Themaoverzicht
WOUW-moment: maak je keuze uit het aanbod minimaal 50 minuten
Les 1 Van ruilhandel tot contactloos betalen
Les 2 Waar wordt geld bewaard?
Les 3 (Zak)geld spenderen en sparen
Les 4 Geld in de wereld
Les 5 Van grondstof tot product
Les 6 Consumeer of consuminder
Les 7 Evaluatiemoment
100 minuten 75 minuten 75 minuten 75 minuten 125 minuten 100 minuten 50 minuten
WOUW-actie: maak je keuze uit het aanbod minimaal 100 minuten
Inleiding
Winkelstraten worden druk bezocht. Toch verkorten de wachtrijen bij de kassa dankzij de evolutie van de betaalmiddelen. Niet gevonden wat je zocht? Thuis shop je gezellig online verder. Consumeren lijkt kinderspel! In dit thema ontdekken de leerlingen dat het toch niet zo eenvoudig is dan het lijkt. Ze leren de wereld van het geld beter kennen.
Kies een WOUW-moment uit de aangeboden opties op basis van de interesses van de leerlingen, de mogelijkheden van de schoolomgeving en/of de klemtonen die de school legt. Tijdens de activiteiten ontdekken de leerlingen hoe geld dagelijks (onbewust) een rol speelt in het leven.
Na het WOUW-moment onderzoeken de leerlingen de weg van ruilhandel tot contactloos betalen. Ze leren de werking van de bank kennen en de waarde van geld inschatten. De leerlingen ontdekken aan de hand van een voorbeeld de weg die een grondstof tot een afgewerkt product aflegt. Tot slot worden ze zich ervan bewust dat het lange productieproces ingekort kan worden en dat er naast consumeren ook zoiets bestaat als consuminderen.
De focus in dit thema ligt op de doelen van het domein mens en maatschappij. Daarnaast leren de leerlingen kritisch nadenken over de consumptiemaatschappij en hun (toekomstige) engagement voor een duurzame samenleving.
Tijdens de WOUW-actie gaan de leerlingen zelf aan slag met hun nieuw verworven kennis. Je kunt opnieuw kiezen voor de optie die het beste bij de specifieke situatie van jouw klasgroep aansluit.
Het thema biedt ook heel wat kansen om een leer- of ervaringsmoment buiten de muren van de school te houden of binnen te brengen. Bezoek een bedrijf waar grondstoffen worden verwerkt, nodig een ondernemer of bankier uit in de klas, bezoek het museum van de Nationale Bank van België (Brussel), laat vreemde munten of biljetten meebrengen … Of misschien kennen de leerlingen iemand die nog Belgische franken in huis heeft om te tonen.
Overzicht opties WOUW-moment
De lesfiches bij deze activiteiten vind je terug op Kabas, samen met alle andere nodige bestanden.
50' Tijdens dit WOUW-moment gaan de leerlingen actief aan de slag. De leerlingen starten de ruiltocht met een eenvoudig voorwerp. Ze ruilen voor nieuwe voorwerpen. Tijdens deze activiteit ontdekken de leerlingen de waarde van voorwerpen.
1
Ruiltochten
50' Laat je leerlingen de belangrijkste begrippen op een speelse manier ontdekken, met behulp van een woordrooster en een puzzel. Enkel door samen te werken kan de puzzel opgelost worden.

50' Heb jij een creatieve klasgroep? Laat je leerlingen een eigen munt of biljet ontwerpen, deze leren ze gebruiken in hun eigen winkeltje. Bij deze activiteit heb je een eerste kennismaking met de begrippen ‘valuta’ en ‘wisselkoers’.

25' Maakt geld gelukkig? Hoeveel geld heb je nodig om gelukkig te kunnen zijn? Tijdens dit WOUW-moment dromen je leerlingen zeker weg in de wereld van het geld.


25' Laat je leerlingen nadenken over geld aan de hand van stellingen. Tijdens wandelgesprekken ontdekken ze elkaars stellingen. Ze beoordelen stellingen en stellen vast dat niet iedereen dezelfde mening deelt.

5 Money money money 5
Check altijd Kabas voor het meest recente aanbod.
Les 1 Van ruilhandel tot contactloos betalen
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen de evolutie van betaalmiddelen en gebeurtenissen en fenomenen die deze evolutie beïnvloed(d)en beknopt toelichten.
2. De kinderen kunnen uitleggen hoe mensen vroeger betaalden.
3. De kinderen kunnen voorbeelden geven hoe mensen naast geld ook alternatieve ruilmiddelen gebruik(t)en.
4. De kinderen kunnen historische elementen waarmee ze kennismaken in de juiste tijdperiode op de tijdband situeren.
5. De kinderen kunnen uitleggen hoe het verleden doorwerkt in de huidige samenleving en de toekomst, en dat zij zelf deel uitmaken van die veranderende wereld.
6. De kinderen kunnen de informatie verwerken door te ordenen, verbinden en samen te vatten.
Lesmateriaal
- werkboek p. 1 - 9 - stickervel: de tijdsband - kopieerblad 1: van ruilhandel tot de euro - digitale tijdslijn: van ruilhandel tot de euro - klassikale tijdsband
Lesverloop
1 Instap
Bespreek 'contactloos betalen'. Wat is contactloos betalen? Waarom vond nog nooit iemand eerder contactloos betalen uit?
Bespreek ook kort ‘ruilen’. Eeuwen geleden was er nog geen geld. Het begon met ruilen.
Zet die twee begrippen, 'contactloos betalen' en 'ruilen', links en rechts uiteen op het bord. Verduidelijk dat er tussen die twee manieren van dingen verwerven een hele evolutie zit. Laat de leerlingen aangeven wat ze daarover al weten. Maak een beknopt woordveld. Denk aan: kostbare voorwerpen, metalen, goud, zilver, munten, banken, biljetten, munt per land, computer, internet, digitaal betalen, smartphone, bankkaart …
2 Kern
2.1 Groepswerk voorbereiden
Verdeel de klas in heterogene groepen van vier leerlingen. De leerlingen werken in het werkboek op pagina 2 tot en met 9. Elke infotekst bestaat uit twee pagina’s, gecombineerd met enkele opdrachten.
