
Gratis NMD-gevalideerde MPG-tool Maak uw verplichte MPG-berekening eenvoudig via de MPG master van MRPI. milieu relevante product informatie


![]()

Gratis NMD-gevalideerde MPG-tool Maak uw verplichte MPG-berekening eenvoudig via de MPG master van MRPI. milieu relevante product informatie


december 2025
DE VERGETEN SCHAKEL IN DE EIWITTRANSITIE
LOKAAL PRODUCEREN IS BESTE ROUTE NAAR NETTO NUL
OPLOSSING VOOR WERELDWIJD OCEAANPROBLEEM
Campagne Manager: Jeroen van Zonneveld Managing Director: Saïd Laktami Graphic Design: Merel Megens
Redactie: Eltjo Nieuwenhuis Tekst: Fred Pals en Eltjo Nieuwenhuis Gedistribueerd met: Het Financieele Dagblad 2025 Drukkerij: RODI Rotatiedruk. Partner content in deze campagne is tot stand gekomen in samenwerking met onze klanten. Dit zijn commerciële uitingen. Dit is een commerciële uitgave. De FD-redactie heeft geen betrokkenheid bij deze productie.







Wanneer Catrien d’Ancona, Market Head Mars Wrigley Nederland, spreekt over haar rol, zou je verwachten dat het gesprek vooral gaat over chocoladerepen, kauwgom, verkoopcijfers en marktaandeel. Toch blijkt duurzaamheid het centrale thema te zijn – verweven in elk aspect van het bedrijf, van de inkoop van grondstoffen tot de manier waarop reclame wordt gemaakt. Voor Mars, een familiebedrijf met een rijke geschiedenis, is duurzaamheid geen marketinginstrument, maar een fundamentele verantwoordelijkheid.

Een familie-erfenis geworteld in verantwoordelijkheid
Mars Incorporated, een van ’s werelds grootste privébedrijven, wordt vaak geassocieerd met iconische chocoladerepen zoals Twix, Snickers, Milky Way en M&M’s. Het familiebedrijf dat in 1911 werd gestart door Frank Mars, blijft groeien. Inmiddels realiseren de 150.000 medewerkers wereldwijd jaarlijks een omzet van meer dan 50 miljard dollar.
Toch, zoals d’Ancona benadrukt, is het nog steeds echt een familiebedrijf, ondanks de omvang. Er wordt gedacht in generaties en niet in kwartalen en de principes die als leidraad dienden in de beginjaren, zijn nog onverminderd van kracht. Terwijl het bedrijf in het afgelopen decennium met 69% groeide, wist het de uitstoot van broeikasgassen in zijn ketens (scope 1, 2 en 3) met 16,4% terug te dringen. Een opmerkelijke prestatie die niet alleen laat zien dat het bedrijf zijn verantwoordelijkheid neemt, maar ook dat economische groei en verduurzaming hand in hand kunnen gaan. “Door te investeren in verduurzaming, kunnen we een betere toekomst creëren – in meerdere
opzichten. Dit geldt voor iedereen die deel is van onze toeleveringsketen, inclusief consumenten”, aldus d’Ancona.
Wereldwijd haalt Mars tweederde van zijn omzet uit diervoeding en een derde uit zoetwaren. In Nederland is dit precies andersom: hier is het aandeel van chocolade, zoetwaren en ijs – gezamenlijk ‘confectionery’ genoemd –twee derde van de omzet. Nederland herbergt bovendien sinds 1962 ’s werelds grootste fabriek voor chocoladerepen, gevestigd in Veghel. Ook hier komt het verhaal van groei in combinatie met verduurzaming terug. De productie van de fabriek is in de loop der jaren gegroeid naar 1 miljoen repen per uur, terwijl de uitstoot in het afgelopen decennium meer dan gehalveerd is. Als je de fabriek bezoekt, valt met name één gebouw echt op. Ze noemen het ‘de boerderij’. De drie vrijgezelle broers van wie de familie Mars de grond kocht, hadden als voorwaarde dat hun ouderlijk huis niet zou worden gesloopt. De broers zijn jaren geleden overleden, maar afspraak blijft afspraak. En voor d’Ancona, die nu werkt in een kantoor dat ooit een boerderij was, is de verbinding met landbouw en duurzaamheid zowel professioneel als persoonlijk.

Consumenten duidelijk vertellen wat ze eten, zodat ze een bewuste keuze kunnen maken
Duurzaamheid: een gedeelde standaard, geen onderscheidend kenmerk
D’Ancona’s kijk op duurzaamheid is opvallend samenwerkingsgericht. “Duurzaamheid is niet iets waarmee je je moet onderscheiden”, stelt ze. “We willen graag vooroplopen, maar je moet ook samenwerken, want de hele standaard moet omhoog. Iedereen moet mee.”
Deze filosofie komt tot uiting in de samenwerkingen van Mars met andere grote spelers. In Nederland neemt Mars deel aan het ‘Climate Champions’-project, een initiatief van Albert Heijn. De retailer bracht A-merk fabrikanten zoals Coca-Cola, Unilever, Heineken en FrieslandCampina samen om te kijken waar de verduurzaming versneld kan worden. “Ik geloof heel sterk dat je alleen kunt verduurzamen door samen te werken”, zegt d’Ancona. “Het gaat niet om opvallen, maar om de hele sector vooruit te helpen.”
Van melkveehouderij tot Flagship Farm D’Ancona’s betrokkenheid bij duurzaamheid is ook persoonlijk. Ze groeide op een melkveehouderij op, waar


