeeld prettig vinden om te krassen. Als pedagogisch medewerker kun je uit een tekening informatie halen over hoe een kind op dat moment in zijn vel zit en waar het kind zich bevindt in zijn tekenontwikkeling. Want ook de ontwikkeling van een kindertekening verloopt in verschillende fasen. Invloeden op de ontwikkeling De ontwikkeling van een kind kan dan wel volgens een bepaald patroon verlopen, er zijn ook factoren die de ontwikkeling kunnen beïnvloeden: Kindfactoren; aanleg en ervaring De ontwikkeling van mensen verloopt in grote lijnen volgens een vast patroon. Iedereen maakt globaal dezelfde ontwikkeling door. In grote lijnen, want bij de ontwikkeling spelen verschillende factoren een rol, bijvoorbeeld je aanleg en de ervaring die je tijdens je leven opdoet. Aanleg en ervaring staan dicht bij elkaar, omdat ze elkaar sterk beïnvloeden. Zo

36

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


kun je bijvoorbeeld wel veel aanleg hebben om een topsporter te worden, maar als je nooit sport, zal dat niet gebeuren. Je moet dus wel oefenen, trainen, het ervaren. Andersom geldt hetzelfde principe: je kunt het kind wel veel laten trainen, maar als het geen aanleg heeft om uit te blinken in sport, zal dat ook niet gebeuren. Doordat kinderen verschillen in aanleg, heeft dat ook invloed op de ervaringen die ze opdoen. Kinderen reageren immers niet hetzelfde op hun omgeving, dus zal ieder kind weer andere dingen uit zijn omgeving oppikken. Grofweg kun je zeggen dat de persoonlijkheid van een mens bepaald wordt door aanleg (nature) én door opvoeding en omgevingsfactoren (nurture).

du 'A ct ie fb

.v .

Nature Er zijn twee verschillende soorten aanleg. Ten eerste de aanleg die je met alle andere mensen deelt, zoals leren lopen en leren lezen. Ten tweede de aanleg die alleen van jou is: je individuele aanleg. Door de individuele aanleg verschilt ieder kind van een ander kind. Deze individuele aanleg is erfelijk. Het is zelfs zo dat alles wat erfelijk is, aanleg is. Maar alles wat aanleg is, is niet per se erfelijk. De aanleg die niet erfelijk is, zijn de factoren die de ontwikkeling hebben beïnvloed na de bevruchting en voor de geboorte. Een voorbeeld hiervan is de gezondheid van de moeder; of ze rookt en drinkt, of ze veel stress heeft of niet.

rig

ht E

Omgevingsfactoren (nurture) De ontwikkeling van kinderen wordt sterk beïnvloed door de omgeving waarin ze opgroeien. Niet alleen heeft ieder kind een innerlijke drang om te groeien en zich te ontwikkelen, ook heeft het inbreng van buitenaf nodig om tot verdere ontwikkeling te komen. Om de taal te kunnen leren, hebben kinderen bijvoorbeeld een talige omgeving nodig. Wil een kind zich optimaal kunnen ontwikkelen, dan zal zijn omgeving alle nodige ingrediënten moeten bevatten om tot deze ontwikkeling te komen. Wordt thuis weinig gesproken, dan krijgt het kind weinig woorden te horen, kan het met minder woorden oefenen en zal er minder stimulans zijn om met die woorden te gaan oefenen. Het aantal woorden dat kinderen tot hun beschikking hebben, verschilt dan ook enorm per cultuur en per gezin. Een kind dat wordt gestimuleerd, dat vragen voorgeschoteld krijgt, bij wie wordt doorgevraagd op wat het heeft gezegd en bij wie zijn woorden op een andere manier worden herhaald, heeft een grotere kans om een vlotte taalontwikkeling te doorlopen dan een kind dat opgroeit in een omgeving waar dat alles niet wordt gedaan.

C

op y

Maar ook de woonplaats en het land waar een kind opgroeit, zijn van invloed. Is er veel saamhorigheid of juist veel geweld in de woonplaats? Kunnen kinderen buiten spelen en staan ze dicht bij de natuur of wonen ze vierhoog en kunnen ze niet op straat spelen? De omgeving geeft het kader aan waarbinnen een kind opgroeit. En daarmee ook de kansen die het krijgt om te ontdekken en zich te ontwikkelen. De omgeving heeft op deze manier invloed op alle ontwikkelingsgebieden. Een extreem voorbeeld waarbij het belang van de omgeving duidelijk wordt, is dat van de wolfskinderen. Wolfskinderen zijn kinderen die niet bij mensen maar bij dieren zijn opgegroeid. Deze kinderen hebben nooit gesproken en nooit taal gehoord en hebben leren communiceren met de dieren waarbij ze zijn opgegroeid. Wanneer ze later eenmaal terechtkomen in de menselijke samenleving, blijken ze vaak wel klanken maar geen woorden te kunnen uitspreken. Het is dan niet meer aan te leren. Rijping (van het centrale zenuwstelsel) Rijping is een biologisch proces dat vooral afhankelijk is van de inwendige ontwikkeling. Bijvoorbeeld die van het centrale zenuwstelsel. Deze ontwikkeling verloopt in principe volgens een vast schema, maar kan in snelheid verschillen door aanleg en omgeving.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

37


> Theoriebron

2: Gedrag

Over gedrag bestaan vele theorieën en meningen. Daarom komen in deze theoriebron verschillende pedagogen, psychologen en onderwijskundigen aan bod, met ieder hun eigen visie op het gedrag van de mens. Deze mensen staan aan de basis van de ontwikkelingspsychologie en hebben ontwikkelmodellen uitgewerkt, onderzoek gedaan en vooral geschreven over het kind. Zij hebben de ontwikkelingspsychologie een eigen taal gegeven.

.v .

In de pedagogiek heeft men het vaak over een veilige basis en veilige omgeving bieden. Hieronder wordt een aantal theorieën besproken over de invloed van een veilige basis en veilige omgeving op de ontwikkeling van kinderen. Aangegeven wordt waarom een veilige basis en veilige omgeving belangrijk zijn en wat de voorwaarden hiervoor zijn.

Maslow

op y

rig

ht E

De fundamentele behoeften bevredigen is al belangrijk vanaf de geboorte. Mensen die in hun vroege levensjaren sterk en zeker zijn gemaakt, blijven daarna meestal zeker en sterk, onder welke bedreiging dan ook. Als de behoeften al vroeg in de ontwikkeling slecht bevredigd worden, is er meer kans op psychische problemen en gedragsproblemen. Maslow zette de behoeften van de mens in een hiërarchie, ook wel de behoeftepiramide genoemd.

du 'A ct ie fb

Maslow is een van de grondleggers van de humanistische psychologie. Hij is vooral bekend geworden door zijn motivatietheorie. Hij gaat ervan uit dat de mens wordt gemotiveerd door een aantal fundamentele behoeften. Fundamentele behoeften zijn belangrijke basisbehoeften. Deze behoeften zijn meer psychisch dan lichamelijk. Het niet bevredigen van deze behoeften kan ziekte tot gevolg hebben. Bij een gezond individu zijn deze behoeften niet actief, nauwelijks merkbaar of functioneel afwezig.

C

De basis van veiligheid in de opvoeding De behoeftepiramide moet van onder naar boven gelezen worden: • De onderste behoeften zijn de lichamelijke behoeften: lucht, water, voedsel, onderdak, slaap en seks. • Daarna komt de behoefte aan veiligheid en zekerheid. Mensen zoeken veiligheid in kleine of grote groepen, zoals het gezin, de school of het werk. • Na de behoefte aan veiligheid en zekerheid komt de behoefte aan sociaal contact met vrienden en geliefden. • Vervolgens komt de behoefte aan waardering en erkenning. Mensen willen graag gezien worden om wat ze kunnen en doen. • Als laatste is er de behoefte aan zelfontplooiing. Deze behoefte houdt in dat men zich verder wil ontwikkelen.

