Buildwise sarkingdak

Page 1


Renovatiedetails voor hellende daken volgens het sarkingprocedé

Renovatiedetails voor hellende daken volgens het sarkingprocedé

Deze Technische Voorlichting (TV) werd opgesteld door de werkgroep Sarkingdetails, opgericht in de schoot van het Technisch Comité Dakbedekkingen van Buildwise.

Samenstelling van de werkgroep:

Voorzitter: C. Vandermosten (SRL H. Vandermosten & fils)

Leden: A. Baivier (Isoproc), S. Bernolet (VMZINC Benelux & UK), F. Cauwelier (Cauwelier en Co bvba), J.-F. Crohin (Crohin sprl), P. Crohin (Crohin sprl), S. Daelman (Eternit-Redco nv), S. Depuis (Depuis Sébastien Toitures sprl), G. Derde (Dakwerken Geert Derde bvba), C. Degreef (Degreef Toitures sprl), P. Donner (Samaca), M. Dubois d’Enghien (Dorken Benelux sa), M. Lesenfants (Toitures Lesenfants Michel sprl), F. Paulis (Comarden), M. Procès (UCL), B. Rahier (Da Capo sprl), P. Segers (Voorzitter van Embuild Roofers), L. Steen (Embuild Roofers), A. Thierens (Koramic Roofing Products nv), G. Timmermans (CIR), J.-M. Tong (Entreprise Tong et Fils sprl), C. Vandermosten (Vandermosten Henri et Fils sprl), D. Wattel (Wattel Dakwerken bvba), L. Zanussi (Dupont de Nemours Belgique)

Ingenieur-verslaggever: D. De Bock (Buildwise)

Hebben eveneens hun medewerking verleend aan de opstelling van dit document: K. De Sloover, F. Dobbels, L. Geerts, N. Heijmans D. Langendries en L. Lassoie.

3.1.3

4.1 Dakvoeten

4.1.1 Dakvoet met keperverhoging

4.1.2 Dakvoet met voetbalk(en)

4.1.3 Aansluiting met een spouwmuur

4.1.4 Aansluiting met een langs binnen geïsoleerde massieve muur

4.1.5 Aansluiting met behoud van de bakgoot

4.1.6 Binnengoot (te verschijnen)

4.1.7 Aansluiting met een plat dak (te verschijnen)

4.2 Dakranden

4.3 Nokken en kielgoten

4.4 Doorboringen van de dakbedekking

BIJLAGE BEREKENING VAN DE LINEAIRE

1. Inleiding

In België is de energetische renovatie van het gebouwenpark een belangrijk aandachtspunt geworden omwille van de aanzienlijke impact van verwarming op de klimaatverandering. Gebouwen zijn immers verantwoordelijk voor een groot deel van de CO2-uitstoot en het energieverbruik.

Hellende daken maken een groot deel uit van de totale oppervlakte van gebouwen. In deze context vormt hun energetische renovatie een sleutelfactor met het oog op de verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen.

Hellende daken zijn namelijk een belangrijke bron van warmteverliezen, in het bijzonder wanneer de isolatie ontoereikend is, slecht uitgevoerd werd of zelfs ontbreekt. De isolatie van het dak kan de verwarmingsbehoeften van het gebouw in meer of mindere mate verlagen, afhankelijk van de typologie ervan (aantal gevels, bouwjaar) en de verbetering van de luchtdichtheid die teweeggebracht wordt door de renovatie. Afbeelding 1 toont de relatieve invloed van de isolatie van het dak (renovatie) en van de luchtdichtheid op de verwarmingsbehoeften voor een kleine rijwoning, een herenhuis met drie gevels en een villa uit de jaren 1970.

Verwarmingsbehoeften

Een warmteweerstand van 2 m².K/W komt ongeveer overeen met een isolatie in de dikte van de kepers van een traditioneel daktimmerwerk, terwijl een warmteweerstand van 5 m².K/W ongeveer overeenkomt met de hoeveelheid isolatie die men in het kader van een isolatie langs de buitenzijde zal moeten toevoegen om premies te verkrijgen, afhankelijk van de Gewesten (1).

De grafieken van afbeelding 1 tonen duidelijk aan dat de thermische isolatie niet volstaat en dat ook de luchtdichtheid in aanmerking genomen moet worden indien men een gebouw met goede energieprestaties wenst te verkrijgen.

De energetische renovatie van hellende daken volgens het sarkingprocedé is één van de oplossingen waarmee de thermische isolatie van daken verbeterd kan worden. Ze is bijzonder geschikt wanneer:

• de zolderruimten reeds ingericht zijn en men niet wil raken aan de binnenafwerkingen

• de beschikbare hoogte tussen de vloer en het plafond gering is

• men het zichtbare daktimmerwerk wenst te behouden.

Initiële situatie

(*) Rekenhypothesen:

– de initiële ramen uit de basisconfiguratie worden vervangen door ramen met een dubbele beglazing – luchtdichtheid vóór de renovatie: 12 m³/m²h; na de renovatie: 3 m³/m²h.

Isolatie kepers Isolatie kepers en gordingen

Isolatie kepers + luchtdichtheid

Kleine rijwoning Herenhuis met drie gevels

Isolatie kepers en gordingen + luchtdichtheid

Villa uit de jaren 1970

Afb. 1 Relatieve invloed van de isolatie van het dak en van de luchtdichtheid op de verwarmingsbehoeften van een gebouw (*).

(1) Voor meer informatie over de waarden die toelaten om een isolatiepremie te verkrijgen, verwijzen we naar:

• voor Vlaanderen: https://www.vlaanderen.be/premies-voor-renovatie/mijn-verbouwpremie/mijn-verbouwpremie-voor-dak

• voor Wallonië: https://energie.wallonie.be/fr/aides-et-primes.html?IDC=6358

• voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: https://renolution.brussels/

Het sarkingprocedé waarvan sprake in deze Technische Voorlichting (TV) bestaat erin om stijve thermische isolatieplaten bovenop het daktimmerwerk te plaatsen (zie afbeelding 2). Deze techniek heeft tal van voordelen te bieden. Ze laat immers toe om:

• het daktimmerwerk in een constanter klimaat houden

• de binnenruimte beter te benutten

• hoge energieprestaties te verkrijgen en dus ook aanzienlijke energiebesparingen te bekomen.

Er moeten echter strenge eisen gerespecteerd worden bij de uitvoering van een isolatie volgens het sarkingprocedé om te komen tot optimale energieprestaties en om de duurzaamheid op lange termijn te waarborgen. In deze TV gaan we dus dieper in op de regels die van toepassing zijn bij de isolatie van hellende daken langs de buitenzijde volgens het sarkingprocedé. We leggen de nadruk op de van kracht zijnde normen en reglementeringen, de goede uitvoeringspraktijken en de voordelen en moeilijkheden die gepaard gaan met deze techniek.

Dit document is van toepassing op gebouwen met een normale vochtproductie. Voor gebouwen die behoren tot de klimaatklasse IV (zie § 2.1.7 van de TV 251 [B5]), zoals hooggeklimatiseerde gebouwen (relatieve vochtigheid RV > 60 %) of overdekte zwembaden, raden we aan om specifieke details te ontwerpen.

Indien er strenge luchtdichtheidseisen gelden (passiefwoningen (2)), dan moet er een speciale detailstudie uitgevoerd worden om de perfecte continuïteit van het luchtscherm te waarborgen. Het voorliggende document is van toepassing op een traditionele renovatie, uitgevoerd volgens de regels van de kunst.

Er bestaan ook andere technieken waarmee het mogelijk is om een soepele of halfstijve isolatie aan te brengen langs de buitenzijde van het daktimmerwerk. Deze technieken worden

toegelicht in § 5.3.3 van de TV 251 ‘Thermische isolatie van hellende daken’ [B5]. Het gaat hier bijvoorbeeld om:

• een isolatie met zelfdragende dakpanelen

• een isolatie tussen een keperverhoging.

Deze technieken komen in dit document niet uitgebreid ter sprake. Dit neemt niet weg dat de voorgestelde details als basis gebruikt kunnen worden, aangezien de belastingen en de beoogde prestaties vergelijkbaar zijn.

Het belangrijkste verschil tussen een traditioneel sarkingdak (stijve isolatieplaten) en het gebruik van zelfdragende dakpanelen ligt in de manier waarop de lucht- en dampdichtheid tot stand gebracht wordt. Er moeten immers bijzondere maatregelen getroffen worden tussen de zelfdragende panelen ter hoogte van de aansluitingen met de andere gebouwelementen. Hiervoor verwijzen we naar de voorschriften van de fabrikant van het systeem.

De aansluitingen tussen dit type elementen en de andere wanden van het gebouw zijn details waarvoor het vaak moeilijk is om een goede luchtdichtheid te verkrijgen. De belangrijkste uitdaging ligt in het feit dat de bovenzijde van het metselwerk en de muurplaat waarop de panelen aangesloten moeten worden vlakheidsgebreken vertonen of in slechte staat verkeren.

Het belangrijkste verschil tussen een traditioneel sarkingdak (stijve isolatieplaten) en een isolatie met behulp van een keperverhoging is de mogelijkheid om gebruik te maken van soepele materialen of om te opteren voor het inblazen van bulkmaterialen. Bij gebrek aan een stabiliteitsberekening door een ingenieur, dient men er in dit geval op toe te zien dat:

• de overspanning van de verhoogde kepers niet vergroot ten opzichte van de bestaande situatie

• er rekening gehouden wordt met de nieuwe lastenverdeling over de gordingen, in het bijzonder ter hoogte van de nokbalk.

1. Luchtscherm en/of dampscherm

2. Eventuele dakvloer

3. Thermische isolatie

4. Keper

5. Dakbedekking

6. Onderdak

7. Tengellat

(2) De term ‘passiefwoning’ duidt op een gebouw waarvan de luchtdichtheidseis n50, uitgedrukt als een luchtverversingsdebiet per uur onder een drukverschil van 50 Pa, gelijk is aan maximum 0,6 h-1 (zie TV 255 [B6]).

