Verrekijker Spelling 2 - Loepje

Page 1

Inhoudsopgave

Soorten letters 4

Samenstellingen 6 Ik schrijf wat ik hoor. 9

MMKM 10 MKMM 11 MMK en MK 12 MMKMM 13 MMMK... en ...KMMM 13 De e, een letter met veel klanken 14 Lidwoorden Woordjes bij een werkwoord Voorvoegsels Woorden op el, en en er Verkleinwoorden

Woorden met ng en nk 16 Woorden met aai, ooi, oei, eeuw en ieuw 17 Ik maak een afspraak. 19

1 Woorden met g, ch, gt en cht 20

2 Woorden op d en t 22

3 Woorden met twee delen 23 Woorden als katten en beren Woorden als honden, paarden en bloemen Ik onthoud een stukje. 27

1 Woorden met ei 28 Woorden met ij

2 Woorden met au en auw 30 Woorden met ou en ouw

3 Woorden met ch 20

4 Moeilijke woorden 31 Ik zoek het op. 33 Trefwoorden 37

1
Inhoudsopgave
abc abc 2

letters op het bord en op mijn mama’s schort letters in de soep ik schrijf ze op de stoep letters op een muur van de grote schuur letters op het plein en op een fles met wijn letters op straat en letters als ik praat letterkoekjes in een pak en letters in een zak letters lezen in de krant en letters schrijven in het zand boeken staan vol letters zoveel als regenspetters

3
Hoe schrijf ik een woord?
Ik vind het in mijn Loepje.

Soorten letters

klinkers kan ik hard roepen! medeklinkers kan ik niet hard roepen!

klinkers die kort klinken a kat e pen i ik o mol u mus y baby

klinkers die lang klinken, tweetekenklanken aa haan ee beer oo boom uu muur

de doffe e de het een gevaar verhaal bezoek fietser sleutel dieren kusje deurtje

andere tweetekenklanken ei trein ij ijs

ou oud au auto eu deur oe poes ie dier ui duif uw sluw

tweetekenklanken ng bang nk bank ch lach sj huisje meertekenklanken sch schip schr schroef

abc abc 4
b beer c circus d duif f duif g weg h haan j jas k ik l mol m mol n an p pen q quad r beer s jas t tom v vis w weg x box y yoga z zon meertekenklanken ouw vrouw auw blauw aai fraai ooi kooi oei groei eeuw leeuw ieuw nieuw Hoe schrijf ik een woord?

Letters in woorden

kip k o p kap mus mes mis lus zus kus maan maal maag lees leest speel speelt

Letters in klanken

Woorden bestaan uit klanken. De klanken van woorden schrijf ik met letters en lettergroepen. m + a = ma m + aa + n = maan m + ui + s = muis m + ooi = mooi m + eeuw = meeuw b + a + ng = bang l + a + ch = lach

schrijf ik een woord?

5
Hoe

Samenstellingen

Ik kan nieuwe woorden maken door woorden samen te voegen. Het stappenplan …

1 Ik hoor een samenstelling.

2 Ik verdeel de samenstelling en ik denk na over elk woord.

3 Ik kleef de woorden terug aan elkaar. zee + man = zeeman

Eerst knippen, dan kleven!

zakdoek zak + doek = zakdoek voordeur voor + deur = voordeur roeiboot roei + boot = roeiboot achttien acht + tien = achttien

schrijf ik een woord?

6
abc abc
Hoe

Ik schrijf een woord.

Kan ik het woord schrijven door alleen te luisteren? Ja?

Ik schrijf het woord zoals ik het hoor. Nee?

Er is een afspraak. Ik ken de afspraak.

Er is een onthoudstukje. Ik onthoud hoe ik het schrijf.

Of ik zoek het op in het Loepje.

Of ik zoek het op in een woordenlijst.

Hoe schrijf ik een woord?

7

Ik schrijf een woord.

Ik luister altijd goed. Ik schrijf wat ik hoor.

maan speel struik

fiets broers mee bang op een bank een schip met een schroef leeuwen in kooien

Maar … Ik schrijf niet altijd wat ik hoor. Soms leer ik een afspraak.

schrijf ik een woord?

baard beren lucht

taart katten hij weegt Zo, ik sta nu op.

een ijsje eten op reis met de trein een oud vrouwtje in een blauwe auto geld in het zand pech hebben

abc abc 8
Soms moet ik een stukje onthouden. Hoe

Ik schrijf wat ik hoor.