2.2 Groepswerk uitvoeren
We werken complementair in twee stappen.
1 De groepsleden verdelen de teksten naar interesse en leesvaardigheid. Ze nemen de teksten van hun opdracht door en zorgen dat ze die begrijpen.
2 De groepsleden presenteren hun tekst. Ze nemen die samen door en markeren zoals gevraagd. Ze verwerken samen de opdracht.
2.3 Groepswerk bespreken
Bespreek de verschillende teksten en opdrachten in chronologische volgorde. Laat de leerlingen reflecteren over de verschillende begrippen doorheen de teksten, maak gebruik van enkele richtvragen.
- Ruilen we nu nog? (Bespreek de voorbeelden bij opdracht 3. We ruilen niet alleen producten maar soms ook diensten. Kijk samen eens naar www.letsvlaanderen.be. )
- Wat kan het probleem zijn als je wil ruilen? (waardebepaling)
- Waarom wordt ruilen in sommige scholen verboden? (ruzie over waardebepaling, verschillen tussen kinderen …)
- Op welke manier lijkt een speciale schelp op goud of zilver? (Het is eerder zeldzaam, dat maakte het waardevol.)
- Waarom zijn munten handig als je wil reizen én handel drijven? (Ze zijn veel handiger mee te nemen omdat ze weinig plaats innemen.)
- Hoe werd het systeem met de muntstukken alsmaar slimmer? (Gaatjes om te verzamelen, rand met ribbels tegen fraude, beeltenissen voor verschillende waarden…)
- Uit welk land komen de eerste biljetten, net als ook de eerste munten? (China)
- Wat is zo vreemd aan papieren geld? (Het papier op zich heeft geen waarde. Je moet een maatschappij hebben waarin je er op kunt vertrouwen dat iedereen aanneemt voor waar wat de waarde van de biljetten zijn.)
- Wat zou er gebeuren met de vuile en versleten biljetten? (Die worden uit omloop genomen door de banken en verzameld door onze Nationale Bank. Als het biljet niet meer deugt wordt het vernietigd. Gemiddeld passeert een biljet 1 tot 3 keer terug bij de Nationale Bank en gaat het zo 2 tot vijf jaar mee.)
- Welke munt hadden we in ons land voor we de euro invoerden? (de Belgische frank)
- Welke waarde had die ten opzichte van de euro? ( Iets meer dan 40 frank voor 1 euro. Toen we overschakelden werden alle prijzen dus min of meer gedeeld door 40.)
- Wat is het grote voordeel van de eenheidsmunt? (Je hoeft niet te wisselen en zo verlies je geen waarde en tijd. Je kunt prijzen vergelijken en handel gaat vlotter.)
3 Slot
De teksten worden chronologisch geordend. Breng de historische feiten aan op de klassikale tijdsband Gebruik de kaarten van kopieerblad 1
Herneem daarna met de digitale tijdslijn. Hierbij voorzien we een extra aanbod van beeld- en videomateriaal. De tijdsband kun je uitvergroten door rechtsonder op het loepje te klikken.
Ga in gesprek met de leerlingen.
Welke tijdsperiode fascineert jou het meest? Hoe zou jij het liefst kunnen betalen? Ken je nog een andere manier van betalen, gebeurt dit vandaag nog? (voorbeeld: bloemen ‘aankopen’ op het strand met schelpen)
Les 2
Waar
Lesdoelen
wordt geld bewaard?
1. De kinderen kunnen verwoorden dat waarden en normen die mensen hanteren kunnen verschillen.
2. De kinderen kunnen globaal verwoorden hoe een bank zijn goederen en diensten aanbiedt.
3. De kinderen kunnen illustreren onder welke vormen geld voorkomt (contant en virtueel).
4. De kinderen kunnen de begrippen sparen, lenen, rente of intrest verklaren en illustreren.
Lesmateriaal
- werkboek p. 10 – 13 - kopieerblad 2: exit ticket - schaar - lijmstift
Vooraf
Voorzie een exemplaar van kopieerblad 2, het exit ticket per leerling.
Lesverloop
1 Instap
Stel: je krijgt al het geld van de wereld en toch is er iets wat jij niet zou doen, willen, zeggen … Wat zou dat zijn voor jou?
Geef individuele bedenktijd over de invulling van de aanvulzin. Beluister de aanvulzinnen. Werk in groepjes of duo, zodat de leerlingen onderling dieper op hun stelling kunnen ingaan.
Hou een kort klasgesprek. Hou eens in de gaten hoeveel keer over geld wordt gesproken. Hoe kwam vandaag of deze week geld ter sprake in jouw omgeving of in de media?
2 Kern
2.1 Geld speelt een belangrijke rol in ons leven
Verzamel enkele redenen: waarom speelt geld zo'n belangrijke rol in ons leven?
Noteer kort op het bord en geef de voorbeelden van de leerlingen een nummer vanaf 9.
Bekijk de mindmap op pagina 10 in het werkboek. Vergelijk met de antwoorden van de leerlingen. Verbind de concrete voorbeelden aan de onderwerpen in de mindmap:
1 Mensen maken er zich zorgen over, 2 vechten ervoor, 3 dromen ervan, 4 gebruiken het om een dienst of een product te verkrijgen, 5 en willen er steeds meer van.
Vul aan met de voorbeelden in het werkboek en van het bord. Bij welk onderwerp past jouw voorbeeld in de mindmap?
2.2 Geld wordt al generaties lang bewaard en beheerd
Laat in het werkboek pagina 11 aanduiden waar de leerlingen hun geld op dit moment bewaren. Waar is jouw geld op dit moment? Waar wordt jouw geld bewaard?
Laat eerst spontaan reageren op de mogelijkheden. Verduidelijk vervolgens enkele historische fenomenen. Geld werd over de generaties heen op een andere manier bewaard. De bank kreeg daarbij in de loop der tijd een grotere rol.