2. Types dakbedekkingen

Over het algemeen zijn de voorschriften uit de TV 251 ‘Thermische isolatie van hellende daken’ [B5] van toepassing. Door het respecteren van deze voorschriften kunnen de goede prestaties van de thermische isolatie en de lucht- en dampdichtheid gewaarborgd worden.

Hierna geven we enkele voorbeelden van dakbedekkingsmaterialen die in België courant gebruikt worden voor de uitvoering van een hellend dak, geïsoleerd volgens het sarkingprocedé:

• keramische pannen (zie TV 240 [B2] en addendum 240.01 [B3])

• betonpannen (zie TV 240 [B2] en addendum 240.02 [B4])

• metalen dakbedekkingen met staande naden en roefnaden (zie TV 266 [B8])

• natuurleien (zie TV 195 [B1])

• kunstleien (zie de voorschriften van de fabrikant van het gekozen systeem).

Er zijn ook nog een aantal andere minder gebruikelijke materialen die geschikt zijn als dakbedekking op sarkingdaken. Denken we hierbij maar even aan:

• metaalplaten met een overlap

• vezelcementplaten met een overlap

• asfaltleien

• houten leien

• riet.

Dakbedekkingssystemen voor hellende daken, die doorgaans opgebouwd zijn uit een onderdak en een geventileerde dakbedekking (pannen, leien ...), hebben tal van voordelen te bieden:

• ze bieden een dubbele dichting tegen water (dakbedekking en onderdak)

• het onderdak vertoont een hoge waterdampdoorlaatbaarheid, wat het risico op condensatie in de isolatie beperkt.

Als er geopteerd wordt voor een dakbedekkingssysteem dat niet geventileerd is aan de onderzijde en dat weinig waterdampdoorlaatbaar is (wat het geval is voor bepaalde membranen, zoals bitumineuze membranen of EPDM, of voor bepaalde metalen dakbedekkingen), dan moet het dampscherm gekozen worden op basis van de aanbevelingen voor platte daken (zie TV 280 [B10]). Voor niet-geventileerde zinken dakbedekkingen dient men er absoluut de bijkomende aanbevelingen uit de TV 266 [B8] op na te slaan.

3. Prestatiecriteria van de aansluitingsdetails

Dit document beschrijft de gebruikelijke aansluitingen in een sarkingdak evenals deze tussen een sarkingdak en de andere gebouwelementen. De criteria die toelaten om optimale prestaties te waarborgen omvatten onder meer:

• de luchtdichtheid (zie § 3.6, p. 19): de aansluitingen tussen de verschillende gebouwelementen moeten zodanig ontworpen zijn dat luchtlekken vermeden worden. Deze laatste kunnen immers aanleiding geven tot warmteverliezen of warmtewinsten en zodoende tot een verhoging van de verwarmings- en klimaatregelingskosten. Luchtlekken kunnen eveneens vochtproblemen veroorzaken

• de thermische isolatie (zie § 3.5, p. 15): de aansluitingen moeten de continuïteit van de thermische isolatie van het gebouw waarborgen door het vermijden van koudebruggen die:

– warmteverliezen en comfortproblemen in de winter (en ook in de zomer) teweegbrengen

– het risico op schimmelvorming verhogen

• de waterdichtheid (zie § 3.2, p. 13): de aansluitingen moeten waterinfiltraties in de gebouwelementen tegengaan om verrottings- en corrosieproblemen te vermijden

• de regenwaterafvoer (zie § 3.3, p. 13): de aansluitingen moeten de correcte regenwaterafvoer mogelijk maken om problemen stroomafwaarts van het dak te vermijden

• de akoestische isolatie (zie § 3.8, p. 21): de aansluitingen spelen een belangrijke rol bij het behalen van de akoestische prestaties

• de stabiliteit (zie § 3.1, p. 9): de aansluitingen moeten zodanig ontworpen zijn dat de stabiliteit van het gebouw gewaarborgd is, door het vermijden van bewegingen of vervormingen die schade of scheurvorming zouden kunnen veroorzaken

• de duurzaamheid (zie § 3.9, p. 21): de aansluitingen moeten zodanig ontworpen zijn dat ze kunnen weerstaan aan slijtage en schade veroorzaakt door het normale gebruik van het gebouw, teneinde de optimale levensduur ervan veilig te stellen middels een aangepast onderhoud

• de brandveiligheid (zie § 3.4, p. 14): de aansluitingen hebben een rol te spelen bij de verspreiding van brand en rook doorheen de gebouwelementen. Ze moeten dus zodanig ontworpen zijn dat ze het gebouw, de bewoners en de aanpalende gebouwen in geval van brand beschermen

• de esthetiek (zie § 3.7, p. 20): men verwacht vaak van de aansluitingen dat ze vanuit een esthetisch oogpunt in harmonie zijn met de andere gebouwelementen

• de milieu-impact (zie § 3.10, p. 21): gebouwen zijn verantwoordelijk voor een groot deel van het afval dat op jaarbasis in de wereld geproduceerd wordt. De mogelijkheid om bouwmaterialen te hergebruiken of te recycleren draagt bij aan de vermindering van deze milieu-impact. Bovendien wordt de energie die nodig is voor de productie of het transport van de materialen vaak over het hoofd

gezien in de ontwerpfase. Het in aanmerking nemen van dit aspect laat toe om te kiezen voor samenstellingen die minder nefast zijn voor het milieu.

De eisen die opgenomen zijn in de Belgische referentiedocumenten in verband met deze prestatiecriteria worden hierna uit de doeken gedaan (zie § 3.1, p. 9, tot § 3.10, p. 21).

We willen erop wijzen dat al deze prestaties onderling vervlochten zijn. Indien een verbinding dus niet aan één ervan voldoet, dan kan de doeltreffendheid van de volledige constructie in het gedrang komen. Het is met andere woorden van essentieel belang om het geheel van deze prestaties in het achterhoofd te houden bij het ontwerp en de uitvoering van de aansluitingen tussen verschillende gebouwelementen.

3.1 Stabiliteit 3.1.1 Belastingen

In het algemeen moet de structuur van hellende daken voldoende sterk en stijf zijn om te kunnen weerstaan aan de volgende vier belastingstypes:

• de blijvende belastingen (eigengewicht)

– van de dakbedekking

– van de structuur (daktimmerwerk en thermische isolatie)

– van de binnenafwerking

– van het toebehoren (zonnepanelen, ventilatiegroepen ...)

• de veranderlijke belastingen:

– de windbelasting

– de sneeuwbelasting

• de opgelegde belastingen, zoals de belastingen die uitgeoefend worden tijdens het onderhoud van het dak

• de toevallige belastingen (brand, aardbevingen, ontploffingen ...).

Tabel 1 (p. 10 ) geeft een overzicht van de courante grootteordes voor deze belastingen in België. Hieruit blijkt dat de impact op de totale belasting die aangrijpt op het daktimmerwerk sterk varieert, afhankelijk van het type isolatie dat gekozen wordt voor een toevoeging langs de buitenzijde.

De uitvoering van een sarkingsysteem gaat doorgaans gepaard met een vervanging van de dakbedekking. Indien men opteert voor een zwaardere dakbedekking (bv. vervanging van leien door dakpannen), dan dient men het draagvermogen van de aanwezige elementen te verifiëren. Het Buildwise-artikel 2011/04.06 [L1] legt uit hoe men het draagvermogen van een bestaand daktimmerwerk kan beoordelen op basis van de houtsecties en de vastgestelde vervormingen.

Tabel 1 Courante belastingen op een sarkingdak.

Betonpannen

40 tot 60

Holle pannen 60 tot 75

Kunstleien 15 tot 30

Natuurleien

Eigengewicht

Windbelastingen

Sneeuwbelasting

Opgelegde belasting

20

Zink op bebording 22 tot 28

Traditioneel daktimmerwerk en binnenafwerkingen

25

Fotovoltaïsche panelen 11 tot 13

Zonnepanelen 15 tot 25

EPS- of PU-isolatie (R = 5 m².K/W)

Isolatie uit houtvezel of uit minerale wol (R = 5 m².K/W)

Dak (in functie van de blootstelling, voor een gebouw met een hoogte van 10 m)

Dak (gebouw op een hoogte van minder dan 100 m)

Dak

Het gewicht van de gebruikte stijve isolatiematerialen varieert aanzienlijk: voor een warmteweerstand van 5 m².K/W is de bijkomende belasting teweeggebracht door het toevoegen van een isolatieplaat begrepen tussen 3 kg/m² en 30 kg/m², afhankelijk van het gekozen materiaal. Deze bijkomende belasting ten opzichte van de bestaande situatie moet eveneens in aanmerking genomen worden tijdens de ontwerpfase, onder meer om te kunnen beoordelen of het daktimmerwerk al dan niet verstevigd moet worden vóór de isolatiewerken.

Indien er in een bijkomende fotovoltaïsche installatie voorzien is, dan moet ook hier rekening mee gehouden worden. In het algemeen vertegenwoordigt deze een belasting van 15 tot 25 kg per m² dakoppervlak.

3.1.2 Controle op de bouwplaats

De doorbuiging van de kepers en de gordingen kan gebruikt worden als indicator voor de staat van het daktimmerwerk en de vervormingsgraad ervan. Een overmatige doorbuiging duidt op een overbelasting of een beschadiging van de materialen, wat een nazicht en herstellingen vereist om de structurele veiligheid en het uitzicht van de dakbedekking te vrijwaren.