Ik schrijf wat ik hoor.

Ik kan alle letters schrijven.

Ik kan met die letters klanken en woorden schrijven. tweetekenklanken meertekenklanken

maan speel struik bang schip

fiets broers mee bank schroef

We zwaaien naar de leeuwen in hun nieuwe kooien.

Ik schrijf wat ik hoor.

9

abc abc

MKM Kaat M = Medeklinker b, c, d, f, g … K = Klinker a, e, i, o, u … KM eet MKM vis

Twee medeklinkers vooraan MM K M bloem knal smal broer krom snoep druk plus spook gras prik stam kleur slim traan

Ik let op voor … zw… fl…      vl… fr… vr… zwaai zwaan zwaar zwak zwart zweef zweet zwem

fles fluit vlag vlak vlam vlees vlek vlieg vloer vlug

fris friet fruit

vraag vrees

Ik schrijf wat ik hoor.

10

Woorden op een klinker MM K M K

Woorden op ee

Wat neem je mee naar de zee? Een snee brood met gelei of twee boterhammen met ei? O wee! Je zegt toch niet nee?

Kijk daar! Een fee op een slee achter een ree!

Woorden op a, o en u

Ik hoor op het eind een lange aa, oo of uu. Ik schrijf a, o of u.

Ja, ik sta nu op en ik ga met pa op stap. Zo zijn we op tijd bij ma. Opa en oma zijn er ook.

We eten lekkere sla en als toetje een vla. En op onze hond zit een vlo!

12 Ik schrijf wat ik hoor.

abc abc

Twee medeklinkers vooraan en achteraan MM K MM

Een naamwoord is een woord dat een naam geeft aan iets of iemand.

Een werkwoord is een woord dat zegt wat iets of iemand doet of wat gebeurt.

twee broers een klomp mijn plaats de prins

een klets een stomp een flits een twist

ik-vorm +t-vorm ik speel ik slaap ik stuur ik zwem

hij speelt hij slaapt hij stuurt hij zwemt

Drie medeklinkers vooraan

of achteraan

straks strip stro

spreek spreuk sproet

MMM

… K

K

MMM

lief liefst film films laat laatst

Woorden met sch en schr s c h = sch sch r = schr

hij turnt hij helpt hij werkt hij fietst

+t-vorm barst eerst korst helft

+t-vorm +t-vorm schaar school schuin

hij hij hij

scheurt scherpt schuurt

schram schrift schroef

Lies ma pa

schrijft schrikt schroeft

Ik schrijf wat ik hoor.

13

De e, een letter met veel klanken de e van bel de e van spelen de e van de Lidwoorden Lidwoorden schrijf ik voor naamwoorden. Er zit een vogel op de nok van het huis.

Woordjes bij een werkwoord je loopt ze spreekt we zingen ik was me

14 Ik schrijf wat ik hoor.

a
bc abc

Voorvoegsels

Ik maak een nieuw woord door vooraan een stukje toe te voegen. Dat stukje is een voorvoegsel. betaal bevel bezoek

gebouw geheim geluid

verhaal verkeer verlies

Woorden op el, en en er appel lepel appels lepels deken toren dekens torens moeder vader moeders vaders

Verkleinwoorden

+ je + tje + pje + etje huisje meesje popje wolkje

beertje muurtje boompje raampje kammetje sterretje

Ik schrijf wat ik hoor.

15

Woorden met ng en nk

bang bange bank bank ring ringen pink pink tong tongen vonk vonk ng en nk tweetekenklanken Nooit meer dan twee letters! Werkwoorden met ngt en nkt

een bange tante op een bank

Een werkwoord is een woord dat zegt wat iets of iemand doet of wat gebeurt.

ik-vorm +t-vorm zingen ik zing hij zingt denken ik denk mama denkt verlangen ik verlang hij verlangt drinken ik drink papa drinkt

16 Ik schrijf wat ik hoor.

a
bc abc

Woorden met aai, ooi, oei, eeuw en ieuw

aai, ooi, oei, eeuw en ieuw meertekenklanken Die veranderen nooit! aai fraai fraaie kraaien zaaien zwaaien koeienvlaaien

ooi kooi mooi mooie mooiste nooit leeuwenkooien

oei boei boeien groei groeien koeien roeiboot eeuw leeuw meeuwen sneeuw sneeuwen sneeuwbal

ieuw nieuw nieuwe nieuws nieuwste opnieuw

Ik schrijf wat ik hoor.