ze tot haar zeventiende woonde. “Het is prachtig om aan het begin van het productieproces te staan”, vertelt ze. “Je ziet het werk dat boeren doen, met zoveel liefde en passie. Dat draag ik een warm hart toe. Maar ik ben ook kritisch, want er is verandering nodig in de landbouwsector.”
Je moet in verduurzaming vooroplopen, maar ook anderen meenemen
Mars werkt actief samen met boeren in Nederland. De fabriek in Veghel betrekt de zuivel nodig voor de melkchocolade onder meer bij FrieslandCampina. “Om boeren te stimuleren hun uitstoot te verminderen, heeft de chocolademaker prestatieafspraken met FrieslandCampina gemaakt: een kleinere ecologische voetafdruk leidt tot een grotere beloning. De kringloopwijzer die Nederlandse boeren sinds 2016 moeten invullen, is daarbij enorm belangrijk. Zo kan worden bepaald of targets worden gehaald. En op de Mars Flagship Farm in Zwolle worden met onze steun nieuwe technieken getest die boeren kunnen helpen met het bereiken van targets. We zeggen dus niet ‘los het op’, maar helpen actief bij het vinden van oplossingen. En belonen resultaten”, aldus d’Ancona.
Diepe wortels in duurzame inkoop De duurzaamheidsreis van Mars begon decennia geleden, lang voordat het een modewoord werd. Het bedrijf investeert al jaren in duurzame cacao, met ‘cacaodokters’ die boeren adviseren, het garanderen van kinderarbeidsvrije ketens en strategieën om ontbossing tegen te gaan.
“Dit is niet iets van gisteren”, benadrukt d’Ancona. “Het zit diep verankerd in het DNA van Mars. We zijn hier al sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw mee bezig.” De aanpak is integraal, met aandacht voor milieu, sociale
aspecten en economische duurzaamheid. Door boeren te ondersteunen, landbouwpraktijken te verbeteren en eerlijke arbeidsvoorwaarden te bevorderen, wil Mars een keten creëren die zowel mens als planeet ten goede komt.
Vijf principes die elke beslissing sturen Mars’ duurzaamheidsambities worden gedragen door vijf kernprincipes: Efficiëntie, Kwaliteit, Wederkerigheid, Vrijheid en Verantwoordelijkheid. Deze principes bepalen elke beslissing, van productontwikkeling tot marketing en bedrijfsvoering.
“We hebben een R&D-centrum dat continu onderzoekt hoe we onze producten kunnen verbeteren”, zegt d’Ancona. “We hebben transvetten uit onze producten verwijderd en ook de suikergehaltes zover mogelijk teruggebracht. Binnen de receptuur loop je op een gegeven punt dan tegen een grens aan. Als het verder verminderen van suiker ten koste gaat van smaak en kwaliteit, kun je niet verder. Kwaliteit staat voorop.”
Suiker is natuurlijk een gevoelig thema voor ’s werelds grootste producent van chocoladerepen. D’Ancona erkent de gezondheidszorgen, maar benadrukt het belang van verantwoord gebruik. “Je moet niet iedere dag een Twix eten als je verder niets verandert aan je voeding of bewegingspatroon. Het product is een traktatie, iets om van te genieten als je een opkikker nodig hebt. Onze producten zijn bedoeld om mensen blij te maken, maar moeten met mate worden geconsumeerd. Niet als onderdeel van je basisdieet.”
Transparantie en verantwoordelijkheid
Transparantie is enorm belangrijk, dus consumenten duidelijk vertellen wat ze eten zodat ze zelf een bewuste keuze kunnen maken. Nog lang voordat dit wettelijk verplicht werd, plaatste Mars die informatie al prominent op de voorzijde van de verpakkingen. Nu zal niemand een M&M’s verwarren met een vitaminepil, maar toch. Mars ziet duidelijk een verantwoordelijkheid voor zichzelf om obesitas te helpen bestrijden. Niet alleen
door productinformatie, maar ook door herformulering (transvetten werden verwijderd uit de receptuur en ook werden suikergehaltes teruggebracht), gezondere opties te ontwikkelen (BE-KIND) en portieverkleining. Duurzaamheid omvat immers ook de zorg voor je consumenten.
Toch zal het de gecoördineerde inzet vergen van veel partijen om daadwerkelijk effect te zien. Volgens de meest recente voedselconsumptiemonitor van het RIVM neemt de inname van suiker ieder jaar verder af. Volgens het RIVM is 5,2 procent van de totale calorie-inname van een gemiddelde Nederlander te herleiden naar zoetwaren. Mars-producten vormen minder dan 1% van die inname.
Onze producten zijn bedoeld als traktatie, niet als onderdeel van je basisdieet
Inzichten verwerven
Mars pleit voor het verwerven van een beter inzicht in wat echt werkt en haalbaar is als het gaat om obesitas. “Gebiedsgebonden pilots, waarbij het effect van verschillende maatregelen kan worden gemeten, zouden ons echt verder kunnen helpen”, aldus d’Ancona. “Gaan mensen daadwerkelijk gezonder eten als we onze repen fiks duurder maken, of grijpen ze simpelweg naar goedkopere snacks? Dat wil ik graag weten.”.
Gegeven dat adverteren noodzakelijk is in een markteconomie, zet Mars zich sinds 2007 nadrukkelijk in om dit op een verantwoorde manier te doen. Zo zijn media die worden ingezet bewust niet op kinderen gericht, en worden producten als M&M’s en Snickers in een volwassen context gepresenteerd. “Sinds 2007 lopen we hierin voorop, wereldwijd en in Nederland”, zegt d’Ancona. “Onze commercials worden uitgezonden rondom volwassen programma’s, met humor en boodschappen die op volwassenen zijn gericht. Dat testen we. Jonge kinderen kijken bijvoorbeeld onaangedaan naar een commercial waarbij Red het beeld deelt met een vrouw en Yellow vanuit de kast waarschuwt dat Scott eerder thuis is gekomen, terwijl volwassenen erom kunnen lachen.”
Conclusie: duurzaamheid als gedeelde verantwoordelijkheid
D’Ancona ziet samenwerking als de sleutel tot blijvende verandering. “Je moet vooroplopen, maar ook anderen meenemen”, zegt ze. “De hele standaard moet omhoog. Door samenwerking, innovatie en een onwrikbare toewijding aan principes, werkt Mars hard aan zijn verduurzaming en neemt daarbij anderen graag mee.”
Voor d’Ancona en haar collega’s is duurzaamheid geen trend of marketingtruc, maar een verantwoordelijkheid die diep verankerd is in de cultuur en bedrijfsvoering. Terwijl de wereld worstelt met klimaatverandering, schaarste aan grondstoffen en sociale ongelijkheid, biedt de aanpak van Mars een voorbeeld van hoe een familiebedrijf een nalatenschap kan bouwen die blijft bestaan.
In de woorden van Catrien d’Ancona: “Duurzaamheid gaat niet om opvallen. Het gaat om samen vooruitkomen.”

Een miljard mensen wereldwijd is primair afhankelijk van vis als eiwitbron. Met een verwachte wereldbevolking van tien miljard in 2050 en een verdubbeling van de visconsumptie staat voedselzekerheid onder druk. Toch blijft vis in het Nederlandse debat over duurzaam eten opvallend afwezig.

