PROEFEXAMEN
1 / 9
SLEUTEL
Binnen de didactiek is er een accentverschuiving door de eeuwen heen. Benoem deze accentverschuiving en geef aan in welk onderdeel van de definitie van vorming van Prof. Dr. De Block je deze accentverschuiving terugvindt.
1 punt voor benoemen accentverschuiving / 1 punt voor het juiste onderdeel definitie /2
Accentverschuiving Onderdeel in de definitie
Van leerinhoud naar leerling Zich vormende leerlingen
De theorie van Vygotsky wordt aanzien als de basis van verschillende didactische principes. Illustreer dit door twee didactische principes te linken aan de theorie van Vygotsky.
1.5pt per lijn, Zowel principe als link moet juist zijn. /3 Didactisch principe Link met theorie van Vygotsky
Motivatieprincipe Door de leerlingen opdrachten te geven die net boven hun huidige niveau zijn, zullen de leerlingen gemotiveerd zijn. Indien de opdrachten te eenvoudig of te moeilijk zijn, zullen de leerlingen afhaken en hun motivatie verliezen.
Activiteitsprincipe Door de leerlingen opdrachten te geven die net boven hun huidige niveau zijn en de leerlingen hierbij de nodige hulpte bieden, zullen de leerlingen actief meewerken. Indien de opdrachten te eenvoudig zijn, zal de activiteit heel beperkt zijn. Indien de opdrachten veel te moeilijk zijn, zal er ook geen activiteit zijn want de leerlingen kunnen het niet.
Differentiatieprincipe Alle leerlingen hebben een ander niveau. De ‘zone van de actuele ontwikkeling’ is dus voor elke leerling anders. De leerkracht moet de leerling uitdagen op het niveau net boven het huidige niveau, de zone van de naaste ontwikkeling. Aangezien deze voor elke leerling anders is, moet de leerkracht verschillende oefeningen voorzien. De leerkracht moet dus differentiëren en rekening houden met de verschillen tussen de leerlingen.
Geleidelijkheidsprincipe
Door de leerlingen opdrachten te geven die net boven hun huidige niveau zijn, gaat de leerkracht geleidelijk te werk. De opdrachten bouwen verder of wat de leerling zelf al kan. Zo worden de inhouden stap voor stap opgebouwd.
Noteer in de linker kolom vier didactische principes. Noteer naast elk didactisch principe de letters van twee kenmerken die in positieve of negatieve zin passen bij dat principe. Elke letter mag maar één keer gebruikt worden Indien er meer dan 2 kenmerken (letters) per principe genoteerd worden, krijg je geen score voor dat principe.
Naam $ Subgroep $ 2 / 9
PROEFEXAMEN - ALGEMENE DIDACTIEK 1
Naam $ Subgroep $
Geen punten als enkel het principe wordt genoteerd. Per juist kenmerk gekoppeld aan het juiste principe 0,5 punt. Meer dan twee kenmerken 0
Kenmerken van didactische principes:
A. Knikkeren om te knikkeren
B. Voorkennis activeren
C. Zone van de naaste ontwikkeling
D. GAS- principe
E. Letterlijke reproductie
F. Faalangst
G. Verbalisme
H. Het geleerde toepassen in een nieuwe situatie
I. Een kapstok voorzien om nieuwe leerinhoud aan op te hangen
Didactisch principe
Kenmerken van didactische principes
Aanschouwelijkheidsprincipe D/G
Motivatieprincipe A/F of C
Activiteitsprincipe E/H
Integratieprincipe B/I
Koppel het onderstaande fragment aan één van de drie basisbehoeften uit de zelfdeterminatietheorie Ryan & Deci,(2000). Bespreek het verband tussen deze basisbehoefte en het welbevinden én de betrokkenheid van de leerling. Staaf met een fragment uit de tekst.
