Wijs me de weg - Isaac-natuurwetenschappen

Page 1

NATUURWETENSCHAPPEN

Wijs me de weg


2

Inhoud Iedereen cartograaf! .......................................................................................................... 4

ISAAC-moment

NATUUR

1 … in een biotoop 1 Wat is een biotoop? ...................................................................................................... 6 2 Studie van een biotoop in de buurt .............................................................. 8

2 … in voedselrelaties tussen organismen 1 Eten of gegeten worden ........................................................................................ 10 2 Een biotoop in evenwicht .................................................................................... 13

3 … in organismen 1 Bouw van een organisme .................................................................................... 16 2 Bouw van een plantaardige cel .................................................................... 19 Een biotoop in kaart gebracht ������������������������������������������������������������������������������� 19 Biodiversiteit bij ons ������������������������������������������������������������������������������������������������������� 19

ISAAC-actie

STUDIEWIJZER

������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 20


3


4

ISAAC-moment

Iedereen cartograaf! Maak een kaart voor je klasgenoten zodat iedereen op basis van jouw kaart weet waar je woont en welke weg je aflegt naar school.


5

Welke hulpmiddelen gebruik je voor het maken van jouw kaart? Kruis aan. een atlas

Google Earth

een topografische kaart

een gps

Google Maps

een stadsplan

iets anders:


6

1 ‌ in een biotoop 1 Wat is een biotoop? Een biotoop is het leefgebied van een bepaalde groep organismen. Een biotoop herken je in het landschap als een geheel. Hieronder zie je drie afbeeldingen van heel verschillende biotopen. Markeer de onderstaande eigenschappen met de overeenkomstige kleur.

woestijn

tropisch regenwoud

duinen aan zee

In dit gebied heerst een heel droog klimaat.

In dit gebied ligt er een dunne humuslaag.

In dit gebied waait de wind vaak krachtiger.

In dit gebied is het overdag vaak ook donker op de grond.

In dit gebied bevat het water zo’n 3,5% zout.

In dit gebied heerst een warm en altijd nat klimaat.

In het deel Aardrijkskunde van de module Water(s)nood leer je meer over klimaat- en vegetatiezones.

Welke organismen komen voor in de biotopen bovenaan deze pagina? Markeer met dezelfde kleuren.

duindoorn

zeehond

kasjoeboom


7

ara

helmgras

kameel

schorpioen

lianen

kabeljauw

cactus

gifkikker

visdief

Een biotoop of leefklimaat is het gevolg van de interactie tussen allerlei factoren in de leefomgeving. Enerzijds zijn er de biotische of levende factoren. Anderzijds zijn er de abiotische of niet-levende factoren. De combinatie van die factoren bepaalt welke groepen organismen er in een bepaalde biotoop leven. Markeer in het onderstaande schema de abiotische factoren met geel en de biotische factoren met groen. wind

nestgelegenheid bescherming door vegetatie

voedselaanbod temperatuur

predatie grondsoort

lucht

parasieten

neerslag

licht concurrentie


8

Over welke factor gaat het in de onderstaande situaties? Markeer wat juist is: biotisch of abiotisch. Noteer over welke factor het gaat. Gebruik daarbij de begrippen rond biotische en abiotische factoren op pagina 7 onderaan. Mensen planten steeds vaker palmbomen in Vlaanderen. In harde winters moeten ze echter worden beschermd.

Dit gaat over een biotische / abiotische factor, namelijk:

De vegetatie in het Amazonegebied profiteert van mineraalrijk Saharastof dat via de wind de Atlantische Oceaan oversteekt.

Dit gaat over een biotische / abiotische factor, namelijk:

In Brussel leeft een kolonie halsbandparkieten. Leuk, denk je? Niet echt. Het zijn holenbroeders, net als onze spechten en uilen. Die vinden daar steeds moeilijker goede broedholtes.

Dit gaat over een biotische / abiotische factor, namelijk:

In regenwouden is de vruchtbare laag op de Dit gaat over een biotische / abiotische bodem erg dun. Dat komt doordat het organisch factor, namelijk: afval heel snel door insecten, bacteriën en schimmels wordt omgezet in voedingsstoffen. Die voedingsstoffen worden bijna onmiddellijk weer opgenomen door de planten en bomen. Woestijnsprinkhanen leven normaal solitair. Dit gaat over een biotische / abiotische Als het echter heel veel regent, dan neemt hun factor, namelijk: aantal heel snel toe. In de daaropvolgende droge periode verzamelen ze zich op de plaatsen waar er nog wat vegetatie is. Het gevolg: een sprinkhanenplaag.