3

30

50 tot 100

40

40 tot 80

In België moet de doorbuiging van een nieuw daktimmerwerk beperkt blijven tot 1/250e van de overspanning van het element of tot 1/350e indien er een scheurgevoelige afwerking (bv. gipsplaten) aangebracht is langs de onderzijde van het daktimmerwerk. Deze waarde houdt rekening met de ogenblikkelijke vervorming en met de vervorming die mettertijd optreedt na het aangrijpen van de belasting (kruip) op het daktimmerwerk, bij een bootstelling aan quasi-blijvende belastingen (eigengewicht). Deze waarde kan als basis dienen voor de controle van een bestaand daktimmerwerk vóór de uitvoering van het sarkingisolatiesysteem. Als er na de demontage van de bestaande dakbedekking grotere vervormingen gemeten worden, dan raden we aan om de bouwheer een schriftelijk voorstel ter correctie van het daktimmerwerk over te maken. Dit verbeteringsvoorstel kan systematisch als optie toegevoegd worden aan de offerte om discussies bij de oplevering van de werken te vermijden.

In geval van twijfel moet het vermogen van het bestaande daktimmerwerk om de bijkomende belasting die teweeggebracht wordt door de thermische isolatielaag op te nemen beoordeeld worden door een stabiliteitsbureau. Dit bureau kan een precieze berekening uitvoeren en verstevigingsoplossingen voorstellen. Het zal de weerstand voor een aantal plausibele gevallen beoordelen (felle storm met een weinig sneeuw, grote hoeveelheid sneeuw met een weinig wind, belastingen ten gevolge van werkzaamheden op het dak ...).

3.1.3 Secties van de tengellatten en bevestiging op het daktimmerwerk

De tengellatten worden in het daktimmerwerk bevestigd doorheen het onderdak, de isolatie, het lucht- en dampscherm en de eventuele dakvloer. Zodoende kan de isolatie aan de draagstructuur bevestigd worden en kunnen de panlatten geplaatst worden. Het sarkingsysteem is niet gemakkelijk te plaatsen op een daktimmerwerk uit industriële spanten (zie kader), die meestal 38 mm dik zijn. In dit geval is het daarom beter om te opteren voor een ander isolatiesysteem, zoals een keperverhoging (zie hoofdstuk 1, p. 6).

Tabel 2 (p. 12) en het kader hieronder geven de regels voor de bevestiging van de tengellatten.

3.1.4 Bevestiging van de dakbedekkingselementen

De dakbedekkingselementen moeten eveneens bevestigd worden. Het aantal benodigde bevestigingen is voornamelijk afhankelijk van de volgende parameters:

• het gewicht van de dakbedekking

• de dakhelling

• de windbelasting op het dak, die op haar beurt afhankelijk is van:

– de ligging en de blootstelling van het gebouw

– de beschouwde dakzone (middenzone, dakrand)

– de hoogte van het gebouw

• de luchtdichtheid van de dakbedekking.

In het geval van een dakbedekking uit dakpannen stelt de TV 240 [B2] (§ 2.3.2) een vereenvoudigde bevestigingsmethode voor. Voor metalen dakbedekkingen met staande naden en roefnaden bevat de TV 266 [B8] tabellen die toelaten om het aantal bevestigingsklangen te bepalen.

Voor de andere types dakbedekkingen dient men er de voorschriften van de fabrikant van de gekozen dakbedekking op na te slaan of over te gaan tot een controle door berekening. De windbelasting die aangrijpt op het beschouwde dak kan ingeschat worden dankzij de tool Wind Interactive die beschikbaar is op de Buildwise-website. Afbeelding 3 illustreert de verschillende belastingen die aangrijpen op het dakbedekkingselement.

De bevestiging van opgebouwde elementen zoals fotovoltaïsche panelen komt aan bod in de TV 263 [B7].

Fd(w)

Fd(gk)

Fd(gk) ⊥

Fd(gk) //

1. Fd(w): windbelasting (onderdruk)

2. Fd(gk): gewicht van het element

3. Fd(gk) ⊥: component van het gewicht die weerstand biedt tegen het losrukken door de wind

4. Fd(gk) //: component van het gewicht parallel met het dakschild

Afb. 3 Illustratie van de belastingen die aangrijpen op het dakbedekkingselement.

Opmerking met betrekking tot de bevestiging van de tenggellatten (uittreksel uit de TV 251 [B5], p.

53)

Bij gebrek aan specifieke regelgeving voor secundaire structuren, verwijzen we naar de regelgeving over de dimensionering van houten draagconstructies die gedefinieerd wordt in Eurocode 5 [B5], wat betreft de minimale schroefdiepte in het daktimmerwerk en de minimale breedte van de gordingen of de spantbenen die het sarkingdak ondersteunen. Deze afmetingen zijn afhankelijk van de diameter van de gebruikte schroeven en van de aan- of de afwezigheid van voorgeboorde gaten: de kepers of spantbenen moeten ten minste 36 mm breed zijn (zijnde 6 maal de diameter van de schroef) (*). Veiligheidshalve is het aan te raden om kepers of spantbenen te gebruiken die ongeveer 50 mm breed zijn, teneinde een vlotte en een correcte plaatsing van de schroeven te garanderen. Het is immers niet evident om de schroeven nauwkeurig in het midden van de kepers of de spantbenen te bevestigen dwars doorheen de isolatielaag, zeker als deze een aanzienlijke dikte heeft. Indien men toch een sarkingdak wil aanbrengen op een daktimmerwerk dat opgebouwd is uit relatief smalle elementen, dan kan men aan deze elementen eventueel de laterale kepers (bv. bij na-isolatie) bevestigen, die men vastschroeft op halve hoogte van de bestaande kepers. Deze bijkomende elementen moeten voldoende breed zijn (bv. 50 mm).

(*) Er zijn bevestigingsmiddelen op de markt die aangebracht kunnen worden zonder voorgeboorde gaten en waarvan de prestaties gegarandeerd worden door de fabrikant.

Tabel 2 Principes voor de bevestiging van de tengellatten op het daktimmerwerk van een sarkingdak (uittreksel uit de TV 251 [B5], tabel 16).

Soort element en principe

Type bevestigingsmiddel: schroeven

Diameter van de schroeven: d = 6 tot 8 mm (in de praktijk, meestal 6 of 7 mm)

Sectie van de tengellatten (dikte x breedte, nominale afmetingen):

• schroef Φ 6 mm: min. 30 mm x 50 mm

• schroef Φ 8 mm: min. 40 mm x 60 mm

Breedte van de keper of het spantbeen: te bepalen volgens de regels van Eurocode 5:

• zonder voorboren: ≥ 10 d

– schroef Φ 6 mm: min. 60 mm

– schroef Φ 7 mm: min. 70 mm

• met voorboren: ≥ 6 d

– schroef Φ 6 mm: min. 36 mm

schroef Φ 7 mm: min. 42 mm

Diepte van de bevestiging in de kepers of spantbenen: te bepalen volgens de regels van Eurocode 5:

• schroef Φ 6 mm: min. 36 mm

• schroef Φ 7 mm: min. 42 mm

Lengte van de bevestigingsmiddelen:

• dikte van de tengellat + dikte van de isolatie + dikte van de eventuele dakvloer + 6d minimale indringdiepte van de schroeven in de drager

• voorbeeld: 30 + 80 + 18 + 42 = minimale lengte 171 mm (bv. handelsmaat 190 mm)

Hoek tussen het bevestigingsmiddel en de dakhelling: conform de richtlijnen van de fabrikant van de schroeven:

• schuin aangebrachte schroeven (bv. 60°) nemen meestal hun eigengewicht en dat van de sneeuw op, terwijl loodrecht geplaatste schroeven de zuigkrachten van de wind opnemen

• alle schroeven kunnen loodrecht in het hout vastgeschroefd worden. Het aantal schroeven kan beperkt worden als enkele van deze schroeven schuin aangebracht worden. Schuin schroeven is doorgaans moeilijker dan loodrecht schroeven. Het aanbrengen van schroeven onder een hoek van 90° resulteert in een tijdwinst op de werf

Maximumafstand tussen de bevestigingen: te berekenen:

• 2 tot 12 schroeven per m2 (meestal 6 tot 7 schroeven/m²) afhankelijk van de windbelasting op het dak, van de dikte van de isolatie, van de dakhelling en van diameter van de schroef

• we verwijzen naar de aanbevelingen van de fabrikant

Afstand tussen de bevestiging en het uiteinde van de tengellat (zie schema): conform de richtlijnen van de fabrikant (± 150 mm)

Stabilisatie van de platen onderaan de dakhelling: om het afschuiven van de isolatieplaten tijdens de uitvoering van het dak te vermijden en om het aantal schroeven te beperken, wordt er onderaan de dakhelling een horizontale steunbalk aangebracht

Corrosiebestendigheid van de bevestigingen:

• doorgaans bevestigingen uit roestvrij of gegalvaniseerd staal

• er moeten voorzorgen genomen worden voor bepaalde gebouwtypes met een verhoogde atmosferische corrosiviteit (hangars voor veeteelt, werkplaatsen waar corrosieve dampen geproduceerd worden …)

Afmetingen in mm

Ph. Segers

3.1.5 Bijzondere voorschriften voor bepaalde aansluitingen

De bijzondere voorschriften voor bepaalde details zoals de bevestiging van de dakgoot, van de boordplank of van de gecreëerde dakoversteken worden behandeld in de desbetreffende detailfiches (zie hoofdstuk 4, p. 24).

3.2 Waterdichtheid

Het dak wordt tegen water beschermd door de gecombineerde aanwezigheid van de dakbedekking en het onderdak. Onder bepaalde specifieke weersomstandigheden (bv. slagregen of sneeuw) kan het nodig zijn om een zekere hoeveelheid water via het onderdak af te voeren.

Het is belangrijk om de uitvoeringsrichtlijnen die beschreven staan in de TV 240 [B2] na te leven. Deze voorschriften worden eveneens samengevat in het Buildwise-artikel 2021/04.02 [M1]. In theorie wordt het onderdak niet belast bij regen met een gebruikelijke intensiteit zonder noemenswaardige wind.

