2 minute read

ONZE TAAL

Regels en wetten

Zet een rasechte Groninger aan tafel met een dito Limburger, en je hebt grote kans dat hun gesprek nogal moeizaam verloopt. Hun dialecten verschillen zo veel van elkaar, dat het handig wordt om over te schakelen op het gestandaardiseerde Nederlands dat ze allebei op school hebben geleerd – en vervolgens hebben ze dan een vlot en geanimeerd gesprek. Ziedaar in een notendop de oorzaak van het ontstaan van onze standaardtaal (en vrijwel alle andere talen): op een gegeven moment werd het handig dat iedereen in de Lage Landen een vergiet een vergiet noemde, en niet een verzijp, verziep, verzuup, verlek, verdruip, vergiettijl, stramijn, tramien, stremien, schermien, zijg, zijgbaar, doorslag, duurslag, teemst, trizee, gaatjespan of gatenpateel (wat dus werkelijk allemaal bestaande dialectbenamingen zijn of waren). En ook werd het handig om de spelling en de zinsbouw te standaardiseren, en later ook om tot een min of meer uniforme uitspraak te komen – niet huus maar huis, en niet peerd maar paard. Het streven naar standaardisering van de taal ontstond vanaf de 16de eeuw en had verschillende oorzaken: door de boekdrukkunst kregen teksten opeens een veel grotere verspreiding, en ze werden niet langer geschreven in het Latijn, maar in het Nederlands. Ook werd de volkstaal steeds meer in het onderwijs gebruikt, en ook door wetenschap en overheid. De standaardtaal was dus in de eerste plaats iets handigs. De regels ervan waren vooral gebaseerd op het Hollandse dialect, omdat Holland het machtigst was. Waren Gelderland en Overijssel in die tijd de machtigste der zeven provinciën geweest, dan hadden we nu allemaal iets gesproken wat veel meer op de Gelderse en Overijsselse dialecten lijkt. Het gekke is nu dat in de 17de en 18de eeuw de neiging ontstond om de regels van de standaardtaal tot ‘taalwet’ te bevorderen – met dezelfde uit steen gehouwen status als een natuurwet. Geleerden legden vast hoe je werkwoorden moest spellen, dat het groter dan moest zijn en niet groter als, dat hun hebben fout was en dat er verschil was tussen hun (meewerkend voorwerp) en hen (lijdend voorwerp). Schrijver P.C. Hooft heeft op een gegeven moment zelfs gesuggereerd om naast dat hun en hen, ook het verschil tussen hum en hem in het leven te roepen – als in ‘ik geef hum het boek’. Maar dat idee heeft het niet gehaald. En nu, in de 21ste eeuw, zien nog steeds heel veel mensen de vrij willekeurig samengestelde verzameling taalregels (die ze zo moeizaam op school geleerd hebben) als keiharde taalwetten – en iedere inbreuk daarop als verloedering. Schrijf groter als en nooit niet en je kunt rekenen op hun diepe minachting, en zodra taalkundigen het wagen dit soort constructies goed te keuren (wat ze geregeld doen), dan is verkettering tot in het derde nageslacht hun deel. Maar hoe boos die mensen zich ook maken, de standaardtaal is niets meer dan het gevolg van overeenstemming of consensus tussen groepen mensen die een vorm van Nederlands spreken – niet meer dan een middel om een Groninger en een Limburger met elkaar te laten praten.�

Advertisement

Raymond Noë is (web)redacteur bij ‘Onze Taal’, het grootste Nederlandse tijdschrift voor taalliefhebbers. www.onzetaal.nl