17
abc abc 18

Ik maak een afspraak.

Soms leer ik een afspraak om een woord correct te schrijven.

1 Woorden met g, ch, gt en cht 2 Woorden op d en t 3 Woorden met twee delen

Ik lig in bed. De beer ligt toch dicht bij mij. De man met een baard eet taart. Katten willen lekker kunnen rollen. Beren slapen rond grote vuren.

Ik maak een afspraak.

19

1 Woorden met g, ch, gt en cht

Ik hoor ‘g’, ik schrijf g. brug nog vlug weg

De woorden met ch onthoud ik. ach lach pech toch zich

Werkwoorden met ...g in de ik-vorm, ...gt in de +t-vorm.

20 Ik maak een afspraak.

buigen liegen vegen

ik buig ik lieg ik veeg

het buigt ze liegt hij veegt Pas op! leggen liggen zeggen

hij legt hij ligt hij zegt Na de korte a, e, i, o of u schrijf ik cht.

nacht recht licht bocht zucht

ik leg ik lig ik zeg

abc abc

Woorden met ch

Jan valt. Hij heeft zich pijn gedaan. Dat is een tegenslag. Dat is pech! Ik maak plezier en ik lach. lach – l = ach Ik ben wel wat ziek, maar toch sta ik op.

Ik let op voor drie werkwoorden met gt.

De soldaat is moe. Hij legt zijn geweer neer. Hij ligt in bed. Hij zegt niks meer.

Woorden met cht

Papa ziet slecht en zucht. Het is midden in de nacht. In de bocht van de straat is er geen licht. nacht recht licht bocht lucht zacht slecht zicht tocht zucht kracht echt nichtje vocht vlucht

Ik maak een afspraak.

21

2 Woorden op d en t

Welke eindletter hoor ik bij baard? Baard eindigt met de d van paard Maak die woorden dan maar langer, dan hoor je paarden en baarden. Maar verleng ik het woord taart, of de woorden juist, krant of kaart, dan hoor ik juiste, kranten en kaarten en schrijf ik taart omwille van taarten.

Een woord met eindletter d of t? Ik maak het woord langer. Dan hoor ik het.

Ik hoor … Ik maak het woord langer. Ik schrijf … woord woorden woord vriend vrienden vriend glad gladde glad kort korte kort prent prenten prent

Samenstellingen d of t?

tentzeil tent + zeil tenten = tentzeil brandweer brand + weer branden = brandweer landkaart land + kaart landen kaarten = landkaart

22 Ik maak een afspraak.

abc abc

3

Woorden

met twee delen

Woorden kan ik opdelen in deeltjes die ik in één keer kan uitspreken. Hoeveel deeltjes? Ik klap in mijn handen, dan weet ik het.

woorden met één deel woorden met twee delen kat katten hond honden beer beren paard paarden bloem bloemen

Ik luister naar de klinker in het eerste deel. de klinker klinkt kort de klinker klinkt lang a katten en planten aa apen en kaarten e tellen en prenten ee beren en beesten i kippen en kisten o potten en borden oo broden en poorten u muggen en jurken uu muren en buurten

Met letters kun je bouwen: muren, daken en schouwen. In woorden als werken en spelen zitten niet één, maar twee delen. Woorden worden zinnen, dan kunnen we beginnen. Want met de woorden van onze taal maken we een mooi verhaal.

Ik maak een afspraak.

23

Woorden als katten en beren

katten beren

Katten willen lekker kunnen rollen.

Beren slapen rond grote vuren.

… één medeklinker na de korte klinker a, e, i, o of u.

Ik hoor …

… één medeklinker na de lange klinker aa, ee, oo of uu.

Ik schrijf de medeklinker dubbel. Ik schrijf de klinker enkel.

Dit is de kattenafspraak. Dit is de berenafspraak.

24 Ik maak een afspraak.

abc
abc

Woorden als honden, paarden en bloemen

h

onden paarden bloemen

Die wilde honden blaften, renden en rusten nu uit.

Vreemde paarden schuurden zich aan poorten.

Ruikers bloemen bloeien en kleuren de tuinen.