3.3 Regenwaterafvoer

De TV 270 [B9] laat toe om de te voorziene gootsectie te berekenen in functie van de projectspecifieke belastingen (dakoppervlakte, dakschildlengte, goothelling …). Bij wijze van voorbeeld hernemen we de dimensioneringstabel voor een halfronde goot met een maximale helling van 0,3 %, onttrokken uit de TV 270 [B9] (zie afbeelding 4). Deze TV bevat dimensioneringstabellen voor:

• andere goothellingen

• andere gootvormen (trapeziumvormige goot, rechthoekige goot of bakgoot)

• andere elementen (afvoeropeningen, regenwaterafvoerpijpen ...).

In bepaalde gevallen kan men accepteren dat de goten lichtjes ondergedimensioneerd zijn. Dit geldt met name wanneer een punctuele overstroming van de dakgoot geen invloed heeft op de duurzaamheid of het uitzicht van het gebouw.

De positie van de dakgoot kan variëren afhankelijk van het gekozen regenwaterafvoersysteem. De dakgoot kan ook bevestigd worden ter hoogte van de keperverhoging (zie detailfiche 1.1) of ter hoogte van de tengellatten (zie

L [m]

Doorsnede [cm²] – Ontwikkelde breedte [mm]:

Afb. 4 Dimensioneringstabel voor een halfronde goot met een maximale helling van 0,3 % (uittreksel uit de TV 270 [B9]).

afbeelding 6). Ze kan echter evenzeer op dezelfde hoogte blijven als vóór de werkzaamheden (zie detailfiche 1.5).

In bepaalde gevallen wordt het door het onderdak opgevangen water afgevoerd achter de goot (zie afbeelding 5). In voorkomend geval wordt er een druiplijst aangebracht waarop het uiteinde van het onderdak verkleefd kan worden teneinde een al te sterke bevochtiging van de boordplank te vermijden.

Door de regenwaterafvoer onder de dakgoot te plaatsen, zal de boordplank meer blootgesteld worden aan vocht. Hierdoor kunnen er ook onesthetische druipsporen ontstaan. We raden dus aan om te opteren voor vochtbestendige afwerkingsmaterialen (bv. exotische of behandelde houtsoorten, vezelcement, leien ...) en om voldoende ruimte te laten tussen de boordplank en de gevel. Dit systeem biedt echter wel het voordeel dat abnormale lekken ter hoogte van de dakbedekking snel gesignaleerd worden. Bij een sterke blootstelling aan slagregen geniet het de voorkeur om het onderdak aan te sluiten op de dakgoot, zoals in de oplossing met een afgeschuinde voetplank die geïllustreerd wordt in afbeelding 6.

In aanwezigheid van een spieplank of een afgeschuinde voetplank aan de voet van het dakschild dient men overigens iedere waterstagnatie op het onderdak te vermijden.

3.4

Brandveiligheid

In België legt het koninklijk besluit van 7 juli 1994 [F2] (KB ‘Basisnormen’) de eisen met betrekking tot het brandgedrag van daken vast. We willen er echter wel op wijzen dat deze reglementering niet van toepassing is op eengezinswoningen, behalve dan voor wat betreft de gemene muur (zie detailfiche 2.3, te verschijnen).

Wat de prestatie van een dak bij blootstelling aan een externe brand betreft (zie de norm NBN EN 13501-5 [B15]), vereist het KB ‘Basisnormen’ [F2] dat de dakopbouw aan bepaalde criteria voldoet. Deze voorschriften hebben enerzijds tot doel om te voorkomen dat er secundaire brandhaarden op het dak zouden ontstaan door de doorboring ervan en anderzijds om de voortplanting van de brand aan het dakoppervlak te vermijden.

Sinds 1 december 2012 is de klasse BROOF(t1) vereist voor dakafdichtingen van gebouwen die onderworpen zijn aan het KB ‘Basisnormen’ [F2] (alle nieuwe gebouwen met een oppervlakte van meer dan 100 m², met uitzondering van eengezinswoningen). Deze klasse wordt toegekend na een proef (volgens de norm NBN CEN/TS 1187 [B12]) en geldt voor het volledige dak (membraan, isolatie, ondergrond, bevestiging ...) en niet voor de dakbedekking alleen.

1. Bevestigingsklang van de dakgoot

2. Gewelfde dakpan

3. Tengellat

4. Isolatiemateriaal

5. Onderdak

6. Lucht- en dampscherm

7. Vloeibare afdichting of kleefband

8. Schuim (eventueel)

9. Boordafwerking

10. Druiplijst

11. Dakgoot

Afb. 5 Voet van het dakschild met regenwaterafvoer van het onderdak onder de dakgoot.

1. Gewelfde dakpan

2. Ventilatielat

3. Afgeschuinde voetplank

4. Tengellatten

5. Isolatiemateriaal

6. Onderdak

7. Lucht- en dampscherm

8. Vloeibare afdichting of kleefband

9. Schuim (eventueel)

10. Boordafwerking

11. Dakgoot

Afb. 6 Voet van het dakschild met afgeschuinde voetplank en regenwaterafvoer van het onderdak via de dakgoot.

Tabel 3 Courante dakbedekkingsproducten die geacht kunnen worden te voldoen aan de klasse BROOF(t1) zonder te hoeven overgaan tot een proef volgens de beschikking 200/553/EG van de Europese Commissie [E1].

Leien: leien van leisteen, leien van natuursteen

Dakpannen: dakpannen van natuursteen, beton, terracotta, keramiek of staal

Met vezels versterkt cement: – vlakke en geprofileerde platen – leien

Geprofileerde metalen platen: aluminium, aluminiumlegering, koper, koperlegering, zink, zinklegering, niet-gecoat staal, roestvast staal, verzinkt staal, gemoffeld staal, geëmailleerd staal

Vlakke metalen platen: aluminium, aluminiumlegering, koper, koperlegering, zink, zinklegering, niet-gecoat staal, roestvrij staal, verzinkt staal, gemoffeld staal, geëmailleerd staal

Volgens de beschikking 200/553/EG van de Europese Commissie [E1], kunnen daken die uitgevoerd zijn met  gangbare dakbedekkingsproducten geacht worden te voldoen aan deze eis zonder te hoeven overgaan tot een proef (zie tabel 3).

Wat de brandweerstand betreft, legt het KB ‘Basisnormen’ [F2] voor de structurele elementen een brandstabiliteit van 30 tot 120 minuten op, in functie van de hoogte van het gebouw (zie tabel 4). De criteria worden gedetailleerd uit de doeken gedaan in het Buildwise-artikel 2019/01.02 [D2].

Tabel 4 Brandstabiliteitscriterium R volgens het KB ‘Basisnormen’ in functie van de hoogte van het gebouw.

Hoogte

Lage gebouwen (h < 10 m)

Middelhoge gebouwen (h tussen 10 m en 25 m)

Hoge gebouwen (h > 25 m)

Eis

R30

R60

R120

Het respecteren van het brandstabiliteitscriterium kan op twee manieren gewaarborgd worden:

• wanneer het daktimmerwerk gedimensioneerd wordt om te voldoen aan de criteria uit deel 1-2 van de Eurocode 5 (norm NBN EN 1995-1-2 [B14] voor een houten dakconstructie en uit de Eurocode 3 (NBN EN 1993-1-2 [B13]) voor een metalen dakconstructie

• wanneer het daktimmerwerk beschermd wordt door elementen (bv. platen) die gedurende dezelfde tijdspanne

Voldoen aan de bepalingen van Beschikking 96/603/EG van de Commissie

Voldoen aan de bepalingen van Beschikking 96/603/EG van de Commissie

Elke uitwendige afwerkingslaag moet anorganisch zijn of een PCS

≤ 4,0 MJ/m2 dan wel een massa ≤ 200 g/m2 hebben

Voldoen aan de bepalingen van Beschikking 96/603/EG van de Commissie of een PCS ≤ 3,0 MJ/kg hebben

Dikte ≥ 0,4 mm

Elke uitwendige afwerkingslaag moet anorganisch zijn of een PCS

≤ 4,0 MJ/m2 dan wel een massa ≤ 200 g/m2 hebben

Dikte ≥ 0,4 mm

Elke uitwendige afwerkingslaag moet anorganisch zijn of een PCS

≤ 4,0 MJ/m2 dan wel een massa ≤ 200 g/m2 hebben

de vlamdichtheid (criterium E) verzekeren en voldoen aan de eisen in verband met de warmte-isolatie (criterium I).

Het sectieverlies van een houten element dat blootstaat aan vlammen moet precies berekend worden en is afhankelijk van de houtsoort. Voor gebruikelijk daktimmerwerk lijkt een sectieverlies van 1 cm per vlak dat gedurende een kwartier blootgesteld is aan vlammen echter een redelijke schatting te zijn. Bij gebrek aan een preciezere berekening kunnen we bijvoorbeeld schatten dat een balk die gedurende 1 uur aan drie zijden aan vlammen blootgesteld is, moet beschikken over:

• een hoogte, vermeerderd met 4 cm

• een bijkomende dikte van 8 cm (2 blootgestelde vlakken x 4).

3.5 Thermische isolatie

3.5.1 Algemeen

Wat dakisolatiewerken betreft, legt de energieprestatieregelgeving voor gebouwen (EPB) voor nieuwe (of hiermee gelijkgestelde) gebouwen in 2025 een maximale U-waarde van 0,24 W/m².K op, wat overeenstemt met een minimale warmteweerstand van 4,17 m².K/W voor de volledige dakopbouw. De geactualiseerde waarden voor de verschillende Gewesten zijn beschikbaar op de website van de NormenAntenne ‘Thermische isolatie en installaties in gebouwen’, hoofdstuk EPB. De waarden die behaald moeten worden voor het verkrijgen van een isolatiepremie kunnen afwijken van deze minimale eis en kunnen van Gewest tot Gewest verschillend zijn (3).