38

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Je kunt de piramide lezen als een soort trap. Eerst moet je de onderste tree bevredigd hebben voordat je een stapje naar boven kunt doen. Dit houdt in dat iemand eerst de lichamelijke behoeften geheel of gedeeltelijk bevredigd moet hebben. Als deze niet grotendeels bevredigd zijn, is het moeilijk om de behoefte aan veiligheid en zekerheid te bevredigen. Kijk maar naar een zwerver. Een zwerver houdt zich bezig met de lichamelijke behoeften. Hij wil bijvoorbeeld eten, drinken en slapen. De behoefte aan veiligheid en zekerheid is er wel, maar de bevrediging van de lichamelijke behoeften neemt veel tijd en ruimte in beslag. De meeste zwervers komen daarom niet toe aan het bevredigen van de behoefte aan veiligheid en zekerheid. Aan de treden boven veiligheid en zekerheid komen de meeste zwervers al helemaal niet toe.

du 'A ct ie fb

.v .

Om de fundamentele behoeften te kunnen bevredigen, moet volgens Maslow aan een aantal voorwaarden worden voldaan: vrijheid, rechtvaardigheid, ordelijkheid en uitdaging. Als deze voorwaarden niet aanwezig zijn, kan iemand niet goed werken aan het bevredigen van zijn behoeften.

C

op y

rig

ht E

De pedagogisch medewerker zorgt in eerste instantie voor de lichamelijke behoeften van de kinderen: eten, slapen, drinken. Door het creëren van rust en regelmaat (structuur) draagt ze bij aan de veiligheid en zekerheid van het kind. Ook consequent reageren draagt hieraan bij. Verder zorgt de omgeving al voor contacten: kinderen worden immers in groepen opgevangen. De pedagogisch medewerker kan dit extra stimuleren door gerichte activiteiten aan te bieden, waardoor het contact tussen de kinderen onderling kan worden versterkt. Dit alles kan alleen wanneer aan de lichamelijke behoeften en de behoefte aan zekerheid en veiligheid is voldaan.

Piaget Jean Piaget (1896-1980) was een Frans-Zwitserse bioloog en psycholoog die zich vooral heeft gericht op de cognitieve ontwikkeling van kinderen, op het denken en het waarnemen. Piaget heeft zijn theorie grotendeels gebaseerd op observaties. Hij observeerde vooral zijn eigen jonge kinderen. Volgens hem speelt de denkontwikkeling van kinderen zich af tussen kinderen en de dingen om hen heen. De denkontwikkeling begint volgens hem met het doen.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

39


Piaget onderscheidt de volgende ontwikkelingsfasen: 0-18 maanden: Sensomotorische ontwikkeling Het kind komt in dit stadium los van zichzelf en leert onderscheid te maken tussen zichzelf en zijn omgeving. Voor het kind bestaan de dingen alleen voor zover het deze zelf kan zien. 18 maanden-7 jaar: Preoperationele ontwikkeling De taalverwerving start aan het begin van dit stadium. In dit stadium zal het kind in staat zijn te doen alsof. Het denken is echter nog erg egocentrisch.

du 'A ct ie fb

.v .

7-11 jaar: Concreet-operationele ontwikkeling In dit stadium wordt het denken van het kind steeds minder egocentrisch. Het kind is nu in staat om tegelijkertijd meer dimensies van eenzelfde situatie te zien. Het kind is in dit stadium in staat tot een bepaalde logische activiteit, maar enkel wanneer in die situaties concreet materiaal aanwezig is. Vanaf 11 jaar: Formeel-operationele ontwikkeling In dit stadium is het kind in staat om abstracte problemen op te lossen zonder dat het daarbij nog concreet materiaal nodig heeft. Het kind kan op basis van een theoretische analyse van een probleem tot een mogelijke hypothetische oplossing komen.

Vygotsky

ht E

Met deze informatie over de denkontwikkeling van kinderen kunnen pedagogisch medewerkers goed rekening houden met wat ze van kinderen kunnen verwachten. Dat een kind reageert vanuit zichzelf, is weliswaar egocentrisch, maar niet egoïstisch. Kinderen tussen de 7 en 11 jaar bied je op de buitenschoolse opvang wel activiteiten aan waarbij ze problemen moeten oplossen, maar deze activiteiten bied je dan wel aan met concreet materiaal.

rig

Lev Semenovich Vygotsky (1896-1934) was een Russische psycholoog/filosoof en de grondlegger van de cultuurhistorische school. Hij beweert dat de mens zijn omgeving beïnvloedt en vice versa. Hij stelt dat de cognitieve ontwikkeling bepaald wordt door de objectieve werkelijkheid. Daarmee zegt hij dat de ontwikkeling van een kind gestimuleerd kan worden door het onderwijs aan te bieden dat net iets voorloopt op de huidige ontwikkeling van dat kind.

C

op y

Volgens Vygotsky zijn er namelijk twee ontwikkelingsniveaus: • De zone van de actuele ontwikkeling: de ontwikkeling waarin het kind zich nu bevindt, de vaardigheden die het kind nu al beheerst en die hij zonder hulp van anderen kan toepassen. • De zone van de naaste ontwikkeling: datgene wat het kind nu wel beheerst, maar waarbij hij anderen (derden) nodig heeft om ermee aan de slag te kunnen. In deze zone zijn de functies aan het rijpen. Hier vindt dan ook het echte leren, de echte ontwikkeling, plaats volgens Vygotsky. Volgens Vygotsky speelt de denkontwikkeling van kinderen zich vooral af tussen kinderen onderling of tussen kinderen en volwassenen. Daarbij is de taal volgens hem een onmisbaar instrument. Hij stelt dan ook dat wanneer een kind de taal eenmaal onder de knie heeft, dit een enorme boost is om steeds verder te komen in het denken. Daarbij ziet hij de taal als middel om de verschillende waarnemingen te ordenen en zich vervolgens los te maken van de direct zichtbare wereld. Dit is een proces waarbij de taal in eerste instantie gebruikt wordt om iets duidelijk te maken, daarna om tegen zichzelf te praten (waarbij de mens in staat is om zijn eigen gedrag te sturen) en ten slotte om niet meer hardop te praten, maar in zichzelf. Dit wordt ook wel inner speech genoemd. Wanneer

40

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


een mens in staat is om in zichzelf te praten, kun je zeggen dat het de taal in zich heeft opgenomen. Stelt Piaget dat het denken begint met het doen, volgens Vygotsky begint het juist met relaties. Hij stelt dat het kind tot ontwikkeling en kennis kan komen als een omgeving wordt gecreëerd waarbinnen de interactie wordt gestimuleerd.

.v .