De leerlingen hadden een verplichte opdracht gekregen in het vak techniek. Noor, een van de leerlingen was onverwacht sneller klaar met de opdracht en kreeg van de leraar de kans om iets extra te ontwerpen binnen hetzelfde doel. Noor besloot om een bewegende robot te maken. De leerkracht besloot om haar hier niet mee te helpen, behalve dan wanneer Noor zelf om hulp vroeg. Af en toe kwam Noor met de vraag om bepaald materiaal, maar verder volbracht ze volledig zelfstandig en in opperste concentratie de opdracht. De leerkracht had Noor nog nooit zo enthousiast zien werken met dan nog een heel knap resultaat er bovenop. (gebaseerd op: Ros, A., Castelijns, J, van Loon A., Verbeeck, K. (2014). Gemotiveerd leren en lesgeven: de kracht van intrinsieke motivatie. Bussum: Uitgeverij Coutinho)
/4
/3
PROEFEXAMEN - ALGEMENE DIDACTIEK 1
3 / 9
Basisbehoefte Verband met welbevinden en betrokkenheid
Autonomie 1 punt
Als een leerling autonomie ervaart, eigen keuzes kan nemen en vrijheid ervaart, zal de leerling zich goed voelen (welbevinden). Het zelfvertrouwen zal groot zijn en de leerling stelt zich soepel op.
Noor mag zelf kiezen wat ze extra wil ontwerpen. De leerkracht had haar nog nooit zo enthousiast zien werken. Noor voelt zich goed en is ontspannen, haar welbevinden is hoog.
1 punt
Als de leerling autonomie ervaart, eigen keuzes kan nemen en vrijheid ervaart, zal de leerling gedreven zijn om aan een activiteit te werken. De leerling wil doorzetten en nauwkeurig werken. De leerling toont een grote mate van betrokkenheid
Noor mag zelf kiezen wat ze extra wil ontwerpen. Noor besluit om een bewegende robot te maken. Af en toe vraagt ze de leerkracht waar ze materiaal kan vinden. Het resultaat is echt knap. Noor is in hoge mate betrokken.
1 punt
1 punt
Als een leerling zich competent voelt en gelooft dat hij in staat is om het resultaat te behalen, dan zal de leerling zich goed voelen (welbevinden). Het zelfvertrouwen zal groot zijn en de leerling stelt zich soepel op. Noor heeft de verplichte opdracht afgewerkt. Ze beslist zelf om een bewegende robot te maken. De leerkracht heeft haar nog nooit zo enthousiast zien werken. Noor kan de opdrachten afwerken, wat haar een goed gevoel geeft en een hoge mate van welbevinden.
1 punt
Als de leerling zich competent voelt en gelooft dat hij in staat is om het resultaat te behalen, zal de leerling gedreven zijn om aan de activiteit te werken. De leerling wil doorzetten en nauwkeurig werken. De leerling toont een grote mate van betrokkenheid Noor heeft zelf beslist om een bewegende robot te maken. Ze werkt in opperste concentratie aan de opdracht en behaalt een heel knap resultaat. Noor is in hoge mate betrokken. Ze werkt goed door en kan de opdracht voltooien.
1 punt
Motiveer het verband tussen klasmanagement en didactische principes. Illustreer dit verband met één concreet voorbeeld voor je eigen onderwijsvak. /2
Integreren van didactische principes > preventief werken aan klasmanagement
Naam $ Subgroep $ 4 / 9
PROEFEXAMEN - ALGEMENE DIDACTIEK 1
OF Basisbehoefte Verband met welbevinden en betrokkenheid Competentie
Bv. Ervoor zorgen dat je steeds vertrekt van het aanschouwelijke zorgt ervoor dat de leerlingen de leerinhoud begrijpen en dus minder kans op ordeverstorend gedrag 1 pnt op integreren principes = preventief werken
1 pnt op voorbeeld (bv. elk leerling is uniek, motivatie voorkomt babbelen, …) Mogelijke voorbeelden:
FRANS: om de woordenschat rond ‘la maison’ aan te bieden, kies ik voor een filmpje waarbij drie mensen die in drie totaal verschillende huizen wonen, een rondleiding geven in hun huis en de verschillende onderdelen van het huis ondertussen benoemen. Door aanschouwelijk te werken zal de inhoud voldoende concreet zijn en zullen de leerlingen geboeid zijn op hun tocht doorheen de huizen van drie verschillende mensen. Ik zal dus minder kans hebben op ordeverstorend gedrag.
Voorbeeld BIOLOGIE:
In de les over de paardenbloem zorg ik ervoor dat ik voor elke leerling een paardenbloem mee heb (aanschouwelijkheidsprincipe). Ik heb ook een observatielijst gemaakt zodat de leerlingen gericht kunnen observeren en hun conclusies kunnen aanduiden op een blad. Aangezien ik voor iedereen materiaal voorzie en zorg voor een duidelijke opdracht, zullen de leerlingen allemaal actief bezig zijn en zal de kans op ordeverstoring klein zijn.