(3) Voor meer informatie over de waarden die toelaten om een isolatiepremie te verkrijgen, verwijzen we naar:

• voor Vlaanderen: https://www.vlaanderen.be/premies-voor-renovatie/mijn-verbouwpremie/mijn-verbouwpremie-voor-dak

• voor Wallonië: https://energie.wallonie.be/fr/aides-et-primes.html?IDC=6358

• voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: https://renolution.brussels/

Tabel 5 Grootteorde voor de isolatiedikte afhankelijk van de aard van het isolatiemateriaal en het type daktimmerwerk, voor een effectieve U-waarde van 0,2 W/m2.K.

λ = 0,04

λ = 0,031

Sarkingdak met 9 bevestigingen per m²

λ = 0,023

λ = 0,021

λ = 0,035

λ = 0,039

λ = 0,038

λ = 0,029

λ = 0,045

λ = 0,05

λ = 0,05

λ = 0,055

λ = 0,06

λ = 0,045

(*) De λ-waarden (W/m.K) zijn onderhevig aan de evolutie van de materialen en moeten door de ontwerper gecontroleerd worden voor elk project.

Om de isolatiedikte te kunnen minimaliseren, dient men te opteren voor een materiaal met een lage λ-waarde. In functie van het gekozen isolatiemateriaal geeft tabel 5 een grootteorde voor de isolatiedikte die noodzakelijk is om een U-waarde van 0,2 W/m².K (Rth = 5 m².K/W) te verkrijgen. In de TV 251 [B5] zijn er ook nog andere tabellen beschikbaar. Voor meer informatie over de λ-, U- en Rth-waarden verwijzen we naar § 2 van de TV 251 [B5].

Deze waarden moeten in de technische fiches van de fabrikant vermeld worden. Bovendien moet de geschiktheid van het product voor gebruik in een sarkingdak door de fabrikant gegarandeerd worden, aangezien deze toepassing specifieke eigenschappen van de thermische isolatie vereist (dimensionale stabiliteit, stijfheid ...). Het isolatievermogen van een ter plaatse aangebracht isolatiemateriaal waarvan de exacte eigenschappen niet gekend zijn, kan ingeschat worden door gebruik te maken van de maximale λ-waarde

Indien de gevel langs de buitenzijde geïsoleerd wordt, dan strekt het tot aanbeveling om het aantal onderbrekingen van de thermische isolatielaag ter hoogte van de aansluiting met het dak tot een minimum te beperken. Om een latere isolatie langs de buitenzijde mogelijk te maken, is het dus raadzaam om het dak enigszins over de onderliggende gevel te laten uitsteken (zie voorbeeld in afbeelding 7, onttrokken uit de detailfiche 1.2).

Bij de beoordeling van de U-waarde van een dakopbouw moet de eventuele houtfractie of de impact van de schroeven die de isolatielaag kunnen doorboren in rekening gebracht worden. Voorbeeld (afbeelding 9): we gebruiken een constructiehout uit CLS (Canadian Lumber Standard) met een nuttige breedte van 38 mm voor een keperverhoging die met cellulose (λ = 0,040 W/m.K) opgevuld wordt. Bij keperverhogingen met een hart-ophartafstand van 500 mm is er in dit geval een isolatiehoogte van 184 mm nodig om een U-waarde van 0,24 W/m².K te

Afb. 7 Het dak steekt lichtjes uit over de onderliggende gevel zodat de continuïteit van de thermische isolatielaag bij een latere isolatie van de gevel langs de buitenzijde gewaarborgd kan worden (uittreksel uit de detailfiche 1.2).

1,5R R

Afb. 8 De warmteweerstand van de isolatie aan de koude zijde van het dak moet minstens 1,5 keer groter zijn dan deze van de isolatie aan de warme zijde.

kunnen bereiken. Indien men de houtconstructie buiten beschouwing gelaten had, dan zou een hoogte van 160 mm voldoende geweest zijn.

Men kan ook de bestaande thermische isolatie behouden of extra isolatie aanbrengen onder het nieuwe dampscherm. Hierbij geldt echter een belangrijke voorwaarde: de warmteweerstand van deze binnenste isolatielaag moet minstens 1,5 keer kleiner zijn dan die van de isolatie in het sarkingdaksysteem aan de buitenzijde (zie afbeelding 8, p.  16). Deze waarde kan aangepast worden op basis van een hygrothermische studie. Deze isolatie mag in rekening gebracht worden bij de berekening van de U-waarde van de wand na de werken.

De aanwezigheid van onbehandelde koudebruggen kan leiden tot belangrijke verliezen. In bepaalde detailfiches uit hoofdstuk 4 (p. 24) worden er mogelijk aanzienlijke koudebruggen aangehaald, met name ter hoogte van de gemene muren van rijwoningen (zie het Buildwise-artikel 2024/02.03 [D4]).

3.5.2 Keuze van de isolatie

Voor de uitvoering van een sarkingdak wordt er gebruikgemaakt van stijve isolatieplaten. In dit geval is het beter om te kiezen voor platen met tand en groef of om zijn toevlucht te nemen tot twee geschrankt geplaatste plaatlagen.

Afhankelijk van de gekozen isolatie kunnen er bijzondere plaatsingsaanbevelingen van toepassing zijn. Men dient er dus steeds de voorschriften van de fabrikant van de gebruikte producten op na te slaan. Er moet bijzondere aandacht besteed worden aan de volgende elementen:

• het feit of de fabrikant de gebruiksgeschiktheid van het product in een sarkingdak waarborgt. Hierdoor kan men zich er onder meer van vergewissen dat de druksterkte van de isolatieplaat toereikend is

1. Keperverhoging (waarvan de hart-op-hartafstand opgevuld is met ingeblazen isolatie)

2. Stijf onderdak

3. Dakbedekking

4. Panlatten

5. Tengellatten

6. Binnenafwerking

7. Leidingspouw

8. Bestaand daktimmerwerk vóór de werkzaamheden

9. Stijf of gewapend dampscherm

Afb. 9 Voorbeeld van een isolatie langs de buitenzijde van een bestaand daktimmerwerk door een keperverhoging.

• de aard van de ondergrond. Gelet op de geringe buigsterkte van bepaalde isolatiematerialen kan het soms noodzakelijk zijn om in een stijve ondergrond onder de thermische isolatie te voorzien. Dit is gewoonlijk het geval voor geëxpandeerd polystyreen (EPS).

Indien er geopteerd wordt voor soepele of halfstijve isolatiematerialen, dan heeft men het niet langer over een ‘sarkingdak’, maar meer algemeen over een ‘isolatie langs de buitenzijde’. In dit geval is er een bijkomende constructie nodig (zie hoofdstuk 1, p. 6). Deze neemt meestal de vorm aan van houten vakken die bovenop de bestaande kepers aangebracht worden.

Wanneer de isolatie ingeblazen of gespoten wordt, dan is het aangeraden om een stijf of aangepast en goed gespannen onderdak te gebruiken. Zodoende kan men voorkomen dat de druk die ontstaat door de uitzetting of het inblazen van de isolatie het soepele onderdak zou belasten, wat aanleiding zou kunnen geven tot een vroegtijdige aantasting van de tengellatten in geval van aflopend water op het onderdak (zie afbeelding 10).

Afb. 10 Vervorming van een onderdak ten gevolge van de druk die uitgeoefend wordt door de ingeblazen dakisolatie.

3.5.3

Impact op het zomercomfort

Volgens een numerieke studie die uitgevoerd werd door Buildwise en samengevat werd in het Buildwise-artikel 2021/02.02 [D3], zijn de belangrijkste parameters die het risico op oververhitting onder een dak beïnvloeden:

• de warmteweerstand van de isolatielaag

• de mogelijkheid van een rechtstreekse zontoetreding via de beglaasde oppervlakken

• een geringe nachtelijke ventilatie.

De aard van het isolatiemateriaal (dichtheid en warmtecapaciteit) heeft daarentegen slechts een beperkte impact. Ze beïnvloedt immers voornamelijk de tijd die verstrijkt tussen het bereiken van de maximale buitentemperatuur en de piektemperatuur binnen enerzijds en de thermische demping anderzijds. Ze heeft daarentegen geen weerslag op de gemiddelde temperatuur binnenshuis.

Afbeelding 11 toont een voorbeeld van de grafiek van de oppervlaktetemperatuur binnenshuis tijdens een hittegolf

Temperatuur van de wanden [C°]

in functie van het gekozen isolatiemateriaal (houtvezels –WW – of polyisocyanuraat – PIR – voor een U-waarde van ongeveer 0,24 W/m.K).

De verschillen in luchttemperatuur die binnenshuis teweeggebracht worden door deze verschillende oppervlaktetemperaturen zijn eerder gering.

Zoals hiervoor uitgelegd, wordt de binnenluchttemperatuur van het gebouw voornamelijk beïnvloed door andere parameters dan de aard van het gekozen isolatiemateriaal.

De grafiek van afbeelding 12, afkomstig uit de numerieke studie beschreven in het Buildwise-artikel 2021/02.02 [D3], vergelijkt de binnenluchttemperatuur van ingerichte zolders door verschillende parameters te variëren:

• vier courante soorten isolatiemateriaal (cellulose, polyurethaan (PU) en isolatie op basis van hout met verschillende dichtheden) die het hele spectrum van dichtheden en warmtecapaciteiten bestrijken

• met (V) of zonder (noV) intensieve nachtelijke ventilatie

• met (P) of zonder (noP) zonnewering op de dakvensters.

Buiten

Tijd [uren]

Afb. 11 Temperatuur van wanden die voorzien zijn van verschillende soorten isolatiematerialen tijdens een hittegolf voor een gelijkaardige warmteweerstand.

