Buildwise : optoppen met hout

Page 1


Optoppen in hout: aansluitingsdetails

© Marble Moon

Optoppen in hout: aansluitingsdetails

De voorliggende publicatie werd opgesteld door Buildwise, in het kader van de projecten Recurwood en BEreel! en met de steun van C-Tech (Construction Technology Sustainable Building Innovation), de Technologische Dienstverlening in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Auteurs: F. Dobbels, L. De Geetere, A. Dijckmans en K. De Proft (Buildwise)

Van harte dank aan de deelnemers van de Recurwood-detailworkshops voor hun waardevolle input en feedback:

S. April (Bureau Bouwtechniek), R. Braem (Houten Huis bv), J. Coosemans (CLT-s), J. De Baes (de baes architects bv), B. De Rudder (Houtbouw De Rudder), A. Espinosa (NV Qubus), P. Embrechts (Hooyberghs nv), M. Franck (Vanhout), W. Geypen (Vanhout), K. Habtie (Bureau Bouwtechniek), P. Janssens (Lab15 cvba), F. Joossen (Arcadis Belgium), O. Leroy (Fermacell), M. K. H. Mican (Fermacell), G. Moerman (Lemahieu), J. Nys (Blaf architecten), R. Roland (Bureau Bouwtechniek), L. Symoens (NV Qubus), D. Van Delft (Houtbouw De Rudder), K. Van Delsen (Murmuur Architecten), L. Van den Abeele (Kijk & Bouw), M. van der Linden (Bureau Bouwtechniek), K. Van Merode (Van Merode Architectuur), B. Van Minnebruggen (Woema), B. Van Winkel (Profumo bv), J. Verbruggen (Skilpod), E. Vercaemer (Houten Huis bv), A. Verrecas (3architecten), J. Wauters (Democo), S. Wauters (Bureau Bouwtechniek)

Hebben eveneens hun medewerking verleend aan de opstelling van dit document: R. Celis en I. Wuijtens (Wood.be), B. Michaux, D. Langendries, L. Lassoie en J. Wijnants (Buildwise).

Taalkundige revisie en lay-out: D. Van de Velde en M. Brixhe

Tekeningen: G. Depret

Foto’s Buildwise: M. Sohie et al.

4.2

4.6

4.7

5.1

5.2.1

5.2.2

5.3

5.3.1

5.3.2

5.3.3

1. Inleiding

Door hun mogelijkheden tot prefabricage en hun lage gewicht zijn houtconstructies ideaal voor het optoppen van bestaande gebouwen met één of meerdere verdiepingen. Het gaat hier om een manier van inbreiding die steeds vaker toegepast wordt. Eén van de voordelen van deze techniek ten opzichte van andere zwaardere renovatietypes is dat het gebouw tijdens de werken in gebruik kan blijven.

Een eengezinswoning optoppen is redelijk eenvoudig. Voor woningscheidende constructies en/of middelhoogbouw wordt het echter voor de ontwerper en uitvoerders al snel heel wat complexer om aan alle preastatie-eisen (stabiliteit, hygrothermie, akoestiek, brand) te voldoen. En zoals steeds zijn de aanslutingsdetails hierbij erg belangrijk. De volgende vragen dringen zich bijvoorbeeld op: Laat je het bestaande platte dak liggen en plaats je er een nieuwe draagvloer bovenop? Kan je op die manier infiltraties tijdens de werken voorkomen? Moet je de bestaande dakstructuur door nieuwe houten vloerbalken of een draagvloer uit CLT (cross laminated timber) vervangen? Wat moet je doen met de gemene muur? Hoe kan de optopping aan de onderliggende draagstructuur verankerd worden?

Samen met Wood.be bestudeerde Buildwise in het kader van het onderzoeksproject Recurwood (REnovation and Redevelopment in a Changing Urban environment using WOOD, https://recurwood.be, 2020-2023) de specifieke aansluitingsdetails voor optoppingen in hout. Wat de vervanging van de dakstructuur betreft, namen wij zowel draagvloeren uit houten vloerbalken als draagvloeren uit CLT en hun mogelijke combinaties onder de loep. Deze gegevens werden vervolgens via enkele workshops gevalideerd door aannemers en architecten met ervaring in optoppen. Het zijn de resultaten van deze werkzaamheden die in de voorliggende Innovation Paper samengevat zijn.

Deze Innovation Paper gaat dieper in op de voornaamste eisen die bij het optoppen van toepassing zijn op het vlak van brandveiligheid, geluidsisolatie en hygrothermie. Hij is op een systematische en coherente manier opgebouwd (de bouwdelen in hoofdstuk 4, p.  12, gevolgd door de aansluitingsdetails in hoofdstuk 5, p.  20), en stelt bovendien een selectie van mogelijke oplossingen voor.

Deze bouwatlasaanpak is geïnspireerd op www.dataholz.eu, een online databank met oplossingen voor de houtbouw in Duitstalige landen, die in de toekomst ook voor ons land zeer inspirerend kan zijn. Het is een handige tool die toelaat om vlot om te gaan met de sterk toegenomen complexiteit en in de praktijk snel optimale keuzes te maken.

Veel optoppingsprojecten zijn niet-woningscheidend (bv. een verdieping bijplaatsen op een bestaande woning). Volgens de regels voor brandveiligheid behoren ze tot de laagbouw (hoogste vloerniveau minder dan 10 m boven het evacuatieniveau, wat doorgaans overeenkomt met ongeveer vier bouwlagen). De eisen zijn dan beperkt waardoor relatief eenvoudige en courante constructieve oplossingen volstaan. Deze Innovation Paper geeft ook houvast voor optoppingen in middelhoogbouw en/of woningscheidende projecten.

De voorgestelde oplossingen werden opgesteld door een team van experts op het vlak van brandveiligheid, akoestiek en hygrothermie, en werden besproken met een ad-hocwerkgroep bestaande uit aannemers, architecten en fabrikanten met praktijkervaring in optoppen (via twee workshops).

In de praktijk zijn er tal van mogelijke oplossingen. De in dit document getoonde details moeten daarom gezien worden als voorbeelden van oplossingen die toelaten om aan de diverse eisen te voldoen. Het zijn generieke (systeem- of leverancieronafhankelijke) standaardoplossingen, waarmee we de voornaamste aandachtspunten willen communiceren en houvast willen bieden bij de keuzes die ontwerpers en aannemers op het terrein moeten maken. Er zijn nog tal van alternatieve oplossingen denkbaar.

2. Praktijkcases als vertrekpunt

Om praktijkgerichte details te kunnen uitwerken, hebben we enkele concrete cases als vertrekpunt genomen. Hieruit kwam meteen de grote diversiteit aan oplossingen naar voren.

Hoe worden optoppingen in hout vandaag de dag gerealiseerd?

Sommige optoppingen worden gerealiseerd op een bestaand plat dak, andere na het afbreken van een hellend dak. In het eerste geval wordt het bestaande platte dak idealiter zo lang mogelijk regendicht gehouden (hoewel er meestal wel perforaties en aanpassingen noodzakelijk zijn om de nieuwe constructie te verankeren). In het tweede geval kan de bestaande zoldervloer hergebruikt worden (je vertrekt dan niet van een dak, maar van een vloer), eventueel na versterking en/of aanpassing.

© Marble Moon
Afb. 1 Enkele voorbeelden van optoppingen.
© Olivier Pareyn
© Olivier Pareyn
© Olivier Pareyn

Het idee voor een optopping blijkt in de praktijk vaak te ontstaan als alternatief voor na-isolatie en/of renovatie van een bestaand dak. Soms wordt dit door een aannemer voorgesteld aan een potentiële klant. In bepaalde gevallen kan het kosten-batengewijs namelijk interessant zijn om meerwaarde te creëren door middel van een extra bouwlaag. Als er toch renovatiewerken uigevoerd worden aan een bestaand dak (d.w.z. werken die het gebruik van een stelling en een kraan en overheadkosten impliceren), dan is het een kleine extra moeite om er een bouwlaag aan toe te voegen, zeker als dit de waarde van het pand kan verhogen.

© TS Construct

Afb. 3 Voorbeeld van een optopping op een bestaand plat dak. Merk op: de bestaande dakafdichting werd geperforeerd voor de verankering van de nieuwe wanden in de onderliggende structuur. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is om infiltraties in de onderliggende bouwlagen te voorkomen.

Afb. 2 Voorbeeld van een optopping op een bestaand plat dak.
Afb. 4 Voorbeeld van een optopping op een bestaand plat dak. Merk op: in dit geval werd de gemene muur verhoogd door middel van metselwerk in betonblokken.

3. Overzichtstabellen

De hierna volgende tabellen bieden een overzicht van de prestatie-eisen op het vlak van akoestiek, hygrothermie en brandveiligheid en van enkele mogelijke constructieve oplossingen om hieraan te voldoen. De eerste twee tabellen hebben betrekking op de verschillende bouwdelen (gevel, gemene muur en vloer) van een optopping, de twee volgende betreffen de aansluitingsdetails. De tien gepresenteerde aansluitingsdetails zijn zodanig gestructureerd dat de achterliggende motivatie voor de gemaakte keuzes gemakkelijk verklaard kan worden. Op basis hiervan kan de ontwerper snel eigen varianten voor projectspecifieke situaties uitwerken. De voorgestelde bouwdelen worden beschreven in hoofdstuk 4 (p. 12), de aansluitingsdetails in hoofdstuk 5 (p. 20)

Tabel 1 Overzicht van prestatie-eisen op het vlak van akoestiek, hygrothermie en brandveiligheid voor de verschillende bouwdelen (gevel, gemene muur en vloer) van een optopping.

Tabel 2 Overzicht van mogelijke oplossingen voor de verschillende bouwdelen (gevel, gemene muur en vloer) van een optopping.

Tabel 3 Overzicht van de prestatie-eisen op het vlak van akoestiek, hygrothermie en brandveiligheid voor de aansluitingsdetails (gevel-vloer en gemene muur-vloer) van een optopping.

Tabel 4 Overzicht van mogelijke oplossingen voor de aansluitingsdetails (gevel-vloer en gemene muur-vloer) van een optopping.

Overzicht van de prestatie-eisen op het vlak van akoestiek, hygrothermie en brandveiligheid voor de verschillende bouwdelen (gevel, gemene muur en vloer) van een optopping.

Tabel 1

Vloer

Hygro- thermie ( 9 )

Brandveilig- heid ( 7 )

Akoestiek

Er worden enkel eisen gesteld naar slaapkamers of studeerruimtes toe:

• luchtgeluidsisolatie: D A ≥ 34 dB

• contactgeluidsisolatie: L’ nT,w ≤ 58 dB

Hygro- thermie ( 9 )

Gemene muur ( 5 )

Gevel

Brandveilig- heid ( 7 )

Akoestiek ( 1 )

Hygro- thermie ( 9 )

Brandveiligheid ( 2 )

Akoestiek ( 1 )

Bouwdelen

Eisen

Eengezins- woning

Brandweer- stand: REI 60 ( 8 ) U max : 1,0 W/(m².K)

• Luchtgeluids- isolatie: –klasse C (minimumeis) –i n-situ-eis: D A ≥ 54 dB –laagfrequente laboratoriumeis: R A,50 ≥ 51 dB

Brandweer- stand ( 6 ): REI 60 U max : 0,6 W/(m².K) voor Vlaanderen –1,0 W/(m².K) voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Wallonië

Luchtgeluids- isolatie:

• klasse C (minimumeis)

• in-situ-eis: D A ≥ 54 dB

U max : 0,24 W/(m².K)

• Brandreactie van de gevelbekleding ( 4 ): D-s3,d1  ( 3 )

• Brandreactie van de wezenlijke onderdelen ( 2 ): minstens E

Luchtgeluids- isolatie:

• in-situ-eis afhankelijk van het buitenlawaai

Woning- schei - dende laagbouw

• Contactgeluids- isolatie: –klasse C (minimumeis) –i n-situ-eis: L’ nT,w ≤ 52 dB –laagfrequente laboratoriumeis: L I,50 ≤ 56 dB

• laagfrequente laboratoriumeis: R A,50 ≥ 51 dB

Brandweer- stand ( 6 ): REI 120

• Brandreactie van de gevelbekleding ( 4 ): B-s3,d1

• Brandreactie van de wezenlijke onderdelen ( 2 ): minstens E bij een optopping op een metselwerkconstructie. De optopping mag niet hoger zijn dan 8 m en niet meer dan 2 bouwlagen tellen. Zo niet: minstens A2-s3,d0

• streefwaarde voor de labo - ratoriumprestatie van de opake delen: R Atr ≥ 48 dB

Woning- schei - dende middel - hoogbouw

(1) Voor een overzicht van de akoestische basisgrootheden en normen verwijzen we naar de Normen-Antenne ‘Akoestiek’ . De datum van de bouwvergunning is hierbij van belang. Bij optopping moet de bestaande constructie niet aangepast worden aan de actuele eisen. De eisen zijn echter wel van toepassing op de geluidsisolatie tussen de optopping en de bestaande constructie. (2) Zie Buildwise-artikel 2020/03.04 ‘Brandveiligheid van gevels: de nieuwe regelgeving toegelicht ’ [E1]. Bij optopping moet de nieuwe constructie aan de actuele eisen (voor nieuwbouw) voldoen, maar moet de bestaande constructie niet aangepast worden. Bij renovatie gelden de brandveiligheidseisen niet. Het Koninklijk besluit (KB) van 7 juli 1994 (en zijn aanvullingen van latere datum) [F1] dat de basisnormen voor brandveiligheid in ons land bepaalt, is niet van toepassing voor bestaande gebouwen. Het is echter wel van toepassing bij ‘uitbreiding’, maar dan enkel voor het deel ‘uitbreiding’. Bij uitbreiding van een bestaand gebouw moet de uitbreiding met andere woorden beantwoorden aan de eisen uit het KB, maar het bestaande gedeelte niet (tenzij het bestaande gedeelte invloed heeft op de uitbreiding). In het KB verstaat men onder een uitbreiding een verhoging van het volume en/of de oppervlakte van een gebouw .

Buildwise-artikel 2019/01.02 ‘Brandpreventie: wat je absoluut moet weten’ [D1].

(3) Zie

(4) Brandreactie van de gevelbekleding: ‘ end use ’, dus inclusief de achterliggende lagen, proefverslag voor te leggen.

(5) Woningscheidend met een aanpalende, bestaande constructie (die dus geen deel uitmaakt van de optopping).

Buildwise-artikel 2013/01.05 ‘Akoestische isolatie in houtskeletbouw’ , afbeelding 2 (p. 17) [B2]). Wanneer de gemene muur een dubbele wand is, dan bestaat het gevaar dat één van de twee deelwanden afgebroken kan worden. De eis in geval van middelhoogbouw (REI 120) geldt daarom op de muur in zijn geheel. De nieuwe wand in houtskeletbouw moet dus op zich aan de eis REI 120 kunnen voldoen ook als de bestaande wand in metselwerk afgebroken zou worden. Er mag met andere woorden niet op de bestaande muur gerekend worden om de eis REI 120 te realiseren. De uitvoering van een wand in houtskeletbouw die op zich een brandweerstand REI 120 vertoont, is een uitdaging, aangezien er maar weinig testen tot REI 120 beschikbaar zijn, tenzij er in een bescherming aan weerszijden voorzien wordt.

(6) Brandweerstand bij brand aan de spouwzijde, dus van de aanpalende woning naar de nieuwe constructie (zie

(7) Voor een overzicht van de federale eisen inzake brandpreventie verwijzen we naar het Koninklijk besluit ‘Basisnormen’ van 7 juli 1994 [F1].