Vanuit deze theorie neemt de pedagogisch medewerker mee dat de interactie tussen haar en het kind, en de interactie tussen kinderen onderling, belangrijk is voor de ontwikkeling van kinderen. Ook zal de pedagogisch medewerker vanuit de theorie van Vygotsky het kind activiteiten aanbieden die net iets voorlopen op datgene wat het kind al beheerst. Een baby die zich kan omrollen en kan grijpen, zal daarom een speeltje niet in de hand moeten gedrukt krijgen. Dat speeltje zal net buiten zijn reikgebied moeten worden gelegd. Daarmee wordt de baby gestimuleerd om zich verder te ontwikkelen door het speeltje alsnog te pakken. Zo zal het speeltje steeds verder gelegd worden naarmate het kind er steeds beter bij kan.

du 'A ct ie fb

Pavlov

Pavlov was een Rus die beroemd is geworden door zijn experiment met honden. Het was algemeen bekend dat een hond gaat kwijlen zodra deze eten ruikt. Pavlov heeft ontdekt dat wanneer hij maar vaak genoeg een bel liet rinkelen terwijl hij het eten voor de honden neerzette, de honden op den duur gingen kwijlen bij het horen van de bel. Ook al was er geen eten te zien of te ruiken. Dit proces van iets aanleren heet klassieke conditionering.

ht E

Conditionering is de meest eenvoudige vorm van leren. Deze vorm sluit nauw aan bij wat baby’s in hun aangeboren gedrag doen bij hun reflexen. Een baby schrikt bijvoorbeeld bij het horen van een hard geluid dat een speeltje maakt (schrikreflex). Daarna kan alleen het zien van dat betreffende speeltje al voldoende zijn om het kind te laten huilen. Conditionering werkt ook andersom: het drinken van een fles melk roept bij een baby een fijne ervaring op. Het kind gaat er blij van trappelen. De baby reageert op den duur al opgewonden bij alleen het zien van de fles. De fijne ervaring zelf is niet eerst nodig om het kind blij te laten trappelen.

op y

rig

Het S-R-C-model (SRC: Stimulus-Respons-Consequentie) is gebaseerd op deze manier van conditionering. Als de consequentie aangenaam is, zal deze werken als versterker van het gedrag. Is de consequentie onaangenaam, dan zal deze het gedrag juist verzwakken. Dat maakt dit model geschikt om gedrag te beïnvloeden. Conditionering wordt veel gebruikt bij het leren van normen en waarden aan kinderen. De pedagogisch medewerker kan hiermee rekening houden door bijvoorbeeld consequent te reageren. Hiermee wordt ze voorspelbaar en dus veilig voor het kind. Het kind weet immers wat komen gaat.

C

Skinner

Skinner (1904-1990) was een Amerikaanse psycholoog die bekend is geworden om zijn experiment met de Skinnerbox. Dit was een kooi waarin hij ratten en duiven zichzelf eten leerde geven door op een hendel te drukken/pikken. Ook leerde hij deze dieren op dezelfde manier een stroomstootje te vermijden. Volgens Skinner ontwikkelen kinderen zich op basis van ervaring en leerprocessen. Daarbij werken positieve ervaringen en gevolgen als versterkers van het gedrag en negatieve gevolgen en ervaringen als remmers van het gedrag. Skinner was een behaviorist (behavior = gedrag). Het behaviorisme gaat uit van het idee dat de aanleg van een mens ook mogelijkheden biedt tot leren. Dat de prikkel om zich te ontwikkelen vooral van buitenaf komt en dat verschillen in persoonlijkheden en gedrag ontstaan door verschillen in de omgeving.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

41


Pedagogisch medewerkers nemen vanuit de theorie van Skinner vooral het belonen van gewenst gedrag mee. Zij zorgen voor een optimale omgeving waarbinnen kinderen vrij kunnen spelen en zich zodoende kunnen ontwikkelen. De pedagogisch medewerker stimuleert en complimenteert het gewenste gedrag, waardoor het kind meer van dit gedrag zal vertonen.

Hechting

Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

du 'A ct ie fb

.v .

Kinderen reageren soms heel anders op het vertrek of het terugkomen van hun ouders/verzorgers. Dit verschil heeft volgens Bowlby te maken met de manier waarop kinderen gehecht zijn. Bowlby heeft de basis gelegd voor de gehechtheidstheorie. Deze theorie gaat over gehechtheidsrelaties en de behoefte van mensen om zich te hechten. Gehechtheidsrelaties zijn relaties waarbij sprake is van een bepaalde verbondenheid tussen twee mensen; er is sprake van een (emotionele) band. Kinderen zijn voor hun bescherming en verzorging afhankelijk van ouders/verzorgers. Zonder deze bescherming en verzorging zouden kinderen niet kunnen overleven; kinderen hebben dan ook een aangeboren behoefte om te hechten. Behalve overleven heeft hechten een andere functie: bij een groep horen. Vooral vroeger (in de oertijd) was dit belangrijk, omdat toen de overlevingskans werd vergroot wanneer mensen in groepen leefden. Daarom is de sociale ontwikkeling ook een belangrijk aspect voor mensen. De persoon met wie een kind een gehechtheidsrelatie opbouwt, noemt Bowlby de gehechtheidspersoon. Deze persoon vormt de veilige basis voor het kind. De behoefte aan een gehechtheidspersoon blijft het hele leven bestaan!

Een filmpje hierover is te zien op YouTube. Zoek het filmpje met de titel ‘Gedrag en Wetenschap – Skinner’.

ht E

Baby’s hebben zelf een actieve rol in het hechtingsproces door er lief, kwetsbaar en schattig uit te zien en door te huilen. Ouders/verzorgers worden op deze manier verleid tot aandacht geven en verzorgen. Als een baby echter heel veel huilt, heeft dit vaak een negatief gevolg voor het hechtingsproces. Dit doordat de ouders/verzorgers niet begrijpen wat er aan de hand is, moe worden van het gehuil en zich machteloos voelen. De baby snapt niet wat er aan de hand is, maar voelt wel de spanningen bij de ouders/verzorgers. Dat biedt de baby niet het veilige gevoel waar het naar op zoek is.

op y

rig

De eerste ervaringen van een kind op het gebied van gehechtheid hebben een belangrijke invloed als het kind ouder is. Als een kind een sterke verbondenheid met zijn opvoeder voelt, heeft dit een grote positieve invloed op zijn zelfvertrouwen. De eerste intensieve ervaringen met het vormen en breken van belangrijke gehechtheidsrelaties zijn van invloed op de emotionele ontwikkeling van volwassenen. Het gaat dan vooral om de ontwikkeling van het vermogen om om te gaan met moeilijke situaties en om het uiten van emoties. Het ervaren van scheidingen in gehechtheidsrelaties en dreigende scheidingen in de vroege jeugd en/of een angstig gehecht kind kunnen leiden tot ernstige psychische problemen.

C

De meeste kinderen, ongeveer 70%, hebben een veilige hechting. Dat wil zeggen dat de emotionele relatie met de hechtingspersoon goed is. Deze kinderen hebben een basisveiligheidsgevoel van waaruit ze hun omgeving kunnen verkennen. Bij ongeveer 30% van de kinderen is sprake van onveilige hechting. Dit wil zeggen dat het kind wel gehecht is aan een hechtingspersoon, maar dat de emotionele relatie niet stabiel is. Het kind ontwikkelt niet het basisveiligheidsgevoel. Er zijn meer vormen van onveilige hechting. Het onveilig gehecht zijn uit zich in twee verschillende gedragingen. In het ene geval geeft het kind nauwelijks een reactie als de hechtingspersoon weggaat of terugkomt. In het andere geval is het kind ontroostbaar als de hechtingspersoon weggaat en duurt het heel lang voordat het getroost is als de hechtingspersoon er weer is. Bij onveilige hechting is de emotionele relatie veel minder stabiel. De reactie op het vertrekken en terugkomen van een belangrijke hechtingspersoon zegt dus veel over de manier waarop het kind gehecht is.

42

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


> Theoriebron

3: Baby’s in ontwikkeling

op y

rig

ht E

du 'A ct ie fb

.v .

De ontwikkeling van baby’s (0-18 maanden) verloopt in een rap tempo. Hieronder zie je een model waarin de ontwikkeling van baby’s schematisch is weggezet.

C

De tekenontwikkeling is lastig op te delen bij baby’s en dat geldt ook voor de spelontwikkeling. In de eerste 18 maanden is er voornamelijk sprake van solospel.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

43


.v . du 'A ct ie fb

Lichamelijk/motorisch ontwikkelingsgebied

Vooral de lichamelijke ontwikkeling en motorische ontwikkeling van een baby gaan heel snel.

ht E

Reflexen In het begin reageert de baby vooral met reflexen, zoals de loopreflex, zuigreflex, grijpreflex, slikreflex, schrikreflex en tonische nekreflex. Hieronder in het kort wat deze reflexen inhouden.

rig

Loopreflex (tot 2 maanden) Wanneer een baby onder zijn oksels wordt ondersteund, vlak boven een vlakke ondergrond, zal hij een beweging maken alsof hij wil gaan lopen.

