Hoofdstuk 1 ‘Ga nu!’ zegt Linde-moei. Senta schudt haar lange haar naar achteren en steekt eigenwijs haar kin omhoog. Waarom moet ze altijd klaarstaan als ze net lekker bezig is? Onverstoorbaar geeft ze een zwiep tegen de spinsteen, zodat het touw blijft draaien. Met haar andere hand voegt ze een pluk vettige wol toe, zodat ze verder kan spinnen. Een stevige draad moet het worden, want de omslagdoek die ze ervan wil weven, zal de mooiste zijn die ze ooit gemaakt heeft. ‘Haast je!’ dringt Linde-moei aan. Senta schudt haar hoofd. ‘Morgen’, zegt ze, ‘morgen zal ik die bessen plukken.’ En ze zet haar blik op oneindig. ‘Heb ik niet altijd gezegd dat mensen met een spitse kin bekendstaan om hun slechtheid?’ snauwt tante haar toe, terwijl ze met haar handen in haar zij voor Senta gaat staan. ‘Dat giftige adders aan je hart mogen knagen als je me niet gehoorzaamt!’ Met tegenzin vangt Senta de spinsteen in haar hand en knijpt haar ogen een beetje dicht. Waarom reageert tante zo geprikkeld? Heeft ze last van haar maandelijkse kwaal soms? ‘Ja, ja … Ik ga zo’, sust ze. ‘Ik ben bezorgd over omma’, laat Linde-moei veel zachter volgen en ze gebaart met trillende hand opzij naar de hoek van het woongedeelte, waar een kleine gestalte op de slaapbank ligt. ‘Ik kan haar niet terughouden van haar laatste reis, haar tijd kort in.’
5