(8) De eis geldt enkel voor een brand aan de onderzijde van de vloer. Met de actuele EN-proefnormen is het niet mogelijk om een brandclassificatie te bepalen bij een brand van boven naar beneden. In bepaalde brandweerzones wordt een bijkomende eis gesteld voor brand aan de bovenzijde van de vloer. Hieraan kan voldaan worden door in een dekvloer van minstens 50 mm dik te voorzien.

(9) Overeenkomstig de actuele eisen (2025) voor de maximale U-waarde (2023):

• voor Vlaanderen: zie https://www.vlaanderen.be/epb-pedia/epb-plichtig-toepassing-en-eisen/epb-eisentabellen-per-aanvraagjaar/u-waarden-huidig

• voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: zie Eisen U max /R minU max vanaf 2021 | G ids Duurzame Gebouwen

• voor Wallonië: zie Guide PEB 2015Site énergie du Service public de Wallonie

Overzicht van mogelijke oplossingen voor de verschillende bouwdelen (gevel, gemene muur en vloer) van een optopping.

Tabel 2

Draagvloer uit

Gemene muur Vloer

Draagvloer met houten vloerbalken

Vloertype 3 ( zie tabel 11, p.  18 )

Gevel

Houtskeletbouw ( 1 )

Vloertype 1 ( zie tabel 9, p.  16 )

Bouwdelen

Oplossingen Houtskeletbouw ( 1 )

Geveltype 1 ( zie tabel 5, p.  12 )

Gemene muur type 1 ( zie tabel 8, p.  15 )

Geveltype 2 ( 2 ) ( zie tabel 6, p.  13 )

Eengezins- woning

Vloertype 4 ( zie tabel 12, p.  19 )

Vloertype 2 ( zie tabel 10, p.  17 )

Gemene muur type 2 ( 4 )

Geveltype 3 ( 3 ) ( zie tabel 7, p.  14 )

Woning- scheidende laagbouw

Woning- scheidende middelhoogbouw

(1) Het gebruik van CLT is mogelijk, maar is minder courant in de praktijk omwille van het minder optimale materiaalgebruik en het ruimteverlies. Er is immers een bijkomende isolatie aan de buitenzijde nodig met een bijkomend stijlen regelwerk. Het gaat hier dus om een dubbele en bijgevolg relatief dure wandopbouw. Ook akoestisch is deze oplossing niet optimaal: er is namelijk vaak een bijkomende afwerking aan de binnenzijde nodig (tenzij in zeer stille buitenomgevingen).

(2) Zelfde opbouw als voor een eengezinswoning (geveltype 1), maar aangevuld met brandreactie-eisen.

(3) Bij een optopping op een metselwerkconstructie die niet hoger is dan 8 m en niet meer dan twee bouwlagen telt: zelfde opbouw als voor geveltype 2, maar strengere eis voor de brandreactie van de gevel: meer bepaald B-s3,d1. Bij een optopping op een houten constructie of een metselwerkconstructie die hoger is dan 8 m of die meer dan twee bouwlagen telt: bijkomende eis met betrekking tot de brandreactie van de wezenlijke onderdelen, namelijk minstens A2s3,d0. In voorkomend geval moet de gevelopbouw aangepast worden, zie Buildwise-artikel 2020/03.04 ‘Brandveiligheid van gevels: de nieuwe regelgeving toegelicht’ [E1] .

(4) Bij woningscheidende middelhoogbouw moeten er voor de gemene muur bijkomende eisen getroffen worden om een houten wandopbouw te kunnen realiseren die voldoet aan de eis REI 120. Het is immers belangrijk dat de muur een brandweerstand REI 120 vertoont in beide richtingen , zelfs wanneer het aanpalende gebouw er niet meer is. Er mag dus niet op de muur van het aanpalende gebouw gerekend worden. De uitvoering van een wand in houtskeletbouw die op zich een brandweerstand REI 120 vertoont, is een uitdaging, aangezien er maar weinig testen tot REI 120 beschikbaar zijn, tenzij er in een bescherming aan weerszijden (dus ook aan de kant van de aanpalende constructie) voorzien wordt.

Overzicht van de prestatie-eisen op het vlak van akoestiek, hygrothermie en brandveiligheid voor de aansluitingsdetails (gevel-vloer en gemene muur-vloer) van een optopping.

Tabel 3

Aansluiting gemene muur-vloer

Hygro- thermie

Brand- veiligheid

Akoestiek

Aansluiting gevel-vloer

Hygrothermie

Brandveiligheid

Bouwknopen

Akoestiek

Eisen

Aandacht voor de flankerende geluidstransmissie ( 1 )

• Koudebruggen vermijden (zie de regels voor EPB-aanvaarde bouwknopen ( 3 ))

• De luchtdichtheid aan de aansluiting waarborgen

Brandoverslag via de gevel vermijden: overeenkomstig de regels terzake ( 2 )

Aandacht voor de flankerende geluidstransmissie ( 1 )

Eengezins- woning

Woning- scheidende laagbouw

Woning- scheidende middelhoogbouw

Flankerende geluids - transmissie

Directe geluids - transmissie

Totale geluidstransmissie

Flankerende geluids- transmissie

Directe geluids - transmissie

Totale geluidstransmissie

(1 Geluid dringt niet enkel door de gemene vloer van de bovenbuur naar de onderbuur (en omgekeerd), maar kan ook als flankerend geluid via de gevelconstructie of gemene muur binnendringen in het onderliggende appartement. Voor meer informatie over de flankerende geluidstransmissie: zie TV 281 [B3] (algemeen), Buildwise-artikel 2013/01.05 [B2] (houtskeletbouw) en Buildwise-artikel 2017/02.14 [I1] (CLT).

Buildwise-artikel 2020/03.04 ‘Brandveiligheid van gevels: de nieuwe regelgeving toegelicht’ [E1].

(2) Zie

(3) Om je te begeleiden bij de correcte hygrothermische uitvoering van bouwknopen (d.w.z. om de warmteverliezen te minimaliseren en vochtproblemen te voorkomen), strekt het tot aanbeveling om er de door de gewesten opgestelde regels voor EPB-aanvaarde bouwknopen op na te slaan. In bepaalde situaties kan het verplicht zijn om aan deze regels te voldoen. Dit geldt met name wanneer er nieuwbouweisen van toepassing zijn op de optopping (afhankelijk van het volume en de functie ervan). Merk op dat de regels met betrekking tot bouwknopen van toepassing zijn wanneer de maximale afstand van de onderbreking tussen de twee geïsoleerde constructies niet groter is dan 40 cm. Anders wordt deze strook volgens de EPB beschouwd als een afzonderlijke scheidingsconstructie:

• voor Vlaanderen: zie https://www.vlaanderen.be/epb-pedia/gebouw/bouwknopen/epb-aanvaarde-bouwknopen/basisregels-algemeen , https://www.vlaanderen.be/epb-pedia/gebouw/bouwknopen/definitie-van-bouwknopen en https://www.vlaanderen.be/epb-pedia/gebouw/bouwknopen/bouwknopen-inrekenen

• voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: zie https://document.leefmilieu.brussels/opac_css/elecfile/IF_Energie_Bouwknopen_juin_2011_Prof_NL.PDF

• voor Wallonië: zie https://energie.wallonie.be/fr/08-33-noeuds-constructifs.html?IDC_PEB=9652&IDD=136584&IDC=9807

Overzicht van mogelijke oplossingen voor de aansluitingsdetails (gevel-vloer en gemene muur-vloer) van een optopping.

Tabel 4

Aansluiting gemene muur-vloer

Draagvloer uit

Draagvloer met houten vloerbalken

Draagvloer uit

Aansluiting gevel-vloer

Draagvloer met houten vloerbalken (houtskeletbouw)

Bouwknopen

Oplossingen

(*) Om voor een gemene muur een houten wandopbouw te realiseren die voldoet aan de eis REI 120, zijn er extra maatregelen nodig. Belangrijk is dat de muur een brandweerstand REI 120 in beide richtingen vertoont, zelfs wanneer het aanpalende gebouw er niet meer is. Er mag dus niet op de muur van het aanpalende gebouw gerekend worden. De uitvoering van een wand in houtskeletbouw die op zich een brandweerstand REI 120 vertoont, is een uitdaging, aangezien er maar weinig testen tot REI 120 beschikbaar zijn, tenzij er in een bescherming aan weerszijden (dus ook aan de kant van de aanpalende constructie) voorzien wordt.

4. Bouwdelen

In dit hoofdstuk worden enkele mogelijke oplossingen voor de bouwdelen (gevel, gemene muur, vloer) voorgesteld, met hun kenmerken en prestaties. De aansluitingsdetails uit hoofdstuk 5 (p.  20) worden opgebouwd door een combinatie van de bouwdelen uit dit hoofdstuk.

4.1 Geveltype 1 (eengezinswoningen)

Tabel 5 Opbouw, kenmerken en prestaties van geveltype 1.

Opbouw

1. Gevelbekleding

2. Latwerk – luchtspouw

3. Structurele plaat, minimaal 16 kg/m² (1)

4. Houten stijl- en regelwerk, minimaal 190 mm, minerale wol tussen de stijlen (2)

5. Lucht- en dampscherm: folie

6. Latwerk (spouw optioneel gevuld met minerale wol)

7. Veerregels

8. Gipskartonplaat

De dampdichtheid van deze plaat (nr. 3 op de afbeelding) moet in aanmerking genomen worden bij de keuze van de prestaties en de uitvoering van het lucht- en dampscherm dat langs de warme zijde van de isolatie geplaatst wordt (nr. 5 op de afbeelding).

Prestaties en kenmerken (3)

• Dikte van de gevel: ongeveer 340 mm

• Totale thermische prestatie van de wand: U = 0,15 W/(m².K) (U = 0,19 W/(m².K) indien de leidingspouw van 50 mm niet gevuld is met minerale wol)

• Geluidsisolatie: RAtr ≥ 48 dB (4)

(1) Deze minimale oppervlaktemassa van de structurele plaat (nr. 3 op de afbeelding) wordt aanbevolen om aan de gewenste eisen voor de gevelgeluidsisolatie te voldoen. Deze gevelopbouw is gebaseerd op de akoestisch verbeterde oplossing uit het Buildwise-artikel 2015/02.17 ‘Akoestisch verbeterde oplossingen voor lichte gevelwanden’ [I2]. Met deze opbouw is RAtr > 48 dB haalbaar, waardoor de geluidstransmissie doorheen de gevel verwaarloosbaar wordt en dus niet meer zal meespelen bij de akoestische dimensionering van de ‘zwakke’ gevelelementen (vensters, deuren, ventilatieroosters). Wanneer de lawaaibelasting beperkt is (achterkant van de woning, rustige straat …), dan kan een minder zware beplating volstaan. Ook voor gevels met een hogere lawaaibelasting is het mogelijk om met een minder zware plaat te werken. In voorkomend geval moet er wel voor gezorgd worden dat de geluidsisolatie van de totale gevel toereikend blijft (bv. door vensters te kiezen die akoestisch performanter zijn). In dat geval is het aangewezen om op voorhand het akoestische comfort af te toetsen aan de hand van een specifieke berekening. Merk op dat de plaat aan de buitenkant (nr. 3 op de afbeelding) ook de schrankweerstand van de wand moet verzekeren omdat er geen plaat aan de binnenzijde van de stijlen bevestigd is.

(2) Bij eengezinswoningen zijn er geen eisen qua brandveiligheid voor de gevels. Ook andere isolatiematerialen mogen toegepast worden (bv. biogebaseerde isolatiematerialen), voor zover ze voldoende soepel zijn en qua akoestische prestaties vergelijkbaar zijn met minerale wol.

(3) De aangegeven prestaties zijn indicatief en hangen af van de exacte materialen en afmetingen. Ze moeten per project geverifieerd worden voor de gekozen wandopbouwen.

(4) Zie Buildwise-artikel 2015/02.17 ‘Akoestisch verbeterde oplossingen voor lichte gevelwanden’ [I2].

4.2 Geveltype 2 (woningscheidende laagbouw)

Tabel 6 Opbouw, kenmerken en prestaties van geveltype 2. Opbouw

Prestaties en kenmerken (4)

Identiek als deze van geveltype 1, aangevuld met extra specificaties om te voldoen aan de eisen inzake de brandreactie

1. Gevelbekleding D-s3,d1 (1)

2. Latwerk – luchtspouw

3. Structurele plaat, minimaal 16 kg/m² (1), A2-s1,d0 (2), beschermingsklasse K210

4. Houten stijl- en regelwerk, minimaal 190 mm, minerale wol tussen de stijlen (3)

5. Lucht- en dampscherm: folie

6. Latwerk (spouw optioneel gevuld met minerale wol)

7. Veerregels

8. Binnenafwerking (bv. gipskartonplaat)

De dampdichtheid van deze plaat (nr. 3 op de afbeelding) moet in aanmerking genomen worden bij de keuze van de prestaties en de uitvoering van het lucht- en dampscherm dat langs de warme zijde van de isolatie geplaatst wordt (nr. 5 op de afbeelding).

• Dikte van de gevel: ongeveer 340 mm

• Totale thermische prestatie van de wand: U = 0,15 W/(m².K) (U = 0,19 W/(m².K) indien de leidingspouw van 50 mm niet gevuld is met minerale wol)

• Brandreactie: REI 60

• Geluidsisolatie: RAtr ≥ 48 dB (5)

(1) Overeenkomstig de specificaties uit het Buildwise-artikel 2020/02.05 ‘Naar brandveilige houten gevelbekledingen’ [M1]. (2) Voor laagbouw is de eis voor deze beplating minimaal E. Wanneer men de typeoplossingen toepast die beschreven worden in Buildwise-artikel 2024/03.02 ‘Brandveilige houten gevelbekledingen’ [B1], dan moet de brandreactieklasse bij toepassing achter een gesloten houten gevelbekleding minstens gelijk zijn aan D-s2,d0 en bij toepassing achter een open gevelbekleding minstens A2-s1,d0. Als deze plaat ook behoort tot de beschermingsklasse K210, dan kan de achterliggende isolatie vrij gekozen worden wat het aspect brandveiligheid betreft. Er is bij laagbouw geen eis voor de brandweerstand van de gevel in zijn geheel, tenzij deze dragend is. In deze Innovation Paper wordt verondersteld dat de gevel niet-dragend is.

(3) Wanneer er voor de gevelbekleding gebruikgemaakt wordt van een plaat met beschermingsklasse K210 (zie noot 2), dan mogen er ook andere isolatiematerialen toegepast worden (bv. biogebaseerde isolatiematerialen), voor zover ze voldoende soepel zijn en qua akoestische prestaties vergelijkbaar zijn met minerale wol. (4) De aangegeven prestaties zijn indicatief en hangen af van de exacte materialen en afmetingen. Ze moeten per project geverifieerd worden voor de gekozen wandopbouwen.

(5) Zie Buildwise-artikel 2015/02.17 ‘Akoestisch verbeterde oplossingen voor lichte gevelwanden’ [I2].

4.3 Geveltype 3 (woningscheidende middelhoogbouw)

Tabel 7 Opbouw, kenmerken en prestaties van geveltype 3. Opbouw

Identiek als deze van geveltype 2 (woningscheidende laagbouw), maar aangevuld met bijkomende specificaties voor de brandreactie van de gevelbekleding: B-s3,d1

Prestaties en kenmerken (4)

Geval van een optopping op een metselwerkconstructie van minder dan 8 m hoog en opgebouwd uit minder dan twee bouwlagen

1. Gevelbekleding B-s3,d1

2. Latwerk – luchtspouw

3. Structurele plaat, minimaal 16 kg/m² (1), A2-s1,d0 (2), beschermingsklasse K210

4. Houten stijl- en regelwerk, minimaal 190 mm, minerale wol tussen de stijlen (2)

5. Lucht- en dampscherm: folie

6. Latwerk (spouw optioneel gevuld met minerale wol)

7. Veerregels

8. Binnenafwerking (bv. gipskartonplaat)

De dampdichtheid van deze plaat (nr. 3 op de afbeelding) moet in aanmerking genomen worden bij de keuze van de prestaties en de uitvoering van het lucht- en dampscherm dat langs de warme zijde van de isolatie geplaatst wordt (nr. 5 op de afbeelding).