2 Studie van een biotoop in de buurt Ga op zoek naar een duidelijk afgebakende biotoop in je schoolomgeving. Voor je op onderzoek trekt, is het belangrijk om te weten wat je precies wil onderzoeken. Overleg met je leerkracht. ONDERZOEKSVRAAG

Formuleer een goede onder­ zoeksvraag met behulp van het vragenmachientje.

I N P U T IS DE VRAAG NUTTIG?

IS HET EEN OPZOEKVRAAG?

IS HET SLECHTS ÉÉN VRAAG?

IS DE VRAAG DUIDELIJK?

KUN JE HET ONDERZOEKEN?

O U T P U T


9

Noteer je veronderstelling. HYPOTHESE:

Markeer wat juist is. Mijn onderzoeksvraag gaat over abiotische / biotische / beide factoren in een biotoop. Welk materiaal heb je nodig voor je experiment of meting? Noteer.

Noteer hier je waarnemingen of metingen.

Klopt je hypothese? Kruis aan.

ja

Noteer je antwoord op de onderzoeksvraag.

nee


10

2 ‌ in voedselrelaties tussen organismen 1 Eten of gegeten worden Kruis aan. Een eikenboom in een bos kan pas groeien ‌ als er voldoende zonlicht valt op de bladeren. als er zich voldoende andere bomen rondom de eikenboom bevinden. als er voldoende wormen in de bodem zitten. als er voldoende water in de bodem zit. als er voldoende mineralen zoals stikstof in de bodem zitten. als er voldoende vogels een nest maken in de boom. Markeer in de bovenstaande lijst de abiotische factoren met geel en de biotische factoren met groen. Bomen (en planten) hebben enkel abiotische factoren nodig om te kunnen groeien. Daarmee maken ze suikers, hun eigen voedingsstoffen.

Planten zijn producenten. Ze produceren energierijke verbindingen en slaan ze op in hun bladeren of wortels. Wanneer een organisme een ander organisme eet, is er sprake van energieoverdracht. Consumenten eten andere organismen op om die energierijke verbindingen als voeding te gebruiken. Die voedingsstoffen worden verteerd. De onverteerde resten verlaten hun lichaam als ontlasting. Consumenten eten producenten. Het zijn dus planteneters of herbivoren. Sommige consumenten eten andere consumenten. Dat zijn de vleeseters of carnivoren. Andere consumenten zijn zowel herbivoor als carnivoor. Die consumenten noemen we alleseters of omnivoren. Detrivoren zijn de eerste opruimers. Ze verteren de ontlasting van consumenten of (delen van) dode organismen. Wat ze niet kunnen verteren, verlaat hun lichaam als ontlasting. Reducenten zijn micro-organismen die de ontlasting van consumenten en detrivoren of (delen van) dode organismen verder afbreken. Zo komen die voedingsstoffen opnieuw in de bodem of het water terecht, waar producenten ze opnieuw kunnen gebruiken.


11

Wat zie je op elke afbeelding? Kruis aan wat juist is.

producent

producent

producent

consument

consument

consument

detrivoor

detrivoor

detrivoor

reducent

reducent

reducent

producent

producent

producent

consument

consument

consument

detrivoor

detrivoor

detrivoor

reducent

reducent

reducent

producent

producent

producent

consument

consument

consument

detrivoor

detrivoor

detrivoor

reducent

reducent

reducent

producent

producent

producent

consument

consument

consument

detrivoor

detrivoor

detrivoor

reducent

reducent

reducent


12

Een voedselketen toont de overdracht van energie in een biotoop. Vul het schema in. Gebruik de onderstaande begrippen. detrivoor - producent - consument - reducent

Er zijn nog manieren om voedselrelaties voor te stellen. Welk begrip past bij welke voorstelling? Plaats elk cijfer bij de juiste term. voedselketen voedselweb voedselpiramide

3

1

2


13

Tel het aantal organismen in elke laag van de voedselpiramide uit de vorige opdracht. Wat valt je op? Kruis aan wat juist is. Hoe hoger in de piramide, hoe kleiner het aantal organismen. Hoe hoger in de piramide, hoe groter het aantal organismen. Hoe hoger in de piramide, hoe groter de massa van de organismen. Hoe hoger in de piramide, hoe kleiner de massa van de organismen.