Temperatuur van de lucht [C°]

Tijd [uren]

Buiten

Cellulose_noP_noV

PIR_noP_noV

Houtvezel_noP_noV

Houtwol_noP_noV

Cellulose_P_V

PIR_P_V

Houtvezel_P_V

Houtwol_P_V

Afb. 12 Evolutie van de binnenluchttemperatuur in zolders voor een gelijkaardige warmteweerstand.

Tabel 6 Karakteristieken van de isolatiematerialen die courant gebruikt worden in hellende daken en vergelijking met twee andere courante materialen.

(*) Om de invloed op de thermische inertie te maximaliseren, werd in de simultaties één van de zwaarste op de markt beschikbare materialen gebruikt.

Uit de studie is gebleken dat de wijziging van de aard van het dakisolatiemateriaal tijdens een hittegolf maar een geringe impact heeft in vergelijking met de toevoeging van een intensieve nachtelijke ventilatie en zonneweringen op de beglazing.

De keuze voor een isolatielaag met een hogere thermische inertie (zie tabel 6) kan niettemin overwogen worden voor gebouwen met een zeer lage thermische inertie. In andere gevallen wordt de thermische inertie voornamelijk tot stand gebracht door de zware materialen zoals de bakstenen, het beton, de betegeling of het pleisterwerk en zijn de eigenschappen van de isolatie van ondergeschikt belang.

3.6 Luchtdichtheid

De luchtdichtheid van de gevel wordt gewoonlijk tot

stand gebracht door de binnenafwerking. Om de continuïteit van de luchtdichtheid van de dakaansluiting te waarborgen zonder te raken aan de binnenafwerking van de gevel (die doorgaans behouden blijft), is het vaak noodzakelijk om het dampscherm aan te sluiten op de binnenafwerking.

In dit geval loopt het dampscherm ter hoogte van de voet van het dakschild door de ruimte tussen de bestaande kepers. Hiertoe kan men gebruikmaken van vloeibare afdichtingen (zie § 5.3.3 van de TV 255 [B6] en afbeelding 13) of van specifieke kleefbanden (zie afbeelding 14).

Het is bovendien mogelijk om een beplanking of een bebording op de kepers aan te brengen. Deze ononderbroken ondergrond vergemakkelijkt de plaatsing van het dampscherm en vermindert het risico op de latere doorboring ervan. Hij kan ook de binnenafwerking verzekeren indien het daktimmerwerk zichtbaar blijft.

Afb. 13 Doorvoering met een vloeibare afdichting.
Afb. 14 Doorvoering met kleefband (tape).

Afb. 15 Goede praktijken voor de aansluiting van het dampscherm op de muurplaat.

Indien er strenge luchtdichtheidseisen gelden (passiefwoningen (4)), dan moet er een speciale detailstudie uitgevoerd worden om de perfecte continuïteit van het luchtscherm te waarborgen. Het voorliggende document is van toepassing op een traditionele renovatie, uitgevoerd volgens de regels van de kunst.

Indien de gevel voorzien is van een luchtdichte binnenafwerking, dan is het beter om de continuïteit van het luchtscherm met het op de kepers toegevoegde dampscherm te verzekeren. Indien er geen binnenafwerking aanwezig is of indien deze niet luchtdicht is (bv. gipsplaten doorboord door contactdozen en spots), dan kan men zich beperken tot een luchtdichte aansluiting van het dampscherm op de muurplaat. Zodoende kan men de continuïteit van de afdichting tijdens de latere werkzaamheden (bv. isolatie van de gevel) garanderen.

Als de bestaande gevelafwerking als luchtdicht beschouwd kan worden (bv. een oude bepleistering), dan kan het dampscherm hierop verlijmd worden en kan de aansluiting gemaskeerd worden door een afwerking.

De aansluiting van het dampscherm langs de buitenzijde van de muurplaat is mogelijk (zie afbeelding 15) wanneer: • de aansluiting tussen de muurplaat en de binnenafwerking luchtdicht is (in afbeelding 15 werd er een luchtdicht expansief schuim aangebracht tussen de muur en de gipsplaten)

• het condensatierisico beperkt is door de aanwezigheid van een thermisch isolatiemateriaal aan de buitenzijde van de muurplaat.

3.7 Esthetisch uitzicht

De Buildwise-artikels 2015/02.27 [B11] en 2019/02.02 [D1] geven een samenvatting van de esthetische criteria die gedefinieerd worden in de referentiedocumenten voor pannendaken.

Indien er in de referentiedocumenten geen enkel precies esthetisch criterium vermeld wordt, dan zijn het de contractuele documenten (offerte, plannen en bijzonder bestek) die als basis dienen voor de beoordeling van het eindresultaat. Het is dus van cruciaal belang dat er vooraf redelijke beoordelingscriteria gedefinieerd worden indien de bouwheer bijzondere eisen geformuleerd heeft met betrekking tot het uitzicht van het dak. Zodoende kan de offerte opgesteld worden in functie van de uitvoering die noodzakelijk is voor de gewenste technische oplossing.

Indien er geen beroep gedaan wordt op een architect of een algemene aannemer, dan raden we de dakwerkers aan om de uitvoering van de details op voorhand met hun klanten te bespreken om beter aan hun verwachtingen te kunnen voldoen.

(4) De term ‘passiefwoning’ duidt op een gebouw waarvan de luchtdichtheidseis n50, uitgedrukt als een luchtverversingsdebiet per uur onder een drukverschil van 50 Pa, gelijk is aan maximum 0,6 h-1 (zie TV 255 [B6]).

In bepaalde gevallen vermelden de stedenbouwkundige reglementeringen dat de hoogte van de goot niet gewijzigd mag worden. Dit geval wordt behandeld in de detailfiche 1.5.

Het is de taak van de opdrachtgever om vooraf bij de gemeente na te vragen of er een vergunning vereist is voor de uitvoering van de werken. We adviseren de uitvoerder om deze aanpak in zijn algemene voorwaarden aan te bevelen bij de bouwheer.

Het uiteindelijke uitzicht van het dak is in sterke mate afhankelijk van de vlakheid van het daktimmerwerk waarop de nieuwe isolatie aangebracht wordt en van de bijkomende belastingen die teweeggebracht worden door de plaatsing van dit nieuwe systeem op het dak (zie § 3.1, p. 9). De gebeurlijke kleine niveauverschillen zullen sterker in het oog springen wanneer men opteert voor vlakke dakbedekkingselementen (tegelpannen of leien). In dit geval kan het nuttig zijn om in de offerte optioneel een post op te nemen voor de correctie van het daktimmerwerk.

3.8 Akoestische prestaties

In het algemeen vermindert het gebruik van soepele opencellige isolatiematerialen de luchtgeluidstransmissie en verbetert het dus de akoestische prestaties van het dak. Er moet echter ook bijzondere aandacht uitgaan naar de luchtdichtheid van de aansluitingsdetails. Voor meer informatie hieromtrent verwijzen van naar het Buildwiseartikel 2010/02.05 [I1].

In het geval van stijve geslotencellige isolatiematerialen kunnen de akoestische prestaties verbeterd worden door een geluidsabsorberende isolatie (minerale of plantaardige wol, cellulose ...) aan te brengen tussen de kepers, of door de bestaande isolatie op deze plaats te behouden. Om het condensatierisico ter hoogte van de soepele isolatie te beperken, dient men voor de tussen de kepers geplaatste isolatie

te opteren voor een materiaal waarvan de warmteweerstand lager is dan deze van de langs buiten aangebrachte isolatie volgens het sarkingprocedé (zie § 3.5, p. 15). In een normaal binnenklimaat moet de warmteweerstand van de isolatie die aangebracht wordt langs de buitenzijde van het dampscherm minstens 1,5 maal groter zijn dan deze van de isolatie die aanwezig is tussen de kepers (zie afbeelding 6, p. 14).

De bijzondere aandachtspunten voor de uitvoering van een sarkingdak boven een gemene muur worden beschreven in de detailfiche 2.3 (te verschijnen) (zie hoofdstuk 4, p. 24).

3.9 Duurzaamheid

Om de duurzaamheid van de panlatten, de tengellatten en het dakbedekkingsmateriaal te verzekeren, strekt het tot aanbeveling om in een ventilatie tussen het onderdak en de dakbedekking te voorzien. Ter hoogte van de voet van het dakschild dient men ook een luchtspouw met een minimale dikte van 15 mm te laten. De latten en de tengellatten moeten over een toereikende natuurlijke duurzaamheid beschikken of behandeld zijn overeenkomstig de Eengemaakte Technische Specificaties (STS) 04.3 [F1].

3.10 Milieu­impact

Het doel van een energetische renovatie is om het energieverbruik van het gebouw tijdens zijn gebruiksfase te verminderen.

Daar staat tegenover dat alle renovatiewerkzaamheden over het algemeen gepaard gaan met de productie van afval en de aankoop van nieuwe materialen. Dit impliceert dat er energie verbruikt wordt voor de productie en het transport ervan en dat er nieuwe grondstoffen gebruikt worden, wat dus een aanzienlijke milieu-impact heeft (zie afbeelding 16).

Operationeel energieverbruik (60 jaar)

Materialen

Afb. 16 Naarmate de energieprestaties van gebouwen verbeteren, stijgt de CO2-voetafdruk van de uitgevoerde materialen.

EPB 2020 NZEB Bijnaklimaatneutraal

De levenscyclusanalyse (LCA voor Life Cycle Analysis) wordt gebruikt om de milieu-impact van een materiaal, een gebouwelement of een volledig gebouw te becijferen. Een LCA houdt rekening met de verschillende levenscyclusfasen: de productie, de installatie, het gebruik, de afbraak en de verwerking van het afval (zie afbeelding 17). De milieu-impact wordt uitgedrukt hetzij in de vorm van milieu-impactindicatoren (klimaatverandering, verzuring van bodem en water, fijnstofvorming en uitputting van grondstoffen …), hetzij als een ééngetalsscore na normalisatie, weging en aggregatie van de resultaten. Er bestaan Europese geharmoniseerde normen waarmee het mogelijk is om de milieu-impact van bouwproducten (NBN EN 15804+A2 [B16]) en gebouwen (NBN EN 15978 [B17]) te beoordelen. Voor meer informatie over dit onderwerp, verwijzen we naar het Buildwise-artikel 2013/04.15 [J1].