Blue Foods, vis, schaal- en schelpdieren uit oceanen, rivieren en meren, vormen een krachtig maar onderbelicht alternatief voor vlees. De cijfers zijn overtuigend. Mosselen kosten 0,6 kilogram CO₂-equivalent per kilo mosselvlees. Haring zit op 0,4-0,6 kilogram CO₂-equivalent per kilo. Rundvlees? Gemiddeld rond de 30 CO₂-equivalent per kilo. Het verschil is enorm. “Als je één keer per week vlees vervangt
door duurzaam gevangen vis of mosselen, doe je al heel veel”, zegt Bert Jongert van MSC (Marine Stewardship Council), de internationale non-profitorganisatie achter het blauwe keurmerk voor duurzame wilde vis. “Het zijn superlekkere producten die je menu verrijken. En de klimaatimpact is veel lager dan vlees.”
Naast de lage uitstoot bieden Blue Foods belangrijke voedingsstoffen: omega-3 vetzuren, vitamines B12 en D, ijzer, zink en jodium. Toch ontbreekt vis vrijwel volledig in het Nederlandse voedingsbeleid. De bekende 60/40-verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten gaat volledig voorbij aan wat de zee te bieden heeft.
“Dat duurzame vis werkt, bewijst de Iberische sardine”, aldus Jongert. Na jaren van overbevissing verloor die visserij haar MSC-keurmerk.
Strikte beheerplannen van Spaanse en Portugese overheden brachten de bestanden terug op gezond niveau. Inmiddels is het keurmerk hersteld. “Dat is een bewijs dat goed beheer loont.”
Nederlandse supermarkten lopen voorop met duurzaam inkoopbeleid voor vis. Die marktkracht kan de hele keten in beweging brengen. Ondertussen werkt de sector aan brandstofefficiëntie, lichte en selectievere netten om de voetafdruk verder te verkleinen.
Voor consumenten die duurzamer willen eten maar niet weten waar te beginnen, is de boodschap helder, aldus Jongert. “Kleine, bewuste keuzes maken het verschil. Een portie mosselen of haring in plaats van een gehaktbal – het is een bescheiden stap met grote impact.”
MOGELIJKHEDEN
De bouwsector neemt zo’n 40% van de wereldwijde broeikasgasemissies voor zijn rekening. Toch blijft het duurzaamheidsdebat te vaak steken in slogans.
Leo Oosterveen, directeur van Milieu Relevante Product Informatie (MRPI), ziet in de ontwerpfase de grootste kansen. “We publiceren zogeheten Environmental Product Declarations (EPD’s) met geverifieerde data over 19 impactcategorieën. Dit betreft onder meer CO2 en water- en landgebruik. Datagedreven ontwerpen maken verschil.” MRPI heeft een tekentool waarmee architecten de milieu-impact van ontwerpen kunnen doorrekenen.
MRPI is een onafhankelijke stichting en verzamelt, beheert en ontsluit al decennialang milieudata van bouwproducten. Dit vormt de basis van veel van de huidige milieuberekeningen in de bouw, zoals EPD’s. De Europese bouwproductenverordening stimuleert deze datagedreven aanpak, maar Oosterveen waarschuwt voor intern strijdig beleid. De EPBD IV bijvoorbeeld, een Europese richtlijn voor energieprestaties van gebouwen, gaat rechtstreeks in tegen de bouwproductenverordening, als men de credits voor recycling en hergebruik niet waardeert.
Het voorbeeld van plasticrecycling benadrukt de risico’s: door goedkoop Chinees nieuw plastic zijn Nederlandse recyclingbedrijven failliet gegaan. “Als de Europese regelgeving recycling en hergebruik niet blijft waarderen in de systemen, verdwijnt de stimulans. Dan wordt het debacle zoals bij plastic continu herhaald”, vertelt Oosterveen. Zijn boodschap is dan ook: “Investeer in betrouwbare data-infrastructuur en zorg dat landelijke regelgeving de Europese klimaatambities ondersteunt, in plaats van dwarsboomt.”
Vrumona – Partner Content
Verduurzaming in de voedingsmiddelenindustrie vraagt om investeringen die rendabel zijn. Consumenten waarderen duurzame producten, maar de bereidheid om daar aanzienlijk meer voor te betalen blijft beperkt. Die realiteit dwingt bedrijven tot keuzes: welke duurzaamheidsstappen leveren zowel milieuwinst als commerciële meerwaarde?

Wie de balans vindt tussen suikervermindering, circulaire verpakkingen en CO2-reductie enerzijds en betaalbaarheid anderzijds, kan verduurzaming op schaal realiseren. Vrumona, producent van onder meer Pepsi en Rivella, is koploper in het reduceren van suiker. Ruim tachtig procent van hun
portfolio valt in de categorie lage calorieën, met twee derde van het volume onder de vijf kilocalorieën per 100 milliliter. Daarmee maakt Vrumona disproportioneel veel impact in Nederland.
“De hele industrie is 38% minder suiker gaan gebruiken sinds 2018, maar Vrumona is wel echt voortrekker geweest”, stelt algemeen directeur Ilco Kwast. Hun innovatiestrategie volgt het ‘zero the hero’-principe: nieuwe producten zijn bij voorkeur suikervrij, met Pepsi Zero als speerpunt. “We zetten ook onze marketing in, waarmee je deels ook stuurt op acceptatie en de vraag van consument, shopper en klant.”
Nieuwe productielijn
De verduurzaming reikt verder dan recepturen: tegen 2030 streeft het bedrijf naar zestig procent CO2-reductie ten
opzichte van 2019, vooral in verpakkingen en transport. Vanaf eind 2025 schakelt Vrumona bij alle Pepsi-merken over op 100% rPET, gerecycled plastic. En eerder dit jaar investeerde Vrumona al tientallen miljoenen in de fabriek, met onder andere een nieuwe productielijn voor blik. Daar zijn ze trots op. Daardoor staan de blikjes nu in kartonnen multipack-houdertjes op het schap, die de plastic krimpfolie vervangen. De nieuwste variant van de zogenoemde KeelClip gebruikt dertig procent minder karton dan de vorige generatie. “Deze nieuwe lijn is ook efficiënter, waardoor we minder energie verbruiken.”
Netcongestie remt elektrificatie Volledige elektrificatie van productieprocessen blijft vooralsnog buiten bereik. “Om daar met elektrische toevoer te werken zou schoner zijn dan
gas, maar daar heb je wel capaciteit op het elektriciteitsnet voor nodig”, legt Kwast uit. De huidige belastbaarheid van het net, waarbij bedrijven afgerekend worden op piekmomenten, bemoeilijkt de zaak verder. “De vraag is of we dat met z’n allen niet beter kunnen sturen en verdelen.”
We blijven actief kijken of we het in de toekomst nog beter kunnen doen
De balans tussen investeren en doorberekenen blijft volgens hem zeer belangrijk: “Op het moment dat een investering economisch werkt, zie je dat de bereidheid hoger is om het door de hele keten te faciliteren. Als de consument er niet voor wil betalen, wordt het heel snel heel erg ingewikkeld om het op schaal te doen.”
Toch blijft Vrumona vasthouden aan zijn ambities. “We zijn een belangrijke speler binnen de industrie, en zien onszelf als de uitdager die de sector vooruit kan en wil helpen. We blijven actief kijken of we het in de toekomst nog beter kunnen doen dan nu.”
vrumona.nl