… twee medeklinkers na de korte klinker a, e, i, o of u.

Ik hoor …

… twee medeklinkers na de lange klinker aa, ee, oo of uu.

Ik schrijf wat ik hoor.

… een andere klinker.

Ik maak een afspraak.

25
abc abc 26

Ik onthoud een stukje.

Soms moet ik een stukje onthouden.

Wat is het onthoudstukje? Wat is er moeilijk aan het woord?

Als ik twijfel, vraag ik het.

1 Woorden met ei 2 Woorden met au en auw 3 Woorden met ch 4 Moeilijke woorden

op reis met de trein een ijsje eten een oud vrouwtje een blauwe auto Ik heb pech. een spin in een web

Ik onthoud een stukje.

27

1 Woorden met ei

de ei van trein

In de maand mei legt de vogel een ei De koe staat in de weide en de geit loopt op de heide.

Mama zei: Trap maar niet in de klei en werp niet met een kei! Straks gaan we op reis met de trein. We stappen eerst een heel eind naar het plein.

Ik onthoud de woorden met ei. De andere woorden schrijf ik met ij.

En Liesje klein, mijn kleine meid, niets zeggen aan papa, want het is nog een geheim. We gaan zeilen op het meer. ei, eieren, eitje eind, einde, eindje geheim, geheimen, geheimpje geit, geiten, geitje hei, heide kei, keien, keitje klei klein, kleine, kleintje mei, de maand mei

meid, meiden, meidje plein, pleinen, pleintje reis, reizen, reisje reizen, ik reis, hij reist trein, treinen, treintje wei, weide zei, oma zei zeil, zeiler zeilen, ik zeil, hij zeilt

Ik onthoud een stukje.

abc abc
28

Woorden met ij

de ij van ijsje bij, bijen, bijtje bijl, bijlen, bijltje bijna blij, blije blijven, ik blijf, hij blijft dijk, dijken, dijkje fijn, fijne gelijk, gelijke glijbaan, glijbanen, glijbaantje gordijn, gordijnen, gordijntje grijs, grijze ijs, ijsje kijken, ik kijk, hij kijkt konijn, konijnen, konijntje krijgen, ik krijg, hij krijgt lijken, hij lijkt op je lijm, lijmen lijn, lijnen, lijntje lijst, lijsten, lijstje mij

opzij pijl, pijlen, pijltje pijn pijp, pijpen, pijpje prijs, prijzen, prijsje rij, rijen, rijtje rijk, rijke rijp, rijpe rijst schrijven, ik schrijf, hij schrijft tijd, tijden, tijdje tijger, tijgers, tijgertje vijand, vijanden, vijandje vijf voorbij vrij, vrije wijn, wijnen, wijntje wijzen, ik wijs, hij wijst zijn, ik ben, hij is

Ik onthoud een stukje.

29

abc abc

2 Woorden met au en auw

Ik onthoud de woorden met au en auw. De andere woorden schrijf ik met ou en ouw.

de au-lijst de au en auw van blauwe auto auto Mama rijdt met de auto. blauw blauwe De lucht is blauw. flauw flauwe kinderachtig of flauw zijn gauw vlug of gauw komen nauw nauwe De doorgang is smal of nauw. paus Het hoofd van de katholieke kerk is de paus. pauw pauwen een vogel met mooie veren of een pauw saus sausje De saus maakt het eten lekker.

Woorden met ou en ouw

de ou en ouw van oud vrouwtje bouwen, ik bouw, hij bouwt fout gebouw goud hout koud kous

mouw oud, oude, ouder, oudste ouders stout touw vrouw zout

Ik let op voor de drieletterwoorden met ou!

Ik zou willen zeggen: Ik hou altijd en overal van jou. Ook in de kou.

Ik onthoud een stukje.

30

3 Woorden met ch 20

4 Moeilijke woorden

Heeft iemand geld om naar het toneel te gaan? Jullie spelen liever met speelgoed in het zand. Er is niemand die een antwoord geeft. Ik lees een boek uit de bieb. Mama koopt op de markt erwtjes, worteltjes en een banaan. Ze schieten met een kanon. Je mag me geen duw geven. Een agent met een uniform regelt het verkeer. Ik zie een spin in een web. agent antwoord banaan bieb duw erwt geld iemand

jullie kanon markt niemand speelgoed toneel web zand

Ik onthoud een stukje.