Om de Belgische bouwsector te ondersteunen bij het evalueren en optimaliseren van de milieuprestaties van gebouwen en gebouwelementen, hebben de drie Gewesten van ons land de TOTEM-tool (‘Tool to Optimise the Total Environmental Impact of Materials’ of ‘tool ter verbetering van de totale milieu-impact van materialen’) gelanceerd. Deze tool is gebaseerd op een Europese methodologie en is gratis beschikbaar voor alle bouwprofessionelen (via de website www.totem-building.be).

C I R CUL

BOUWMATERIALEN

BOUWPROCES

DIENSTEN

A I

R

RECYCLEREN

HERGEBRUIKEN

ONDERHOUDEN

HERSTELLEN

INZAMELEN

BEPERKEN VAN DE RESTSTROOM

VERBRANDEN STORTEN

Afb. 18 Het hergebruik van de dakbedekkingselementen laat toe om de milieu-impact sterk te beperken.

Productie

Grondstoffen Energie

Recyclage Hergebruik

Finale afvalverwijdering (storten of verbranden)

Bouw Gebruik

Sloop Ontmanteling

Afb. 17 Overzicht van de verschillende levenscyclusfasen van een bouwproduct, een gebouwelement of een gebouw.

Afbeelding 19 (p. 23) toont de levenscyclusanalyse voor een dakrenovatie. Deze resultaten becijferen de milieu-impact van de renovatie met behulp van nieuwe of gerecycleerde materialen op basis van de huidige methoden. Bepaalde technieken zoals een keperverhoging werden niet bestudeerd. De impact van deze laatste techniek zou in theorie niet groter moeten zijn dan de impact van een nieuwe constructie (geval 1C van afbeelding 19, p. 23).

Ook het weldoordachte gebruik en het hergebruik van materialen zijn van belang in de context van duurzaam grondstoffengebruik en circulaire economie. De intelligente assemblage van de materialen en gebouwelementen en de verantwoorde exploitatie van de gebouwen vormen de sleutel van deze benadering. Specifiek voor hellende daken laat het hergebruik van de dakbedekkingselementen toe om de milieu-impact sterk te verminderen (zie afbeelding 19, p. 23).

Voor meer informatie hieromtrent verwijzen we naar de volgende publicaties:

• Buildwise-artikel 2023/05.06 ‘Energetische renovatie van hellende daken: inzicht in de milieu-impact’ [N1]

• Buildwise-artikel 2022/05.03 ‘Hellende daken: hergebruik van de materialen’ [V1]

• de gids ‘Hergebruik in de praktijk: van ontmanteling tot (her)gebruik’ [P1].

Isoleren langs

Binnen (tussen de structuur)

Dakstructuur Isolatiemateriaal

Bestaande structuur (1A)

Nieuwe structuur (1C)

Buiten (sarking: bovenop de structuur)

Steenwol

Glaswol

Houtwol

Cellulose (*)

Schapenwol

Hennepwol

Steenwol + EPS

Steenwol + PUR

Steenwol

Bestaande structuur (1B) PUR (2 lagen)

(1 laag)

Houtvezelplaat

Kurk

Einde levensduur van de bestaande lagen

Binnenafwerking

Secundaire structuur van de binnenafwerking

Dampscherm en drager

Hoofddraagstructuur

Isolatie

Volgens NBN EN 15804+A2:2019 (normalisatie en weging EF3.0 11/2019)

(*) Isoleren met cellulose tot U = 0,15 W/m².K door de volledige opvulling van de structuur.

Isolatie SW + EPS/PUR

Cacheringslagen op isolatie Tape op isolatienaden

Onderdak en drager

Drager voor de buitenafwerking

Buitenafwerking

Snijverliezen van de isolatie Onderhoud van de buitenafwerking Vervanging van de binnenafwerking

Vervanging van de secundaire structuur

Vervanging van het dampscherm

Afb. 19 Milieu-impact per m² geïsoleerd hellend dak om een U-waarde van minstens 0,24 W/m².K te bereiken.

4. Aansluitingsdetails

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de verschillende aansluitingsdetails voor de renovatie van daken volgens het sarkingprocedé. Elke titel bevat een link naar de overeenkomstige detailfiche in onze databank met ‘Bouwdetails’

Lijst met referentiedetails

Dakvoeten

• Dakvoet met keperverhoging (fiche 1572 – 14/01/2025)

• Dakvoet met voetbalk(en) (fiche 1573 – 14/01/2025)

• Aansluiting met een spouwmuur (fiche 1574 – 14/01/2025)

• Aansluiting met een langs binnen geïsoleerde massieve muur (fiche 1575 – 14/01/2025)

• Aansluiting met behoud van de bakgoot (fiche 1576 – 14/01/2025)

• Binnengoot tussen twee dakschilden (fiche 1577 – 03/10/2025)

Aansluiting met een plat dak

• Aansluiting met een plat dak (fiche 1578 – 03/10/2025)

Dakranden

• Aansluiting van een vrije dakrand met een langs binnen geïsoleerde massieve muur (fiche 1398 – 03/10/2025)

• Aansluiting van een vrije dakrand met een langs buiten geïsoleerde massieve muur (fiche 1399 – 03/10/2025)

• Aansluiting ter hoogte van een gemene muur (fiche 1579 – 03/10/2025)

• Dakrand tegen een opgaande massieve muur (fiche 1580 – 03/10/2025)

• Dakrand tegen een langs buiten geïsoleerde opgaande massieve muur (fiche 1581 – 03/10/2025)

• Vrije dakrand op een massieve muur - bestaande dakoversteek (fiche 1582 – 03/10/2025)

• Bovenrand tegen een opgaande spouwmuur (fiche 1583 – 03/10/2025)

• Bovenrand tegen een opgaande langs buiten geïsoleerde muur (fiche 1584 – 03/10/2025)

Nokken en kielgoten

• Nokken en noordbomen (fiche 1585 – 03/10/2025)

• Metalen kielgoot (fiche 1586 – 03/10/2025)

Doorboringen van de dakbedekking (te verschijnen)

Deze lijst zal regelmatig aangevuld worden.

Bijlage Berekening van de lineaire

warmtedoorgangscoëfficiënten  van twee sarkingdakaansluitingen

A. Inleiding

Het doel van de berekeningen is om de lineaire warmtedoorgangscoëfficiënten Ψ te beoordelen van een dakrand tegen een opgaande muur en van de kop van een gemene muur in functie van de gebruikte renovatietechnieken.

B. Dakrand tegen een

opgaande muur

Het detail 1 stelt een dak voor dat lager ligt dan de aangrenzende woning (zie afbeelding A.1).

Het detail wordt als volgt gesimuleerd in de software BISCO 12, met twee varianten (zie afbeelding A.2 en afbeelding A.3, p. 26). De variante 1 wordt geïllustreerd in afbeelding A.2. De variante 2 is identiek aan de variante 1, met als enige verschil dat er een 6 cm dikke isolatie uit rotswol toegevoegd wordt tussen de kepers.

De volgende materialen worden gebruikt: het metselwerk bestaat uit bakstenen (1900 ≤ ρ < 2.000 kg/m³) en cementmortelvoegen. De voegfractie is de waarde bij ontstentenis voor (dragende) binnenmuren, meer bepaald 16 %. De λe-waarde (warmtegeleidbaarheid van een materiaal in buitenomstandigheden) is van toepassing op de eerste 9 centimeter vanaf de buitenzijde, zoals in de certificeringsprocedure voor bestaande woningen in Wallonië; de verticale grenswaarde wordt willekeuriger vastgelegd. We willen erop wijzen dat de hypothese die aangenomen wordt voor de λ-waarde van het metselwerk een belangrijke invloed heeft op het resultaat.

Afb. A.1 Dakrand van een sarkingdak tegen een opgaande muur.

Afb. A.2 Variante 1.

De in de berekeningen gebruikte λ-waarden zijn opgenomen in tabel A.1. De in tabel A.2 beschreven randvoorwaarden zijn van toepassing.

De resultaten zijn voorgesteld in tabel A.3. We stellen vast dat de energiewinst voor de varianten 1 en 2 vooral ten goede komt aan de buren, aangezien er in deze gevallen een klein deel van hun muur geïsoleerd wordt. Verder is te zien dat de lineaire warmtedoorgangscoëfficiënt Ψ van de variante 2 hoger is dan deze van de variante 1, maar dat de totale warmtestroom afneemt.

Afbeelding A.4 toont de temperatuurvelden in de verschillende details.

Tabel A.2 Toegepaste randvoorwaarden.

Kleur Randvoorwaarde R s W/(m.K)

Buiten, normaal = 1/25

Buiten, sterk geventileerde luchtspouw, opwaartse stroom = 1/10

Binnen, horizontale stroom = 1/7,7

Binnen, opwaartse stroom = 1/10

Tabel A.1 In de berekeningen gebruikte λ-waarden. Kleur Materiaal

Metselwerk, λe (buitenomstandigheden) 1,9

Metselwerk, λ (binnenomstandigheden) 0,79

12 mm 0,24

Hout (ρ ≤ 600 kg/m³) 0,13

Spouwen Volgens de norm NBN EN ISO 6946 [B18]

Tabel A.3 Rekenresultaat van de koudebruggen. Dakrand tegen een opgaande muur (aanvangssituatie) (afbeelding A.1)

in W/(m.K)

naar de buren, in W/(m.K)

Ψ naar de woning, in W/(m.K)

Afb. A.3 Simulatie van het detail 1 (van links naar rechts: dakrand tegen een opgaande muur (aanvangssituatie) - variante 1 - variante 2).