De eerste banken ontstaan in de late middeleeuwen, niet toevallig met het in gebruik komen van papieren betaalmiddelen. De bank heeft al altijd min of meer dezelfde diensten aangeboden: geld bewaren, geld lenen en alle handelingen die daarmee gepaard gaan voor haar klanten makkelijk laten verlopen. Zolang geld werd verhandeld in fysieke middelen, zoals munten en biljetten, was er veel contact tussen de bank en zijn klanten. Op het einde van de vorige eeuw verandert dit grondig: door het digitale betalingsverkeer vermindert de menselijke tussenkomst drastisch. Banken sluiten hun kantoren en zijn voortaan vooral online ter beschikking.
- Waarom werd en/of wordt geld thuis bewaard? (Omdat je nog niet overal met een bankkaart kan betalen (uitzonderlijk), weinig vertrouwen in de bank, zekerheid om je geld dicht bij je te hebben …)
- Ook nu wordt geld nog op de gekste plaatsen in huis bewaard, bijvoorbeeld in een kast, in een diepvriezer, tussen bladzijdes van een boek … Mensen willen zo inbrekers geen kans geven om hun geld te stelen. Waarom is dit eigenlijk niet zo veilig? (inbrekers vinden het geld wel, je geld is niet beschermd tegen brand- of waterschade …)
- Tegenwoordig bezoeken we de bank opnieuw minder. Hoe komt dat? (Contant geld wordt steeds minder gebruikt. Dankzij het internet hoef je niet altijd naar de bank te gaan om je geldzaken te regelen.)
- Hoe betalen je ouders? Hoe bewaren en beheren ze hun geld? (Internetbankieren, gebruik van betaalapps op de smartphone …)
- Hoe zorgde de bank er vroeger voor dat de centen van je ouders veilig waren? Hoe gebeurt dat nu? (Vroeger moest het gebouw van de bank super veilig zijn. Zo had elke bank een kluis waarin je iets heel veilig kon opbergen. Nu draait alles om computerbeveliging. Denk aan paswoorden, kaarten, versleutelingstoestelletjes …)
2.3 Wat is de rol van geld?
Bekijk de afbeeldingen op pagina 11, oefening 3. Laat de rol van geld afleiden uit de afbeeldingen. Wat zie je? Wat doe je eigenlijk met geld? Waarvoor gebruiken we geld?
Besluit dat geld wordt gebruikt:
1 Geld is een handig ruilmiddel.
- Je krijgt zelf geld als je iets doet of verkoopt.
- Je kunt geld uitgeven om iets te doen of te verkrijgen.
2 Om te sparen en pas later uit te geven, bijvoorbeeld voor iets groters, voor onvoorziene omstandigheden.
3 Als waardemeter, om aan te tonen hoeveel iets waard is.
Vul het werkboek aan.
Bespreek samen ook dat je altijd zelf kunt bepalen wat je met je centen doet. Dat kan iets zijn wat: - goed en gezond is voor je of niet, - je echt nodig hebt of helemaal zou kunnen missen, - goed of slecht is voor het milieu, - andere mensen helpt of niet …
Geld besteden is belangrijke keuzes maken.
2.4 Hoe werkt een bank?
Je weet dat geld wordt bewaard door de bank. Maar hoe werkt een bank?
Laat de leerlingen de werking van de bank samenvatten met behulp van het schema in het werkboek op pagina 12 en 13.
De leerlingen hebben voor deze opdracht een schaar en lijmstift nodig.
Sluit af met de vraag of er ouders zijn die in de bank werken. Welke job doen ze daar? Wie zou er ook graag in een bank werken? Er zijn nog andere jobs die met geld te maken hebben. Welke? (boekhouder, belastingscontroleur …)
3 Slot
3.1
Klassikale nabespreking
Bespreek. We leerden waarom geld belangrijk is in ons leven, waarvoor geld wordt gebruikt en hoe de bank werkt.
3.2 Exit ticket
Laat het exit ticket van kopieerblad 2 zelfstandig invullen en indienen. Met het exit ticket ga je na: - in welke mate de leerstof begrepen werd. - over welke onderwerpen herhaling of meer uitleg verwacht wordt.
Les
3
(Zak)geld spenderen en sparen
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen uitleggen waar geld vandaan komt (werken, lenen) en waar geld heen gaat (uitgeven, sparen).
2. De kinderen kunnen kritisch nadenken over de besteding van (zak)geld.
3. De kinderen kunnen het nut van sparen uitleggen.
4. De kinderen kunnen verschillende online betalingswijzen opsommen.
5. De kinderen kunnen beredeneerd prijzen voor een aankoop vergelijken.
Lesmateriaal
- werkboek p. 14 - 21
- video 1: VOLT – jongeren en geld (Archief voor Onderwijs 01:37 – 02:38) - video 2: zakgeldapps
Vooraf
Lees achtergrondinformatie over het besteden en beheren van zakgeld op www.wikifin.be of via www.gezinsbond.be. Deze achtergrondinformatie ondersteunt de redeneringen en gevoelens van de leerlingen bij het onderwerp. Onderzoek wijst bijvoorbeeld uit dat zeker niet alle kinderen zakgeld krijgen. Hou hier straks rekening mee. Afhankelijk van het onderzoek kunnen de exacte cijfergegevens verschillen in verschillende bronnen.
Lesverloop
1 Instap
Start op met enkele vragen over het bezit van eigen geld:
- Heb jij geld op zak?
- Wie heeft eigen geld?
- Hoe kom je daaraan?
- Welke klusjes kan je doen voor geld?
- Vind je dat iedereen evenveel geld moet hebben?
Bekijk video 1: VOLT – jongeren en geld (01:37 – 02:38) via het Archief voor Onderwijs. Stel enkele vragen over zakgeld:
- Wie krijgt zakgeld?
- Waarvoor krijg je zakgeld?
- Wat doe je ermee?
- Hoe word je geld bewaard?
- Als je geen zakgeld krijgt, hoe komt dit dan?
Refereer naar de functies van geld: sparen, een waardemeter, een ruilmiddel. Breng de antwoorden aan bord in een schema, waarbij je het onderscheid maakt tussen redenen waarom je wél zakgeld krijgt en redenen waarom je géén zakgeld krijgt.