Bijkomende specificaties voor de brandreactie van de wezenlijke onderdelen van de gevel (stijlen en isolatie): minstens A2-s3,d0 (3)

1 2 3 4 5 6 7 8

Geval van een optopping op een houten of een metselwerkconstructie van meer dan 8 m of opgebouwd uit meer dan twee bouwlagen

• Dikte van de gevel: 340 mm

• Totale thermische prestatie van de wand: U = 0,15 W/(m².K) (U = 0,19 W/(m².K) indien de leidingspouw van 50 mm niet gevuld is met minerale wol)

• Brandreactie: REI 60

• Geluidsisolatie: RAtr ≥ 48 dB (5)

1. Gevelbekleding B-s3,d1

2. Latwerk – luchtspouw

3. Structurele plaat, minimaal 16 kg/m² (1), A2-s1,d0 (2), beschermingsklasse K210

4. Houten stijl- en regelwerk, minimaal 190 mm, minerale wol tussen de stijlen (2)

5. Lucht- en dampscherm: folie

6. Latwerk (spouw optioneel gevuld met minerale wol)

7. Veerregels

8. Binnenafwerking (bv. gipskartonplaat)

De dampdichtheid van deze plaat (nr. 3 op de afbeelding) moet in aanmerking genomen worden bij de keuze van de prestaties en de uitvoering van het lucht- en dampscherm dat langs de warme zijde van de isolatie geplaatst wordt (nr. 5 op de afbeelding).

(1) Voor laagbouw is de eis voor deze beplating minimaal E. Wanneer men de typeoplossingen toepast die beschreven worden in Buildwise-artikel 2024/03.02 ‘Brandveilige houten gevelbekledingen’ [B1], dan moet de brandreactieklasse bij toepassing achter een gesloten houten gevelbekleding minstens gelijk zijn aan D-s2,d0 en bij toepassing achter een open gevelbekleding minstens A2-s1,d0. Als deze plaat ook behoort tot de beschermingsklasse K210, dan kan de achterliggende isolatie vrij gekozen worden wat het aspect brandveiligheid betreft. Er is bij laagbouw geen eis voor de brandweerstand van de gevel in zijn geheel, tenzij deze dragend is. In deze Innovation Paper wordt verondersteld dat de gevel niet-dragend is.

(2) Wanneer er voor de gevelbekleding gebruikgemaakt wordt van een plaat met beschermingsklasse K210 (zie noot 1), dan mogen er ook andere isolatiematerialen toegepast worden (bv. biogebaseerde isolatiematerialen), voor zover ze voldoende soepel zijn en qua akoestische prestaties vergelijkbaar zijn met minerale wol.

(3) Zie Buildwise-artikel 2020/03.04 ‘Brandveiligheid van gevels: de nieuwe regelgeving toegelicht’ [E1].

(4) De aangegeven prestaties zijn indicatief en hangen af van de exacte materialen en afmetingen. Ze moeten per project geverifieerd worden voor de gekozen wandopbouwen.

(5) Zie Buildwise-artikel 2015/02.17 ‘Akoestisch verbeterde oplossingen voor lichte gevelwanden’ [I2].

4.4 Gemene muur (type 1) (eengezinswoningen en woningscheidende laagbouw)

Tabel 8 Opbouw, kenmerken en prestaties van gemene muur type 1.

Opbouw

7 6 5 4 3 2 1

Prestaties en kenmerken (1) (2)

Bestaande gemene muur:

1. Bepleistering (10 mm)

2. Metselstenen (140 mm)

3. Stijve isolatie (50 mm – plaat achter de bestaande gevelbekleding, isolatie behouden indien deze nog in goede staat verkeert)

Nieuwe muur:

4. Luchtspouw (20 mm)

5. Houten stijl- en regelwerk (140 mm), rotwol tussen de stijlen

6. OSB-plaat (15 mm)

7. Gipskartonplaat (12,5 mm)

• Stijlen van de nieuwe muur minimum 45 mm × 140 mm met het oog op de brandweerstand bij brand van buitenaf (op het aanpalende perceel).

• Er wordt verondersteld dat de OSB-beplating voldoende luchtdicht is, zodat ze als luchtdichte laag kan dienen. Is dit niet het geval, dan moet er een extra luchtscherm aangebracht worden (bv. een luchtdichtingsfolie).

• Totale dikte van de gemene muur: 465 mm

• Totale thermische prestatie: U = 0,20 W/(m².K) (U = 0,18 W/(m².K) voor het nieuwe muurdeel)

• Brandreactie: REI 120, met een bestaande muur in metselwerk van 140 mm (REI 60 indien men enkel de nieuwe muur beschouwt)

• Geluidsisolatie: klasse B

(1) De voorgestelde oplossing voldoet aan de laboratoriumeisen voor het aangegeven prestatieniveau (klasse A, klasse B of klasse C). De globale geluidsisolatie in situ is niet enkel afhankelijk van de opbouw van de scheidingswand of -vloer, maar ook van andere aspecten (geometrie, aanpalende bouwdelen en verbindingen). Met de voorgestelde oplossing kan normaalgezien voldaan worden aan de prestatie-eisen in situ, voor zover de nodige maatregelen getroffen werden om de flankerende geluidstransmissie te beperken (zie de aansluitingsdetails in hoofdstuk 5, p.  20).

(2) De aangegeven prestaties zijn indicatief en hangen af van de exacte materialen en afmetingen. Ze moeten per project geverifieerd worden voor de gekozen wandopbouwen.

4.5 Draagvloer met houten vloerbalken (type 1) (eengezinswoningen)

Tabel 9 Opbouw, kenmerken en prestaties van vloertype 1.

Opbouw

Nieuwe vloerdeel boven het oude dak (dikte van ongeveer

258 mm):

1. Eventuele vloerbekleding

2. Dekvloer (minimum 30 kg/m²)

3. Minerale wol (10 mm – eventuele elastische tussenlaag) (1)

4. Plaatmateriaal (18 mm; OSB/spaanplaat/multiplex)

5. Houten vloerbalken (minstens 180 mm hoog)

6. Minerale wol ≥ 80 mm (2)

7. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande platte dak – minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken)

Oud dak (behouden – dikte van ongeveer 250 mm):

8. Dakdichting

9. Bebording

12. Gipskartonplaat 12

10. Houten vloerbalken

11. Latwerk

• Indien er een beperking is qua kroonlijsthoogte van de optopping, waardoor de globale hoogte van de nieuwe vloeropbouw zo klein mogelijk moet zijn, dan kan men ervoor opteren om geen structuur met twee niveaus uit te voeren en kunnen de nieuwe vloerbalken verzonken worden tussen de bestaande (na verwijdering van de bestaande dakvloer en de eventuele klossen). In deze specifieke situatie wordt de medewerking van een stabiliteitsingenieur aangeraden.

Prestaties en kenmerken (3)

• Totale dikte van de nieuwe vloeropbouw: ongeveer 650 tot 700 mm (de hoogte is sterk afhankelijk van de helling van het bestaande dak)

• Geluidsisolatie: klasse C (intern) (4)

(1) In het geval van niet-woningscheidende vloeren zal er enkel een zwevende vloer of een elastische tussenlaag noodzakelijk zijn boven slaapkamers of studeerruimtes (zie tabel 1, p.  8).

(2) Ter verzekering van de geluidsisolatie moet er ergens in de spouw een absorberend materiaal aanwezig zijn. De exacte plaats ervan is van ondergeschikt belang. De minerale wol kan op de bestaande dakvloer geplaatst worden. Dit kan bovendien helpen om de geluidstransmissie door contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak te voorkomen. De minerale wol kan ook tussen de vloerbalken aangebracht worden (zoals getekend in de afbeelding). Deze oplossing is vooral geschikt voor geprefabriceerde vloeren, aangezien ze toelaat om het aantal handelingen op de bouwplaats tot een minimum te beperken. In dat geval kan de minerale wol op zijn plaats gehouden worden door inklemming tussen de vloerbalken (zoals gebruikelijk is tussen de kepers bij hellende daken), en door de toevoeging van een membraan, een net of plaatjes aan de onderzijde van de balken, waarop de isolatie kan rusten. Als de isolatie na verloop van tijd toch naar onder zou wegzakken, dan is er geen probleem: ze kan immers ook dan nog haar geluidsabsorberende functie blijven vervullen.

(3) De aangegeven prestaties zijn indicatief en hangen af van de exacte materialen en afmetingen. Ze moeten per project geverifieerd worden voor de gekozen wandopbouwen.

(4) Wat de in-situ-eisen betreft (DA/L’nTw) voldoet deze vloeropbouw aan de klasse C. De globale geluidsisolatie in situ is niet enkel afhankelijk van de opbouw van de scheidingswand, maar ook van andere factoren, zoals de verbindingen van deze wand met de aangrenzende vloeren en muren (flankerende geluidstransmissie ...).

4.6 Draagvloer met houten vloerbalken (type 2) (woningscheidende laagbouw en middelhoogbouw)

Tabel 10 Opbouw, kenmerken en prestaties van vloertype 2.

Opbouw

Prestaties en kenmerken (2) ‘Bunkerfloor’ (1) boven een bestaand dak (behouden)

Nieuw vloerdeel boven het oude dak (dikte van ongeveer 390 mm):

1. Vloerbekleding

2. Dekvloer (zwevend, gewapend) ≥ 120 kg/m² (bv. cementgebonden dekvloer, dikte van 70 mm)

3. Vochtscherm (PE-folie)

4. Spaanplaat (18 mm)

5. Elastische akoestische blokjes (l × b × h = 70 mm × 40 mm × 20 mm; hartafstand van 400 mm in beide richtingen)

6. Houten vloerbalken (minimale hoogte van 240 mm)

7. Isolatie: minerale wol > 200 mm

8. Steenachtig los materiaal (laag van 35 mm – bv. zand-grindmengsel) met een densiteit > 1.700 kg/m3

9. Vezelcementplaat (12 mm)

10. Brandwerende gipsplaat (18 mm)

11. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande platte dak – minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken)

Oud dak (behouden – dikte van ongeveer 250 mm):

12. Dakdichting

13. Bebording

14. Houten vloerbalken

15. Latwerk

16. Gipskartonplaat

• Voor de geluidsisolatie is de oppervlaktemassa van de bovenste en de onderste laag van de vloer van belang. De dekvloer en de spaanplaat kunnen bijvoorbeeld gewijzigd worden, zolang de totale oppervlaktemassa van de laag boven de elastische akoestische blokjes minstens even groot is als in de voorgestelde opbouw. De gecombineerde oppervlaktemassa van de vezelcementplaat (12 mm) en de brandwerende gipsplaat (18 mm) aan de onderzijde moet minstens 30 kg/m² bedragen. Er kunnen ook andere plaattypes gebruikt worden op voorwaarde dat de minimale oppervlaktemassa (en de brandweerstandseisen) gerespecteerd worden. Dit biedt de ontwerper en de aannemer een zekere vrijheid bij het bepalen van de opbouw. Varianten zijn mogelijk, voor zover de essentie van de opbouw van de ‘bunkerfloor’ met betrekking tot geluidsisolatie gerespecteerd wordt: namelijk een massa-veer-massasysteem met een ‘massa’ aan de boven- en de onderkant van de vloer van minstens 100 kg/m². De waarde van 100 kg/m² is een ruwe inschatting die als vuistregel kan gelden.

• Het bestaande dak kan een negatieve impact hebben op de geluidsisolatie ten opzichte van de loutere ‘bunkerfloor’. Een mogelijke oplossing bestaat erin om de spouw tussen het bestaande dak en de nieuwe vloer (minstens gedeeltelijk) te vullen, bijvoorbeeld door een zandlaag aan te brengen op het bestaande dak, of door de bestaande dakdichting en dakvloer weg te nemen en minerale wol toe te voegen. Op die manier kan een hoger akoestisch comfort gerealiseerd worden (klasse A of B).

• In principe wordt de brandweerstand volledig gerealiseerd door de nieuwe vloer. Met het bestaande dak is het meestal niet mogelijk om aan de eisen te voldoen. Brandtechnisch is er (aan de onderzijde van de vloer) een beplating met een brandweerstand REI 60 nodig. De exacte uitvoering (dikte, densiteit, bevestiging van de beplating enz.) moet beantwoorden aan de randvoorwaarden van de brandtesten van de fabrikant van het plaatmateriaal. Een mogelijk alternatief voor de plaatsing van een brandwerende beplating bestaat erin de zijkanten van de vloerbalken tegen inbranden te beschermen met rotswol, en een glasvezelnet aan te brengen onder de vloerbalken (om de rotswol op zijn plaats te houden in geval van brand). De bestaande vloer kan behouden blijven, tenzij deze zich boven een evacuatieruimte bevindt. In een evacuatieruimte mag het plafond bij brand immers niet instorten. In een appartement zijn er hieromtrent geen eisen.

• Deze vloeropbouw kan enkel gerealiseerd worden door prefabricage (de bevestiging van de platen onder de vloerbalken is niet mogelijk op de werf).

(1) ‘Bunkerfloor’, zie Buildwise-artikel 2014/02.13 ‘Innovatieve geprefabriceerde houtskeletbouwsystemen voor appartementsgebouwen’ [I3].

• Totale dikte van de nieuwe vloeropbouw: ongeveer 700 tot 800 mm (de hoogte is sterk afhankelijk van de helling van het bestaande dak)

• Totale thermische prestatie van de opbouw: U = 0,17 W/(m².K)

• Brandreactie: REI 60

• Geluidsisolatie: klasse C (3)

(2) De aangegeven prestaties zijn indicatief en hangen af van de exacte materialen en afmetingen. Ze moeten per project geverifieerd worden voor de gekozen wandopbouwen.

(3) Wat de laboratoriumeisen (RA,50 / LI,50) betreft, voldoet deze wandopbouw aan de klasse C. Wat de in-situ-eisen (DA/L’nTw) betreft, komt ze in aanmerking voor de klasse C. De globale geluidsisolatie in situ is niet enkel afhankelijk van de opbouw van de scheidingswand, maar ook van andere factoren, zoals de verbindingen van deze wand met de aangrenzende vloeren en muren (flankerende geluidstransmissie ...).

4.7 Draagvloer uit CLT (type 3) (eengezinswoningen)

Tabel 11 Opbouw, kenmerken en prestaties van vloertype 3. Opbouw

Zwevende vloer op CLT boven een bestaand dak (behouden)

Nieuw vloerdeel boven het oude dak (dikte van ongeveer

230 mm):

1. Vloerbekleding

2. Dekvloer (minimum 90 kg/m², bv. cementgebonden dekvloer van 60 mm dik)

3. Vochtscherm

4. Minerale wol (20 mm – eventuele elastische tussenlaag) (1)

5. CLT-plaat ≥ 140 mm

6. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande platte dak – minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken)

Oud dak (behouden – dikte van ongeveer 250 mm):

7. Dakdichting

8. Bebording

9. Houten vloerbalken

10. Latwerk

11. Gipskartonplaat

• Bij CLT is het in het algemeen noodzakelijk om een natte zwevende dekvloer te plaatsen die zwaarder is dan een droge dekvloer om te kunnen voldoen aan de eisen voor de contactgeluidsisolatie. Als er een soepel, poreus absorptiemateriaal (zoals minerale wol) aanwezig is in het bestaande dak of als het bestaande dak voldoende zwaar is, dan kan een droge dekvloer (plaatmateriaal van minimum 30 kg/m²) op een elastische tussenlaag (minerale wol, 10 mm) volstaan. Voor meer informatie over zwevende dekvloeren verwijzen we naar TV 281 (Thema 6) [B3].