Afb. A.4 Temperatuurvelden in de verschillende details (van links naar rechts: dakrand tegen een opgaande muur (aanvangssituatie) - variante 1 - variante 2).

C. Gemene muur

Het detail 2 stelt de isolatie langs de bovenzijde voor van een dak dat op gelijke hoogte ligt als het dak van de buren (zie afbeelding A.5). De aanvangssituatie is een 6 cm dikke isolatie tussen de kepers bij beide daken. De variante 1 stelt de uitvoering van een sarkingdak tot aan de perceelgrens (midden van de muur) voor. De variante 2 stelt de uitvoering van een sarkingdak tot aan het uiteinde van de gemene muur voor (zie afbeelding A.5).

Het detail wordt als volgt gesimuleerd in de software BISCO 12, met twee varianten (zie afbeelding A.6). Er wordt gebruikgemaakt van dezelfde materialen en randvoorwaarden als in § B, p. 25

De resultaten zijn voorgesteld in tabel A.4. We kunnen zien dat de variante 2 heel voordelig is voor beide woningen.

Dit voordeel is zichtbaar aan de hand van de temperatuurvelden (zie afbeelding A.7).

A.4 Rekenresultaat van de koudebruggen.

naar de woning,

Afb. A.7 Temperatuurvelden in de verschillende details (van boven naar beneden: aanvangssituatie, variante 1 en variante 2).

Tabel
Afb. A.6 Simulatie van het detail 2 (van boven naar beneden: aanvangssituatie, variante 1 en variante 2).
Afb. A.5 Isolatie over de volledige dikte van de gemene muur.

Literatuurlijst

Buildwise (Zaventem, Buildwise, www.buildwise.be)

B1 TV 195 Daken met natuurleien. Deel 1: opbouw en uitvoering. Technische Voorlichting nr. 195, 1995.

B2 TV 240 Pannendaken. Technische Voorlichting nr. 240, 2011.

B3 TV 240.01 Dakpannen uit gebakken aarde. Addendum 1 bij de TV 240, 2011.

B4 TV 240.02 Betonpannen. Addendum 2 bij de TV 240, 2011.

B5 TV 251 Thermische isolatie van hellende daken. Technische Voorlichting 251, 2014.

B6 TV 255 Luchtdichtheid van gebouwen. Technische Voorlichting nr. 255, 2015.

B7 TV 263 Montage van zonnepanelen op hellende daken. Technische Voorlichting nr. 263, 2017.

B8 TV 266 Metalen dakbedekkingen en gevelbekledingen met staande naden en roefnaden. Technische Voorlichting nr. 263, 2022.

B9 TV 270 Installaties voor hemelwaterafvoer onder vrij verval voor gebouwen. Ontwerp en dimensionering. Technische Voorlichting nr. 270, 2019.

B10 TV 280 Het platte dak. Technische Voorlichting nr. 280, 2022.

B11 Toleranties in de bouw: elegant én ondoorlatend. Buildwise-artikel 02.27, 2015.

Bureau voor Normalisatie (Brussel, NBN, www.nbn.be)

B12 NBN CEN/TS 1187:2013 Testmethoden voor het gedrag van daken bij een brand vanaf de buitenzijde.

B13 NBN EN 1993-1-2:2005 Eurocode 3. Ontwerp en berekening van staalconstructies. Deel 1-2: algemene regels. Ontwerp en berekening van constructies bij brand (+ AC:2009).

B14 NBN EN 1995-1-2:2005 Eurocode 5. Ontwerp en berekening van houtconstructies. Deel 1-2: algemene regels. Ontwerp en berekening van constructies bij brand (+ AC:2009).

B15 NBN EN 13501-5:2016 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwelementen. Deel 5: classificatie met behulp van gegevens van externe brandblootstelling aan daktesten.

B16 NBN EN 15804:2012+A2:2019 Duurzaamheid van bouwwerken. Milieuproductverklaringen. Kernregels voor de productcategorie bouwproducten.

B17 NBN EN 15978:2012 Duurzaamheid van constructies. Beoordeling van milieuprestaties van gebouwen. Rekenmethode.

B18 NBN EN ISO 6946:2017 Bouwcomponenten en bouwelementen. Thermische weerstand en warmtedoorgang. Berekeningsmethoden (ISO 6946:2017, Corrected version 2021-12).

FDe Bock D.

D1 Pannendaken: meer dan alleen maar sier? Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel 02.02, 2019.

D2 Brandpreventie: wat je absoluut moet weten. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel 01.02, 2019.

De Bock D. en Heijmans N.

D3 Oververhitting in de zomer: de impact van de aard van de isolatie van hellende daken is miniem. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel 02.02, 2021.

De Bock D. en Vincent J.

D4 Hoe de kop van een gemene muur isoleren bij hellende daken? Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel 02.03, 2024.

Europese Commissie

E1 Beschikking van de Commissie van 6 september 2000 tot uitvoering van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot het brandgedrag aan de buitenzijde van dakbedekkingen. Brussel, Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, beschikking 200/553/EG van de Europese Commissie, 2000.

Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie (Brussel, FOD Economie, www.economie.fgov.be)

F1 STS 04.3 Eengemaakte technische specificaties. Hout en plaatmaterialen op basis van hout. Behandelingen van het hout. Brussel, FOD Economie, 2009.

Federale

Overheidsdienst Binnenlandse Zaken (Brussel, FOD Binnenlandse Zaken, www.ibz.be)

F2 Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Brussel, FOD Binnenlandse Zaken, Belgisch Staatsblad van 26 april 1995, en zijn wijzigingen.

I

Ingelaere B.

I1 Geluidsisolatie van hellende daken. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel 02.05, 2010.

L

Janssen A., Wastiels L. en Delem L.

J1

Levenscyclusanalyse of LCA. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel 04.15, 2013.

Lassoie L. en Parmentier B.

L1 Dimensionering van houten daktimmerwerk. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel 04.06, 2011.

Michaux B. en De Bock D.

M1 Belang van het onderdak bij slagregen. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel 04.02, 2021.

N

Neelen N. en Wastiels L.

N1 Energetische renovatie van hellende daken: inzicht in de milieu-impact. Zaventem, Buildwise, Buildwiseartikel 05.06, 2023.

Poncelet F., Engelborghs T. en Dobbels F.

P1 Hergebruik in de praktijk: van ontmanteling tot (her)gebruik. Gids voor dakdekkers.

Vergauwen A.

V1 Hellende daken: hergebruik van de materialen. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel 05.03, 2022.

Dit is een uitgave van Buildwise (voordien het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf) een inrichting erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947.

Verantwoordelijke uitgever: Olivier Vandooren, Buildwise, Kleine Kloosterstraat 23 B-1932 Zaventem.

ISSN 0577-2028

Dit is een publicatie van wetenschappelijke aard. De bedoeling ervan is de resultaten van het bouwonderzoek uit binnen- en buitenland te helpen verspreiden.

Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de teksten van deze publicatie is slechts toegelaten mits schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.

Vertaling en lay-out: D. Van de Velde

Tekeningen: G. Depret

Foto’s Buildwise: M. Sohie et al.

Buildwise Zaventem

Maatschappelijke zetel en kantoren

Kleine Kloosterstraat 23

B-1932 Zaventem

Tel. 02 716 42 11

E-mail : info@buildwise.be Website: buildwise.be

• Technisch advies – Publicaties

• Beheer – Kwaliteit –Informatietechnieken

• Ontwikkeling – Valorisatie

• Technische goedkeuringen –Normalisatie

Buildwise Limelette

Avenue Pierre Holoffe 21

B-1342 Limelette

Tel. 02 655 77 11

• Onderzoek en innovatie

• Vorming

• Bibliotheek

Buildwise Brussels

Dieudonné Lefèvrestraat 17

B-1020 Brussel

Tel. 02 233 81 00

Na meer dan een halve eeuw spreken we niet langer over het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB), maar over Buildwise. Die nieuwe naam brengt ook een nieuwe richting met zich mee, met extra aandacht voor innovatie, samenwerking en een meer geïntegreerde aanpak met verschillende disciplines. Omdat Buildwise hoofdzakelijk gefinancierd wordt met de bijdragen van meer dan 100.000 Belgische bouwbedrijven, bepalen deze ook mee de werking, onder andere door hun betrokkenheid bij het vaststellen van de prioriteiten en het sturen van de acties via de Technische Comités.

Van onderzoekscentrum naar innovatiecentrum

Dankzij de kennis die het in de loop van de jaren verworven heeft, is Buildwise uitgegroeid tot hét referentie- en expertisecentrum in de bouwsector. Buildwise is er om alle actoren in de waardeketen te ondersteunen. Ons doel? Kennis doorgeven die de kwaliteit, productiviteit en duurzaamheid daadwerkelijk verbetert en de weg vrijmaken voor innovatie op werven en in bouwbedrijven.

Een katalysator voor kennisdeling en verbinding

Het bouwproces is erg complex en gefragmenteerd. Daarom wil Buildwise zijn verbindende rol versterken. We kunnen de sectorale en maatschappelijke uitdagingen alleen het hoofd bieden door de hele sector in beweging te zetten en door onze bedrijfsmodellen en manier van samenwerken te herbekijken.

Van multidisciplinaire naar transdisciplinaire expertise

Buildwise onderscheidt zich door zijn pragmatische en multidisciplinaire aanpak. Om solide oplossingen te vinden, is een alomvattende, geïntegreerde aanpak nodig. Daarom zijn onze ambities opgebouwd rond drie pijlers: digitale technologie, duurzaamheid en vakmanschap (vertegenwoordigd door de aannemers binnen de Technische Comités).

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.