2 Kern
2.1 Hoeveel zakgeld moeten kinderen krijgen?
Een opluchting of een teleurstelling: kinderen moeten geen zakgeld krijgen. Ouders beslissen dit. En ouders beslissen hoeveel zakgeld je krijgt en wat zij zelf voor jou betalen. Hun keuze hangt vaak af van je leeftijd en hoe verantwoordelijk jij al met geld kan omgaan. Zakgeld kan wel helpen om te leren omgaan met geld. Er wordt regelmatig onderzocht hoe mensen hun geld beheren. Dat betekent hoe mensen geld sparen en uitgeven. Wetenschappers gaan ook op onderzoek naar antwoorden over zakgeld.
Werk in het werkboek op pagina 14. Bespreek de onderzoeksresultaten en vergelijk met de antwoorden uit het klasgesprek.
Lees en vergelijk de situaties van Fatima en Olivia in het werkboek op pagina 15 en 16. Fatima en Olivia denken bewust na over de besteding van hun budget. Laat de leerlingen even in duo werken. Bespreek en vul daarna samen aan.
Laat de leerlingen nadenken over hun eigen recente aankopen. Denken de leerlingen bewust na over hun aankopen? Misschien is een zakgeldapp een goed idee? Ook in Vlaanderen zijn zakgeldapps en tools actief.
Bekijk video 2: zakgeldapps. Vul na het bekijken het werkboek aan op pagina 17.
2.2 Sparen
Bespreek het begrip ‘sparen’ klassikaal. Verwijs eventueel naar de antwoorden uit het klasgesprek.
Wat is sparen? Waarom sparen mensen? Wie van jullie is momenteel voor iets aan het sparen? Vind je het makkelijk/moeilijk om te sparen, waarom?
Schakel over naar partner- of groepswerk tot en met pagina 20. Vorm de duo's of groepjes. De leerlingen gaan aan de slag met de opdracht in het werkboek op pagina 18.
2.3 Uitgeven of spenderen
De leerlingen maken kennis met Nathalie en Amina, twee vriendinnen, waarvan de een al wat beter kan sparen dan de ander. Ze lezen de teksten en voeren de opdrachten uit op pagina 19 en 20.
2.4 Sparen of uitgeven
Laat de opdrachten in het werkboek op pagina 20 oplossen.
In het werkboek komen de begrippen ‘online betalen’ en ‘phishing’ een eerste keer kort aan bod op pagina 20. Bespreek deze begrippen klassikaal.
Bespreek daarna samen de opdrachten in het werkboek van pagina 18 tot en met 20.
3 Slot
Sluit de les af met een kort, klassikaal herhalingsmoment over sparen en spenderen met de opdrachten op pagina 21.
Bedenk samen zoveel mogelijk tips voor slim sparen en spenderen.
- Wat is een slimme reden om zakgeld te krijgen?
- Hoe kan je slim je (zak)geld sparen?
- Welke tips helpen om een slimme aankoop te doen?
Les 4 Geld in de wereld
Lesdoelen
1. De kinderen weten dat landen eigen munten hebben maar dat men in Europa streeft naar een eenheidsmunt.
2. De kinderen kunnen voorbeelden geven van de verschillende vormen waarin geld beschikbaar is.
3. De kinderen kunnen kritisch nadenken en verwoorden de voor– en nadelen van alternatieve ruilmiddelen zoals de bitcoin.
Lesmateriaal
- werkboek p. 22 - 25
- kopieerblad 3: rooster ‘wat weet jij over …’ - video 3: kennismaken met een bitcoin (Archief voor Onderwijs) - laptops of tablets met internetverbinding
Vooraf
Voorzie een exemplaar van kopieerblad 3, met het rooster ‘wat weet jij over …’ per leerling.
Lesverloop
1 Instap
Vertel de leerlingen dat ze met behulp van een laptop of tablet met internetverbinding op citytrip doorheen Europa gaan. Op deze manier zullen ze wat meer te weten komen over geld in Europa.
Vertel niet dat er verschillende landen zijn die nog steeds een eigen munteenheid hebben. Het doel van de opdracht is de leerlingen zelf te laten ontdekken dat je niet in elk Europees land met de euro betaalt.
2 Kern
2.1 Op citytrip in Europa
De leerlingen gaan in duo of in groep (naar gelang de beschikbaarheid van internet) aan de slag met het werkboek op pagina 22 en 23.
De reizigers op de kaart gaan op citytrip naar een Europese hoofdstad en nemen contant of cash geld mee. Welke munten zitten in hun portemonnee? Laat opzoeken en verwerken. Ondersteun de leerlingen in het vinden van nuttige websites.
Verbeter de opdrachten klassikaal. Besluit dat enkele landen een andere munteenheid hebben. In de meeste Europese landen betaal je met de euro. Laat ook even verwoorden hoe ze hebben gezocht op het internet.
Verdeel de leerlingen in groepen. Speel na de oefeningen in het werkboek het spel “Ik ga op citytrip en neem mee …” met de namen van munteenheden. Geef de leerlingen de kans om eerst nog enkele extra munteenheden op te zoeken.
2.2 Wisselkoers en valuta
Verwijs naar de vorige oefening waarin andere munteenheden aan bod kwamen.
Ook nu zijn er dus nog landen in Europa, of zelfs binnen de Europese Unie, waar met een andere munteenheid wordt betaald. Ga je naar die landen, dan maak je een omrekening om in te schatten hoeveel hun producten waard zijn in euro’s.
Leg de link naar de invoering van de euro, verwijs naar de info bij opdracht 14 uit de eerste les, in het werkboek op pagina 8.
Vertel kort over jouw eventuele ervaring en beleving (of die van familieleden) bij het ontstaan van de euro. Wat herinner jij je hierover? Hoe beleefde jij de invoering van de euro? Heb je anekdotes om te delen met de leerlingen? Nooit eerder gebeurde er zo’n massale omwisseling van munten en biljetten als toen in 2002. Bepaalde landen waren al drie jaar bezig met de productie ervan.