C

op y

Zuigreflex (tot 4 maanden) Als een baby over zijn wang gewreven wordt, zal hij zijn hoofd draaien en mond openen. Hij denkt dat hij de tepel van zijn moeder zal vinden en zal dan ook beginnen te zuigen als hij iets in zijn mond voelt. Dat maakt dat een baby niet hoeft te leren drinken, het gaat vanzelf (al kan het soms meer sabbelen zijn dan drinken). Slikreflex Een baby slikt al vanaf de geboorte. Wanneer hij te veel voeding krijgt, zal hij middels de slikreflex ook kokhalzen (kokhalsreflex genoemd) om zich te beschermen en te voorkomen dat hij stikt. Grijpreflex Wanneer een baby ontspannen is en iets tegen zijn hand komt, zal hij het vastpakken. Deze greep is vaak zo sterk dat hij zichzelf kan dragen. Deze reflex trekt vaak al in de eerste weken weer weg. Schrikreflex (tot 6 maanden) Wanneer de baby schrikt, zal hij een beweging maken waarbij hij zijn armen en benen strekt. Als een baby schrikt, zal hij vaak ook huilen.

44

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Tonische reflex Wanneer je de baby op zijn rug legt, zal hij een schermhouding aannemen. Hierbij keert zijn hoofd zich naar één kant en strekken zijn armen en benen zich aan die kant uit. De ledematen aan de andere kant van zijn lichaam blijven gebogen staan. Na 4 weken is van de meeste reflexen nauwelijks nog iets terug te zien. Na 8 weken zijn deze reflexen helemaal weg.

du 'A ct ie fb

.v .

Lichamelijke ontwikkeling De schedel van een pasgeboren baby bestaat uit losse schedelbeenderen. Fontanellen zijn openingen midden op de schedel die zijn afgedekt met een soort stevig vlies. De achterste fontanel zorgt ervoor dat de twee schedelhelften naar elkaar toe kunnen schuiven bij de geboorte. Dit maakt het hoofd iets kleiner, waardoor het makkelijker door het geboortekanaal kan. Na anderhalf jaar zijn de fontanellen meestal aan elkaar vastgegroeid. Groeien de fontanellen eerder dicht, dan kunnen de hersenen en het hoofdje niet goed verder groeien. De lichamelijke groei van een baby gaat in het eerste jaar erg snel. Na 6 maanden weegt een baby al twee keer zijn geboortegewicht. Hij gaat daarbij van gemiddeld 7 pond naar 14 pond. Een gemiddelde baby is bij zijn geboorte 51 centimeter lang. Aan het einde van het eerste jaar is dat gemiddeld 76 centimeter. In het eerste levensjaar groeit ook de hoofdomtrek sterk, met 10 centimeter. De hersenen worden tussen de 4 maanden en het derde levensjaar maar liefst driemaal zo groot.

ht E

Na het eerste levensjaar gaat de lichaamsgroei weliswaar door, maar veel minder hard dan in dat eerste jaar. Tussen het eerste en derde jaar groeit een kind gemiddeld nog 5 pond en 7 centimeter per jaar. En de hoofdomtrek groeit nog gemiddeld een halve tot een hele centimeter per jaar.

rig

Voor al dat groeien is het noodzakelijk dat een kind goed eet en slaapt. Uit eten haalt het kind de voedingsstoffen die nodig zijn voor de groei. En het groeien zelf gebeurt vooral tijdens de slaap. Een baby van 3 maanden slaapt gemiddeld zo’n 18 uur per dag. Met een jaar is dat teruggedrongen tot 12 uur per dag, verdeeld over 3 slaapjes per dag (de nachtslaap en het ochtend- en middagslaapje).

C

op y

Motorische ontwikkeling Behalve deze reflexen ontwikkelt de baby zijn spieren. Naarmate hij ouder wordt, zullen de spieren sterker worden. Deze motorische ontwikkeling verloopt volgens een vaste volgorde en gaat van bovenaan het lichaam langzaam naar beneden: • Vanaf 2 maanden zal de baby zijn lichaam leren gebruiken en beheersen. De nekspieren worden sterker, zodat hij zijn hoofd stabieler kan houden. • Tussen de 3 en 5 maanden beginnen de tanden in de kaak te groeien, die vanaf 6 maanden zichtbaar worden. Sommige baby’s zullen in deze periode dan ook veel huilen. Met ongeveer 2,5 jaar is het melkgebit compleet, waarna een kind met ongeveer 6 jaar begint met het wisselen van zijn melkgebit. • Na ongeveer 8 maanden zal de baby proberen te gaan staan. Zijn beenspieren zijn dan dusdanig ontwikkeld dat dat mogelijk is. Daarbij maakt hij eerst handig gebruik van meubels om zich aan op te trekken. Als hem dit lukt, zal hij snel omvallen, omdat hij nog niet de juiste balans heeft om netjes te gaan zitten. • Na 9 of 10 maanden zal de baby zichzelf kunnen verplaatsen door te kruipen of te schuifelen en zich vaak op te trekken. Dan wordt ook de beweging van staan naar zitten beter doorontwikkeld. • Als de baby 10 of 11 maanden oud is, zal hij zijn eerste stapjes zetten.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

45


Een andere belangrijke ontwikkeling van de baby is die van de oog-handcoördinatie. Een baby wil graag alles pakken wat hij ziet liggen, bijvoorbeeld speelgoed. Maar omdat de oog-handcoördinatie nog niet goed ontwikkeld is, zal hij vaak misgrijpen. Hij ziet iets liggen, grijpt daarnaar, maar heeft geen idee hoe ver of dichtbij het speeltje ligt. Zintuiglijke ontwikkeling Voor de geboorte kunnen baby’s al horen en proeven. De andere zintuigen van de baby gaan zich verder ontwikkelen. Denk aan het vermogen om te horen, te ruiken, te proeven, te zien en te voelen. Zeker als een kind de kans krijgt om via zijn mond voorwerpen te betasten, zal de zintuiglijke ontwikkeling goed verlopen. Veel kinderdagverblijven houden hiermee rekening en zorgen ervoor dat de baby veel kan voelen, horen, ruiken en proeven. In deze ruimte is vaak ook plaats voor simpele spelletjes die de ontwikkeling van de baby stimuleren.

du 'A ct ie fb

.v .

Baby’s horen hoge tonen beter dan lage tonen. Daarom reageren baby’s vaak met belangstelling op de hoge stemmen en kirgeluiden die mensen boven de wieg maken. Ze hebben vanaf de geboorte al een bepaalde mate van ritmegevoel, dus zijn kinderliedjes zeer aan baby’s besteed. Pasgeboren baby’s zien nog niet goed. Zij kunnen wel het verschil tussen donker en licht waarnemen. Ze draaien hun hoofdje veelal naar de plek waar het licht is. Na 4 weken gaan baby’s steeds helderder en scherper zien. Het gezichtsvermogen begint met grote vlakken zien. Details kunnen baby’s nog niet waarnemen. Zolang ze nog niet echt scherp kunnen zien, kijken veel baby’s scheel. Ook zien baby’s aanvankelijk geen kleuren. Dat verandert zodra ze 4 maanden zijn. Dan kunnen ze vooral de primaire kleuren goed onderscheiden, evenals de overige heldere kleuren. Mengkleuren en pasteltinten zijn dan nog lastig waar te nemen voor hen.

rig

ht E

De tastzin is de meest directe vorm van ervaren, omdat het tastzintuig ‘op de huid’ zit. Met alle andere zintuigen neem je waar ‘op afstand’, maar met je tastzin heb je lijfelijk contact. Het hele huidoppervlak is bedekt met zenuwuiteinden, die zeer gevoelig zijn voor aanrakingen. De meeste aanrakingen leveren een combinatie op van de vier belangrijkste gevoelens: pijn, druk, warmte en kou. Omdat de fijn motorische ontwikkeling meer tijd nodig heeft om te ontplooien, gebruiken baby’s vanaf hun geboorte hun mond als belangrijkste tastorgaan.

