
10 minute read
BUREN VAN DE MARKTEN LEO VIGNERON
BUREN VAN DE MARKTEN
Leo Vigneron woont tussen station Kapellekerk en de kerk zelf, in een zijstraatje van de Hoogstraat. Hij ontvangt ons hartelijk in zijn ruim en gezellig appartement, drie hoog, met groot terras en prachtig uitzicht op het Justitiepaleis. De halte van de maand is vlakbij, op ongeveer 100 meter van zijn woning. Hij woont al zijn hele leven lang in dezelfde omgeving en kent de geschiedenis van de wijk heel goed.
Advertisement
De Vijfhoek: Leo, je bent een geboren en getogen Brusselaar? Leo Vigneron: Inderdaad, in 1934 zag ik het levenslicht in het huis hier om de hoek, Hoogstraat 57. Mijn ouders hadden daar hun familiebedrijf. Ik ben een echt Brussels ketje die de gloriejaren van de buurt heel goed gekend heeft. Maar men zegt dat om een echte Brusselaar te zijn, je grootouders en ouders ook in Brussel geboren moeten zijn. Ik ben dus geen rasechte Brusseleir. Papa was afkomstig van Tienen en had ook het zangerige accent van die stad. Ik ken
©LUC AUWAERTS@STADSBIOGRAFIE
zelfs, na al die jaren, nog een typische uitdrukking in het Tiens dialect: Wèlle spelde vreuger bè de mais oep de braai van't kottegoar. (vertaling: wij speelden vroeger met de knikkers op de stoep van het politiebureel)
Wat voor een zaak hadden je ouders vroeger? Het familiebedrijf, kortom de winkel, werd door mijn grootouders opgericht en was meer dan honderd jaar open! Na mijn grootouders en ouders waren mijn broer Albert en zijn echtgenote de laatste eigenaars. De winkel sloot eind 2000 zijn deuren. Een stukje geschiedenis verdween. De zaak leed onder de concurrentie van de grootwarenhuizen en er kwam steeds minder en minder volk over de vloer.
Wat werd er allemaal verkocht? De winkel had als naam De gouden kam/ Le Peigne d’ Or en was een begrip in de Marollen. Het was een soort bazaar waar je alles
Leo Vigneron
kon vinden en je een keuze had uit meer dan duizend artikels. Gaande van valiezen, kinderwagens, speelgoed, kantoorartikelen, schoolgerief. Op het einde van de grote vakantie, voor het begin van het nieuwe schooljaar liep het altijd storm in onze winkel. Grappig is dat wanneer ik hier in de omgeving wandel, ik nog volk tegenkom dat nog Monsieur Peigne D’Or tegen me zegt. Waarschijnlijk kwamen die ouderen als kind in onze winkel hun potloden kopen. Ze verwarden mij zeker met mijn broer die zaakvoerder was en op mij leek, want ik zelf heb nooit in de winkel achter de toonbank gestaan. Ik deed wel de administratie.
Er waren toen nog veel winkels in de Hoogstraat? Vast en zeker. Drogisten, bakkers, beenhouwers, kledingzaken, de ene naast de andere. Van oorsprong waren al die handelaars Vlamingen. Er waren er bij die welluidende bijnamen hadden zoals Dikken Tisch en Jeanne van Litte (lacht). Voor de bekendere kledingzaken zoals Alba en Michiels kon men zelfs in het Pajottenland reclame voor hun winkels aantreffen. Dat is nu allemaal gedaan. Wie komt er nu nog naar Brussel centrum of de Marollen om te winkelen? De grote shoppingcentra bevinden zich aan de rand van de stad. Onder andere omwille van parkeergelegenheid gaan de mensen daar liever naartoe. In Brussel centrum zijn er ook nog steeds veel openbare werken en het circulatieplan
Om een echte Brusseleir te zijn moeten je grootouders en ouders ook in ” Brussel geboren zijn
vind ik ook niet helemaal geslaagd. De klanten vinden er hun weg niet meer in terug.
Je ging naar school in het Sint-Jan Berchmanscollege, hoe was dat? Mijn kleuterschool heb ik bij de nonnekes doorgebracht, die toen in de Priemstraat gevestigd waren. Daarna heb ik de volledige cyclus, vanaf de voorbereidende tot de retorica doorlopen, het laatste jaar van de toenmalige humaniora. Ik zat er in de Grieks-Latijnse. Het was wel heel handig voor mij dat het college zo vlakbij lag. Op een vijftal minuten was ik op school. ’s Middags kon ik thuis middageten. Voor de leerlingen die uit de rand of verder kwamen was dat wel iets anders.