Prestaties en kenmerken (2) (3)

Totale dikte van de nieuwe vloeropbouw: ongeveer 550 tot 650 mm (de hoogte is sterk afhankelijk van de helling van het bestaande dak)

(1) In het geval van niet-woningscheidende vloeren zal er enkel een zwevende vloer of een elastische tussenlaag noodzakelijk zijn boven slaapkamers of studeerruimtes (zie tabel 1, p.  8).

(2) De globale geluidsisolatie in situ is niet alleen afhankelijk van de opbouw van de scheidingswand of -vloer, maar ook van andere aspecten (geometrie, aanpalende bouwdelen en verbindingen). Met de voorgestelde oplossing is het normaalgezien mogelijk om te voldoen aan de prestatie-eisen in situ, voor zover de nodige maatregelen getroffen werden om de flankerende geluidstransmissie te beperken (zie aansluitingsdetails in hoofdstuk 5, p.  20).

(2) De aangegeven prestaties zijn indicatief en hangen af van de exacte materialen en afmetingen. Ze moeten per project geverifieerd worden voor de gekozen wandopbouwen.

4.8 Draagvloer uit CLT (type 4) (woningscheidende laagbouw en middelhoogbouw)

Tabel 12 Opbouw, kenmerken en prestaties van vloertype 4

Opbouw

Zwevende vloer op CLT boven een bestaand dak (behouden)

Nieuw vloerdeel boven het oude dak (dikte van ongeveer

330 mm):

1. Vloerbekleding

2. Dekvloer ≥ 140 kg/m² (bv. cementgebonden dekvloer met een dikte van 80 mm)

3. Vochtscherm

4. Elastische tussenlaag (minerale wol, 30 mm)

5. Grindlaag van 70 mm (1.700 kg/m³) (de technische voorzieningen kunnen in deze laag geplaatst worden)

6. CLT-plaat ≥ 140 mm

7. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande platte dak – minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken)

Oud dak (behouden – dikte van ongeveer 250 mm):

8. Dakdichting

9. Bebording

10. Houten vloerbalken

11. Latwerk

12. Gipskartonplaat

Prestaties en kenmerken (1) (2)

• Totale dikte van de nieuwe vloeropbouw: ongeveer 650 tot 750 mm (de hoogte is sterk afhankelijk van de helling van het bestaande dak)

• Totale thermische prestatie van de opbouw: U = ongeveer 0,36 W/(m².K)

• Brandreactie: REI 60 (3)

(1) De voorgestelde oplossing voldoet aan de akoestische laboratoriumeisen voor het aangegeven prestatieniveau (klasse A, klasse B of klasse C). De globale geluidsisolatie in situ is niet alleen afhankelijk van de opbouw van de scheidingswand of -vloer, maar ook van andere aspecten (geometrie, aanpalende bouwdelen en verbindingen). Met de voorgestelde oplossing is het normaalgezien mogelijk om te voldoen aan de prestatie-eisen in situ, voor zover de nodige maatregelen getroffen werden om de flankerende geluidstransmissie te beperken (zie aansluitingsdetails in hoofdstuk 5, p.  20).

(2) De aangegeven prestaties zijn indicatief en hangen af van de exacte materialen en afmetingen. Ze moeten per project geverifieerd worden voor de gekozen wandopbouwen.

(3) Mits keuze van een correcte CLT-dikte (in principe volstaat een dikte van 140 mm; voor concrete CLT-types dient men contact op te nemen met de fabrikant).

5. Aansluitingsdetails

In dit hoofdstuk worden mogelijke oplossingen voorgesteld voor de aansluitingsdetails (gevel-vloer en gemene muur-vloer) met hun specificaties en aandachtspunten. De aansluitingen uit dit hoofdstuk worden opgebouwd door een combinatie van de bouwdelen uit hoofdstuk 4 (p.  12).

5.1 Situatieschets

Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de realiteit, werd als vertrekpunt een vrij courante situatie beschouwd waarin verschillende aansluitingsdetails getoond kunnen worden: een optopping met één bouwlaag op een eengezinswoning met een plat dak, gelegen tussen een eengezinswoning met een hellend dak aan de ene kant en een appartementsgebouw aan de andere kant (zie afbeelding 5).

De overspanningsrichting van de bestaande vloerbalken kan in de praktijk zowel evenwijdig zijn met de gevel als loodrecht hierop. In deze publicatie werd aangenomen dat ze parallel met de gevel lopen en dat de nieuwe draagvloeren (zowel voor de vloer als het platte dak van de optopping) dezelfde draagrichting hebben.

Er werd ook aangenomen dat het binnenklimaat in de gebouwen niet zeer vochtig is. De details zijn namelijk niet toepasbaar in de binnenklimaatklasse 4 (bv. zwembaden). Aangezien een deel van de constructie reeds bestaat, is het bovendien moeilijk om de 3D-aansluiting tussen de gevel en de gemene muur ter hoogte van de verdiepingsvloer luchtdicht te maken. Het strekt bijgevolg tot aanbeveling om het binnenklimaat in de ruimte onder deze bouwknoop te beperken tot de binnenklimaatklasse 1 of 2.

De details 1 t.e.m. 6 situeren zich aan de voorgevel (het betreft hier meer bepaald de aansluiting van de bestaande gevel op de nieuwe gevel van de optopping). De details 7 t.e.m. 10 bevinden zich ter hoogte van de gemene muur (het betreft hier meer bepaald de aansluiting van de nieuwe optoppingsconstructie tegen de bestaande gemene muur aan de kant van het appartementsgebouw).

Hierbij wordt aangenomen dat de perceelsgrens zich in het midden van de zijmuur van de woning bevindt, en dat de woning eerder gebouwd werd dan het appartementsgebouw. Bij concrete bouwprojecten moet het ontwerp vooraf getoetst worden aan de wetgeving in verband met gemene muren.

Bestaande situatie (vóór het optoppen):

Nieuwe situatie (na het optoppen):

7 t.e.m. 10

7 t.e.m. 10

Details 1 t.e.m. 6

Afb. 5 Bestaande situatie vóór het optoppen (links) en nieuwe situatie na het optoppen (rechts).

Details 1 t.e.m. 6

Details
Details

Er werd als vertrekpunt aangenomen dat het platte dak, de gevel en de gemene muur een bepaalde opbouw hebben, zoals weergegeven in de tekening van de bestaande toestand (links). Uiteraard kunnen er in de praktijk tal van andere bouwkundige situaties voorkomen en moet de detaillering steeds afgestemd worden op de projectspecifieke randvoorwaarden.

Met de situatie zoals hierboven geschetst als vertrekpunt, hebben we stapsgewijs onderzocht hoe de details aangepast moeten worden wanneer de situatie zou evolueren van een eengezinswoning (laagbouw, niet-woningscheidend) naar een meergezinswoning (woningscheidend en/of middelhoogbouw). In dat geval worden de eisen qua brandveiligheid en geluidsisolatie immers strenger, wat impliceert dat ook de opbouw van de scheidingsconstructies en bouwknopen complexer zal worden. De tabellen in hoofdstuk 3 (p. 7) geven een overzicht van de eisen en de voorgestelde oplossingen. De details in dit hoofdstuk stellen opbouwen voor waarmee de aannemer aan de gestelde eisen kan voldoen. We willen er niettemin op wijzen dat er ook nog andere oplossingen mogelijk zijn en dat de opties en beperkingen afhangen van de specifieke bouwkundige en reglementaire context.

Rekening houdend met de evolutie in de praktijk zijn de details zo opgesteld dat ze ook met geprefabriceerde elementen opgebouwd kunnen worden. Prefabricage wint immers snel terrein in de houtbouw omwille van de evidente voordelen ervan (minder weersafhankelijk, snellere plaatsing, mogelijkheid tot industrialisatie enz.). Zeker in stadscentra is het nuttig om zoveel mogelijk terug te grijpen naar prefabricage.

5.2 Optopping in hout: aansluiting gevel-vloer

5.2.1 Bestaande toestand (vóór het optoppen)

Afb. 6 Bestaande toestand van de aansluiting gevel-plat dak (vóór het optoppen).

1. Muur in metselwerk

2. Muurafdekking

3. Dichtingsmembraan

4. Plaatmateriaal of bebording

5. Houten dakbalk

6. Gipskartonplaat

7. Strijkbalk (eerste houten dakbalk evenwijdig met een muur. In de hierna volgende gevallen zal deze gedemonteerd worden)

8. Bepleistering

5.2.2 Draagvloer met houten vloerbalken

5.2.2.1

Eengezinswoningen

Afb. 7 Aansluitingsdetail 1: combinatie van geveltype 1 (houtskeletbouw) en vloertype 1 (houten vloerbalken).

1. Verankering van de muurplaat in de ringbalk (bv. draadstang)

2. Vochtscherm (bv. EPDM)

3. Nieuwe randafwerking met een druipneus (bv. metaalprofiel)

4. Nieuwe ringbalk in gewapend beton, die via vertanding met het bestaande metselwerk verbonden is

5. Eventuele ondervulling van de muurplaat om een vlakke en perfect horizontale ondergrond te creëren voor de muurplaat (bv. krimpvrije mortel)

6. Muurplaat

7. Vochtscherm (bv. EPDM)

8. Onderregel

9. Houten stijl- en regelwerk (minimale breedte van 190 mm, minerale wol tussen de stijlen)

10. Structurele plaat (minimale oppervlaktemassa van 16 kg/m²)

11. Gevelbekleding (bv. horizontale houten planchetten, bevestigd op een latwerk met een minimale dikte van 30 mm)

12. Lucht- en dampscherm: folie

13. Latwerk (spouw optioneel gevuld met minerale wol)

14. Veerregels

15. Gipskartonplaat

16. Vloerbekleding

17. Dekvloer (minimale oppervlaktemassa van 30 kg/m²; bv. droge dekvloer)

18. Elastische tussenlaag (10 mm dikke laag minerale wol met trillingsdempende en absorberende eigenschappen )

19. Plaatmateriaal (18 mm dik; OSB/spaanplaat/multiplex)

20. Houten vloerbalken (minimale hoogte van 180 mm)

21. Minerale wol ≥ 80 mm

22. Extra strook soepele isolatie (om de bouwknoop EPB-aanvaard te maken, basisregel 2, tussengevoegde isolatie)

23. Lucht- en dampdichte laag, luchtdicht aangesloten op het dampscherm van de boven- en onderliggende wanden

24. Nieuwe strijkbalk om de bevestiging van de lat die de rand van het plafond ondersteunt toe te laten

25. Binnenisolatiesysteem (thermische isolatie, dampscherm, eventuele leidingspouw, binnenafwerking uit bv. gipskarton; de bestaande bepleistering moet meestal verwijderd worden)

26. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak, minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken; ruimte voor het inbouwen van de technische voorzieningen)

laagbouw

Afb. 8 Aansluitingsdetail 2: combinatie van geveltype 2 (houtskeletbouw) en vloertype 2 (‘bunkerfloor’).

1. Verankering van de muurplaat in de ringbalk (bv. draadstang)

2. Vochtscherm (bv. EPDM)

3. Nieuwe randafwerking met een druipneus (bv. metaalprofiel)

4. Nieuwe ringbalk in gewapend beton, die via vertanding met het bestaande metselwerk verbonden is

5. Eventuele ondervulling van de muurplaat, om een vlakke en perfect horizontale ondergrond te creëren voor de muurplaat (bv. krimpvrije mortel)

6. Muurplaat

7. Vochtscherm (bv. EPDM)

8. Onderregel

9. Houten stijl- en regelwerk (minimale breedte van 190 mm, minerale wol tussen de stijlen)

10. Structurele plaat (minimale oppervlaktemassa van 16 kg/m², brandreactieklasse A2-s1,d0, beschermingsklasse K210)

11. Gevelbekleding (brandreactieklasse D-s3,d1 in de uiteindelijke toepassingsvoorwaarden (end use))

12. Lucht- en dampscherm: folie

13. Latwerk (spouw optioneel gevuld met minerale wol)

14. Veerregels

15. Afwerkingsplaat (bv. gipskartonplaat)

16. Vloerbekleding

17. Dekvloer (zwevend, gewapend) met een minimale oppervlaktemassa van 120 kg/m² (bv. 70 mm dikke cementgebonden dekvloer)

18. Vochtscherm (PE-folie)

19. Plaatmateriaal (18 mm dik; OSB/spaanplaat/multiplex)

20. Houten vloerbalken ≥ 240 mm; isolatie: minerale wol > 200 mm

21. Steenachtig los materiaal (laag van 35 mm) met een densiteit > 1.700 kg/m3 (bv. een zand-grindmengsel)

22. Elastische akoestische blokjes (l × b × h = 70 mm × 40 mm × 20 mm; hartafstand van 400 mm in beide richtingen)

23. Vezelcementplaat (12 mm dik)

24. Brandwerende gipsplaat (18 mm dik; totale beplating onderaan de vloerbalken ≥ 30 kg/m²)

25. Extra strook rotswol (minimale volumieke massa van 55 kg/m³; met het oog op de brandveiligheid en om de bouwknoop EPB-aanvaard te maken, basisregel 2, tussengevoegde isolatie)

26. Lucht- en dampdichte laag, luchtdicht aangesloten op het dampscherm van de boven- en onderliggende wanden

27. Nieuwe strijkbalk om de bevestiging van de lat die de rand van het plafond ondersteunt toe te laten

28. Binnenisolatiesysteem (thermische isolatie, dampscherm, eventuele leidingspouw, binnenafwerking uit bv. gipskarton; de bestaande bepleistering moet meestal verwijderd worden)

29. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak, minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken; ruimte voor het inbouwen van de technische voorzieningen)

5.2.2.3 Woningscheidende middelhoogbouw

Dit detail verschilt alleen van het detail nr. 2 (zie afbeelding 8, p.  23) wat de brandreactieklasse van de gevelbekleding (en eventueel de brandreactieklasse van de wezenlijke onderdelen, zie specificaties inzake brandveiligheid) betreft.

Afb. 9 Aansluitingsdetail 3: combinatie van geveltype 3 (houtskeletbouw) en vloertype 2 (‘bunkerfloor’).