Toon hoe je de huidige wisselkoersen opzoekt, bijvoorbeeld via www.wisselkoers.be. Toon de calculator. Onderzoek hoe de tabel werkt. Stel vast dat een groot getal niet altijd betekent dat het geld veel waard is. Denk hierbij aan de munteenheid van Argentinië, IJsland, Zuid-Korea. Doe samen enkele omzettingen met de wisselkoers van de dag en/of gebruik voorbeelden van de leerlingen. Doe ook de omgekeerde berekening. Kijk wat je valuta nog waard zijn als je ze terug omruilt.
Lees de tekst over de wisselkoers op pagina 23 en markeer. Kies daarna enkele vreemde valuta en wissel samen 100 euro om.
2.3 Virtueel geld – game over?
Bespreek samen:
- Wat voorspel jij? Zullen jouw kinderen nog met munten en biljetten betalen?
- In welke games spaar je? In welke games geef je geld uit? In welke games verdien je geld? Hoe werkt het? Denk aan de kwetons in de virtuele wereld op Kabas.
- Wat is leuk om met geld te spelen? En minder leuk?
- Wat leer je over omgaan met geld door deze spelletjes? Wat zijn de voor– en nadelen?
Besluit dat het een spel is, je geen echt geld gebruikt en je ook nooit munten of biljetten in handen hebt. Je kunt er wel uit leren om met geld om te gaan in de echte wereld.
Vertel dat virtueel geld ook bestaat in de echte wereld. Pols naar wat de leerlingen hierover al weten. Wie hoorde ooit over bitcoins? Wat zijn bitcoins?
Bekijk video 3: kennismaken met een bitcoin.
Ga na het bekijken van de video aan de slag met de tekst in het werkboek op pagina 24 en 25. Bespreek samen.
3 Slot
Deel kopieerblad 3 uit aan de leerlingen.
Schrijf in het rooster drie weetjes over elk onderwerp:
- Munteenheden
- Wisselkoers
- Virtueel geld
Neem drie verschillende kleurpotloden of markeerstiften. Een klasgenoot kleurt op jouw rooster de weetjes die bij elkaar horen in dezelfde kleur.
Les 5 Van grondstof tot product
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen met een eigen voorbeeld de weg die een product aflegt van grondstof tot consument illustreren.
2. De kinderen kunnen factoren opsommen waardoor de kostprijs van een product wordt beïnvloed, onder andere door de prijs van grondstoffen en productiekosten.
3. De kinderen kunnen verduidelijken hoe de prijs van een product tot stand komt.
Lesmateriaal
- werkboek p. 26 - 31 - bijlage 1: dominospel - kopieerblad 4: informatiefiche over melk - kopieerblad 5: correctiesleutel informatiefiche over melk - kopieerblad 6: informatiefiche over suiker - kopieerblad 7: correctiesleutel informatiefiche over suiker - kopieerblad 8: informatiefiche over vanille - kopieerblad 9: correctiesleutel informatiefiche over vanille - (digitale) kaart van de schoolomgeving - A3-papier om te schetsen - reclamefolders of producten - recepten van vanille-ijs (laten meebrengen)
Vooraf
Knip bijlage 1: het dominospel uit en voorzie per duo een set.
Voorzie kopieën van de informatiefiches. De bronnen worden over de klasgroep verdeeld. De leerlingen verwerken de teksten individueel of in groepjes.
Laat de leerlingen een recept van vanille-ijs opzoeken en meebrengen. Voorzie zelf ook enkele reclamefolders of enkele producten.
Lesverloop
1 Instap
Verdeel de klas in duo’s. Herhaal of leg de spelregels van domino uit:
1 Op de eerste dominosteen staat ‘start’. Op de laatste staat ‘einde’. Deze stenen worden op de tafel gelegd.
2 De overige stenen worden verdeeld onder de twee spelers.
3 De spelers houden hun stenen bedekt.
4 Ze leggen om beurt een passende steen aan.
5 Als een speler niet kan leggen, blijft de tegenspeler aan de beurt.
6 Wie als eerst alle stenen kwijt is, is gewonnen.
In het dominospel worden grondstoffen en producten aan elkaar gelinkt. Laat ontdekken en bespreek dat het dominospel gaat over grondstoffen en producten.
- Grondstoffen: materialen waaruit een product wordt gemaakt.
- Producten: spullen die gemaakt worden van grondstoffen.
2 Kern
2.1 Flashback: hmmm, lekker! En waar komt het vandaan?
Elk product in de winkel heeft een weg afgelegd. Iemand heeft het gekweekt of gemaakt, iemand heeft het ergens opgeslagen en later vervoerd. Misschien wordt het in de supermarkt nog afgewerkt voor we het in onze winkelkar kunnen leggen.
Breng een product mee waarvan de grondstoffen vlot te achterhalen zijn, bijvoorbeeld soep, pudding … Hoe kwam dit product bij mij, de consument, terecht? Wat ging vooraf?
Laat het proces achteruit reconstrueren tot bij de grondstoffen. Noteer de stappen in kernwoorden. Laat de stappen vervolgens chronologisch herhalen.
Toon reclamefolders of stal enkele producten uit.
Laat duo’s het productieproces van een product reconstrueren. Geef ze een A3-blad en laat ze een product kiezen. Ze schetsen de weg van grondstof tot product en noteren kernwoorden bij hun schets. Op het einde van de les wordt de schets verfijnd met nieuwe informatie.
2.2 Het productieproces van vanille-ijs
Bekijk het werkboek op pagina 26 en 27. Je bent vast al aan het watertanden. Vooraleer je een lekker ijsje kan eten, gaat een lange weg, een productieproces, vooraf. Wat heb je nodig om vanille-ijs te bereiden?
Maak groepjes van drie leerlingen. Zorg dat elk groepslid een verschillend recept van vanille-ijs leest. In het werkboek staan twee recepten, verdeel de recepten van de leerlingen over de groepjes.
De ingrediënten worden op pagina 26 vergeleken en de gemeenschappelijke hoofdingrediënten benoemd.
2.3 De weg van de grondstoffen tot bij de ijsproducent
We onderzoeken welke weg vanille-ijs aflegt van grondstof tot product, van producent tot consument. Waar komen de grondstoffen vandaan? Welke weg leggen de ingrediënten melk, vanille en suiker af? Hoe komen deze ingrediënten in het vanille-ijs terecht?