Voorbeeld LICHAMELIJKE OPVOEDING:
In de les voorzie ik verschillende oefeningen (differentiatieprincipe) m.b.t. het koprollen. Leerlingen die sterk zijn in turnen, moeten de koprol uitvoeren op de plint. Anderen doen koprol op de mat, al dan niet met gespreide benen. Aangezien ik verschillende oefeningen voorzie kan elke student uitgedaagd worden en zal iedereen bezig zijn. Hierdoor is de kans klein dat de leerlingen zich zullen vervelen of dat dat oefening te moeilijk is waardoor ze afhaken en de orde kunnen verstoren.
Geef bij elke uitspraak van de leerlingen aan over welke component uit het L.I.N.C.-model het gaat. 0.5 pt per correcte component. /2
Uitspraak Component
‘Ik weet niet wat er van mij verwacht wordt.’ Transparantie
‘Mag ik niet alleen de oefeningen maken? Moet dat nu per twee?’ Werkvorm
‘Maar dat hebben we vorig jaar toch ook al geleerd?’
Verticale samenhang (beginsituatie)
‘Die van wiskunde kent alleen maar bord en krijt. Ze is zeker ergens in de tijd blijven stilstaan?’ Media
Welke relaties tussen componenten uit het L.I.N.C-model wordt in onderstaande situaties beschreven? Geef duidelijk aan welke component de andere beïnvloedt.
Naam $ Subgroep $ 5 /
PROEFEXAMEN - ALGEMENE DIDACTIEK 1
9
0.25 pt per component als de component juist is maar niet op de juiste plaats genoteerd wordt, 0.5pt per component indien component correct is én op de juiste plaats staat. /3
Uitspraken Component 1 Component 2
“Als je wil dat de leerlingen de nieuwe techniek goed kunnen uitvoeren, moet je ze natuurlijk zelf laten oefenen.”
“ In de les godsdienst laat ik de leerlingen een collage maken rond het thema ‘Vriendschap’. De leerlingen brengen hiervoor prenten, knipsels, etc. mee naar de les.”
Ik laat mijn leerlingen op het einde van de les een kruiswoordraadsel invullen zodat ik kan zien of ze de functionele bouw van de zaadplanten kunnen benoemen.
Lesdoel werkvorm
werkvorm Media
Beïnvloedt Beïnvloedt Beïnvloedt
Lesdoel/ werkvorm OF
productevaluatie Productevaluatie Werkvorm
Beïnvloedt
Selecteer twee krachtlijnen uit de visie op goed onderwijs en motiveer hoe je deze in verband kan brengen met de lesdoelen. Slechts twee krachtlijnen nodig 0.5 pt per krachtlijn, 1 pt per correcte verklaring Geen punten als enkel krachtlijn genoteerd wordt /3
Krachtlijn van goed onderwijs Relatie met lesdoelen Diversiteit is de norm Gedifferentieerde doelen formuleren
Zelfsturing is het doel Lln moeten de na te streven doelen kennen zodat ze kn proberen om ze op eigen houtje te bereiken
De samenleving is de context Lesdoelen worden afgeleid uit mens- en maatschappijbeeld Lesdoelen moeten afgestemd zijn op maatschappelijke relevantie zaken Goed onderwijs maak je samen Doelen op dynamisch affectief niveau, ifv samenwerken, sociale vaardigheden als doel stellen (kunnen luisteren naar elkaar, kritisch zijn tov anderen, bereidheid tot samenwerken,…)
Naam $ Subgroep $ 6 / 9
heeft verwijderd: ¶
PROEFEXAMEN - ALGEMENE DIDACTIEK 1
Formuleer één doel uit een van je onderwijsvakken waarin de focus ligt op: begrijpen van feitelijke kennis. (1ptn)
Respecteer de regels van het formuleren van lesdoelen. (2ptn)
Voorbeeld islamitische godsdienst: Uitleggen waarom het gebed de tweede zuil is van de islam.