1. Verankering van de muurplaat in de ringbalk (bv. draadstang)

2. Vochtscherm (bv. EPDM)

3. Nieuwe randafwerking met een druipneus (bv. metaalprofiel)

4. Nieuwe ringbalk in gewapend beton, die via vertanding met het bestaande metselwerk verbonden is

5. Eventuele ondervulling van de muurplaat, om een vlakke en perfect horizontale ondergrond te creëren voor de muurplaat (bv. krimpvrije mortel)

6. Muurplaat

7. Vochtscherm (bv. EPDM)

8. Onderregel

9. Houten stijl- en regelwerk (minimale breedte van 190 mm, minerale wol tussen de stijlen)

10. Structurele plaat (minimale oppervlaktemassa van 16 kg/m², minimale brandreactieklasse A2-s1,d0, beschermingsklasse K210)

11. Gevelbekleding (brandreactieklasse B-s3,d1 in de uiteindelijke toepassingsvoorwaarden (end use))

12. Lucht- en dampscherm: folie

13. Latwerk (spouw optioneel gevuld met minerale wol)

14. Veerregels

15. Afwerkingsplaat (bv. gipskartonplaat)

16. Vloerbekleding

17. Dekvloer (zwevend, gewapend) met een minimale oppervlaktemassa van 120 kg/m² (bv. 70 mm dikke cementgebonden dekvloer)

18. Vochtscherm (PE-folie)

19. Plaatmateriaal (18 mm dik; OSB/spaanplaat/multiplex)

20. Houten vloerbalken ≥ 240 mm; isolatie: minerale wol > 200 mm

21. Steenachtig los materiaal (laag van 35 mm) met een densiteit > 1.700 kg/m3 (bv. een zand-grindmengsel)

22. Elastische akoestische blokjes (l × b × h = 70 mm × 40 mm × 20 mm; hartafstand van 400 mm in beide richtingen)

23. Vezelcementplaat (12 mm dik)

24. Brandwerende gipsplaat (18 mm dik; totale beplating onderaan de vloerbalken ≥ 30 kg/m²)

25. Extra strook soepele rotswol (minimale volumieke massa van 55 kg/m³; met het oog op de brandveiligheid en om de bouwknoop EPB-aanvaard te maken, basisregel 2, tussengevoegde isolatie)

26. Lucht- en dampdichte laag, luchtdicht aangesloten op het dampscherm van de boven- en onderliggende wanden

27. Nieuwe strijkbalk om de bevestiging van de lat die de rand van het plafond ondersteunt toe te laten

28. Binnenisolatiesysteem (thermische isolatie, dampscherm, eventuele leidingspouw, binnenafwerking uit bv. gipskarton; de bestaande bepleistering moet meestal verwijderd worden)

29. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak, minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken; ruimte om de technische voorzieningen in te bouwen)

5.2.2.4 Specificaties en aandachtspunten

Š Stabiliteit

Er moet een nieuwe draagvloer aangebracht worden boven op het bestaande dak, aangezien de aanwezige draagvloer vaak onvoldoende draagkracht heeft om als nieuwe onderconstructie te dienen. Het bestaande platte dak moet overigens zo lang mogelijk intact gehouden worden als regendichting tijdens de werffase.

Door het oude dak te laten zitten, kan de binnenafwerking behouden blijven en kan de ruimte tussen het oude dak en de nieuwe vloer gebruikt worden om er technische installaties (bv. ventilatiebuizen, waterafvoerkanalen …) in te bouwen. In dat opzicht is optoppen een voordelig systeem. Een nadeel is wel dat de volledige vloeropbouw relatief dik wordt, mede door de keuze om in een ringbalk te voorzien over de volledige omtrek (zie verder). Om de contactgeluidsisolatie te waarborgen, mag er immers geen enkel contact zijn tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak. Er bestaan echter oplossingen om de dikte van de vloeropbouw te reduceren: enkele lagen metselwerk bovenaan de bestaande gevelmuur (die vaak niet meer in goede staat zijn) afbreken, de houten vloerbalken vervangen door een CLT-plaat en/of het bestaande dak verwijderen.

De doorsnede en de hartafstand van de vloerbalken zijn afhankelijk van de overspanning. Bij grote overspanningen kan er met houten I-liggers gewerkt worden.

De overspanningsrichting van de bestaande vloerbalken kan zowel evenwijdig zijn met de gevel als loodrecht hierop. Voor de situatie waarin ze loodrecht in de gevel zitten, verwijzen wij naar de toekomstige Technische Voorlichting over binnenisolatie, aangezien de verankering van houten elementen in de gevel aanleiding geeft tot een situatie die hygrothermisch gevoelig is. In het hier beschouwde geval werd aangenomen dat ze parallel met de gevel lopen.

Door de nieuwe vloerbalken ook parallel met de gevel te plaatsen, blijft het krachtsverloop gelijk. Bij het bepalen van de positie en de verbindingen van de strijkbalk van de onderliggende vloer moet er niettemin rekening gehouden worden met een aantal hygrothermische aandachtspunten (zie ‘Hygrothermie’ verderop). Elke eventuele structurele verbinding van de draagvloer aan de gevel moet in aanmerking genomen worden door de stabiliteitsingenieur. Bij toepassing van een zogenoemde ‘bunkerfloor’ (zie ‘Geluidsisolatie’, p.  26) moet er tevens voldoende aandacht besteed worden aan de oppervlaktemassa van de vloeropbouw, die aanzienlijk kan zijn.

Een ringbalk loopt door over de volledige omtrek van de constructie. Hij biedt een stevige, vormvaste basis voor de nieuwe draagvloer, en draagt zo bij aan de stabiliteit van de gevel. Merk op dat de gevel voldoende verankerd moet zijn én blijven aan de aanpalende constructie. Dit mag tijdens de stabiliteitsstudie niet uit het oog verloren worden.

De ringbalk wordt met het bestaande metselwerk verbonden via een vertanding (hoogte van ongeveer 12 cm, wat overeenkomt met twee lagen baksteen). De hoogte van de ringbalk bedraagt minimaal 14 cm (afhankelijk van de wapening die nodig is om de buigspanningen ten gevolge van de windbelasting op te vangen die loodrecht op de gevel inwerken). De ringbalk wordt boven op het bestaande metselwerk aangebracht. Hij brengt de regendichtheid van het bestaande dak tijdens de werffase dus niet in het gedrang.

Een alternatieve methode bestaat erin om met ankers in het metselwerk te werken. In dat geval vermindert men de hoogte van de zone met verminderde warmteweerstand ter hoogte van de ringbalk, wat voordelig is op hygrothermisch vlak.

Een belangrijk aandachtspunt is de staat van het metselwerk onder de bestaande muurafdekking. Als het metselwerk in slechte staat verkeert, dan strekt het tot aanbeveling om een strook metselwerk af te breken. In voorkomend geval kan men de ringbalk of de ankers in het ‘gezonde’ metselwerk bevestigen. Het bestaande dak moet dan plaatselijk verwijderd worden, wat het risico op infiltraties tijdens de werken verhoogt.

Š Hygrothermie

Om koudebruggen te voorkomen, dient de thermische isolatielaag van het gevelvlak door te lopen. Als er niet voldoende ruimte is tussen de muur en de strijkbalk van de bestaande vloer om de isolatie toe te voegen, dan wordt aangeraden om de positie van de strijkbalk aan te passen. Door deze op enige afstand van de gevel te plaatsen (zie de

aansluitingsdetails 1, 2 en 3), wordt direct contact tussen de gevel uit massief metselwerk – die na de plaatsing van de binnenisolatie kouder en vochtiger zal zijn – en de vochtgevoelige vloerbalken vermeden.

Om oppervlaktecondensatie en schimmelvorming op het binnenvlak van de gevel ter hoogte van de strijkbalk te vermijden, is het belangrijk een lucht- en dampdichte laag aan te brengen aan de warme zijde van de isolatie en deze luchtdicht aan te sluiten op het dampscherm van de wanden erboven en eronder (zie de aansluitingsdetails 1, 2 en 3).

Men dient toe te zien op de continuïteit van de isolatie ter hoogte van de bouwknoop. Om een EPB-aanvaarde bouwknoop (overeenkomstig basisregel 2 – tussengevoegd isolerend deel) te verkrijgen, dient men:

• de warmteweerstand van de isolatielaag die aangebracht wordt tussen de stijlen van de optopping (laag 1, dikte d1) af te stemmen op de warmteweerstand van de isolatielaag die aangebracht is aan de binnenzijde van de bestaande muur (laag 2, dikte d2)

• de contactlengte tussen de achter de ringbalk toegevoegde isolatie en de isolatiematerialen 1 en 2 (dcontact ≥ ½ * (min d1, d2) te respecteren.

Het gaat hier om een regel voor de goede praktijk die in alle gevallen geldig is en die bovendien verplicht kan worden wanneer er nieuwbouweisen van toepassing zijn op de optopping (onder meer afhankelijk van het volume en de functie ervan).

Š Geluidsisolatie

Bij eengezinswoningen worden er geen geluidsisolatie-eisen gesteld (zie Normen-Antenne ‘Akoestiek’), behalve voor vloeren boven slaapkamers of studeerruimtes.

Bij woningscheidende laagbouw en middelhoogbouw moet de opbouw van de nieuwe vloer boven het bestaande dak toelaten om te voldoen aan de geluidsisolatie-eisen (zie Normen-Antenne ‘Akoestiek’). Dit is mogelijk door de toepassing van een zogenoemde ‘bunkerfloor‘ (zoals getekend in de aansluitingsdetails 2 en 3 – zie ook Buildwise-artikel 2014/02.13 [I3]). Deze kan ook uitgevoerd worden met houten I-liggers.

Ter hoogte van de aansluiting van de vloer met de gevel dient ieder star contact vermeden te worden (een soepele isolatie geniet de voorkeur). Het strekt eveneens tot aanbeveling om een plaatmateriaal (nr. 19 op de afbeeldingen 8 en 9) aan te brengen bovenop elastische akoestische blokjes (nr. 22 op de afbeeldingen 8 en 9).

Š Brandveiligheid

Bij eengezinswoningen zijn er geen brandveiligheidseisen van toepassing.

Bij woningscheidende laagbouw moet er voor de keuze van het type gevelbekleding en de achterliggende lagen rekening gehouden worden met de brandreactie-eisen (‘end use’, d.w.z. dat er een proefverslag voorgelegd moet worden voor de gevelbekleding inclusief de achterliggende lagen). De brandreactieklasse van de gevelbekleding moet minstens D-s3,d1 bedragen. De brandreactieklasse van de wezenlijke onderdelen moet minimaal E zijn. Wanneer men de typeoplossingen volgt die beschreven zijn in Buildwise-artikel 2024/03.02 ‘Brandveilige houten gevelbekledingen’ [B1], dan moet de brandreactieklasse bij toepassing achter een gesloten houten gevelbekleding minstens gelijk zijn aan D-s2,d0 en bij toepassing achter een open gevelbekleding minstens A2-s1,d0. Als deze houten gevelbekleding ook tot de beschermingsklasse K210 behoort, dan kan de achterliggende isolatie vrij gekozen worden wat het aspect brandveiligheid betreft. Er is bij laagbouw geen eis voor de brandweerstand van de gevel in zijn geheel, tenzij deze dragend is. In deze Innovation Paper wordt verondersteld dat de gevel niet-dragend is. Wat de aansluiting aan het zijvlak van de draagvloer betreft, kan aan de brandweerstandseis (REI 60) voldaan worden met de opbouw zoals getekend in de aansluitingsdetails 2 en 3: rotswol, mechanisch bevestigd in de muurplaat (schroef en rozet).

De eisen voor woningscheidende middelhoogbouw zijn vergelijkbaar met deze voor woningscheidende laagbouw, maar de eis voor de minimale brandreactie van de gevelbekleding is strenger: minimaal B-s3,d1 voor de gevelbekleding, minimaal E voor de wezenlijke onderdelen (indien het gaat om een optopping op een metselwerkconstructie van minder dan 8 m hoog die niet meer dan 2 bouwlagen omvat, anders minstens A2-s3,d0). Voor de vloer kan aan de

brandweerstandseis (REI 60) voldaan worden met de opbouw zoals getekend in de aansluitingsdetails 1, 2 en 3: rotswol met een minimale densiteit van 55 kg/m², mechanisch bevestigd in de muurplaat (schroef en rozet).

Š Uitvoering en fasering

Om infiltraties tijdens de werkzaamheden te voorkomen, moet geprobeerd worden om het bestaande dak zo lang mogelijk dicht te houden, ook aan de aansluitingen met de gevels. Hiertoe kan de isolatie tussen de stijlen van de gevel in een latere fase geplaatst worden, wanneer de optopping water- en winddicht is. De positie van de strijkbalk kan kort voor de plaatsing van de gevel van de optopping van bovenaf aangepast worden. Dit kan ook achteraf van onderuit gedaan worden. Ook de soepele isolatie die de binnenisolatie verbindt met de isolatie in de leidingspouw van het houtskelet, kan van bovenaf of van onderuit geplaatst worden.

De lucht- en dampdichte laag die het dampscherm van het houtskelet verbindt met het dampscherm van de binnenisolatie, kan ofwel gerealiseerd worden door het dampscherm van het houtskelet door te trekken tot aan de binnenisolatie (wachtfolie op het oude dak), dan wel door een aparte strook aan te brengen.

Om het plafond opnieuw af te werken, wordt er een nieuwe strook gipskartonplaat geplaatst, die vastgezet wordt op één van de bestaande vloerbalken en een nieuwe strijkbalk.

Voor meer informatie over de detaillering van de binnenisolatie verwijzen wij naar de reeks detailfiches met het label ‘binnenisolatie’ in de databank ‘Bouwdetails’ van Buildwise.

5.2.3 Draagvoer uit CLT

5.2.3.1 Eengezinswoningen

Afb. 10 Aansluitingsdetail 4: combinatie van geveltype 1 (houtskeletbouw) en vloertype 3 (CLT).

1. Verankering van de muurplaat in de ringbalk (bv. draadstang)

2. Vochtscherm (bv. EPDM)

3. Nieuwe randafwerking met een druipneus (bv. metaalprofiel)

4. Nieuwe ringbalk in gewapend beton, die via vertanding met het bestaande metselwerk verbonden is

5. Eventuele ondervulling van de muurplaat, om een vlakke en perfect horizontale ondergrond te creëren voor de muurplaat (bv. krimpvrije mortel)

6. Muurplaat

7. Vochtscherm (bv. EPDM)

8. Onderregel

9. Houten stijl- en regelwerk (minimale breedte van 190 mm, minerale wol tussen de stijlen)

10. Structurele plaat (minimale oppervlaktemassa van 16 kg/m²)

11. Gevelbekleding (bv. horizontale houten planchetten, bevestigd op een latwerk met een minimale dikte van 30 mm)

12. Lucht- en dampscherm: folie

13. Latwerk (spouw optioneel gevuld met minerale wol)

14. Veerregels

15. Gipskartonplaat

16. Vloerbekleding

17. Dekvloer (minimale oppervlaktemassa van 90 kg/m², bv. cementgebonden dekvloer van 60 mm dik)

18. Vochtscherm (bv. PE-folie)

19. Elastische tussenlaag (laag minerale wol van 20 mm dik met trillingsdempende en absorberende eigenschappen

20. CLT-plaat (minimum 140 mm dik)

21. Extra strook soepele isolatie (om de bouwknoop EPB-aanvaard te maken, basisregel 2, tussengevoegde isolatie)

22. Lucht- en dampdichte laag, luchtdicht aangesloten op het dampscherm van de boven- en onderliggende wanden

23. Nieuwe strijkbalk om de bevestiging van de lat die de rand van het plafond ondersteunt toe te laten

24. Binnenisolatiesysteem (thermische isolatie, dampscherm, eventuele leidingspouw, binnenafwerking uit bv. gipskarton; de bestaande bepleistering moet meestal verwijderd worden)

25. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak, minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken; ruimte om de technische voorzieningen in te bouwen)

Afb. 11 Aansluitingsdetail 5: combinatie van geveltype 2 (houtskeletbouw) en vloertype 4 (CLT).

