Hosea
henen, neem u een vrouw der hoererijen, en Dat is, ganselijk Hebreeuws, hoererende hoereert; dat is, doet doorgaans niets
tot hoererij begeven. Vergelijk de manier van spreken met Ps. 5:7. kinderen der anders. Zie van geestelijke hoererij Lev. 17:7.
hoererijen; Hosea 1
1. Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Hosea, den zoon van Beeri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, koningen van Juda, Hieruit blijkt dat deze profeet een zeer langen tijd, te weten tenminste, naar sommiger gevoelen, omtrent drie en veertig jaren geprofeteerd heeft. En of hij wel onder de andere koningen, die in Israël dezen Jerobeam niet den zoon van Nebat maar van Joas, een kindskind van Jehu gevolgd zijn, ook geprofeteerd heeft, zo wordt nochtans deze alleen hier genoemd, omdat hij een en veertig jaar geregeerd heeft, en om te tonen dat de goddelijkheid dezer profetie, als welke al geschied is ten tijde als het koninkrijk der tien stammen nog in bloei was. Zie 2 Kon. 14:25, en voorts de historiën van de regering dezer koningen van Juda, 2 Kon. 15: tot 2 Kon. 21, en 2 Kron. 26: tot 2 Kron. 33, en vergelijk Amos 1:1. en in de dagen van
Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel. 2. Het begin van het woord des HEEREN door Hosea. Of, van het spreken, van de spraak; dat is, als de Heere eerst met, door en tot Hosea begon te spreken, sprak Hij dit tot hem, en door hem tot het volk. Anders: in Hosea; en alzo elders om nader te tonen dat het volgende niet geschied is inderdaad, maar door een gezicht in den geest, inwendiglijk, bij manier van parabel of gelijkenis, den profeet van God is geopenbaard, en naderhand het volk alzo, als een profetisch gezicht voorgedragen. Zie van zulke profetische gezichten, Gen. 15:1, en vergelijk onder Hos. 3:1, enz.; idem Ezech. 4:4, en Ezech. 8:2, en Ezech. 11:24,25, enz.
De HEERE dan zeide tot Hosea: Ga
Omdat hier gezegd wordt: Neem ene hoer met hoerenkinderen, en daarna dat de profeet die kinderen bij die hoer gewonnen heeft, daaruit blijkt dat het niet alzo inderdaad geschied is. want het
land hoereert ganselijk
Hebreeuws, hoererende hoereert; dat is, doet doorgaans niets anders. Zie van geestelijke hoererij Lev. 17:7. van achter den HEERE. Dat is, alzo dat de inwoners des lands den Heere niet meer navolgen, maar van Hem afwijken, en de afgoden onzinnig nalopen; vergelijk onder Hos. 4:12. 3. Zo ging hij henen, Dit alles is den profeet in een gezicht vertoond, en het volk gelijk op Hos. 1:2 is aangetekend voorgesteld, tot een spiegel en levendige afbeelding van hun goddeloos wezen, in Hos. 1:2 vermeld. en
nam Gomer,
Gelijk Gomer in het Hebreeuws somtijds de betekenis heeft van volheid, of volmaaktheid, somtijds van vertering; alzo had God dit volk alles goeds gedaan, maar zij verteerden alles, en ook zichzelven, door afgoderij en andere zonden, waarom zij eindelijk door Gods plagen zouden verteerd worden. een dochter van
Diblaim;
Sommigen nemen dit voor een mansnaam, anderen voor de geboorteplaats. Het woord betekent twee klompen vijgen, waardoor beduid kan worden de geilheid, wellustigheid en dartelheid van het volk. Enigen menen dat deze naam ziet op de woestijn Dibla, vermeld Ezech. 6:14, zie de aantekening aldaar om te tonen de genade, die God zijn volk bewezen heeft, hen voerende uit de woestijn in Kanaän. Vergelijk Ezech. 16:5,7; Hoogl. 3:6; Num. 33:46, wordt vermeld Diblathaim. Zie wijders Jer. 2:2,6. en
zij ontving; en baarde hem een zoon. 4. En de HEERE zeide tot hem: Hosea. Noem zijn naam Jizreel, Deze naam moet onderscheiden worden van Israël, en dit ziet op de plaats Jizreël. Zie het volgende en