De meeste consumenten weten het niet, maar het overgrote deel van de frisdranken van Coca-Cola die ze in Nederlandse supermarkten kopen, wordt lokaal geproduceerd. Met bovenal Nederlandse ingrediënten, in een volledig geëlektrificeerde fabriek.

Jeroen van Vliet, VP & country director, Coca-Cola Europacific Partners Nederland
Voor Jeroen van Vliet, VP & country director bij Coca-Cola Europacific Partners Nederland, is die lokale verankering geen marketing maar strategische keuze. “We maken 85 procent van onze drankjes die we in Nederland verkopen in Dongen in Noord-Brabant. Lokaal ondernemen en verduurzaming zijn onlosmakelijk verbonden.”
Die verbinding zit in controle en snelheid. “Alles waar je invloed op kan uitoefenen, maakt het makkelijker”, zegt Van Vliet. Coca-Cola Europacific Partners Nederland werkt met 800 medewerkers, waarvan 450 in de fabriek in Dongen. Die fabriek staat daar vanwege toegang tot bronwater uit de Brabantse waterlagen. “Dongen is voor ons een sieraad. We hebben daar veel in geïnvesteerd.”
Die lokale keten gaat verder dan de eigen operatie. Coca-Cola helpt ook leveranciers bij hun verduurzaming, omdat ook hun uitstoot uiteindelijk onderdeel is van de totale voetafdruk. “We kijken naar wat hun afdruk is, net zoals onze klanten dat van ons vragen”, zegt Van Vliet. “We proberen ze te helpen die stappen te zetten.”
Van gas naar elektriciteit zonder productiestop
De transitie naar een volledig elektrische fabriek begon ruim vijf jaar geleden. De productielocatie draait 24/7 en maakt 85 procent van alle drankjes die Coca-Cola in Nederland verkoopt. “We konden die fabriek niet een jaar
lang stilzetten. We moesten onze operatie draaiend houden tijdens de transitie.”
Het resultaat: een CO2-neutraal gecertificeerde fabriek met e-boilers en warmtenetwerk. “Het is knap van het team in Dongen dat ze dat met partners voor elkaar hebben gekregen”, zegt Van Vliet. Het bedrijf draait op meer dan 99 procent servicelevel – opvallend hoog voor de sector van snellopende consumentengoederen.
Op transport rijdt Coca-Cola sinds 2022 op HVO100, een biodiesel die tot 90 procent minder CO2-uitstoot geeft dan diesel. Toch is HVO100 een tussenstap. “We onderzoeken op dit moment samen met onze transportpartners het gebruik van elektrische vrachtwagens. Voor zwaar transport – volle vrachtwagens met flessen – is dat complex. Daarom kijken we ook altijd naar verdere innovaties, zoals waterstof als brandstof.”
800 miljoen liter water terug aan de natuur
Brabant is een gebied met waterschaarste. Coca-Cola gebruikt jaarlijks 800 miljoen liter grondwater op voor productie en facilitaire doeleinden. “We willen geen negatieve impact achterlaten”, zegt Van Vliet. We dragen bijvoorbeeld bij aan projecten van Natuurmonumenten met als doel het water dat we in onze drankjes en ons productieproces gebruiken aan te vullen in het gebied waaraan we het onttrekken. Met de Efteling is onlangs een overeenkomst gesloten voor een groot natuurproject. “Daarmee komen we in 2027 tot 100 procent van het equivalent van dit waterverbruik, maar natuurlijk blijven we vooruitkijken en hieraan verder werken.”
Lokaal produceert sneller
Het voordeel van lokaal ondernemen blijkt in tempo. “Ik ben blij dat we jaren geleden begonnen zijn met de overgang naar een fabriek die volledig draait op elektriciteit. Als je ziet hoeveel tijd en energie het kost, zijn we best ver”, stelt Van Vliet. De Nederlandse context speelt mee. “De discussie over duurzaamheid is hier scherper. En we hebben 800 medewerkers als ambassadeurs die op elke verjaardag kunnen vertellen wat we doen.”
Dongen is voor ons een sieraad. We hebben daar veel geïnvesteerd
Van suikerbieten naar CO2 uit de lucht
De doelstellingen zijn helder: minus 30 procent CO2uitstoot in 2030 ten opzichte van 2019, en netto nul in 2040. Die targets zijn goedgekeurd door het Science Based Targets initiative, SBTi. “We zitten op 29 procent”, zegt Van Vliet. “Met de stappen die we nu nemen, gaan we eroverheen.”
De grootste sprong – van 30 naar 100 procent – vraagt baanbrekende oplossingen. Via CCEP Ventures investeert Coca-Cola in veelbelovende technologieën. “We verkennen innovaties zoals het opwekken van elektriciteit uit ionen in de lucht. Hiermee willen we op termijn onze koelingen aandrijven, want koeling is ruim 30 procent van onze uitstoot”, legt Van Vliet uit. Nog ambitieuzer: CO2 uit de lucht omzetten in suiker. “Op microniveau is aangetoond dat het kan. Maar je moet opschalen naar industrieel niveau. Als dat werkt, ga je grote stappen zetten.”
Ook ziet Van Vliet de uitdaging: “Heel veel mensen hebben geen idee van wat we doen. En kennen ons wellicht van zaken die aan de andere kant van het spectrum hangen.” De perceptie klopt vaak niet met de werkelijkheid. “We nodigen stakeholders, ngo’s en politici uit in Dongen. Hoe doen we dit, welke stappen maken we en waar moeten we nog heen?”
Over vijf jaar? “Ik zou graag willen dat iedereen snapt dat het statiegeldsysteem niet een last is, maar een belangrijk onderdeel van de circulaire economie”, zegt Van Vliet. Tegelijkertijd werkt Coca-Cola aan lichtere blikjes, kartonnen trays en honderd procent gerecyclede PET om elke gram materiaal en elke kilo CO2 te laten tellen. “En ik zou het tof vinden als een van die ventures industriële toepassingen kan vinden. Dan ga je grote stappen maken.”
De energietransitie vraagt om keuzes. Nederland moet klimaatdoelen halen, energiezekerheid garanderen én industrieën behouden die worstelen met energiekosten en netcongestie. De oplossing kan liggen in een slimme mix waarbij kernenergie een cruciale rol speelt. Vooral Small Modular Reactors (SMR’s) bieden kansen die verder reiken dan elektriciteitsproductie.