1. Verankering van de muurplaat in de ringbalk (bv. draadstang)

2. Vochtscherm (bv. EPDM)

3. Nieuwe randafwerking met een druipneus (bv. metaalprofiel)

4. Nieuwe ringbalk in gewapend beton, die via vertanding met het bestaande metselwerk verbonden is

5. Eventuele ondervulling van de muurplaat, om een vlakke en perfect horizontale ondergrond te creëren voor de muurplaat (bv. krimpvrije mortel)

6. Muurplaat

7. Vochtscherm (bv. EPDM)

8. Onderregel

9. Houten stijl- en regelwerk (minimale breedte van 190 mm, minerale wol tussen de stijlen)

10. Structurele plaat (minimale oppervlaktemassa van 16 kg/m², brandreactieklasse A2-s1,d0, beschermingsklasse K210)

11. Gevelbekleding (brandreactieklasse D-s3,d1 in de uiteindelijke toepassingsvoorwaarden (end use))

12. Lucht- en dampscherm: folie

13. Latwerk (spouw optioneel gevuld met minerale wol)

14. Veerregels

15. Afwerkingsplaat (bv. gipskartonplaat)

16. Vloerbekleding

17. Dekvloer (minimale oppervlaktemassa van 140 kg/m², bv. cementgebonden dekvloer van 80 mm dik)

18. Vochtscherm (bv. PE-folie)

19. Elastische tussenlaag (laag minerale wol van 30 mm dik met trillingsdempende en absorberende eigenschappen)

20. Grindlaag van 70 mm dik (volumieke massa van 1.700 kg/m³; de technische voorzieningen kunnen in deze laag geplaatst worden)

21. CLT-plaat (minimum 140 mm dik)

22. Extra strook rotswol (minimale volumieke massa van 55 kg/m³ (om de brandveiligheid te waarborgen en om de bouwknoop EPBaanvaard te maken, basisregel 2, tussengevoegde isolatie)

23. Lucht- en dampdichte laag, luchtdicht aangesloten op het dampscherm van de boven- en onderliggende wanden

24. Nieuwe strijkbalk om de bevestiging van de lat die de rand van het plafond ondersteunt toe te laten

25. Binnenisolatiesysteem (thermische isolatie, dampscherm, eventuele leidingspouw, binnenafwerking uit bv. gipskarton; de bestaande bepleistering moet meestal verwijderd worden)

26. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak, minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken; ruimte om de technische voorzieningen in te bouwen)

Woningscheidende middelhoogbouw

Afb. 12 Aansluitingsdetail 6: combinatie van geveltype 3 (houtskeletbouw) en vloertype 4 (CLT).

1. Verankering van de muurplaat in de ringbalk (bv. draadstang)

2. Vochtscherm (bv. EPDM)

3. Nieuwe randafwerking met een druipneus (bv. metaalprofiel)

4. Nieuwe ringbalk in gewapend beton, die via vertanding met het bestaande metselwerk verbonden is

5. Eventuele ondervulling van de muurplaat, om een vlakke en perfect horizontale ondergrond te creëren voor de muurplaat (bv. krimpvrije mortel)

6. Muurplaat

7. Vochtscherm (bv. EPDM)

8. Onderregel

9. Houten stijl- en regelwerk (minimale breedte van 190 mm, minerale wol tussen de stijlen)

10. Structurele plaat (minimale oppervlaktemassa van 16 kg/m², brandreactieklasse A2-s1,d0, beschermingsklasse K210)

11. Gevelbekleding (brandreactieklasse B-s3,d1 in de uiteindelijke toepassingsvoorwaarden (end use))

12. Lucht- en dampscherm: folie

13. Latwerk (spouw optioneel gevuld met minerale wol)

14. Veerregels

15. Afwerkingsplaat (bv. gipskartonplaat)

16. Vloerbekleding

17. Dekvloer (minimale oppervlaktemassa van 140 kg/m², bv. cementgebonden dekvloer van 80 mm dik)

18. Vochtscherm (bv. PE-folie)

19. Elastische tussenlaag (laag minerale wol van 30 mm dik met trillingsdempende en absorberende eigenschappen)

20. Grindlaag van 70 mm dik (volumieke massa van 1.700 kg/m³; de technische voorzieningen kunnen in deze laag geplaatst worden)

21. CLT-plaat (minimum 140 mm dik)

22. Extra strook rotswol (om de brandveiligheid te waarborgen en om de bouwknoop EPB-aanvaard te maken, basisregel 2, toegevoegde isolatie)

23. Lucht- en dampdichte laag, luchtdicht aangesloten op het dampscherm van de boven- en onderliggende wanden

24. Nieuwe strijkbalk om de bevestiging van de lat die de rand van het plafond ondersteunt toe te laten

25. Binnenisolatiesysteem (thermische isolatie, dampscherm, eventuele leidingspouw, binnenafwerking uit bv. gipskarton; het bestaande pleisterwerk moet meestal verwijderd worden)

26. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak, minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken; ruimte om de technische voorzieningen in te bouwen)

5.2.3.4 Specificaties en aandachtspunten

Š Stabiliteit

Er moet een nieuwe draagvloer aangebracht worden boven op het bestaande dak, aangezien de aanwezige draagvloer vaak onvoldoende draagkracht heeft om als nieuwe onderconstructie te dienen. Het bestaande dak moet overigens zo lang mogelijk intact gehouden worden als regendichting tijdens de werffase.

Door het oude dak te laten zitten, kan de binnenafwerking behouden blijven en kan de ruimte tussen het oude dak en de nieuwe vloer gebruikt worden om er technische installaties (bv. ventilatiebuizen, waterafvoerkanalen …) in te bouwen. In dat opzicht is optoppen een voordelig systeem. Een nadeel is wel dat de volledige vloeropbouw relatief dik wordt, mede door de keuze om in een ringbalk te voorzien over de volledige omtrek (zie verder). Om de contactgeluidsisolatie te waarborgen, mag er immers geen enkel contact zijn tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak.

In dit geval werd er voor de nieuwe draagconstructie gekozen voor een vloerplaat uit CLT van 140 mm dik. Bij grotere overspanningen zijn er grotere diktes nodig en is het vaak interessanter om voor een draagvloer met houten vloerbalken te opteren (die opgebouwd kan zijn uit I-liggers). Indien de dikte van de vloeropbouw beduidend gereduceerd moet worden, dan kan ervoor gekozen worden om enkele lagen metselwerk bovenaan de bestaande gevelmuur (die vaak niet meer in goede staat zijn) af te breken of om het bestaande dak te verwijderen.

De dimensionering van de vloerplaat uit CLT is afhankelijk van de overspanning (te bepalen door een stabiliteitsingenieur). De overspanningsrichting van de CLT-vloer kan zowel evenwijdig zijn met de gevel als loodrecht hierop zijn. Voor de situatie waarin deze loodrecht in de gevel zit, verwijzen wij naar de toekomstige Technische Voorlichting over binnenisolatie, aangezien de verankering van houten elementen in de gevel aanleiding geeft tot een situatie die hygrothermisch gevoelig is. In het hier beschouwde geval werd aangenomen dat de vloer parallel met de gevel loopt.

Door te opteren voor een overspanningsrichting parallel met de gevel blijft het krachtenverloop gelijk. Bij het bepalen van de positie en de verbindingen van de strijkbalk van de onderliggende vloer moet er niettemin rekening gehouden worden met een aantal hygrothermische aandachtspunten (zie ‘Hygrothermie’ verderop). Elke eventuele structurele verbinding van de draagvloer aan de gevel moet in aanmerking genomen worden door de stabiliteitsingenieur. Bij toepassing van een zogenoemde ‘bunkerfloor’ (zie ‘Geluidsisolatie’, p. 32) moet er tevens voldoende aandacht besteed worden aan de oppervlaktemassa van de vloeropbouw, die aanzienlijk kan zijn.

Een ringbalk loopt door over de volledige omtrek van de constructie. Hij biedt een stevige, vormvaste basis voor de nieuwe draagvloer, en draagt zo bij aan de stabiliteit van de gevel.

De ringbalk wordt met het bestaande metselwerk verbonden via een vertanding (hoogte van ongeveer 12 cm, wat overeenkomt met twee lagen baksteen). De hoogte van de ringbalk bedraagt minimaal 14 cm (afhankelijk van de wapening die nodig is om de buigspanningen ten gevolge van de windbelasting op te vangen die loodrecht op de gevel inwerken). De ringbalk wordt boven op het bestaande metselwerk aangebracht. Hij brengt de regendichtheid van het bestaande dak tijdens de werffase dus niet in het gedrang.

Een alternatieve methode bestaat erin om met ankers in het metselwerk te werken. In dat geval vermindert men de hoogte van de zone met verminderde warmteweerstand ter hoogte van de ringbalk, wat voordelig is op hygrothermisch vlak.

Een belangrijk aandachtspunt is de staat van het metselwerk onder de bestaande muurafdekking. Als het metselwerk in slechte staat verkeert, dan strekt het tot aanbeveling om een strook metselwerk af te breken. In voorkomend geval kan men de ringbalk of de ankers in het ‘gezonde’ metselwerk bevestigen. Het bestaande dak moet dan plaatselijk verwijderd worden, wat het risico op infiltraties tijdens de werken verhoogt.

Š Hygrothermie

Door de CLT-draagvloer niet op of tegen de gevel te plaatsen (zie de aansluitingsdetails 4, 5 en 6) kan de thermische isolatie doorlopen in het gevelvlak. Zo wordt direct contact tussen de gevel uit massief metselwerk – die na de plaatsing van de binnenisolatie kouder en vochtiger zal zijn – en de vochtgevoelige houten vloer vermeden.

Door ter hoogte van de bestaande draagvloer een nieuwe strijkbalk aan te brengen op een zekere afstand van de gevel (zie de aansluitingsdetails 1, 2 en 3) kan men eveneens direct contact tussen de gevel uit massief metselwerk – die na de plaatsing van de binnenisolatie kouder en vochtiger zal zijn – en het vochtgevoelige hout vermijden.

Om oppervlaktecondensatie en schimmelvorming op het binnenvlak van de gevel ter hoogte van de CLT-draagvloer en de strijkbalk te vermijden, is het belangrijk een lucht- en dampdichte laag aan te brengen aan de warme zijde van de isolatie en deze luchtdicht aan te sluiten op het dampscherm van de wanden erboven en eronder (zie de aansluitingsdetails 4, 5 en 6).

Men dient toe te zien op de continuïteit van de isolatie ter hoogte van de bouwknoop. Om een EPB-aanvaarde bouwknoop (overeenkomstig basisregel 2 – tussengevoegd isolerend deel) te verkrijgen, dient men:

• de warmteweerstand van de isolatielaag die aangebracht wordt tussen de stijlen van de optopping (laag 1, dikte d1) af te stemmen op de warmteweerstand van de isolatielaag die aangebracht is aan de binnenzijde van de bestaande muur (laag 2, dikte d2)

• de contactlengte tussen de achter de ringbalk toegevoegde isolatie en de isolatiematerialen 1 en 2 (dcontact ≥ ½ * (min d1, d2) te respecteren.

Het gaat hier om een regel voor de goede praktijk die in alle gevallen geldig is en die bovendien verplicht kan worden wanneer er nieuwbouweisen van toepassing zijn op de optopping (onder meer afhankelijk van het volume en de functie ervan).

Š Geluidsisolatie

Bij eengezinswoningen worden er geen geluidsisolatie-eisen gesteld (zie Normen-Antenne ‘Akoestiek’), behalve voor vloeren boven slaapkamers of studeerruimtes.

Bij woningscheidende laagbouw en middelhoogbouw moet de opbouw van de nieuwe vloer boven het bestaande dak toelaten om te voldoen aan de geluidsisolatie-eisen (zie Normen-Antenne ‘Akoestiek’). Dit is mogelijk door de toevoeging van een tamelijk dikke akoestische scheidingslaag en een laag grind (zie de aansluitingsdetails 4, 5 en 6). Ter hoogte van de aansluiting van de vloer op de gevel dient ieder star contact vermeden te worden (een soepele isolatie geniet de voorkeur).

Š Brandveiligheid

Bij eengezinswoningen zijn er geen brandveiligheidseisen van toepassing.

Bij woningscheidende laagbouw moet er voor de keuze van het type gevelbekleding en de achterliggende lagen rekening gehouden worden met de brandreactie-eisen (‘end use’, d.w.z. dat er een proefverslag voorgelegd moet worden voor de gevelbekleding inclusief de achterliggende lagen). Voor meer informatie verwijzen we naar het Buildwise-artikel 2024/03.02 ‘Brandveilige houten gevelbekledingen’ [B1].

De brandreactieklasse van de gevelbekleding moet minstens D-s3,d1 bedragen. De brandreactieklasse van de wezenlijke onderdelen moet minimaal E zijn. Voor de vloer kan aan de brandweerstandseis (REI 60) voldaan worden met de opbouw zoals getekend: rotswol, mechanisch bevestigd in de muurplaat (schroef en rozet).

De eisen voor woningscheidende middelhoogbouw zijn vergelijkbaar met deze voor woningscheidende laagbouw, maar de eis voor de minimale brandreactie van de gevelbekleding is strenger: minimaal B-s3,d1 voor de gevelbekleding, minimaal E voor de wezenlijke onderdelen (indien het gaat om een optopping op een metselwerkconstructie van minder dan 8 m hoog die niet meer dan 2 bouwlagen omvat, anders minstens A2-s3,d0).

Š Uitvoering en fasering

Om infiltraties tijdens de werkzaamheden te voorkomen, moet geprobeerd worden om het bestaande dak zo lang mogelijk dicht te houden, ook aan de aansluitingen met de gevels.

De draagvloer uit CLT moet in de eerste fase geplaatst worden. Vervolgens kunnen de wanden en het dak van de optopping opgebouwd worden. Wanneer dit geheel onder dak is, dan kan de dekvloer geplaatst worden (waarbij er gezorgd moet worden voor voldoende verluchting en een snelle droging).

De binnenisolatie tussen de stijlen van de gevel kan in een latere fase geplaatst worden. De strijkbalk kan van onderuit aangepast worden. Ook de soepele isolatie die de binnenisolatie verbindt met de isolatie in de leidingspouw van het houtskelet, kan van onderuit geplaatst worden. De lucht- en dampdichte laag die het dampscherm van het nieuwe houtskelet verbindt met deze van de onderliggende verdieping, kan ofwel gerealiseerd worden door het dampscherm van het houtskelet door te trekken tot aan de binnenisolatie (wachtfolie op het oude dak), dan wel door een aparte strook aan te brengen. Om het plafond opnieuw af te werken, wordt er een nieuwe strook gipskartonplaat geplaatst, die vastgezet wordt op één van de bestaande vloerbalken en een nieuwe strijkbalk.

Voor meer informatie over de detaillering van de binnenisolatie verwijzen wij naar de reeks detailfiches met het label ‘binnenisolatie’ in de databank ‘Bouwdetails’ van Buildwise

5.3 Optopping in hout: aansluiting tussen de woningscheidende wand en de draagvloer met houten vloerbalken

5.3.1 Bestaande toestand (vóór het optoppen)

1. Muur in metselwerk

2. Bepleistering

3. Plafondafwerking (gipskartonplaat)

4. Dakdichtingsmembraan

5. Draagvloer met houten vloerbalken, parallel met de gevel

6. Muurafdekking

7. Isolatie

8. Regenscherm

9. Gevelbekleding (bv. kunstleien)

10. Verdiepingsvloer

11. Muur in metselwerk

12. Spouwisolatie (soepel)

Afb. 13 Bestaande toestand van de aansluiting tussen de woningscheidende wand en het bestaande platte dak (vóór het optoppen).

5.3.2 Draagvloer met houten vloerbalken

5.3.2.1 Eengezinswoningen

Afb. 14 Aansluitingsdetail 7: combinatie van gemene muur type 1 (houtskeletbouw) en vloertype 1 (geplaatst op houten vloerbalken).

1. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak, minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken; ruimte om de technische voorzieningen in te bouwen)

2. Verankering van de muurplaat in de ringbalk (bv. draadstang)

3. Nieuwe ringbalk in gewapend beton, die via vertanding met het bestaande metselwerk verbonden is

4. Eventuele ondervulling van de muurplaat, om een vlakke en perfect horizontale ondergrond te creëren voor de muurplaat (bv. krimpvrije mortel)

5. Vochtscherm (bv. EPDM)

6. Muurplaat

7. Vloerbekleding

8. Dekvloer (volumieke massa van minimaal 30 kg/m², bv. droog systeem)

9. Elastische tussenlaag (laag minerale wol van 10 mm dik met trillingsdempende en absorberende eigenschappen)

10. Plaatmateriaal (18 mm; OSB/spaanplaat/multiplex)

11. Houten vloerbalken (hoogte van minimaal 180 mm)

12. Minerale wol ≥ 80 mm

13. Luchtdichte aansluiting (luchtdichtingstape)

14. Muurplaat

15. Houtskeletwand (verticale stijlen van 45 mm × 140 mm) + isolatie (rotswol)

16. OSB-plaat (15 mm)

17. Gipskartonplaat (12,5 mm)

18. Isolatie (bestaand)

19. Brandstop (rotswol met een densiteit van 55 kg/m³)

20. Onderregel

21. Luchtdichte aansluiting (luchtdichtingstape)

22. Kopbalk

23. Luchtdichte aansluiting (voorgecomprimeerde schuimband)

Afb. 15 Aansluitingsdetail 8: combinatie van gemene muur type 1 (houtskeletbouw) en vloertype 2 (op vloerbalken geplaatste ‘bunkerfloor’).

1. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak, minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken; ruimte om de technische voorzieningen in te bouwen)

2. Verankering van de muurplaat in de ringbalk (bv. draadstang)

3. Nieuwe ringbalk in gewapend beton, die via vertanding met het bestaande metselwerk verbonden is

4. Eventuele ondervulling van de muurplaat, om een vlakke en perfect horizontale ondergrond te creëren voor de muurplaat (bv. krimpvrije mortel)

5. Vochtscherm (bv. EPDM)

6. Muurplaat

7. Vezelcementplaat (12 mm)

8. Brandwerende gipsplaat (18 mm; oppervlaktemassa van de totale beplating onder de houten vloerbalken van minimaal 30 kg/m²)

9. Vloerbekleding

10. Dekvloer (zwevend, gewapend) met een oppervlaktemassa van minimaal 120 kg/m² (bv. cementgebonden dekvloer van 70 mm dik)

11. Vochtscherm (PE-folie)

12. Plaatmateriaal (18 mm; OSB/spaanplaat/multiplex)

13. Houten vloerbalken met een hoogte van minimaal 240 mm; isolatie uit minerale wol van minimaal 200 mm

14. Steenachtig los materiaal (laag van 35 mm) met een densiteit van minimaal 1.700 kg/m3 (bv. een zand-grindmengsel)

15. Elastische akoestische blokjes (l × b × h = 70 mm × 40 mm × 20 mm – hartafstand van 400 mm in beide richtingen)

16. Akoestische randstrook

17. Luchtdichte aansluiting (luchtdichtingstape)

18. Houtskeletwand (verticale stijlen van 45 mm × 140 mm) + isolatie (rotswol)

19. OSB-plaat (15 mm)

20. Gipskartonplaat (12,5 mm)

21. Luchtspouw

22. Isolatie (bestaand)

23. Onderregel

24. Brandstop (rotswol met een densiteit van 55 kg/m³)

25. Muurplaat

26. Luchtdichte aansluiting (luchtdichtingstape)

27. Plaatmateriaal (18 mm; OSB/spaanplaat/multiplex)

28. Kopbalk

29. Luchtdichte aansluiting (voorgecomprimeerde schuimband)

5.3.2.3 Specificaties en aandachtspunten

Š Stabiliteit

Er moet een nieuwe draagvloer aangebracht worden boven op het bestaande dak, aangezien de aanwezige draagvloer vaak onvoldoende draagkracht heeft om als nieuwe onderconstructie te dienen. Het bestaande dak moet overigens zo lang mogelijk intact gehouden worden als regendichting tijdens de werffase.

Door het oude dak te laten zitten, kan de binnenafwerking behouden blijven en kan de ruimte tussen het oude dak en de nieuwe vloer gebruikt worden om er technische installaties (bv. ventilatiebuizen, waterafvoerkanalen …) in te bouwen. In dat opzicht is optoppen een voordelig systeem. Een nadeel is wel dat de volledige vloeropbouw relatief dik wordt, mede door de keuze om in een ringbalk te voorzien over de volledige omtrek (zie verder). Om de contactgeluidsisolatie te waarborgen, mag er immers geen enkel contact zijn tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak. Er bestaan echter oplossingen om de dikte van de vloeropbouw te reduceren: enkele lagen metselwerk bovenaan de bestaande gevelmuur afbreken (die vaak niet meer in goede staat zijn), de houten vloerbalken vervangen door een CLT-plaat en/of het bestaande dak verwijderen.

De doorsnede en de hartafstand van de vloerbalken zijn afhankelijk van de overspanning. Bij grote overspanningen kan er met houten I-liggers gewerkt worden. De overspanningsrichting van de bestaande vloerbalken kan zowel evenwijdig zijn met de gevel als loodrecht hierop. Voor de situatie waarin ze loodrecht in de gevel zitten, verwijzen wij naar de toekomstige Technische Voorlichting over binnenisolatie, aangezien de verankering van houten elementen in de gevel aanleiding geeft tot een situatie die hygrothermisch gevoelig is. In het hier beschouwde geval werd aangenomen dat ze parallel met de gevel lopen.

Door de nieuwe vloerbalken ook parallel met de gevel te plaatsen, blijft het krachtsverloop gelijk. Bij het bepalen van de positie en de verbindingen van de strijkbalk moet er niettemin rekening gehouden worden met een aantal hygrothermische aandachtspunten (Hygrothermie’ verderop). Elke eventuele structurele verbinding van de draagvloer aan de gevel moet in aanmerking genomen worden door de stabiliteitsingenieur. Bij toepassing van een zogenoemde ‘bunkerfloor’ (zie ‘Geluidsisolatie’, p. 37), moet er tevens voldoende aandacht besteed worden aan de oppervlaktemassa van de vloeropbouw, die aanzienlijk kan zijn.

Een ringbalk loopt door over de volledige omtrek van de constructie. Hij biedt een stevige, vormvaste basis voor de nieuwe draagvloer, en draagt zo bij aan de stabiliteit van de gevel. Merk op dat de gevel voldoende verankerd moet zijn én blijven aan de aanpalende constructie. Dit mag tijdens de stabiliteitsstudie niet uit het oog verloren worden.

De ringbalk wordt met het bestaande metselwerk verbonden via een vertanding (hoogte van ongeveer 12 cm, wat overeenkomt met twee lagen baksteen). De hoogte van de ringbalk bedraagt minimaal 14 cm (afhankelijk van de wapening die nodig is om de buigspanningen ten gevolge van de windbelasting op te vangen die loodrecht op de gevel inwerken). De ringbalk wordt boven op het bestaande metselwerk aangebracht. Hij brengt de regendichtheid van het bestaande dak tijdens de werffase dus niet in het gedrang.

Een alternatieve methode bestaat erin om met ankers in het metselwerk te werken. In dat geval vermindert men de hoogte van de zone met verminderde warmteweerstand ter hoogte van de ringbalk, wat voordelig is op hygrothermisch vlak.

Een belangrijk aandachtspunt is de staat van het metselwerk onder de bestaande muurafdekking. Als het in slechte staat verkeert, dan strekt het tot aanbeveling om een strook metselwerk af te breken. In voorkomend geval kan men de ringbalk of de ankers in het ‘gezonde’ metselwerk bevestigen. Het bestaande dak moet dan plaatselijk verwijderd worden, wat het risico op infiltraties tijdens de werken verhoogt.

Š Hygrothermie

Ter hoogte van de woningscheidende wand hoeft de nieuwe bouwknoop niet noodzakelijk EPB-aanvaard te zijn, aangezien hij stricto sensu geen deel uitmaakt van een warmteverliezende wand. Wel wordt aangeraden de thermische isolatielaag ononderbroken te laten doorlopen. Om ter hoogte van het oude platte dak de isolatielaag van de bestaande gemene muur te verbinden met deze van de nieuwe gemene muur, dient men ter hoogte van de nieuwe draagvloer een isolatiestrook aan te brengen (zie de aansluitingsdetails 7 (nr. 9 op de afbeelding) en 8 (nr. 24 op de afbeelding)).

Daarnaast is het aangewezen om de luchtdichte laag van de bestaande gemene muur luchtdicht aan te sluiten op het bestaande platte dak. Indien haar technische kenmerken dit toelaten (specificaties te verifiëren bij de fabrikant), dan kan de OSB-plaat van de toegevoegde houtskeletbouwwand dienst doen als luchtdichte laag. Het gebruik van een luchtdichtingstape kan echter nuttig zijn ter hoogte van de aansluiting tussen de platen en om de plaat luchtdicht te verbinden met de beplating van de nieuwe draagvloer. De aansluiting tussen de vloer en de onderliggende constructie kan tot stand gebracht worden met behulp van een luchtdichtingstape en een voorgecomprimeerde schuimband (zoals in de aansluitingsdetails 7 (nr. 13 en nr. 21 op de afbeelding) en 8 (nr. 17 en nr. 26 op de afbeelding)).

Deze maatregelen laten pragmatisch toe om een afdoende luchtdichting te bekomen. Als de OSB-plaat niet voldoende luchtdicht is, dan moet er een extra luchtscherm over de volledige wand aangebracht worden (bv. luchtdichtingsfolie).

Š Geluidsisolatie

Eengezinswoning

In de opbouw van de nieuwe gemene muur in houtskeletbouw wordt de plaat die de schrankweerstand van de wand verzekert aan de binnenzijde van het stijl- en regelwerk geplaatst. Zo wordt de aanwezigheid van een stijf oppervlak aan de spouwzijde vermeden, wat de akoestische prestaties ten goede komt. Met de opbouw zoals getekend kan aan de akoestische eis voor gemene muren voldaan worden (klasse C).

Er gelden geen eisen voor de vloeropbouw (zie Normen-Antenne ‘Akoestiek’), tenzij de vloer boven een slaapkamer of een studeerruimte ligt. Desgevallend moet de vloer in situ voldoen aan de klasse C (intern). De voorgestelde oplossing (zie de aansluitingsdetails 7 en 8) voldoet aan deze eis (zwevende dekvloer, akoestisch absorberend materiaal in de spouw).

Woningscheidende laagbouw

Wanneer de vloer woningscheidend is, dan moet de opbouw van de vloer en van de nieuwe gemene muur toelaten om aan de eisen inzake geluidsisolatie (zie Normen-Antenne ‘Akoestiek’) te voldoen. De eisen (klasse C) kunnen behaald worden door toepassing van een zogenoemde ‘bunkerfloor‘ (zie Buildwise-artikel 2014/02.13 [I3]) waarvan de structuur opgebouwd kan zijn uit houten vloerbalken of houten I-liggers. Ter hoogte van de aansluiting van de vloer op de gemene muur dient ieder star contact vermeden te worden (een soepele isolatie strekt tot aanbeveling).

Ook in dit geval wordt de plaat die de schrankweerstand van de wand verzekert aan de binnenzijde van het stijl- en regelwerk geplaatst. Hierdoor wordt de aanwezigheid van een stijf oppervlak aan de spouwzijde vermeden, wat de akoestische prestaties ten goede komt. De voorgestelde oplossing laat dus toe om aan de akoestische eis voor gemene muren (klasse C) te voldoen.

Š Brandveiligheid

Eengezinswoningen

In deze situatie (niet-woningscheidende vloer) gelden er geen eisen voor de vloer. Om aan de eisen voor de gemene muur te voldoen (brandweerstand REI 60 voor laagbouw), is de positie van de perceelsgrens relevant. Als de nieuwe muur gemeen is (zoals aangenomen en getekend in de aansluitingsdetails 7 en 8), dan kan aan de eisen voldaan worden met het bestaande metselwerk. Er gelden in dit geval geen brandveiligheidseisen voor de nieuwe houtskeletbouwwand. Wel dient ter hoogte van de nieuwe vloer (aansluiting tussen de bestaande gemene muur en de nieuwe) in een brandstop uit rotswol voorzien te worden (zoals getekend in de aansluitingsdetails 7 en 8).

Woningscheidende laagbouw

Voor de vloer kan aan de brandweerstandseis (REI 60) voldaan worden met de opbouw zoals getekend in de aansluitingsdetails 7 en 8. Net zoals in het geval van eengezinswoningen is het met het metselwerk van de bestaande gemene muur mogelijk om aan de brandweerstandseis REI 60 te voldoen en gelden er geen brandveiligheidseisen voor de nieuwe houtskeletbouwwand. Wel dient er ter hoogte van de nieuwe vloer in een brandstop uit rotswol voorzien te worden (zoals getekend in de aansluitingsdetails 7 en 8).

Š Uitvoering en fasering

Om infiltraties tijdens de werkzaamheden te voorkomen, moet er geprobeerd worden om het bestaande dak zo lang mogelijk dicht te houden, ook aan de aansluitingen met de gevels. Om de doorlooptijd op de werf zo kort mogelijk te houden, kan er maximaal gebruikgemaakt worden van prefabelementen. Zowel de nieuwe draagvloer als de verticale wanden kunnen in de werkplaats voorbereid worden (inclusief de isolatie enz.) en vervolgens in relatief korte tijd met de kraan op de werf geplaatst en gemonteerd worden.

5.3.3 Draagvloer uit CLT

5.3.3.1 Eengezinswoningen

Afb. 16 Aansluitingsdetail 9: combinatie van gemene muur type 1 (houtskeletbouw) en vloertype 3 (CLT).

1. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak, minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken; ruimte om de technische voorzieningen in te bouwen)

2. Verankering van de muurplaat in de ringbalk (bv. draadstang)

3. Nieuwe ringbalk in gewapend beton, die via vertanding met het bestaande metselwerk verbonden is

4. Eventuele ondervulling van de muurplaat, om een vlakke en perfect horizontale ondergrond te creëren voor de muurplaat (bv. krimpvrije mortel)

5. Vochtscherm (bv. EPDM)

6. Muurplaat

7. Vloerbekleding

8. Dekvloer (oppervlaktemassa van minimaal 90 kg/m²; bv. cementgebonden dekvloer van 60 mm dik)

9. Vochtscherm (bv. PE-folie)

10. Elastische tussenlaag (laag minerale wol van 20 mm dik met trillingsdempende en absorberende eigenschappen)

11. CLT-plaat (minimaal 140 mm dik)

12. Luchtdichte aansluiting (luchtdichtingstape)

13. Akoestische randstrook

14. Houtskeletwand (stijlen van 45 mm × 140 mm) + isolatie (rotswol)

15. OSB-plaat (15 mm)

16. Gipskartonplaat (12,5 mm)

17. Luchtspouw

18. Isolatie (bestaand)

19. Onderregel

20. Brandstop (rotswol met een densiteit van 55 kg/m³)

21. Luchtdichte aansluiting (voorgecomprimeerde schuimband)

Afb. 17 Aansluitingsdetail 10: combinatie van gemene muur type 1 (houtskeletbouw) en vloertype 4 (CLT).