Verdeel de informatiefiches over de klasgroep. Bepaal zelf hoe je de leerlingen wil laten werken. Ofwel verdeel je de fiches over de groepen en verwerkt elke groep één informatiebron. Ofwel laat je hen binnen hun groepje complementair werken door elk groepslid één van de fiches te geven. Na afloop wordt de informatie gedeeld en samengevat in het werkboek op pagina 27.
- Waar komt de grondstof vandaan?
- Welke weg legt de grondstof af?
- Wie is bij het proces betrokken? Wie werkt er mee om deze grondstof tot bij de producent en consument te brengen? (De landbouwer, arbeiders in de haven, de vrachtwagenchauffeur, de winkelbediende, arbeiders in de fabriek …)
- Iedere stap in het proces kost geld. Hoezo? (Zowel de productie, het transport als de lonen moeten betaald worden.)
Besluit dat de weg van enkele ingrediënten tot het bolletje vanille-ijs best lang is.
2.4 De ijsfabriek kan aan de slag
De producent heeft heel wat meer te doen dan enkel de ingrediënten te mengen. Wat moet er nog gebeuren vooraleer het ijsje in de winkel terechtkomt? (Het precieze recept uitkiezen, voorproeven, het ijs produceren, de verpakking ontwerpen, de ijsjes verpakken, de ijsjes naar de winkel vervoeren. Al die activiteiten kosten ook geld, bijvoorbeeld het loon van de arbeiders, energie, materialen, machines en gebouwen.)
Ook de winkelier heeft werk te doen wanneer de ijsjes worden geleverd. Wat moet er gebeuren en worden betaald vooraleer de consument het vanille-ijs koopt? (De levering ontvangen en betalen. De ijsjes in de opslagplaats bewaren. De rekken aanvullen. De prijs bepalen. Prijsetiketten maken. Producten scannen en aan de voorraadlijst toevoegen. De winkelbediende betalen.)
De leerlingen ordenen in hun groepje de weg van het vanille-ijs in het werkboek op pagina 28. Bespreek klassikaal.
2.5 Elementen die de prijs beïnvloeden
Werk in het werkboek op pagina 29 en 30. Laat de leerlingen in hun groepje eerst de krantenartikels verkennen.
Waarover gaan de krantenartikelen? Hoe komt het dat de prijs van een product kan schommelen? Wat is het gevolg voor de producent? Wat is het gevolg voor de consument? (De prijzen van producten kunnen wijzigen. Soms worden ze duurder of goedkoper.)
Laat de leerlingen uit eigen ervaring enkele voorbeelden aanreiken. Vul aan met eigen voorbeelden.
- Droogte, te nat weer, onweer, hagelbuien … beïnvloeden de oogst. Als er te weinig opbrengst is, zijn er te weinig grondstoffen. De landbouwer heeft bovendien een lager inkomen. De grondstoffen worden duurder doorverkocht. Daardoor stijgt uiteindelijk ook de verkoopprijs in de winkel.
- Omgekeerd kan ook. Als er een overschot is aan grondstoffen, worden de producten uiteindelijk goedkoper.
- Stijgen of dalen de prijzen van benzine of diesel, dan beïnvloedt dit de prijs van het transport.
- Maak je zelf je producten of koop je rechtstreeks bij de producent, dan betaal je minder. De producten leggen een kortere weg af. Er zijn nauwelijks transportkosten, de verpakkingskosten zijn lager …
Kom tot vier herkenbare oorzaken: de grondstofprijzen, de transportkosten, de loonkosten en de productiewijze. Je kunt die nog aanvullen met twee andere elementen. Bij een aantal producten vormen marketing en reclame een belangrijke deel in de kosten en natuurlijk wordt in iedere stap ook in het beste geval wat winst gemaakt.
2.6 Economische sectoren
Pagina 31 is een extra opdracht. Schat zelf in of en hoe je die wil verwerken. Het is zeker een optie om die als huistaak te geven.
Economische sectoren kun je op velerlei manieren indelen. Eén ervan is de opdeling in de primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector. Deze classificatie is niet eenvoudig en ook niet sluitend. Voor leerlingen van de lagere school is dit zeker geen doel op zich. Veel belangrijker is om samen met hen de economische activiteit om hen heen (thuis, in de buurt, in de media) stap voor stap te verkennen en te begrijpen.
1 De primaire sector levert de grondstoffen. Die kunnen levend of niet-levend zijn. Van die laatste hebben we er in ons land geen meer.
2 De secundaire sector verwerkt grondstoffen tot producten in zijn breedste betekenis, van een eenvoudig brood tot een tunnel onder de Schelde.
3 De tertiaire sector verzorgt de diensten in het economisch verhaal: het transport en andere logistiek, de distributie en de verkoop.
Deze eerste drie sectoren werken meestal in een privaat model van winst en verlies. Ze kunnen zo klein zijn als een éénmanszaak, zo groot als een industrieel bedrijf met duizenden werknemers. Je kunt zelfstandig zijn of je kunt werknemer zijn in een bedrijf.
4 De quartaire sector is ook een dienstensector maar wordt gefinancierd door de overheid met belastinggeld.
Bespreek samen de leerlingen de verschillende mogelijkheden. Geef en laat voorbeelden geven van economische activiteiten uit de leefwereld van de leerlingen. Situeer ze op kaarten op Google Maps. Wijs erop dat wij een welvarend land zijn, waar (de meeste) mensen in welvaart kunnen leven omdat wij gelukkig in de vier groepen voldoende economische activiteit hebben. Economie is dus onlosmakelijk verbonden met welvaart.
3 Slot
Herneem de schets van bij het begin van de les. Welke begrippen zijn belangrijk om te vertellen over een productieproces? Welke nieuwe woorden leerde je bij?
Noteer de begrippen. Bijvoorbeeld: producent, consument, grondstof, product, productieproces, arbeid, loon, transport, landbouw, winkelier, bedrijf …
De duo’s vertellen over het productieproces aan een ander duo. Ze gebruiken de passende begrippen en sturen eventueel hun schets bij.