Cognitief ontwikkelingsgebied

C

op y

Een baby reageert direct op wat hij hoort en ziet. Daardoor zal de baby steeds beter begrijpen dat zaken met elkaar te maken hebben, dat er verbanden zijn. Bijvoorbeeld: de baby huilt en mama komt. Een baby leert op drie manieren: door ervaringsleren, herhalingsleren en imiterend leren. Bij het leren is een baby al gevoelig voor straffen en belonen. • Ervaringsleren: de baby leert dingen door deze zelf te ondergaan. • Herhalingsleren: de baby leert dingen door deze te blijven oefenen (herhalen). • Imiterend leren: de baby leert dingen door anderen na te doen.

Emotioneel ontwikkelingsgebied Bij de baby is nog geen sprake van het ik-besef. Dat betekent dat de baby er geen idee van heeft dat hij losstaat van anderen. Dat hij een opzichzelfstaande persoon is. Wel heeft de baby al een eigen temperament. Dit komt vaak tot uiting in zijn gedrag. Daarom kunnen pasgeboren baby’s heel erg verschillen in hun gedrag. De ene baby is een rustig kindje dat makkelijk te hanteren is. Een andere baby kan juist sneller prikkelbaar en schrikkerig zijn en kan veel huilen. Een speentje is goed voor de emotionele ontwikkeling van de baby, omdat hij hieraan kan zuigen. Het kan dan aan zijn zuigbehoefte voldoen. Dit geeft een veilig en vertrouwd ‘dicht bij mama’-gevoel. Ook is in deze fase de hechting met ouders van groot belang.

46

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Vanaf 8 maanden worden de reacties van volwassenen een steeds belangrijker instrument voor kinderen om de wereld beter te snappen. Vooral de reacties van volwassenen met wie het kind een veilige hechtingsband heeft, vormen een belangrijk meetinstrument voor het kind. Wanneer het kind valt, zal het dan ook zijn reactie afmeten aan wat het de ouder ziet doen. Schrikt de ouder, dan zal het kind het op een huilen zetten. Maar reageert de ouder heel kalm, dan is de kans groot dat het kind niet zal huilen als het zich niet echt heeft bezeerd. Hij heeft de ouder dan gebruikt als referentiepunt voor zijn eigen emotie. Hechting

du 'A ct ie fb

.v .

0-3 maanden Tot ongeveer 3 maanden maakt het voor een baby nog weinig uit wie de volwassenen zijn die voor hem zorgen. Als de volwassenen hem maar liefde, aandacht en verzorging geven, dan is het goed. Wel is een baby vaak rustiger bij de moeder. Het kind herkent de stem, het gezicht en de geur van de moeder. 3-7 maanden Na 3 maanden zijn de hersenen zover gerijpt dat de baby dingen gaat onthouden, het eerste begin van het geheugen. De baby gaat de volwassenen die het meest bij de verzorging betrokken zijn als het ware herkennen en ontwikkelt een voorkeur voor deze volwassenen. Dit is nog geen sterke voorkeur, al is vaak wel zichtbaar dat de baby liever door vertrouwde personen vastgehouden wordt.

C

op y

rig

ht E

7- 12 maanden Vanaf ongeveer 7 maanden zijn de hersenen zover gerijpt dat de baby zich steeds bewuster wordt van de individuele mensen om zich heen en dat mensen verschillende soorten relaties hebben. De baby krijgt een duidelijke voorkeur voor volwassenen die veel tijd met hem doorbrengen, reageert op signalen en zoekt zelf contact. Deze volwassenen, vaak de ouders/verzorgers, worden hechtingsfiguren voor het kind. In het begin is er vaak één belangrijke hechtingsfiguur (de moeder). Dit aantal breidt zich langzaam uit tot vijf à zes personen. Het gedrag van de baby verandert tussen de 7 en 12 maanden. Op deze leeftijd zie je dat de baby vooral naar hechtingsfiguren lacht en minder graag door anderen vastgehouden wordt. De baby heeft in deze periode een sterke voorkeur voor bepaalde personen en zal vreemden afwijzen. Dit wordt wel eenkennigheid genoemd. De baby wordt zich er in deze periode ook van bewust dat een voorwerp blijft bestaan, ook al zie je het niet meer. Dit wordt objectpermanentie genoemd. Een baby is zich ervan bewust dat een voorwerp of persoon weg kan gaan en mist het voorwerp of de persoon actief. Dit is voor de baby nieuw. Veel baby’s hebben op deze leeftijd dan ook scheidingsangst. Scheidingsangst herken je doordat baby’s vaker huilen als de hechtingsfiguur weggaat, de hechtingsfiguur volgen met de ogen of diegene volgen – als ze dat kunnen – met het lijf. Nabijheid van de hechtingsfiguur geeft een gevoel van veiligheid. Dat gevoel maakt dat baby’s de ruimte om zich heen durven te verkennen en dingen durven uit te proberen.

12- 48 maanden Vanaf ongeveer 12 maanden zijn de hersenen van de baby zover ontwikkeld dat het ook begint te snappen en erop begint te vertrouwen dat als de ouder/verzorger even weggaat, deze weer terugkomt. Je ziet dan ook dat de scheidingsangst langzaamaan minder wordt. Huilen Huilen heeft als functie dat het kind daardoor laat weten dat het hulp nodig heeft. Het is dé manier voor baby’s om te communiceren en te overleven. Het is eigenlijk de enige ‘taal’ die baby’s kunnen ‘spreken’. Baby’s huilen om verschillende redenen. Zo huilen ze bij

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

47


Sociaal ontwikkelingsgebied

.v .

honger, pijn, koud en moe zijn. En na een paar weken kunnen ze ook al huilen uit verveling. Van huilbaby’s wordt pas gesproken wanneer een baby buitensporig veel huilt. Het moet dan drie weken achter elkaar, meer dan drie dagen in de week en minstens drie uur per dag huilen. Een piek van huilbaby’s zien we rond de 6 weken. Omdat een huilbaby niet te troosten is, is het voor ouders vaak lastig om om te gaan met deze baby’s. Het beste advies dat je ouders kunt geven, is om te zorgen voor grote regelmaat (dus niet even oppakken en weer snel wegleggen) en om de baby in te bakeren of heel stijf in te stoppen. Hiermee verminder je de prikkels voor de huilbaby en worden ze belemmerd in hun beweeglijkheid, wat hen vaak een stuk rustiger maakt. Inbakeren is een techniek die men niet zomaar mag toepassen. De techniek moet goed beheerd worden voordat deze toegepast mag worden en kan het best eerst besproken worden met het consultatiebureau. Op www.inbakeren.nl is meer informatie te vinden over het inbakeren van baby’s.

