2Samuel

Page 1

2 SamuĂŤl

de boodschap bracht: Hoe weet gij, dat Saul dood is, en zijn zoon Jonathan? 6. Toen zeide de jongen, die hem de boodschap bracht: Ik kwam bij geval Hebreeuws, ontmoetende ben ik ontmoet, of bij geval komende, kwam ik bij geval. op het

2 SamuĂŤl 1

1. Voorts geschiedde het na Sauls dood, als David van den slag Hebreeuws, van den Amalek te slaan. Zie de historie, 1 Sam. 30. der Amalekieten was

wedergekomen, en David twee dagen te Ziklag Zie 1 Sam. 27:6. gebleven was; 2. Zo geschiedde het op den derden dag, dat, ziet, uit het heirleger van Saul, een man kwam, wiens klederen gescheurd waren, Tot teken van rouw en harteleed; zie Gen. 37:29. en aarde Vergelijk Joz. 7:6; 1 Sam. 4:12, en onder, 2 Sam. 13:19, en 2 Sam. 15:32; Job 2:12. Dit was in rouw een teken van schaamte, nietswaardigheid en diepe vernedering. was

op zijn hoofd; en het geschiedde, als hij tot David kwam, zo viel hij ter aarde Vergelijk Joz. 7:6; 1 Sam. 4:12, en onder, 2 Sam. 13:19, en 2 Sam. 15:32; Job 2:12. Dit was in rouw een teken van schaamte, nietswaardigheid en diepe vernedering. en boog zich neder.

3. En David zeide tot hem: Van waar komt gij? En hij zeide tot hem: Ik ben ontkomen uit het heirleger van Israel. 4. Voorts zeide David tot hem: Wat is de zaak? Of eigenlijk, wat is de zaak, of de handel geweest? Verhaal het mij toch. En hij zeide, dat het volk uit den strijd gevloden was, en dat er ook velen van het volk gevallen en gestorven waren, dat ook Saul en zijn zoon Jonathan dood waren. 5. En David zeide tot den jongen, Dat is, jonkman, jongeling. Zie Gen. 22:5. die hem

gebergte van Gilboa;

Gelegen in Issaschar, aan de zuidelijke grenzen. Zie 1 Sam. 28:4, en 1 Sam. 31:1. en ziet, Saul

leunde op zijn spies;

Dat is, drukte, om het scherp zijner spies te doen doordringen in zijn lichaam. en ziet, de wagens en

ritmeesters

Hebreeuws, de meesters, of

heren der ruiters. hielden dicht Hebreeuws, kleefden hem aan.

op hem.

7. Zo zag hij achter zich om, en zag mij, en hij riep mij, en ik zeide: Zie, hier ben ik. 8. En hij zeide tot mij: Wie zijt gij? En ik zeide tot hem: Ik ben een Amalekiet. 9. Toen zeide hij tot mij: Sta toch bij mij, Of, tegen mij, op mij, of staat op tegen mij; alzo 2 Sam. 1:10. en dood mij; want deze malienkolder Of, geoogde, of geborduurde krijgsrok. Het Hebreeuwse woord wordt aldus hier alleen gevonden, en komt van een woord dat borduurwerk, of geoogdwerk maken, idem omvatten, inhechten in kastjes betekent. Daarom zetten het sommigen over: Deze omsingeling, bezetting, benauwing der ruiters ook schrik, benauwdheid, heeft mij aangeroepen. heeft

mij opgehouden;

Dat de spies niet heeft

kunnen doordringen in mijn lichaam.

want

mijn leven

Alsof hij zeide: Ik heb vast gearbeid, om mijzelven met mijn spies het leven te benemen, maar het heeft niet willen zijn, mijn leven is nog gans in mij. is nog

gans in mij. 10. Zo stond ik bij hem, en doodde hem; want ik wist, dat hij na zijn val Nadat hij in de spies, en met dezelve was nedergevallen. Dit voegt hij daarbij om zich te ontschuldigen van Sauls dood, en de tijding, die hij bracht, te bevestigen en buiten twijfel te stellen. De lezer kan dit ganse verhaal


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
2Samuel by Evert de Blok - Issuu