Je weet dat je niet alleen betaalt voor wat je ziet. Vertel ook over de kosten om tot dit product te komen. Denk aan de grondstoffen, het transport, personeel en lonen, verpakking, reclame, winstaandeel …
Doe voor en vertel eerst over jouw product.
Les 6 Consumeer of consuminder
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen met eigen woorden de begrippen consumeren, overconsumptie, duurzaamheid, consuminderen verklaren.
2. De kinderen kunnen de oorzaken en gevolgen vaststellen van de toenemende consumptie.
3. De kinderen kunnen nadenken over hun eigen rol en die van hun gezin in de consumptiemaatschappij en met betrekking tot overconsumptie.
4. De kinderen kunnen initiatieven en alternatieven voor een duurzame consumptie in hun omgeving formuleren.
Lesmateriaal
- werkboek p. 32 – 36
- WOUW-site: consuminderen - laptops of tablets met internetverbinding - Kahoot!-quiz (herhaling)
Lesverloop
1 Instap
1.1 Consumptie in ons gezin
Werk in het werkboek op pagina 32. De leerlingen denken na over de aankopen van de afgelopen weken binnen hun gezin. Ze gebruiken de informatie in het vervolg van de les.
Laat de korte enquête invullen. Turf de antwoorden. Laat de antwoorden vergelijken en conclusies formuleren.
- Je ouders, je broer/zus of jij kochten een product dat jullie eigenlijk niet gebruiken. Welke uitspraak past bij jullie? Wat doe je met het product? Hoe komt het dat het nooit, soms of regelmatig gebeurt?
- Je ouders, je broer/zus of jij kochten een product dat jullie niet lekker vinden. Wat doe je met het product? Hoe komt het dat het nooit, soms of regelmatig gebeurt?
1.2 Consumentenstijl
Bespreek:
- Hoe bereiden jullie een bezoek aan de winkel voor?
- Ging je al eens met iemand anders boodschappen doen? Bijvoorbeeld met je (groot)ouders.
- Hield je al eens in de gaten hoe andere consumenten hun boodschappen doen? Hoe pakken zij het aan?
2 Kern
2.1 Consumeren - duurzaamheid - consuminderen
Steeds meer mensen hebben de mond vol van consumeren, duurzaamheid en consuminderen. We zoeken het verband tussen deze drie begrippen.
Werk in het werkboek op pagina 33 met opdracht 3, 4 en 5.
Gebruik het ingevulde schema om de begrippen en verbanden te laten uitleggen. Laat de leerlingen aanvullen en linken leggen met hun ervaringen en voorbeelden uit de eigen thuissituatie.
2.2 De piramide van bewust verbruiken
Introduceer het ‘netwerk bewust verbruiken’. Bekijk de website: www.bewustverbruiken.be
Het netwerk bewust verbruiken wil consumenten inspireren om eenvoudiger en duurzamer te leven.
Ze verzamelen onder andere duurzame initiatieven van organisaties op hun website. Het gaat over initiatieven waarbij mensen niet alleen producten/goederen ruilen, maar ook hun diensten.
Ze gebruiken elkaars talenten om elkaar te helpen.
- Welk talent kan jij aanbieden aan je klasgenoten of de school?
- Ken jij iemand met bijzondere talenten? Bijvoorbeeld: welke talenten van je ouders of andere familieleden zou je op school kunnen benutten?
De leerlingen noteren hun talenten in het werkboek op pagina 33.
Deze organisatie ontwierp een piramide of stappenplan dat je helpt afwegen of je een product nu echt moet kopen of echt nodig hebt. Ze bieden oplossingen of alternatieven aan waarmee je langer nadenkt vooraleer je een gloednieuw product aankoopt.
Bespreek de vorm van de piramide, namelijk een omgekeerde driehoek. De minst duurzame oplossing staat in het kleinste hokje. Vul de piramide in op pagina 34.
2.3 Voorbeelden van consuminderen in de piramide
De leerlingen bekijken individueel of per duo de voorbeelden op de WOUW-site: consuminderen. De voorbeelden worden aangevuld in het schema op pagina 34.
Welk initiatief spreekt jou het meeste aan? Waaraan zou jij deelnemen? Waarom?
Zijn de leerlingen sneller klaar? Laat de leerlingen kennismaken met de website van het netwerk bewust verbruiken. Ze zoeken zelf één passend artikel op.
2.4 Upcycling en
recycling
Werk in het werkboek op pagina 34 en 35. Bespreek de verschillen tussen upcycling en recycling. Beoordeel de voorbeelden. Bedenk eigen voorbeelden. Ken dagelijks gebruikte voorwerpen een nieuwe functie en een creatieve toets toe.
Surf naar www.betersorteren.be. Via het tabblad ‘Sorteer je verpakking’ krijg je sorteeradvies voor specifieke verpakkingen.
3 Slot
3.1 Consuminderen bij jou thuis
Werk in het werkboek op pagina 32. Keer terug naar de eerste oefening.
We somden vijf producten op die jij en je gezin de afgelopen weken kochten.
- Vink in de voorlaatste kolom de producten aan die je absoluut nieuw moest kopen.
- Schrijf in de laatste kolom een A bij de producten waarvoor je nu een Alternatief, een Andere, duurzamere oplossing kan bedenken. Vertel hoe je het anders kon aanpakken.
3.2 Herhalingsmoment
We ronden deze lessenreeks af met een herhalingsmoment. Op Kabas vind je een Kahoot!-quiz. Het is een aanleiding om het thema even opnieuw te overlopen. Je kunt de vragen klassikaal verwerken of opvatten als een kort quizmoment en de klas hierbij in groepjes laten werken.
In het werkboek vinden de leerlingen een studiewijzer op de laatste pagina. Die helpt hen om zich voor te bereiden op het toetsmoment. Bekijk de studiewijzer samen en bespreek vooral de studeertips. Leg uit dat de tips duidelijk maken of het iets is dat je moet kennen of begrijpen.
Leg ook het verschil tussen een geslotenboektoets en een openboektoets (waarbij je het werkboek als bron gebruikt) uit.