Hoe verliepen de lessen toen? Voor mij was dat daar avant-garde onderwijs. In het voorlaatste jaar stond er tijdens de Nederlandse les die, door een pater jezuïet gegeven werd, het boek Kaas van Willem Elsschot op het programma. In de jaren 1950 was dat enorm merkwaardig. In het laatste jaar bespraken we het boek dat in deze tijden zeer hedendaags is: De Pest van Albert Camus. Ik heb het boek hier nog en heb het recent nog eens herlezen. Ik heb alleen maar goede herinneringen aan het Sint-Jan Berchmanscollege en zeker aan de literatuurlessen. In 1951 verliet ik het college en vatte mijn rechtenstudies aan. Na het behalen van mijn diploma rechten kwam ik in de wereld van de verzekeringen terecht met als specialiteit het verzekeren van kerncentrales.
Was het college in de jaren ‘50 elitair? Ja en nee, ik had dat gevoel niet. Het was wel Vlaamsgezind. Er was in die tijd nog een Franstalige afdeling maar die is definitief verhuisd naar Saint-Michel in Etterbeek. Daarna werd het college volledig Nederlandstalig. Nu kan men stellen dat de hele Brusselse adel de koninklijke familie gevolgd is door hun kinderen ook naar het college te sturen.
Hoe waren de donkere oorlogsjaren in de Marollen? Om te beginnen was er toen geen lockdown zoals we die nu kennen. Er was wel een avondklok. Gedurende de hele bezetting zijn de winkels opengebleven en is het openbare leven blijven functioneren. De zwarte markt tierde in die dagen welig op het Vossenplein. De Radijsstraat was de plaats bij uitstek om aan eten te geraken. Wit brood en hesp waren zeldzaam te verkrijgen. Om ons huis te verwarmen kocht mijn vader spriet, bruinkool als goedkope brandstof voor de kachels. Als kind heb ik nooit centrale verwarming gekend.
©LUC AUWAERTS@STADSBIOGRAFIE LEO OP ZIJN TERRAS MET OP DE ACHTERGROND DE KAPELLEKERK Wat gebeurde er op 10 mei 1940 in de wijk? Vlak na de Duitse inval in België begonnen de Brusselaars de winkels te plunderen. Tegenover onze winkel bevond zich de Sarma die helemaal werd leeggehaald. Dat was een andere vorm van hamsteren: niet kopen maar stelen. In onze winkel werd er niets meegenomen aangezien mijn ouders al snel de rolluiken naar beneden lieten. Na de Duitse inval ging het dagelijks leven verder. De Duitsers kwamen ook in onze winkel hun inkopen doen. Maar dat klimaat verergerde met de jaren.

Hoe bedoel je? De handelaars waren verplicht om de winkelvitrines volledig te beschilderen, er mocht alleen een kleine opening gelaten worden zodat men kon zien wat er in de winkel verkocht werd. Waarom? De Duitse soldaten waren jaloers omdat er in België veel meer in aanbieding was dan in hun vaderland: economisch gezien was het hier veel beter dan bij hen. De soldaten hadden blijkbaar hun beklag gedaan. Wanneer ze thuis in verlof gingen konden ze bij hen niet zoveel kopen, ze hadden minder keuze dan hier in Brussel.
Een andere memorabele datum hier, was 3 september 1944. Ik heb die dag de koepel van het Justitiepaleis naar beneden zien vallen. Bij de aftocht hadden de Duitsers die in brand gestoken. Onder die koepel bevond zich hun communicatie- en commandocentrum en dat bewijsmateriaal moest natuurlijk vernietigd worden. In die dagen, misschien door dezelfde plunderaars als in 1940, werden de kelders van het Justitiepaleis leeggeroofd. Schnaps (sterke, alcoholische drank) en de drankreserve van het Duitse leger was daar gestockeerd. In de omgeving zag je de mensen hollen met zoveel mogelijk flessen in hun handen.
De Marollen was voor kinderen een hele leuke omgeving om te spelen met al die plekjes en steegjes? Wij speelden altijd op straat, we moesten niet op onze hoede zijn voor de auto’s. Er was toen heel weinig tot geen verkeer. Alleen bij het passeren van de trams waren we voorzichtig. Je kan onze kindertijd vergelijken met het dagelijks leven uit de stripverhalen van Kwik en Flupke door Hergé. Een stripverhaal dat ik trouwens graag las en waarvan er thuis altijd rondslingerden.