1. Luchtspouw (geen contact tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak, minimum 50 mm tussen het hoogste punt van het bestaande dak en de onderzijde van de nieuwe vloerbalken; ruimte om de technische voorzieningen in te bouwen)

2. Verankering van de muurplaat in de ringbalk (bv. draadstang)

3. Nieuwe ringbalk in gewapend beton, die via vertanding met het bestaande metselwerk verbonden is

4. Eventuele ondervulling van de muurplaat, om een vlakke en perfect horizontale ondergrond te creëren voor de muurplaat (bv. krimpvrije mortel)

5. Vochtscherm (bv. EPDM)

6. Muurplaat

7. Vloerbekleding

8. Dekvloer (oppervlaktemassa van minimaal 140 kg/m²; bv. cementgebonden dekvloer van 80 mm dik)

9. Vochtscherm (bv. PE-folie)

10. Elastische tussenlaag (laag minerale wol van 30 mm dik met trillingsdempende en absorberende eigenschappen)

11. Grindlaag van 70 mm (densiteit van 1.700 kg/m³; de technische voorzieningen kunnen in deze laag geplaatst worden)

12. CLT-plaat (dikte van minimaal 140 mm)

13. Luchtdichte aansluiting (luchtdichtingstape)

14. Akoestische randstrook

15. Houtskeletwand (stijlen van 45 mm × 140 mm) + isolatie (rotswol)

16. OSB-plaat (15 mm)

17. Gipskartonplaat (12,5 mm)

18. Luchtspouw

19. Isolatie (bestaand)

20. Onderregel

21. Brandstop (rotswol met een densiteit van 55 kg/m³)

22. Luchtdichte aansluiting (voorgecomprimeerde schuimband)

5.3.3.3 Specificaties en aandachtspunten

Š Stabiliteit

Er moet een nieuwe draagvloer aangebracht worden boven op het bestaande dak, aangezien de aanwezige draagvloer vaak onvoldoende draagkracht heeft om als nieuwe onderconstructie te dienen. Het bestaande dak moet overigens zo lang mogelijk intact gehouden worden als regendichting tijdens de werffase.

Door het oude dak te laten zitten, kan de binnenafwerking behouden blijven en kan de ruimte tussen het oude dak en de nieuwe vloer gebruikt worden om er technische installaties (bv. ventilatiebuizen, waterafvoerkanalen …) in te bouwen. In dat opzicht is optoppen een voordelig systeem. Een nadeel is wel dat de volledige vloeropbouw relatief dik wordt, mede door de keuze om in een ringbalk te voorzien over de volledige omtrek (zie verder). Om de contactgeluidsisolatie te waarborgen, mag er immers geen enkel contact zijn tussen de nieuwe vloer en het bestaande dak.

In dit geval werd er voor de nieuwe draagconstructie gekozen voor een vloerplaat uit CLT van 140 mm dik. Bij grotere overspanningen zijn er grotere diktes nodig en is het vaak interessanter om voor een draagvloer met houten vloerbalken te opteren (die opgebouwd kan zijn uit I-liggers). Indien de dikte van de vloeropbouw beduidend gereduceerd moet worden, dan kan ervoor gekozen worden om enkele lagen metselwerk bovenaan de bestaande gevelmuur (die vaak niet meer in goede staat zijn) af te breken of om het bestaande dak te verwijderen.

De dimensionering van de vloerplaat uit CLT is afhankelijk van de overspanning (te bepalen door een stabiliteitsingenieur). De overspanningsrichting van de CLT-vloer kan zowel evenwijdig zijn met de gevel als loodrecht hierop. Voor de situatie waarin deze loodrecht in de gevel zit, verwijzen wij naar de toekomstige Technische Voorlichting over binnenisolatie, aangezien de verankering van houten elementen in de gevel aanleiding geeft tot een situatie die hygrothermisch gevoelig is. In het hier beschouwde geval werd aangenomen dat de vloer parallel met de gevel loopt.

Door te opteren voor een overspanningsrichting parallel met de gevel blijft het krachtenverloop gelijk. Bij het bepalen van de positie en de verbindingen van de strijkbalk van de onderliggende vloer moet er niettemin rekening gehouden worden met een aantal hygrothermische aandachtspunten (zie ‘Hygrothermie’ verderop). Elke eventuele structurele verbidning van de draagvloer aan de gevel moet in aanmerking genomen worden door de stabiliteitsingenieur. Bij toepassing van een zogenoemde ‘bunkerfloor’ (zie ‘Geluidsisolatie’, p.  41) moet er tevens voldoende aandacht besteed worden aan de oppervlaktemassa van de vloeropbouw die aanzienlijk kan zijn.

Een ringbalk loopt door over de volledige omtrek van de constructie. Hij biedt een stevige, vormvaste basis voor de nieuwe draagvloer, en draagt zo bij aan de stabiliteit van de gevel.

De ringbalk wordt met het bestaande metselwerk verbonden via een vertanding (hoogte van ongeveer 12 cm, wat overeenkomt met twee lagen baksteen). De hoogte van de ringbalk bedraagt minimaal 14 cm (afhankelijk van de wapening die nodig is om de buigspanningen ten gevolge van de windbelasting op te vangen die loodrecht op de gevel inwerken). De ringbalk wordt boven op het bestaande metselwerk aangebracht. Hij brengt de regendichtheid van het bestaande dak tijdens de werffase dus niet in het gedrang.

Een alternatieve methode bestaat erin om met ankers in het metselwerk te werken. In dat geval vermindert men de hoogte van de zone met verminderde warmteweerstand ter hoogte van de ringbalk, wat voordelig is op hygrothermisch vlak.

Een belangrijk aandachtspunt is de staat van het metselwerk onder de bestaande muurafdekking. Als het metselwerk in slechte staat verkeert, dan strekt het tot aanbeveling om een strook metselwerk af te breken. In voorkomend geval kan men de ringbalk of de ankers in het ‘gezonde’ metselwerk bevestigen. Het bestaande dak moet dan plaatselijk verwijderd worden, wat het risico op infiltraties tijdens de werken verhoogt.

Š Hygrothermie

Ter hoogte van de woningscheidende wand hoeft de nieuwe bouwknoop niet noodzakelijk EPB-aanvaard te zijn, aangezien hij stricto sensu geen deel uitmaakt van een warmteverliezende wand. Wel wordt aangeraden de thermische isolatielaag ononderbroken te laten doorlopen. Om ter hoogte van het oude platte dak de isolatielaag van de bestaande

gemene muur te verbinden met deze van de nieuwe gemene muur, dient men ter hoogte van de nieuwe draagvloer een isolatiestrook aan te brengen.

Daarnaast is het aangewezen om de luchtdichte laag van de bestaande gemene muur luchtdicht aan te sluiten op het bestaande platte dak. Indien haar technische kenmerken dit toelaten (specificaties te verifiëren bij de fabrikant), dan kan de OSB-plaat van de toegevoegde houtskeletbouwwand dienst doen als luchtdichte laag. Het gebruik van een luchtdichtingstape kan echter nuttig zijn ter hoogte van de aansluiting tussen de platen en om de plaat luchtdicht te verbinden met de beplating van de nieuwe draagvloer. De aansluiting tussen de vloer en de onderliggende constructie kan tot stand gebracht worden met behulp van een luchtdichtingstape en een voorgecomprimeerde schuimband (zoals in de aansluitingsdetails 9 en 10

Š Geluidsisolatie

Eengezinswoning

In de opbouw van de nieuwe gemene muur in houtskeletbouw wordt de plaat die de schrankweerstand van de wand verzekert aan de binnenzijde van het stijl- en regelwerk geplaatst. Zo wordt de aanwezigheid van een stijf oppervlak aan de spouwzijde vermeden, wat de akoestische prestaties ten goede komt. Met de opbouw zoals getekend kan aan de akoestische eis voor gemene muren voldaan worden (klasse C).

Er gelden geen eisen voor de vloeropbouw (zie Normen-Antenne ‘Akoestiek’), tenzij de vloer boven een slaapkamer of een studeerruimte ligt. Desgevallend moet de vloer in situ voldoen aan de klasse C (intern). De voorgestelde oplossing (zie de aansluitingsdetails 9 en 10) voldoet aan deze eis (zwevende dekvloer, akoestisch absorberend materiaal in de spouw).

Woningscheidende laagbouw

Wanneer de vloer woningscheidend is, dan moet de opbouw van de vloer en van de nieuwe gemene muur toelaten om aan de eisen inzake geluidsisolatie (zie Normen-Antenne ‘Akoestiek’) te voldoen. De eisen (klasse C) kunnen behaald worden door toepassing van een zogenoemde ‘bunkerfloor‘ (zie Buildwise-artikel 2014/02.13 [I3]) waarvan de structuur opgebouwd kan zijn uit houten vloerbalken of houten I-liggers. Ter hoogte van de aansluiting van de vloer op de gemene muur dient ieder star contact vermeden te worden (een soepele isolatie strekt tot aanbeveling).

Ook in dit geval wordt de plaat die de schrankweerstand van de wand verzekert aan de binnenzijde van het stijl- en regelwerk geplaatst. Hierdoor wordt de aanwezigheid van een stijf oppervlak aan de spouwzijde vermeden, wat de akoestische prestaties ten goede komt. De voorgestelde oplossing laat dus toe om aan de akoestische eis voor gemene muren (klasse C) te voldoen.

Š Brandveiligheid

Eengezinswoningen

In deze situatie (niet-woningscheidende vloer) gelden er geen eisen voor de vloer.

Om aan de eisen voor de gemene muur te voldoen, is de positie van de perceelsgrens relevant. Als de nieuwe muur gemeen is (zoals aangenomen en getekend), dan kan aan de eisen voldaan worden met het bestaande metselwerk. Er gelden in dit geval geen brandveiligheidseisen voor de nieuwe houtskeletbouwwand. Wel dient ter hoogte van de nieuwe vloer (aansluiting tussen de bestaande gemene muur en de nieuwe) in een brandstop uit rotswol voorzien te worden (zoals getekend in de aansluitingsdetails 9 en 10).

Woningscheidende laagbouw

Voor de vloer kan aan de brandweerstandseis (REI 60) voldaan worden met de opbouw zoals getekend in de aansluitingsdetails 9 en 10

Net zoals in het geval van eengezinswoningen is het met het metselwerk van de bestaande gemene muur mogelijk om aan de brandweerstandseis REI 60 te voldoen en gelden er geen brandveiligheidseisen voor de nieuwe houtskeletbouwwand. Wel dient er ter hoogte van de nieuwe vloer in een brandstop uit rotswol voorzien te worden (zoals voorgesteld in de aansluitingsdetails 9 en 10).

Š Uitvoering en fasering

Om infiltraties tijdens de werkzaamheden te voorkomen, moet er geprobeerd worden om het bestaande dak zo lang mogelijk dicht te houden, ook aan de aansluitingen met de gevels.

De CLT-vloer moet in de eerste fase van de werken geplaatst worden. Vervolgens kunnen de wanden en het dak van de optopping opgebouwd worden. Wanneer dit geheel onder dak is, dan kan de dekvloer geplaatst worden (waarbij er gezorgd moet worden voor voldoende verluchting en een snelle droging).

Belangrijk aandachtspunt tijdens de uitvoering: men moet trachten te voorkomen dat de CLT-platen vochtig zouden worden en er in elk geval voor zorgen dat er geen vocht ingesloten zou raken in het CLT. Het risico op een bevochtiging van de CLT-platen door neerslag is bijzonder groot bij horizontale elementen zoals vloerplaten. De CLT-platen moeten meteen na hun plaatsing afdoende tegen vocht beschermd worden.

De rechtstreekse plaatsing van een natte dekvloer op het CLT is uit den boze. Het is steeds noodzakelijk om een tussenliggend vochtscherm aan te brengen (zoals getekend). Dit vochtscherm wordt best meteen na de plaatsing van het CLT uitgevoerd, zodat het ook dienst kan doen als tijdelijke bescherming tegen neerslag. Er dient bovendien bijzondere aandacht besteed te worden aan de uitvoering van de randaansluitingen.

Indien de CLT-platen toch vochtig zouden raken, dan moet men ze voldoende laten uitdrogen vooraleer men overgaat tot het aanbrengen van de afwerkingen.

Literatuurlijst

B

Boulanger D. en Frère H.

[B1] Brandveilige houten gevelbekledingen. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel nr. 03.02, 2024.

Buildwise (Zaventem, Buildwise, www.buildwise.be)

[B2] Akoestische isolatie in houtskeletbouw. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel nr. 01.05, 2013. [B3] TV 281 Akoestische isolatie tussen woningen (2022).

D

De Bock D.

[D1] Brandpreventie: wat je absoluut moet weten. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel nr. 01.02, 2019.

E

Eeckhout S. en Martin Y.

[E1] Brandveiligheid van gevels: de nieuwe regelgeving toegelicht. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel nr. 03.04, 2020.

F

Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken

(Brussel, FOD Binnenlandse Zaken, www.ibz.be)

[F1] Koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Brussel, FOD Binnenlandse Zaken, Belgisch Staatsblad van 26 april 1995, en zijn wijzigingen.

I Ingelaere B.

[I1] Flankerende geluidstransmissie bij het bouwen met CLT. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel nr. 02.14, 2017.

[I2] Akoestisch verbeterde oplossingen voor lichte gevelwanden. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel nr. 02.17, 2015.

Ingelaere B. en De Geetere L.

[I3] Innovatieve geprefabriceerde houtskeletbouwsystemen voor appartementsgebouwen. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel nr. 02.13, 2014.

Martin Y., Eeckhout S. en De Boever L.

[M1] Naar brandveilige houten gevelbekledingen. Zaventem, Buildwise, Buildwise-artikel nr. 02.05, 2020.

Dit is een uitgave van Buildwise (voordien het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf) een inrichting erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947.

Verantwoordelijke uitgever: Olivier Vandooren,

Buildwise, Kleine Kloosterstraat 23 B-1932 Zaventem.

D/2025/0611/11

Dit is een publicatie van wetenschappelijke aard. De bedoeling ervan is de resultaten van het bouwonderzoek uit binnen- en buitenland te helpen verspreiden.

Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de teksten van deze publicatie is slechts toegelaten mits schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.

Buildwise Zaventem

Maatschappelijke zetel en kantoren

Kleine Kloosterstraat 23

B-1932 Zaventem

Tel. 02 716 42 11

E-mail : info@buildwise.be Website: buildwise.be

• Technisch advies – Publicaties

• Beheer – Kwaliteit –Informatietechnieken

• Ontwikkeling – Valorisatie

• Technische goedkeuringen –Normalisatie

Buildwise Limelette

Avenue Pierre Holoffe 21

B-1342 Limelette

Tel. 02 655 77 11

• Onderzoek en innovatie

• Vorming

• Bibliotheek

Buildwise Brussels

Dieudonné Lefèvrestraat 17

B-1020 Brussel

Tel. 02 716 42 11

Na meer dan een halve eeuw spreken we niet langer over het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB), maar over Buildwise. Die nieuwe naam brengt ook een nieuwe richting met zich mee, met extra aandacht voor innovatie, samenwerking en een meer geïntegreerde aanpak met verschillende disciplines. Omdat Buildwise hoofdzakelijk gefinancierd wordt met de bijdragen van meer dan 117.000 Belgische bouwbedrijven, bepalen deze ook mee de werking, onder andere door hun betrokkenheid bij het vaststellen van de prioriteiten en het sturen van de acties via de Technische Comités.

Van onderzoekscentrum naar innovatiecentrum

Dankzij de kennis die het in de loop van de jaren verworven heeft, is Buildwise uitgegroeid tot hét referentie- en expertisecentrum in de bouwsector. Buildwise is er om alle actoren in de waardeketen te ondersteunen. Ons doel? Kennis doorgeven die de kwaliteit, productiviteit en duurzaamheid daadwerkelijk verbetert en de weg vrijmaken voor innovatie op werven en in bouwbedrijven.

Een katalysator voor kennisdeling en verbinding

Het bouwproces is erg complex en gefragmenteerd. Daarom wil Buildwise zijn verbindende rol versterken. We kunnen de sectorale en maatschappelijke uitdagingen alleen het hoofd bieden door de hele sector in beweging te zetten en door onze bedrijfsmodellen en manier van samenwerken te herbekijken.

Van multidisciplinaire naar transdisciplinaire expertise

Buildwise onderscheidt zich door zijn pragmatische en multidisciplinaire aanpak. Om solide oplossingen te vinden, is een alomvattende, geïntegreerde aanpak nodig. Daarom zijn onze ambities opgebouwd rond drie pijlers: digitale technologie, duurzaamheid en vakmanschap (vertegenwoordigd door de aannemers binnen de Technische Comités).

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Buildwise : optoppen met hout by ecomat - Issuu