C

op y

rig

ht E

du 'A ct ie fb

Een baby zet ook al de eerste stappen op het sociaal ontwikkelingsgebied. Vanaf de geboorte gaat de baby namelijk relaties aan met anderen. Zo heeft iedere baby een aangeboren sociaal gevoel dat ervoor zorgt dat de ouder contact met hem zoekt. Een baby voelt dat deze contacten wederzijds zijn, maar ook dat het contact met voorwerpen zoals speelgoed dat niet zijn. Speelgoed heeft immers geen gevoel. Maar knuffels hebben veel belang en bieden baby's en peuters een grote beschermende functie. Met speelgoed zal een baby dus nooit de voortdurende en sterke band krijgen die hij wel met zijn ouders zal krijgen. Dat komt omdat speelgoed niet op hem reageert, maar zijn ouders wel. Een pasgeboren baby wil luisteren, kijken en praten. Hij knikt als hij je hoort, kijkt naar je terwijl je praat of als hij geluiden hoort en beweegt met zijn mond alsof hij iets wil zeggen. Het is in deze fase belangrijk om contact te maken met de baby middels kijken en aanraken. Wanneer de baby tussen de 1 en 4 maanden is, zal hij meer zijn blijdschap gaan uiten. Bijvoorbeeld door te trappelen en met zijn armpjes te zwaaien. Ook zal hij gaan lachen en gaan kijken naar mensen die met hem praten. Hij zal familieleden gaan herkennen en zal het zeker niet leuk vinden om lang alleen te zijn. In dat geval zal hij contact zoeken door te gaan huilen. Het is zeker op deze leeftijd van belang dat veel gespeeld en gezongen wordt met de baby. Na ongeveer 4 maanden zal de baby zijn verlegenheid voor andere mensen tonen door zijn gezicht af te wenden. Op dit moment zal hij ook een gevoel van onveiligheid ontwikkelen. De baby heeft zichzelf vier manieren eigen gemaakt om contact met je te zoeken: huilen, geluiden maken, gezichtsuitdrukkingen en gebaren. Na een maand of 6 zal de baby zelf het initiatief zoeken in het contact leggen. Hij zal dan zijn armen uitstrekken en geluid maken als hij zijn vader of moeder ziet aankomen. Hiermee wordt de basis voor het ouderlijk vertrouwen gelegd. Rond maand 8 wordt vooral de band tussen moeder en baby sterker. Zo sterk zelfs dat de baby scheidingsangst gaat vertonen als hij alleen wordt gelaten of aan anderen wordt toevertrouwd. Aan dit verschijnsel wordt ook wel het begrip ‘eenkennigheid’ gekoppeld. De baby begrijpt namelijk nog niet dat zijn moeder weer terug zal komen. Spelletjes als Kiekeboe zijn nu heel functioneel. De baby leert dat de moeder even weg is en snel weer terugkomt. Deze periode is ook van groot belang voor de verdere ontwikkeling. Want als een baby in deze periode verwaarloosd of mishandeld wordt, is de verkeerde basis voor de rest van zijn ontwikkeling gelegd.

48

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


.v .

du 'A ct ie fb

Na een maand of 9 heeft de baby genoeg in huis om te kunnen communiceren. Hij zal geluiden maken, zoals brommen, schreeuwen, lachen en gillen. Maar ook zal de baby verschillende gezichtsuitdrukkingen laten zien. De baby zal nu ook lichaamstaal van anderen gaan lezen en zal deze gaan begrijpen. De belangrijkste ontwikkelingstaak voor baby’s in het eerste jaar is vertrouwen ontwikkelen. Is er voldoende afstemming tussen de behoefte van het kind en het gedrag van de volwassene dat daarop volgt? Dan zal het kind een gezonde basis van vertrouwen opbouwen. Deze gezonde basis is uitermate belangrijk voor de verdere ontwikkeling. Is er niet voldoende afstemming tussen het gedrag van de volwassene en de behoefte van het kind, dan zal het eerder een basis van wantrouwen ontwikkelen. Dat zal een rol blijven spelen in de verdere ontwikkeling van het kind en deze nadelig beïnvloeden. Daarom is het erg belangrijk dat een volwassene (ouders, maar ook de pedagogisch medewerker) zich goed afstemt op de behoefte van de baby. Van verwennen is in deze periode nog geen sprake.

Seksueel ontwikkelingsgebied

ht E

Ook wat de seksuele ontwikkeling betreft, maakt de baby al grote sprongen. Baby’s beleven lust door hun mond. Dit wordt ook wel de ‘orale fase’ genoemd. De baby is in deze fase aangewezen op zuigen en borstvoeding. Ook steekt hij allerlei voorwerpen in zijn mond om deze zo te ervaren. De mond is het lustorgaan van de baby. Een baby heeft meer smaakreceptoren dan een volwassene.

Ontwikkeling overige gebieden

op y

rig

Taalontwikkeling De taalontwikkeling bij baby’s begint vlak na de geboorte. De eerste geluidjes komen al na een paar weken uit zijn mond. Na verloop van tijd zal de baby bewust geluidjes en klanken uitstoten. De baby brabbelt en imiteert de geluidjes die anderen voordoen, maar ook geluidjes die in de directe omgeving gemaakt worden. Denk daarbij aan het nabootsen van een auto.

C

Huilen, kijken en lachen – 0 tot 6 maanden Na de geboorte zal een baby nog niet met opzet communiceren. Maar naarmate een baby ouder wordt, zal hij lachen, huilen, om zich heen kijken en oogcontact zoeken met zijn ouders. Hiermee geeft de baby zijn lichamelijke behoeften aan. Ook reageert de baby op dingen in zijn omgeving. Na 4 maanden raakt een baby steeds meer geïnteresseerd in anderen en zoekt hij steeds meer contact. Ook oefent een baby zijn lippen, tong en mondspieren. Hij zal beginnen te brabbelen als hij tevreden is, ergens van geniet of behoefte heeft aan lichamelijk contact. Wanneer ouders daarop reageren, zal de baby beseffen dat hij op die manier aandacht kan trekken. Wanneer ouders hierop niet reageren, zal een baby zijn behoeften uiten door te huilen. Ook in het huilen van de baby schuilt een vorm van communicatie, want het huilen verschilt per situatie. ‘Ik heb honger’-huilen klinkt anders dan ‘Ik heb het koud’-huilen. Om de taalontwikkeling van de baby te stimuleren, kunnen ouders ook zelf geluidjes maken als reactie op de geluiden van de baby.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

49


Brabbelen, wijzen en dadada – 6 tot 12 maanden Het brabbelen van de baby zal zich verder ontwikkelen. Een baby kan zo al snel lange reeksen van medeklinkers en klinkers laten horen. Bijvoorbeeld ‘dadada’ en ‘mama-mama’. Na ongeveer 8 maanden zal de baby opzettelijk gaan communiceren. Hij begrijpt het verband tussen zijn gedrag en de reacties van zijn ouders. De baby leert dat hij niet een eenheid is met zijn moeder, maar ook los van haar staat en dingen kan zeggen en doen. Hij zal zich ook realiseren dat hij zich het best tot iemand kan wenden als hij iets wil hebben. Zo kan hij met simpele gebaren en geluidjes aangeven wat hij wil. Via spelletjes kan op een leuke en speelse manier aan de taalontwikkeling van de baby worden gewerkt, zoals met Kiekeboe. Ook liedjes zingen zal de taalontwikkeling zeker ten goede komen.

du 'A ct ie fb

.v .