Je bent ook jarenlang lid geweest van het comité dat de Breugelfeesten organiseerde? Ik hield me veel bezig met de folklore in de Hoogstraat als lid van het comité van de braderie. De reuzenstoet was een welbekend begrip in de Marollen. De kleermakers uit de buurt ontwierpen de kleren voor de reuzen, die gestockeerd werden in een ruimte onder het Centraal Station. Tijdens die feesten kwamen de bezoekers van heinde en verre om zich hier te amuseren. Ik herinner me een bepaald jaar dat er bijna 100.000 mensen rondliepen, met zelfs veel bezoekers uit Engeland en Japan. Er werd gefeest tot een gat in de nacht. Dat is een periode uit het leven in de Marollen die jammer genoeg volledig verdwenen is. Er rest ons nog de kleinschalige jaarlijkse stoet dat uit één fanfare en een paar reuzen bestaat.
Was er vroeger veel armoede in de Marollen? Ik vind dat er nu meer armoede is dan vroeger. Toen werd dat goed opgevangen. Mijn vader engageerde zich in de liefdadigheidsvereniging Sint Vincentius a Paolo. Hij was peter van een arme familie en ondersteunde die financieel. Ieder lid van de vereniging had zo een zogenaamde familie, dat was in die tijd een vorm van hulp aan arme mensen. Nu is er vooral de vzw Nativitas die zich sinds meer dan 40 jaar inzet voor kansarme mensen van alle leeftijden, afkomsten, culturen en godsdiensten. Hun doel is om geïsoleerde en kansarme mensen een gastvrije plek te verschaffen. In hun lokalen kan je elke middag een goedkope maaltijd krijgen. Je hebt ook organisaties
zoals Poverello en de Vrienden van het Huizeke die zich in de wijk voor de medemensen inzetten.
Leo, tijdens ons gesprek valt me op dat je mooi algemeen Nederlands praat. Spreek je ook Brussels? Leo schakelt plotseling vlot over in het Brussels en stelt voor dat hij een gedichtje voordraagt. Hij verrast ons met een gedicht van ‘t Ketje (Renaat Grasssin): “Van e giel klaa mooëzeke en van e fleske konjak”. Bij gelegenheid draag ik nog Brusselse gedichten voor.
Je bent ook vrijwilliger in de Kapellekerk? Ik ben nog altijd penningmeester van de kerkfabriek. Ik heb de evoluties van de kerk van dichtbij meegemaakt. Er kwamen steeds minder en minder kerkgangers over de vloer. In de jaren 1950 was de klassieke zondagse elfuurmis zelfs in het Nederlands, wat toen een primeur was. Ik herinner me nog dat in de vasten de theologen van verschillende strekkingen zoals de Kapucijnen en de Dominicanen in de kerk hun speciale vastenpreek hielden vanop de preekstoel. Ik heb nog geweten dat de Kapellekerk over een pastoor en een onderpastoor beschikte. Nu wordt de kerk gebruikt door de Poolse gemeenschap, die vijf missen organiseren op zondag. In Brussel heeft elke christelijke gemeenschap zijn kerk. Voor de Zuid-Amerikanen is dat de Rijke Klarenkerk in het centrum. Sint-Jakob- op-de-Coudenberg huisvest de Engelse en Duitse kerkgemeenschap. Nu is er iemand uit de Poolse gemeenschap die mijn taak wil overnemen.
Tot slot onze traditionele afsluiter: neem of nam je geregeld de trein aan het station Kapellekerk? Zelf heb ik nog de laatste werken aan de Noord-Zuidverbinding meegemaakt en heb ik in het station een paar keer de trein genomen om naar het Zuidstation te rijden, waar ik dan een internationale verbinding nam. Ik weet dat er onder het station nog een passage is die naar het Walenplein leidt. De halte bestaat nog en er stoppen nog enkele treinen, maar ik denk dat het station gedoemd is om te verdwijnen. En dat zou heel spijtig zijn voor de wijk.
Hartelijk bedankt voor dit gesprek, Leo.
Résumé
Leo Vigneron vit entre la gare de Bruxelles-Chapelle et l'église dans une rue latérale de la rue Haute. Toute sa vie durant, il a vécu dans le même quartier et connaît parfaitement l'histoire du quartier. Il est né et a grandi à Bruxelles, ses parents possedaient un magasin dans la rue Haute. Leo a également été pendant de nombreuses années membre du comité organisateur des Fêtes de Bruegel dans les Marolles. Aujourd’hui, malgré son âge avancé, il est encore bénévole à l’église Notre-Dame de la Chapelle.