31
abc abc 32

Ik zoek het op.

Alle woorden met een onthoudstukje van het tweede leerjaar. Ik luister naar de eerste letter. Ken ik het alfabet? Twijfel ik aan een woord, dan zoek ik het op of vraag ik het.

33
op.
Ik zoek het

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

A

agent, agenten, agentje antwoord, antwoorden auto

B

banaan, bananen, banaantje bieb bij, bijen, bijtje bijl, bijlen, bijltje bijna blauw, blauwe blij, blije blijven, ik blijf, hij blijft bouwen, ik bouw, hij bouwt

C

D

daarbij dijk, dijken, dijkje duwen, ik duw, hij duwt

E

ei, eieren, eitje eind, einde, eindje erwt, erwten, erwtje

F

fijn, fijne flauw, flauwe fout, fouten, foutje

G

gauw gebouw, gebouwen geheim, geheimen, geheimpje geit, geiten, geitje geld gelijk glijbaan, glijbanen, glijbaantje goed gordijn, gordijnen, gordijntje goud grijs, grijze

K

kanon, kanonnen, kanonnetje kei, keien, keitje kijken, ik kijk, hij kijkt klei

klein, kleine, kleintje konijn, konijnen, konijntje kou, koud, koude kous, kousen, kousje krijgen, ik krijg, hij krijgt

H

hebben, ik heb, hij heeft hei, heide hoera hou, ik hou van jou hout

I

iemand ijs, ijsje

J

jou, ik heb jou gezien jullie

L

lach, lachje lachen, ik lach, hij lacht leggen, ik leg, hij legt liggen, ik lig, hij ligt lijken, ik lijk, hij lijkt op mij lijm, lijmen lijn, lijnen, lijntje lijst, lijsten, lijstje

M

markt, markten, marktje mei, de maand mei meid, meiden, meidje mij, geef het aan mij mouw, mouwen, mouwtje

abc abc 34 Ik zoek het op.
1 2 3 4 5 6

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

T

W

Nnauw, nauwe niemand

O

opzij oud, oude, ouder ouder, ouders

P

paus pauw, pauwen, pauwtje pech pijl, pijlen, pijltje pijn pijp, pijpen, pijpje plein, pleinen, pleintje prijs, prijzen, prijsje

Q R

reis, reizen, reisje reizen, ik reis, hij reist rij, rijen, rijtje rijk, rijke rijp, rijpe rijst

S

saus, sauzen, sausje schrijven, ik schrijf, hij schrijft speelgoed stout, stoute

tijd, tijden, tijdje tijger, tijgers, tijgertje toch

toneel, toneeltje touw, touwen, touwtje trein, treinen, treintje

U

V

vijand, vijanden, vijandje vijf, vijfde vijfhoek vijftien voorbij vrij, vrije vrijdag vrouw, vrouwen, vrouwtje

web wei, weide wijn, wijnen, wijntje wijzen, ik wijs, hij wijst

X Y

Z

zand zeggen, ik zeg, hij zegt zei, oma zei zeil, zeilen, zeiltje zeilen, ik zeil, hij zeilt zich zijn, ik ben, hij is zou, ik zou graag spelen zout, zoute

35 Ik zoek het op.
8 7 10 9 12 11
abc abc 36

Trefwoorden

+t-vorm 13, 16, 20 alfabet 33 achtervoegsel 15 berenafspraak 24 doffe e 4, 14, 15 drieletterwoord 30 eindletter 22 ik-vorm 13, 16, 20 kattenafspraak 24 klank 5, 9 kleefletters 11 kleven 6, 22 klinker 4, 10, 12, 23, 24, 25 knippen 6, 22 korte klinker 4, 23, 24, 25 lange klinker 4, 12, 23, 24, 25 letter 4, 5 lidwoord 14 medeklinker 4, 10, 11, 13, 24, 25 meertekenklank 4, 17 naamwoord 13, 14 samenstelling 6, 22 tweetekenklank 4, 16 verdubbelen 24 verenkelen 24 verkleinwoord 15 verlengen 22 verlengingsafspraak 22 voorvoegsel 15 werkwoord 13, 14, 16, 20 woord 5, 7, 8 woorddeel 23

37 Trefwoorden
abc abc 38
39
abc abc 40

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.