De eerste woordjes – 12 maanden Zo rond het eerste levensjaar zal een kind zijn eerste woordjes zeggen. In het begin zal het kind een paar losse woorden gebruiken, circa tien of twintig. Die kunnen verwijzen naar mensen, gebeurtenissen en voorwerpen. Zo kan een woord verschillende betekenissen hebben. Het woordje 'mama' kan zowel ‘daar is mama’ betekenen als ‘waar is mama?’ of ‘dat is van mama’. De eerste woordjes komen in elk geval uit de directe belevingswereld van het kind: dingen die het doet, voorwerpen, eten of mensen. Ook worden vaak dingen benoemd naar wat ze doen in plaats van naar wat ze zijn. Zo wordt een auto een ‘broembroem’ en een hond bijvoorbeeld een ‘woef’. Kinderen in deze leeftijd zullen ook nog veel vertellen zonder woorden. Het kind zal wijzen op of reiken naar iets wat hij wil hebben. En als hij iets juist niet wil, zal hij zijn hoofd schudden. In deze fase wordt begonnen aan het woordbegrip. Het kind zal woorden steeds beter gaan begrijpen.

op y

rig

ht E

Tekenontwikkeling Baby’s bezitten nog niet de motoriek om te kunnen tekenen. Toch kun je niet zeggen dat ze niet tekenen. Want tekenen begint al met het achterlaten van je eigen spoor. En dat kunnen baby’s juist weer heel goed. Bijvoorbeeld door te smeren met hun eten of ontlasting. Door het achterlaten van hun spoor laten ze zien dat ze er zijn. Dit is de eerste aanzet tot tekenen. Vanaf ongeveer 1 jaar kunnen kinderen een waskrijtje of dikke potlood vasthouden en beginnen met krassen op een groot vel papier. Het kind zal in eerste instantie per ongeluk iets op het papier zetten, doordat het met het waskrijtje op het papier slaat en het vervolgens weer wegtrekt (waarbij het bijvoorbeeld een kras achterlaat). Naarmate kinderen dit vaker per ongeluk doen, zullen ze ontdekken dat zij het zijn die iets op dat papier kunnen zetten en begint het eerste krassen en butsen (met het krijtje of de potlood op het papier ‘slaan’, waardoor een punt op het papier verschijnt).

C

Spelontwikkeling In het spelgedrag van een baby staan de omgeving verkennen en zichzelf ontdekken centraal. Hierbij maakt de baby vooral gebruik van de tastzin. Een baby kijkt als het ware met zijn mond. Door dingen in zijn mond te stoppen, vergaart de baby informatie uit zijn omgeving: hoe voelt het materiaal aan? Is het warm of koud? Waar smaakt het naar? Aan de hand van deze informatie verzamelt het kind kennis vanuit zijn omgeving. Natuurlijk bestaat de omgeving van een baby niet alleen uit materialen die verkend moeten worden. Wat er ook bij hoort, is contact leggen met zijn sociale omgeving. Al vrij snel na zijn geboorte probeert een baby contact te maken. Dit begint met oogcontact maken, al snel gevolgd door glimlachen naar de ouders/verzorgers. In de loop van het eerste levensjaar zal een baby steeds meer uit zichzelf een interactie aangaan met zijn ouders/verzorgers en breidt het sociale gedrag van het kind zich uit. Toch speelt het kind nog niet sociaal. Kinderen beleven vooral plezier aan het bewegen zelf. Hun spel is meer op zichzelf gericht, dus noemen we dit spel ook wel solospel.

50

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Volwassenen spelen in deze fase wel met het kind, maar het kind komt zelf nog niet actief tot spel.

Verschil jongens en meisjes Jongensbaby’s zijn zowel voor als na de geboorte gemiddeld kwetsbaarder dan meisjesbaby’s. Het beendergestel is bij meisjes die net geboren zijn net zover ontwikkeld als dat van jongensbaby’s die 4 tot 6 weken oud zijn. Jongensbaby’s zijn beweeglijker dan meisjesbaby’s, en eigenlijk blijft dat ook op latere leeftijd zo. Meisjes zoeken vanaf het begin al meer oogcontact dan jongensbaby’s en richten zich daarbij ook meer op de stem van de ander. Jongens kijken meer in het rond, puur om wat er te zien is. Meisjesbaby’s zuigen sneller en langer achter elkaar aan de borst of fles en gaan ook eerder duimen dan jongensbaby’s.

du 'A ct ie fb

.v .

Begeleiding, verzorging en activiteiten ter stimulering van de ontwikkeling van baby’s Een baby zal pas de volgende ontwikkelingsfase ingaan als zijn hersenen daar rijp voor zijn. Het heeft daarom geen zin om een baby te stimuleren tot lopen. Dat komt wel wanneer de hersenen van de baby daaraan toe zijn. Kan de baby eenmaal lopen, dan kan het wel zinvol zijn om hem te stimuleren om daarin nog beter te worden. Bijvoorbeeld met leuke spelletjes.

ht E

De verzorgingsmomenten zijn vaak ideale gelegenheden om individueel met een baby aan zijn ontwikkeling te werken. De nadruk hoeft er dan niet eens zo sterk op te liggen. Bij het verschonen van een luier kun je al veel leuke spelletjes doen met baby’s. In elk geval helpt het al veel wanneer je praat tegen het kind dat je verzorgt. Zo wordt de verzorging een prettige gebeurtenis en steekt het kind er ook nog iets van op. Je kunt dan bijvoorbeeld enkele lichaamsdelen benoemen die je aanraakt, zoals de buik, een voet of de navel. Liedjes zingen en daarbij bewegingen maken (die kun je zelf doen, of je houdt de armpjes van het kind vast en laat op die manier het kind de bewegingen maken). Kiekeboespelletjes zijn ook leuke activiteiten voor baby’s, omdat deze op die manier leren dat je er nog wel bent, ook al zien ze je niet.

op y

rig

Pikler Emmi Pikler heeft een theorie en methode ontwikkeld die zijn gebaseerd op de opvoeding van haar eigen dochter. Ze besloot haar kind op geen enkele manier te dwingen. Deze methode heeft ze jarenlang ook bij andere kinderen toegepast. Pikler ontdekte dat een baby al vanaf de geboorte het vermogen heeft om te communiceren en te leren. Door dit vermogen worden volwassenen uitgenodigd tot het scheppen van voorwaarden in de omgang met het kind. Bijvoorbeeld de autonomie en het potentieel van het kind tot bloei laten komen.

C

De uitgangspunten van de pedagogiek van Pikler zijn: • respect voor de behoefte aan een stabiele persoonlijke band • respect voor de zelfstandige activiteiten van het kind. Deze twee uitgangspunten leiden automatisch tot een derde uitgangspunt: • de noodzaak om het leven van het kind zinvol te organiseren. Pikler noemt twee voorwaarden die ervoor kunnen zorgen dat de autonomie en de mogelijkheden van een kind tot bloei kunnen komen: vrije bewegingsruimte en een betrouwbare relatie met een volwassene. Vrije bewegingsruimte De volwassene biedt een kind een veilige omgeving waarin het op eigen initiatief actief kan bewegen en spelen. De bewegingsruimte moet altijd iets groter zijn dan het kind nodig heeft, zodat het geprikkeld wordt om zich verder te ontwikkelen. Daarnaast wordt

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

51


.v .

het kind nooit in posities gebracht waar hij zelf niet uit kan komen en wordt niet onnodig ingegrepen. Het kind krijgt de kans om in zijn eigen tempo te bewegen, te spreken en te denken. Hierdoor ontwikkelt dit kind zich beter dan een kind dat gestimuleerd of geholpen wordt in zijn ontwikkeling. Wat betreft de grove motoriek heeft een kind geen volwassenen nodig om te leren kruipen, zich op te richten, te gaan staan of te gaan lopen. Dit zijn overgangsposities die bij alle kinderen voorkomen. Overgangsposities komen bijna altijd voor in dezelfde volgorde. Omgaan met voorwerpen vormt de basis voor het ontwikkelen van een relatie met deze voorwerpen. Hierbij heeft de baby intense aandacht voor de voorwerpen, en de relatie met een voorwerp roept gedachten op. De gedachten bij voorwerpen zijn te zien aan de uitdrukking van een baby. Het spel tussen de handen van een baby en voorwerpen is zowel een uitdrukkingsmiddel voor zijn gevoelens als een proeftuin voor zijn emotionele leven. De ideeënwereld van een kind gaat zich ontwikkelen doordat handbewegingen en gemoedsbewegingen elkaar voortdurend stimuleren.

du 'A ct ie fb

Betrouwbare relatie met volwassenen Het kind krijgt volledige aandacht tijdens verzorgingsmomenten. Deze momenten bieden de mogelijkheid tot intiem en plezierig contact tussen volwassene en kind. De kwaliteit van de zorg wordt bepaald door de communicatie tussen kind en volwassene. Door de communicatie leert een kind te reageren op zijn eigen zorg. Bijvoorbeeld door te lachen bij plezierig contact. Als dat lukt, leert het om mee te doen met de zorg. Bijvoorbeeld door naar dingen te wijzen die bij dat zorgmoment horen. Uiteindelijk leert het kind om mee te werken bij de eigen zorg. Een voorbeeld hiervan is als het kind zelf zijn benen omhoog gooit bij het verschonen van een luier. Vanwege de kans om een actieve deelnemer te kunnen zijn aan zijn eigen verzorging, in plaats van een passieve ontvanger, wordt het gevoel van autonomie en zelfvertrouwen van een kind vergroot.