Die combinatie van energieautonomie, klimaat en concurrentievermogen staat centraal bij Urenco Nederland. Het bedrijf levert verrijkt uranium voor kerncentrales, de brandstof die kernenergie mogelijk maakt. Sophie Dijkstra, group strategy manager van Urenco, ziet groeiende urgentie. “Wij leveren de brandstof aan kerncentrales en dragen zo bij aan CO2vrije energie”, legt Dijkstra uit. “Maar het gaat breder dan klimaatdoelstellingen, want kernenergie betekent betrouwbare energie van Nederlandse bodem die 24/7 beschikbaar is.”
pro-kernenergie al jaren. Nederland presenteerde onlangs een strategie voor twee tot vier nieuwe kerncentrales.
Toch ligt de focus vooral op traditionele grote centrales, terwijl de VS en het VK daarnaast volop inzetten op SMR’s met subsidies en gerichte programma’s.
SMR’s: modulair, lokaal en industrieel inzetbaar
Small Modular Reactors vormen een nieuwe categorie. Ze werken volgens beproefde kerntechnologie, maar compacter. Het modulaire karakter is cruciaal: SMR’s kunnen seriematig in fabrieken worden geproduceerd en ter plaatse opgebouwd. “Die M van modulair betekent flexibiliteit”, verduidelijkt Dijkstra. “Je kunt ze standaardiseren, wat voordelen geeft bij de bouwtijd, de bouwlocatie en de vergunningverlening.”
Belangrijker is ook de combinatie van elektriciteit en warmte. SMR’s leveren temperaturen tot 750 graden Celsius, geschikt voor industriële processen.
“Dat biedt een economisch potentieel voor Nederland”, legt Dijkstra uit. “Industrieën zoeken oplossingen waarbij ze aan klimaatdoelstellingen voldoen en tegelijkertijd in hun energiebehoefte kunnen voorzien. Dat kan dankzij de uitkoppeling van warmte uit SMR’s.”
vraag is. Dat ontlast het overbelaste elektriciteitsnet en biedt zekerheid aan energie-intensieve sectoren. Voor havens zoals Rotterdam, waar sommige bedrijven dreigen te vertrekken vanwege energieproblemen, kunnen SMR’s een uitkomst bieden.
Van 400 naar 700 gigawatt: sterke groei voorspeld
De potentie is groot. Urenco publiceerde onlangs een onafhankelijk marktonderzoek over SMR-mogelijkheden. De cijfers tonen veel potentieel: met de juiste stappen voorwaarts kan de markt in 2050 uitgroeien naar 700 gigawatt. Ter vergelijking: de bestaande totale kernenergiecapaciteit is nu 400 gigawatt.
“Er zit onzekerheid in, met grote spreiding”, nuanceert Dijkstra. “Het onderzoek houdt rekening met verschillende scenario’s, met zes cruciale drijfveren die bepalen hoe groot de markt uiteindelijk kan worden. Maar dat het potentieel er is, en dat het groot is, toont deze studie zonder meer aan.”
Urenco bereidt zich voor op die groei door te investeren in extra capaciteit. Naast brandstof voor traditionele kerncentrales ontwikkelt het bedrijf oplossingen voor nieuwe types SMR’s en AMR’s (Advanced Modular Reactors).
Overheid heeft sleutelrol
reactorbouwers. “Wat nodig is, is bestendig beleid en een voorspelbaar vergunningenkader”, benadrukt Dijkstra. “Andere landen zijn vooruitstrevender, ook met subsidies. Nederland erkent wel het belang van SMR’s.”
Positief is dat de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming capaciteit opbouwt om vergunningsaanvragen te behandelen. Ook zien we initiatieven om kennis te delen daarover binnen de EU. In Europa kan Nederland leren van het Great British Nuclear-programma, een prijsvraag om te komen tot een breed gedragen SMR-design en de uitrol daarvan te ondersteunen.
Wat nodig is, is bestendig beleid en een voorspelbaar vergunningenkader
Strategische onafhankelijkheid
De perceptie van kernenergie verschuift. Steeds meer landen zien kernenergie als essentieel onderdeel van hun energiemix.
De afhankelijkheid van Russisch gas versnelde die ontwikkeling. “Betrouwbare en beschikbare energie is essentieel om onze maatschappij te laten functioneren. Dat besef groeit”, zegt Dijkstra. “Landen oriënteren zich op mogelijkheden. Kernenergie kan daar goed in bijdragen.”
Wind en zon blijven belangrijk, maar beperkingen worden zichtbaarder. Weersafhankelijkheid zorgt voor instabiliteit, terwijl datacenters en industriële processen constante levering nodig hebben. “Daarom pleiten wij voor een mix van wind, zon en kernenergie.”
De politieke wind waait mee. In de Tweede Kamer stijgt het aantal zetels
SMR’s kunnen on-grid of off-grid worden ingezet, daar waar de industriële
Voor kernenergie, met een investeringshorizon van 60 tot 80 jaar, is langetermijnzekerheid cruciaal. De overheid speelt een sleutelrol. Vergunningverlening en locatiekeuzes bepalen of Nederland vooroploopt of achter aansluit in de rij bij de
Kernenergie biedt betrouwbare energie, van Nederlandse bodem en 24/7 beschikbaar
De inzet is helder: Nederland moet alle CO2-arme energiebronnen benutten om klimaatverandering tegen te gaan. “Je kunt het je niet veroorloven om op ideologische gronden technologieën uit te sluiten”, stelt Dijkstra. “Anders sta je stil of boer je achteruit.” Diversificatie is noodzakelijk. Kernenergie, wind en zon vullen elkaar aan. “Bij Urenco merken we dat kernenergie toekomst heeft, ook voor een grote groep jonge purposegedreven professionals”, merkt Dijkstra op. “Ze kiezen bewust voor een bedrijf als Urenco om een rol te kunnen spelen in de energietransitie.”