In een voedselketen kun je zien welk organisme wat eet. Elke pijl in de voedselketen betekent: ‘wordt gegeten door’ of ‘is voedsel voor’. Een voedselweb bestaat uit meerdere voedselketens die schakels gemeenschappelijk hebben. Een organisme kan gegeten worden door meerdere andere organismen of een organisme kan meerdere andere organismen eten. Een voedselpiramide is een voorstelling waarin het aantal organismen ook belangrijk is. Elke hogere laag in de piramide eet de laag daaronder op. Daardoor daalt het aantal organismen bij elke hogere laag, en stijgt de massa van een enkel organisme. Aan de top staat een roofdier. Noteer het juiste cijfer bij elk organisme in de schema’s op pagina 12. 1 2 3 4

producent consument reducent detrivoor

2 Een biotoop in evenwicht Tel het aantal soorten organismen in elk voedselweb.

Stel dat er een ziekte rondgaat bij de konijnen. Er blijft maar een kwart leven. Welk gevolg heeft dat voor deze biotoop? Bespreek.

Stel dat de eigenaar van een tuin slakken bestrijdt met een pesticide. Alle slakken sterven. Welk gevolg heeft dat voor deze biotoop? Bespreek.


14

In een voedselweb is er een dynamisch evenwicht. Het exacte aantal organismen van een bepaalde soort is niet belangrijk. De verhouding tussen de soorten die elkaar eten binnen het voedselweb is wel belangrijk. Die verhouding kan verstoord worden door natuurlijke of menselijke oorzaken. Zulke verstoringen hebben vrij snel gevolgen voor een of meer andere organismen. Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen. Welk organisme voegde de mens hier toe aan de biotoop? Welke invloed had dat in deze biotoop ... > op andere diersoorten? Noteer.

> op de vegetatie? Noteer.

> op het landschap? Noteer.

Hoe meer soorten organismen in een biotoop aanwezig zijn, hoe weerbaarder die biotoop is tegen een verstoring. Biotopen met een hogere biodiversiteit hebben dus minder last van een verstoring van het ecologisch evenwicht. Vooral de verhoudingen tussen de soorten zijn belangrijk, niet zozeer de aantallen per organisme.


15

3 ‌ in organismen

pantoffeldiertje

palmboom

mug

duif

mens

esdoorn

Deze zes soorten zijn levende wezens. We noemen ze organismen. Ze zijn vaak op dezelfde manier opgebouwd. Wat hebben deze zes soorten gemeenschappelijk? Bespreek en noteer.

Waarin verschillen ze van elkaar? Bespreek en noteer.


16

1 Bouw van een organisme ELK ORGANISME BESTAAT UIT STELSELS.

Stelsels werken zodanig samen dat het hele organisme kan blijven leven. Als één stelsel van een organisme niet meer functioneert, dan komt het hele organisme in de problemen. In het deel Natuurweten­ schappen van de module InSpanning leer je meer over het adem­ halings­stelsel. In het deel Natuur­ weten­schappen van de module Smakelijk! leer je meer over het spijs­verterings­stelsel.

Deze plant bestaat uit twee grote stelsels:

In het deel Natuur­ wetenschappen van de module Water(s)nood leer je meer over het uitscheidingsstelsel.

• het ondergrondse wortelstelsel, waarmee de plant water en mineralen kan opnemen; • het bovengrondse scheutenstelsel, waarmee de plant kan groeien, nakomelingen kan voortbrengen en stevigheid creëert.

In het deel Natuurweten­ schappen van de module Life on Earth leer je meer over het voort­ plantingsstelsel.

ELK STELSEL BESTAAT UIT ORGANEN.

Elk stelsel bestaat uit gespecialiseerde structuren, organen. Het transportstelsel bestaat uit een netwerk van bloedvaten. Het belangrijkste orgaan van dit stelsel is het hart. Van je hersenen tot je kleine tenen, je hart voorziet al je lichaamsdelen van bloed via aders, slagaders en haarvaten.