C

op y

rig

ht E

Om met plezier te kunnen bewegen en zelfstandig te kunnen spelen, is het voor een kind belangrijk dat het zich veilig voelt. Hierbij gaat het in de eerste plaats om fysieke veiligheid. Het gevoel van veiligheid ontstaat in de handen van een volwassene. Deze handen zorgen ervoor dat door tactvolle en zachte bewegingen een baby leert wat aandacht en belangstelling betekenen. Dit zijn voor baby’s en kleine kinderen belangrijke ervaringen voor het gevoel van veiligheid. Als sprake is van samenspel bij de verzorging, is het – naast voldoen aan de behoeften van het kind – voor zowel kind als volwassene ook een belangrijke sociale ervaring. Als een baby zelf steeds meer kan meewerken aan zijn eigen verzorging, ontdekt hij dat zijn verzorger hem ziet en begrijpt wat hij nodig heeft. Hij kan invloed uitoefenen op de situatie. Dat verhoogt zijn gevoel van autonomie en competentie. Voor de volwassene is dit samenspel met het kind plezierig en verrijkend.

52

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


> Werkmodel: Ontwikkelingsschema Voorbeeld werkmodel: ontwikkelingsschema baby’s Lichamelijk

Cognitief

Sociaal

Emotioneel

Seksueel

0 weken 6 weken 12 weken

.v .

6 maanden 12 maanden

du 'A ct ie fb

18 maanden Gekozen leeftijd: Veelvoorkomen de vragen van ouders

C

op y

Activiteiten ter stimulering ontwikkelingsgebied

rig

Tips ter stimulering ontwikkelingsgebied

ht E

Antwoord op de vragen van ouders

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

53


> Werkmodel:

Morele ontwikkeling

De morele ontwikkeling gaat over het besef van goed en fout. Het gaat over de vorming van een eigen geweten en over de zelfregulatie van emoties. Voor de morele ontwikkeling zijn nogal wat vaardigheden nodig. Zo hangt deze ontwikkeling nauw samen met de cognitieve ontwikkeling. Je moet immers eerst begrijpen dat andere mensen andere gevoelens kunnen hebben dan jijzelf. Zolang je dat niet goed beseft, kun je nog geen geweten ontwikkelen en kun je je dus nog niet moreel gedragen. De morele ontwikkeling komt pas later op gang dan de vijf hoofdontwikkelingsgebieden.

Preconventionele stadium

du 'A ct ie fb

.v .

Fase 1 De eerste fase van de morele ontwikkeling is de fase van straf en gehoorzaamheid. In deze fase maakt het kind kennis met straf en experimenteert het met gehoorzaamheid. Het gedrag dat voortvloeit uit de straf, heeft nog niks met de intentie van de straf te maken: het kind zal gewenst gedrag vertonen omdat het geen straf wil, niet omdat het snapt dat het de ander pijn doet als je die een mep geeft. Fase 2 De tweede fase van de morele ontwikkeling wordt de instrumentale fase genoemd. In deze fase is de wederkerigheid belangrijk. Het kind wil best iets aardigs doen voor de ander, maar wil daarvoor wel iets terug. Iets wat voor het kind zelf ook prettig is. Het uitgangspunt van het kind in deze fase is zijn eigen behoeftebevrediging.

Conventionele stadium

ht E

Fase 3 Tot de leeftijd van ongeveer 12 jaar neemt het kind de normen van zijn directe omgeving over. Wat de directe omgeving als goed en rechtvaardig bestempelt, zal het kind ook als zodanig benoemen.

op y

rig

Fase 4 Zo rond de puberteit richt het kind niet meer zozeer op zijn directe omgeving, maar op een groter sociaal systeem. Wat daarbinnen als goed en rechtvaardig wordt ervaren, zal het kind in deze fase ook als zodanig beleven.

Postconventionele stadium

C

Fase 5 In deze voorlaatste fase overstijgt de mens de sociale norm. Hij gaat beseffen dat er universele menselijke waarden zijn, die je moet gebruiken door de heersende sociale normen tegen elkaar af te wegen. De verschillende heersende sociale normen worden getoetst op rechtvaardigheid. Fase 6 In deze laatste morele fase komt het besef van de eigen verantwoordelijkheid. Het betreft hier de eigen verantwoordelijkheid van de keuzes die je wilt maken in de regels waaraan je je wel en niet wilt houden. In deze fase breng je prioriteiten aan in de waarde die je hecht aan de normen en waarden in bepaalde situaties. De morele ontwikkeling verloopt volgens de bovenstaande fasen, waarbij het overslaan van een fase niet mogelijk is. Als je een fase hebt doorlopen, beland je vanzelf in de volgende fase. Dit gaat in principe vanzelf, hoewel de omgeving wel enige invloed heeft. Deze kan bijvoorbeeld de overgang van de ene naar de volgende fase verhinderen door een gebrek aan ontwikkelingsmateriaal.

54

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


> Beoordeling Naam deelnemer: Namen groepsleden:

Groep: Docent: Blok:

.v .

Cursus:

Beoordeling

Criteria

Processtappen beroepsproduct

• • • •

Onvoldoende

Er zijn een planning en een taakverdeling gemaakt. Het werkmodel ‘Ontwikkelingsschema’ is ingevuld. De kenmerken bij elk ontwikkelingsgebied zijn ingevuld. Bij elk ontwikkelingsgebied is een potentiële vraag met een antwoord geformuleerd. Bij elk ontwikkelingsgebied is een tip geformuleerd. Bij elk ontwikkelingsgebied is een activiteit bedacht. Het schema is volledig ingevuld. De vragen, antwoorden, tips en activiteiten sluiten nauw aan bij de leeftijdscategorie waarvoor jullie gekozen hebben.

rig

• •

op y

Beroepsproduct

Voldoende

ht E

du 'A ct ie fb

Onderwerp:

• •

C

Actieve deelname in de les

Opdrachten

• • •

De student was voldoende aanwezig. De student leverde een positieve bijdrage in zijn groepje. De student leverde een actieve bijdrage in de les Beide taalopdrachten zijn ingeleverd en beoordeeld. De opdrachten voor de cursus zijn goed en netjes uitgewerkt. De eigen evaluatie is ingevuld en besproken.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

55


Beoordeling

Criteria

Voldoende

Mondeling en schriftelijk taalgebruik

Mondeling taalgebruik

Onvoldoende

Schriftelijk taalgebruik • De teksten zijn in correct Nederlands geschreven. Overig

Onvoldoende

Voldoende

Paraaf deelnemer:

…………………………………………

C

op y

rig

ht E

……………………………………….

56

>

du 'A ct ie fb

Datum: .........................................

Paraaf docent:

Goed

.v .

Eindbeoordeling

Ontwikkelingspsychologie deel 1: Algemeen en baby


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.