Verwijs de leerlingen ook naar het online aanbod op Kabas: - de digitale oefeningen; - de oefentoets, die ze kunnen maken wanneer ze denken klaar te zijn voor de toets.
Les 7 Evaluatiemoment
Lesdoelen Gesloten boek
1. De kinderen kunnen de evolutie van betaalmiddelen in de juiste tijdperiode op de tijdband situeren.
2. De kinderen kunnen de begrippen sparen, uitgeven, lenen, rente of intrest illustreren.
3. De kinderen kunnen beschrijven dat online betalen soms onveilig verloopt.
4. De kinderen kunnen verschillende betalingswijzen omschrijven.
5. De kinderen kunnen globaal uitleggen wat de functie en de werking van een bank is.
6. De kinderen kunnen consumptiegedrag beoordelen en gebruiken de begrippen overconsumptie en consuminderen.
Open boek
1. De kinderen kunnen de begrippen rente of intrest illustreren.
2. De kinderen kunnen kritisch nadenken over de besteding van (zak)geld.
3. De kinderen kunnen beredeneerd prijzen vergelijken voor een aankoop.
4. De kinderen kunnen consumptiegedrag beoordelen en gebruiken de begrippen overconsumptie en consuminderen.
5. De kinderen kunnen alternatieve ruilmiddelen, zoals de bitcoin, beschrijven.
6. De kinderen kunnen de weg die een product aflegt van grondstof tot consument ordenen.
7. De kinderen kunnen initiatieven en alternatieven in hun omgeving inschatten als duurzame consumptie.
8. De kinderen kunnen factoren opsommen waardoor de kostprijs van een product wordt beïnvloed, onder andere transportkosten, loonkosten, productiewijze, prijs van grondstoffen.
Lesmateriaal
- kopieerblad 10: geslotenboektoets
- kopieerblad 11: correctiesleutel geslotenboektoets
- kopieerblad 12: openboektoets
- kopieerblad 13: correctiesleutel openboektoets
- kopieerblad 14: selfie - powerpoint 1: selfie
Lesverloop
Deel de toetsbladen uit. De leerlingen noteren hun naam en klas. Overloop alle vragen. De leerlingen duiden met een markeerstift de belangrijkste begrippen in iedere vraag aan.
De eerste toets is een geslotenboektoets. De leerlingen mogen bij deze toets geen gebruik maken van hun werkboek of andere bronnen. Bij de openboektoets mogen ze hun werkboek wel gebruiken.
Beoordeling
Gesloten boek
Opdracht 1: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten
Opdracht 2: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 3 punten
Opdracht 3: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt
Opdracht 4: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt
Opdracht 5: 1 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt
Opdracht 6: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten
Totaal: 10 punten
Open boek
Opdracht 1: 1 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten
Opdracht 2: 1 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten Opdracht 3: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt Opdracht 4: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 3 punten Opdracht 5: 1 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten
Totaal: 10 punten
De selfie
Bezorg alle leerlingen de selfie (kopieerblad 14) van dit thema. Leid kort in.
We hebben het thema afgerond. We sluiten zoals steeds af met een momentje waarop we het even stil maken en een selfie maken van wat we er zelf van vinden.
Start de powerpoint met de eerste dia. Laat die voorlezen indien dat wenselijk is.
Je leest de vragen en de antwoorden. Kruis nu het antwoord aan dat het best bij jou past, volgens jou. Wanneer je klaar bent, vouw je het blad en kleef je het dicht.
De leerlingen houden het bij op de afgesproken plaats. Dat kan een eigen envelop zijn, of een ringmapje of …
Overzicht opties WOUW-actie


De lesfiches bij deze activiteiten vind je terug op Kabas, samen met alle andere nodige bestanden.
100' Tijdens deze activiteit gaan de leerlingen aan de slag om een eigen minionderneming op te richten. Door toe te passen wat de leerlingen tijdens de lessenreeks geleerd hebben probeer je winst te maken. Bepaal samen de bestemming van de winst, zodat de leerlingen een duidelijk doel hebben.

Minionderneming
100' Bepaal afhankelijk van de beschikbare tijd, ruimte en middelen of je het gedachtegoed van consuminderen promoot of daadwerkelijk een actie uitvoert. Op het einde van deze activiteit krijgen de leerlingen de kans om te reflecteren op de samenwerking.
100' Tijdens deze WOUW-actie gaan de leerlingen actief aan de slag met een camera. Het doel van deze activiteit is een duidelijk filmpje te maken waarin één of meerdere tips voor consuminderen en veilig omgaan met geld worden gegeven. De leerlingen passen de tips en informatie toe uit de lessenreeks, om zo tot een uniek product te komen.
100' Laat jouw leerlingen schitteren met hun eigen talenten. Tijdens deze activiteit verlenen de leerlingen één week lang hun hulp, talenten en diensten aan klasgenoten, in ruil voor speelgoedgeld.

50' Ook in deze les taalinitiatie Engels gaat het over geld, kopen en verkopen. We koppelen daar woordenschat in verband met kledij en kleuren aan en houden een verkoopgesprek. Door de leuke oefenvormen, zoals spelletjes en een lied, pikken de leerlingen zonder het te beseffen heel wat essentiële woordenschat en zinsstructuren in het Engels op. Let's go!

Let's
Check altijd Kabas voor het meest recente aanbod.
Begrippen- en namenlijst
Les 1 produceren consumeren ruilen – ruilhandel overschot geld muntstukken waarde fraude papieren geld biljetten centrale bank Nationale Bank van België euro munteenheid contant betalen contactloos betalen tijdsband
Les 2 bank geld lenen geld sparen bankrekening digitaal overschrijving rente – interest online beheren
Les 3 zakgeld kostprijs inkomsten uitgaven budget financieel plan aankoop zakgeldapp sparen uitgeven – spenderen merkproduct online kopen – betalen pincode phishing
Les 4 vreemde munt wisselkoers omwisselen cash of contant geld wisselkantoor virtueel geld Bitcoin
Les 5 grondstof product ingrediënt bereidingswijze producent eindproduct kostprijs productieproces welvarend
Les 6 consumeren overconsumptie consuminderen bewust verbruiken tweedehands upcycling recycling