Bespreek onderstaande lesdoelen.
a) Bij een foute formulering van het lesdoel, geef aan wat foutief is. . (1ptn of 0.5 punt per fout als er twee fouten zijn))
b) Noteer indien fout een correcte formulering. (1ptn) /6
De taxonomie van Bloom kennen.
a) Eerste fout: beheersingsniveau is niet observeerbaar
Tweede fout: het kennisniveau is te vaag omschreven
b) De twee dimensies van de taxonomie van Bloom opsommen
De oefeningen m.b.t. het formuleren van doelen kunnen maken
a) De werkvorm wordt niet opgenomen in een doel b) Rekening houdend met de formuleringscriteria foutief geformuleerde doelen verbeteren
De drie categorieën opnoemen en het verschil uitleggen.
a) Eerste fout: De kennis is niet concreet (welke categorieën?) EN Tweede fout: twee beheersingsniveaus in één doel: opnoemen=herinneren, verschil uitleggen=begrijpen
b) De drie categorieën van werkvormen opnoemen. Het verschil tussen de drie categorieën van werkvormen uitleggen
Analyseer de onderstaande doelen en plaats het doel in de juiste taxonomie van Bloom. 0,5 punt voor een juist beheersingsniveau; 0,5 punt voor een juist kennisniveau ; 1 punt voor een juist beheersingsniveau wanneer het gaat over de psycho-motorische of de dynamischafeectieve taxonomie.
Naam $ Subgroep $ 7 / 9
/3
PROEFEXAMEN - ALGEMENE DIDACTIEK 1
0,5 punt voor de juiste taxonomie van Bloom (persoonlijkheidsdomein)
De taxonomieën moeten niet van buiten gekend zijn. Op het examen mogen fiches gebruikt worden waarop de drie taxonomieën worden weergegeven!
Lesdoelen
Constructief en respectvol omgaan met de mensen uit het rust- en verzorgingstehuis tijdens het gemeenschappelijk zangmoment.
Verschillende manieren om de informatie over Mozart te onthouden onderscheiden.
Taxonomie van Bloom (persoonlijkheidsdomein)
Soort doel volgens de gekozen taxonomie.
Dynamisch-affectieve taxonomie Internaliseren
Cognitieve Metacognitieve kennis/ begrijpen
Een handenstand tegen de muur zelfstandig uitvoeren. Psycho-motorisch Verfijnen
De leerlingen beoordelen de vier opgegeven bronnen om de kenmerken van de oudheid te bespreken op bruikbaarheid, correctheid en betrouwbaarheid.
Cognitieve Conceptuele kennis/Evalueren
/6
Naar aanleiding van de dag tegen armoede wil de leerkracht de leerlingen bewust maken van de problematiek en complexiteit van kansarmoede. Formuleer drie concrete vragen omtrent de didactische beginsituatie die deze leerkracht zich moet stellen voor hij/zij aan de uitwerking van deze les begint. In jouw antwoord moeten drie verschillende categorieën van de beginsituatie aan bod komen. Wees zo specifiek mogelijk bij het benoemen van de categorie en eventuele onderverdeling in subcategorieën.
1 punt indien er een correcte vraag i.f.v. de analyse van de beginsituatie gegeven wordt EN er een juiste koppeling is met de categorie EN de subcategorie
0.5 punt indien er een correcte vraag i.f.v. de analyse van de beginsituatie gegeven wordt EN er een juiste koppeling is met de categorie maar de subcategorie niet vermeld wordt
0 punten indien er geen correcte vraag wordt gesteld OF indien de vraag niet aan de correcte categorie/subcategorie gekoppeld wordt
0 punten indien een vraag geformuleerd wordt die tot dezelfde categorie behoort als een eerder geformuleerde vraag
Naam $ Subgroep $ 8 / 9
PROEFEXAMEN - ALGEMENE DIDACTIEK 1
Categorie en eventuele subcategorie Concrete vragen De leerling
Zitten er leerlingen in mijn klas uit kansarme gezinnen?
De klasgroep: inhoudsgebonden
Wat is de voorkennis? Wat leerden de lln al over kansarmoede? (de voorbije jaren? in andere vakken?)
De Klasgroep: Groepsdynamisch
Hoe is de sfeer in de klasgroep? Staan ze open voor elkaar? Kunnen/durven ze vrijuit spreken? (is van belang voor keuze werkvorm) 2-3 zelfde categorie
Hierover kunnen altijd (voor elke les bedoeld) vragen geformuleerd worden: vb welk materiaal aanwezig ? ligging van de school (de buurt), wat staat in het pedagogisch project? het schoolreglement?... De leraar Is hij geëngageerd in een armoedeorganisatie of heeft hij relaties met mensen die zich daarvoor engageren? Eigen ervaring met armoede of van dichtbij armoede zien heeft grote impact op aanpak les.
De school (fysiek, informele, formele)
PROEFEXAMEN - ALGEMENE DIDACTIEK 1
/3
Naam $ Subgroep $ 9 / 9
SUCCES!!