De industriële energietransitie dwingt productiebedrijven tot een fundamentele heroverweging van hun bedrijfsvoering. Moeten bestaande ketels nu al worden vervangen of is afwachten verstandiger? Welke technieken zijn rijp, welke komen er nog aan? En hoe blijf je concurrerend als de energiekosten oplopen terwijl de netaansluiting ontoereikend is?

Veel industriële bedrijven zitten gevangen tussen regulering, kosten en onzekerheid. De CO2-heffingen voor de industrie gaan de komende jaren fors toenemen. Tegelijk kampt Nederland met netcongestie, waardoor uitbreiding of elektrificatie vaak niet mogelijk is. Voor energie-intensieve sectoren zoals chemie, farmaceutica en food & beverage stapelen de vraagstukken zich op.
Dit spanningsveld verklaart waarom steeds meer bedrijven hun energievoorziening uitbesteden. Waar de industrie traditioneel zelf investeerde in ketels en turbines, verschuift die verantwoordelijkheid nu naar gespecialiseerde partijen. GETEC, een Duits energiebedrijf met projecten in zeven Europese landen, ziet in Nederland de interesse groeien. “Het rendement op een utility-installatie ligt veel lager
dan wat bedrijven kunnen verdienen op hun productielijnen”, zegt Martijn van der Zande, CEO Benelux van GETEC. “Tegelijk wordt het complexer om operators te vinden voor steeds digitalere energie-installaties.”
Financiering van verduurzaming is geen horde meer
Het Energy-as-a-Service-model lost een praktisch probleem op: kapitaalschaarste. Bedrijven hoeven niet te investeren in nieuwe installaties, maar betalen een vaste fee voor gebruik van de installatie die warmte, stoom of koeling kan leveren. GETEC ontwerpt, bouwt, financiert en onderhoudt de installaties en draagt het technologierisico. De klant behoudt de vrijheid om de benodigde brandstof in te kopen op korte of lange termijn, maar krijgt wel zekerheid over leverbetrouwbaarheid en CO₂-prestaties van de installatie.
“Klanten komen bij ons met verschillende drijfveren”, vertelt Van der Zande. “Decarbonisatie is belangrijk voor het milieu, maar zeker ook voor de portemonnee. Wij kijken wat het beste kan: elektrificeren met e-boilers, afvalwaterzuiveringen upgraden waarmee het residu omgezet wordt in biogas, of energie-installaties delen met bedrijven in de omgeving. We brengen alle energiestromen en processen in kaart en komen met een duurzame, efficiënte oplossing.”
Het bedrijf bedient bedrijven als Bayer, Mercedes-Benz, Novartis en Porsche via ruim 14.000 decentrale installaties in Europa. In Duitsland is het outsourcen van utilities al jaren gemeengoed, in Nederland staat het nog in de kinderschoenen. “Maar de interesse groeit”, constateert Van der Zande. “Efficiencywinst wordt gedeeld met de klant, en vaak kan de installatie financieel off-balance blijven.”
De warmtekrachtkoppelingen op het industriepark kunnen in principe volledig in de energiebehoefte voorzien. “Leveringszekerheid is voor onze klanten cruciaal. Daarom zijn onze energiesystemen dubbel uitgevoerd en vormt de netaansluiting extra redundantie én ruimte voor groei. Netcongestie kennen wij hier niet”, aldus Slag.
GETEC levert als centrale ‘energiehub’ hoge- en lagedrukstoom op basis van aardgas of getorrificeerd resthout, (groene) elektriciteit, industriële gassen, perslucht en complete water- en afvalwaterbehandeling, veelal redundant uitgevoerd. Daarnaast biedt GETEC logistieke oplossingen, beveiliging en laboratoriumactiviteiten. Het industriepark functioneert als een ecosysteem waarin energiestromen, restwarmte en bijproducten tussen bedrijven worden uitgewisseld.
Data als sturingsmechanisme
Optimalisatie begint bij inzicht. In Emmen monitoren 3.000 digitale meters alle energiestromen. “Onze deels AIgestuurde OT-software verwerkt deze meetdata direct”, legt Slag uit. “Goede datakwaliteit is cruciaal om de juiste inzichten te krijgen: op het gebied van maintenance, het opereren van energiesystemen en het zichtbaar maken van optimalisaties.”
Die datagedreven aanpak wordt steeds belangrijker naarmate de energiemarkt dynamischer wordt. Tijdelijk negatieve elektriciteitsprijzen bieden kansen voor wie snel kan schakelen. Piekvraag moet worden afgevlakt om netcongestie te vermijden. En verduurzaming vergt inzicht in waar de grootste CO₂-winst te behalen valt.
Gedeelde infrastructuur als volgende stap
Verduurzaming hoeft niet enorm te kosten als je het gefaseerd, gedeeld en modulair aanpakt
Emmen als realistische testcase
Hoe zo’n model in de praktijk werkt, toont GETEC PARK.EMMEN. Op 120 hectare bedient het bedrijf klanten in innovatieve chemie, circulaire kunststoffen en biotechnologie. Het jaarlijkse energiegebruik bedraagt ongeveer 100 miljoen kubieke meter aardgas, goed voor een uitstoot van ongeveer 140 kiloton CO₂. “Waterhergebruik, 22.000 PV-panelen, elektrificatie en biogas uit afvalwater zijn duurzame oplossingen die vandaag al werken”, zegt Gideon Slag, directeur van GETEC PARK.EMMEN.
Van der Zande ziet de toekomst in het delen van energie-installaties tussen bedrijven. In havengebieden als Moerdijk, Delfzijl, Antwerpen en Rotterdam staat veel onderbenutte capaciteit. “Waarom zou je dan niet de meest efficiënte installatie identificeren en delen met je buren? Dat zijn no-brainers”, zegt hij.
Het energiehub-model voorkomt dubbele investeringen en vergroot de haalbaarheid van innovatieve technieken. Een grote warmtepomp of waterstofinstallatie wordt pas rendabel bij voldoende afname. “Verduurzaming hoeft geen enorme premie te kosten als je het gefaseerd, gedeeld en modulair aanpakt”, aldus Van der Zande. “Dat gaat cruciaal zijn om verduurzaming in grote clusters voor elkaar te krijgen. GETEC heeft op het industriepark in Emmen al decennia ervaring met dit model en zet die kennis graag in voor de Nederlandse industrie.”