Bloemen, zaden en vruchten zijn organen. Het zijn gespecialiseerde structuren van het scheutenstelsel, bedoeld voor de voortplanting.

In het deel Natuur­ weten­schappen van de module InSpanning leer je meer over de onderdelen van het bloedvatenstelsel.


17

ELK ORGAAN BESTAAT UIT WEEFSELS.

Een weefsel is een groep cellen met dezelfde of een gelijkaardige functie. spierweefsel

zenuwweefsel Het oppervlak van een blad bestaat uit dekweefsel. Het bladmoes is vulweefsel en de nerven van het blad zijn het vaatweefsel.

vetweefsel

ELK WEEFSEL BESTAAT UIT CELLEN.

Markeer op de onderstaande afbeeldingen telkens één cel.

uienvliesweefsel

menselijk zenuwweefsel

Wat hebben dierlijke en plantaardige organismen met elkaar gemeen? Noteer het juiste begrip in het kadertje boven elke kolom.


18

Heel wat organismen zijn opgebouwd uit meerdere stelsels. Die stelsels hebben allemaal een andere functie, maar ze werken samen om het organisme te laten functioneren. Elk stelsel bevat een of meer organen die samenwerken aan dat ene specifieke doel. Elk orgaan bestaat uit meerdere weefsels, die dan weer opgebouwd zijn uit meerdere cellen. Schrijf telkens het juiste cijfer bij elke afbeelding.

1 2 3 4 5

organisme stelsel orgaan weefsel cel


19

2 Bouw van een plantaardige cel Een cel is de kleinste bouwsteen van het leven op aarde. De weefsels in onze organen zijn opgebouwd uit een heleboel cellen. Organismen zoals het pantoffeldiertje bestaan dan weer uit slechts één cel. Elke cel, in elk levend wezen, heeft een gelijkaardige opbouw. Bekijk het filmpje. Verbind de elementen in de afbeelding met de juiste term en verbind elke term met de juiste uitleg.

celwand

celmembraan

zijn verantwoordelijk voor de fotosynthese: het opvangen van zonlicht dat gebruikt wordt als energiebron voor de aanmaak van suikers bepaalt welke stoffen de cel in of uit mogen

celkern

waterige vloeistof binnen in de cel waarin nuttige stoffen zijn opgelost

bladgroenkorrels

beschermt de cel tegen indringers en zorgt voor vorm en stevigheid

mitochondriën

bevat het bouwplan voor de werking van de cel, het DNA

cytoplasma

zetten brandstoffen om in energie. Het zijn de energie­centrales van de cel

In het deel Natuurwetenschappen van de modules Water(s)nood en Smakelijk! ontdek je meer over fotosynthese, brandstoffen en opgeloste stoffen in water.

ISAAC-actie Een biotoop in kaart gebracht

Biodiversiteit bij ons


STUDIEWIJZER

NATUUR Ik kan de biotische en abiotische factoren in een biotoop herkennen en benoemen. Ik kan deze begrippen uitleggen: producent, consument, detrivoor en reducent. Ik kan de verschillen uitleggen tussen een voedselketen, een voedselweb en een voedselpiramide. Ik kan met voorbeelden het belang van biodiversiteit uitleggen met betrekking tot het ecologisch evenwicht in een biotoop. Ik kan de structurele gelijkenissen tussen de organisatieniveaus in planten en dieren uitleggen: op het niveau van stelsels, organen, weefsels en cellen. Ik kan de functie(s) van de geziene orgaanstelsels uitleggen. Ik kan de delen van een plantaardige cel herkennen en benoemen.

Colofon Auteurs Tine Simoens, Diederik Maebe Illustrator Lieven Vandenberghe Eerste druk 2020 SO 2020/821 Bestelnummer 90 8080 263 ISBN 978 90 4863 960 1 KB D/2020/0147/348 NUR 126/136 Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge RPR 0405 108 325 - © die Keure, Brugge Die Keure wil het milieu beschermen. Daarom kiezen wij bewust voor papier dat afkomstig is uit verantwoord beheerde bossen. Deze uitgave is dan ook gedrukt op papier dat het FSC®-label draagt. Dat is het keurmerk van de Forest Stewardship Council®.

9

789048 639601


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.