NATUURHERSTEL
De oceanen bedekken 70 procent van onze planeet, maar krijgen weinig aandacht in het duurzaamheidsdebat. Terwijl discussies over landgebruik en bossen domineren, blijft de zee onderschat, ondanks de cruciale rol bij klimaatregulatie en koolstofopslag.
Het terugbrengen van de oesterriffen biedt een schaalbare, natuurlijke oplossing voor kustbescherming en biodiversiteitsherstel. “Oesters filteren 200 liter water per dag”, licht Antal van Hout toe, directeur van Purina Nederland. Deze filterwerking verbetert niet alleen de waterkwaliteit, maar creëert ook leefomgeving voor talloze andere soorten. Rond een hersteld oesterrif ontstaat nieuw marien leven, waardoor visbestanden toenemen en de veerkracht van het ecosysteem groeit.
Herstel begint op de zeebodem
De uitvoering is verrassend eenvoudig: speciale kleiblokken met jonge oesters worden op de zeebodem geplaatst. Binnen enkele jaren ontwikkelen deze zich tot riffen die CO2 vastleggen en habitat bieden. Lokale vissers spelen een sleutelrol bij het uitzetten, wat hen een aanvullende
inkomstenbron biedt.
Het oesterherstelproject in de Oosterschelde maakt deel uit van het wereldwijde Ocean Restoration-programma van Purina, een onderdeel van Nestlé. Het programma is actief in meerdere landen zoals Engeland, Noorwegen en Portugal, en heeft als doel om tegen 2030 in totaal 1.500 hectare mariene habitat te herstellen. Dit gebeurt via de aanleg van oesterriffen, het herstel van zeegrasvelden en het beheer van zee-egelpopulaties.
De timing is cruciaal. Visbijproducten, essentieel
voor onder andere de diervoedingsindustrie, worden schaarser door afnemende visbestanden. “De bodem is beschadigd”, constateert Van Hout over de huidige staat van veel zeegebieden. Bedrijven merken dat vissoorten minder worden gevangen, wat doorwerkt in de hele keten. Oceaanherstel biedt niet alleen een ecologische, maar ook economische oplossing.
Impact door eenvoud “De grootste uitdaging is schaal. We moeten zorgen dat we een veel grotere hoeveelheid van dit soort plekken terugbrengen in de zee”, stelt Van Hout. Waar veel initiatieven beperkt blijven tot kleine proefprojecten, kan het terugbrengen van oesterriffen worden uitgerold over duizenden hectares. En de impact is significant: gezondere zeeën, stabielere visbestanden en versterkte kustbescherming.

STRATEGIE
Internationale geneesmiddelenbedrijven vragen hun toeleveranciers om steviger en sneller te verduurzamen. In een gezamenlijke brief vragen inkoopdirecteuren van onder meer AstraZeneca, GSK, Novartis, Roche en Sanofi om meer transparantie en ambitie bij het terugdringen van uitstoot.
De zorgsector stoot wereldwijd veel CO₂ uit, waarvan ruim de helft in de toeleveringsketen. Bedrijven verzoeken leveranciers daarom om de klimaatimpact van de tien meest emissie-intensieve producten te onderbouwen met levenscyclusanalyses en uiterlijk in 2027 wetenschappelijk onderbouwde klimaatdoelen vast te leggen.
Ook vragen zij om vóór 2028 alle directe, indirecte en ketenemissies inzichtelijk te maken. Vooral ‘scope 3’-emissies, zoals afval, zijn omvangrijk en moeilijk meetbaar, maar vormen in deze sector het grootste deel van de impact.
Daarnaast willen de geneesmiddelenbedrijven versnelling in het gebruik van hernieuwbare elektriciteit (80% in 2030), efficiëntere warmteprocessen en meer circulaire grondstoffen, zoals biobased kunststoffen. Leveranciers wordt gevraagd hun impact op natuur en water beter te beoordelen, vooral in gebieden met hoge waterstress.
Volgens de bedrijven is er al duidelijke vooruitgang geboekt. Zo sluiten steeds meer leveranciers aan bij gezamenlijke programma’s voor groene-stroominkoop. Met de aangescherpte doelen willen de geneesmiddelenbedrijven de verduurzaming van de volledige keten versnellen.
Een vastgoedbelegger die industrieel vastgoed permanent in eigendom houdt, kan niet anders dan duurzaam bouwen en ontwikkelen. Langetermijndenken wordt zo automatisch onderdeel van elk project. Want wat vandaag neergezet wordt, moet over 25 jaar nog verhuurd kunnen worden.
Een vastgoedbelegger die industrieel vastgoed permanent in eigendom houdt, kan niet anders dan duurzaam bouwen en ontwikkelen.
Langetermijndenken wordt zo automatisch onderdeel van elk project. Want wat vandaag neergezet wordt, moet over 25 jaar nog verhuurd kunnen worden.
Wie industrieel vastgoed bouwt, kan niet anders dan uitgaan van duurzame principes. Die logica vormt ook de kern van een businessmodel waarbij gebouwen niet worden verkocht, maar permanent in eigendom blijven. Dat leidt in de praktijk tot vastgoed dat beter presteert op klimaatdoelen.
Nieuwe strategie
Bert Hesselink, verantwoordelijk voor relatiebeheer bij CTP Group, legt uit hoe die strategie werkt. “CTP streeft door
middel van haar acties en beslissingen naar een positief effect op het milieu, waaronder het klimaat. We ontwikkelen zonneparken op de daken van onze gebouwen, om te voorzien in energiebehoeftes van onze klanten en zo de voetafdruk te minimaliseren.”
Langetermijndenken
Het verschil met traditionele projectontwikkelaars is fundamenteel. CTP Group ontwikkelt niet voor de verkoop, maar voor eeuwig eigendom. Hesselink: “Wij hebben eigenbelang bij efficiënte en flexibele ontwikkeling. Wat wij vandaag neerzetten, moeten we over 25 jaar nog kunnen verhuren.” Dat dwingt tot tijdloze ontwerpen die meerdere gebruikers kunnen bedienen.
Deze aanpak voorkomt verloedering van het landschap met leegstaand
vastgoed dat te specifiek is gebouwd voor één huurder. CTP hanteert daarbij vijf gestandaardiseerde gebouwtypes, van kleine units voor mkb tot grootschalige logistiek.
Alle panden zijn plug-and-play ready voor de eerste gebruiker, maar flexibel genoeg om door te verhuren. “Parken die we twintig jaar geleden in Tsjechië ontwikkelden, zien er nog uitstekend uit. Veel gebouwen zijn al meerdere keren van gebruiker gewisseld”, verduidelijkt Hesselink.
Die benadering werkt: zo’n 70 tot 80 procent van de jaarlijkse nieuwbouw wordt verhuurd aan bestaande klanten die uitbreiden. Het ‘clubhuis’-concept – centrale faciliteiten met supermarkt, huisarts en sportvoorzieningen –ondersteunt die groei en helpt bij het aantrekken van personeel.
Van Oost-Europa naar Duitse brownfields
De CTP Group heeft een dominante positie in Centraal- en Oost-Europa. In Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Roemenië samen is één op de drie moderne industriehallen van CTP. Sinds 2022 breidt het bedrijf fors uit in Duitsland, met een focus op herontwikkeling van voormalige industrieterreinen. Bij Düsseldorf kocht CTP vorig jaar 80 hectare voormalig staalproductieterrein. “Oude industrie vervangen we in samenwerking met lokale overheden door nieuwe”, zegt Hesselink. Vaak resulteert dat in mixed-use ontwikkelingen met ruimte voor nieuwe maakindustrie.
Ambities
Het is hun ambitie om de portefeuille richting 2030 van 14,6 naar 30 miljoen vierkante meter te laten groeien. “Iedere vijf jaar verdubbelen we”, stelt Hesselink. Dat lukt alleen door voorop te blijven lopen in duurzaamheid. Onder leiding van CEO Remon Vos, die hands-on betrokken is bij alle strategische vraagstukken, blijft die focus centraal staan. “We gebruiken vastgoedontwikkeling om lokale economieën aan te jagen, en om bij te dragen aan bredere maatschappelijke welvaart.”


Wie denkt aan verduurzaming, denkt aan warmtepompen, zonnepanelen en elektrisch vervoer. Verf en coatings worden vaak over het hoofd gezien. Toch is die dunne, beschermende laag op staal, hout en beton overal om ons heen – én essentieel voor het beschermen en verlengen van de levensduur van onze infrastructuur, gebouwen en producten. Dus hoe groot is de impact als je juist dit product kunt verduurzamen?

Bij Baril, producent van duurzame verf en coatings, doen ze er alles aan om verven en coatings volledig naar hernieuwbare en circulaire grondstoffen om te zetten. Teun Duijghuisen, commercieel directeur en mede-eigenaar van Baril, vertelt er meer over: “We moeten naar verf en coatings zonder fossiele grondstoffen.”
Kijk om je heen: bruggen, sluizen, windmolens, fabrieksinstallaties, schepen, fietsen, auto’s, woningen en scholen – vrijwel alles is geverfd of gecoat. Zonder die beschermende laag roest staal, verweert hout en verliest beton zijn kracht. “Het doel van verf en coatings is in de basis al duurzaam”, stelt Teun. “Maar wat als je het product zelf ook duurzamer maakt? Alleen zo kunnen we de milieu-impact van onze sector écht verkleinen.”
Circulaire Coating Chemie: de volgende stap Baril gelooft in een circulaire toekomst. “Daarom zetten wij vol in op Circulaire Coating Chemie: verf en coatings op basis van hernieuwbare en gerecyclede grondstoffen”, zegt Teun. “Dat betekent dat we niet alleen kijken naar biobased bindmiddelen, maar bijvoorbeeld ook gerecyclede pigmenten en herwinbare vulstoffen.” Een mooi voorbeeld is kalk: traditioneel wordt kalk voor verf gewonnen uit mijnen. Bij Baril kiezen ze ervoor om kalk te gebruiken dat voor waterzuivering gefilterd wordt uit drinkwater.
B Corp: duurzame bedrijfsvoering als integraal doel Hun toewijding aan duurzaamheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid is niet onopgemerkt gebleven: de Baril Group is sinds kort B Corp-gecertificeerd. Dit internationale keurmerk onderstreept niet alleen de duurzaamheid van de producten, maar ook dat een bedrijf voldoet aan de hoogste standaarden op het gebied van milieu, transparantie, ethiek en sociale impact. “Voor ons is B Corp geen eindpunt, maar een bevestiging dat we op de goede weg zijn en blijven investeren in een betere toekomst”, benadrukt Teun.
Duurzaamheid zonder concessies aan kwaliteit Als er gekozen wordt voor duurzamere alternatieven, hoe zit het dan met de kwaliteit van de producten? “Duurzaamheid mag niet ten koste gaan van de kwaliteit. En dat gebeurt ook niet. Onze coatings beschermen bijvoorbeeld al jarenlang de portalen boven de snelweg voor Rijkswaterstaat, de oranje brievenbussen van PostNL en allerlei industriële installaties. Producten die jarenlang beschermd moeten zijn. Inleveren op kwaliteit – en dus eerder opnieuw coaten – zou per definitie niet duurzaam zijn”, verduidelijkt Teun. “Onze producten voldoen daarom aan de strengste eisen voor levensduur, hechting en bescherming – en zijn gecertificeerd volgens de hoogste internationale normen”. Hiermee laat Baril zien dat hun duurzame verf en coatings niet alleen beter zijn voor het milieu, maar ook minstens zo goed – of zelfs beter –presteren dan traditionele coatings.
Voor professionals én consumenten Duurzaamheid is niet alleen voorbehouden aan grote infrastructurele projecten. De professionele schilder kan al geruime tijd terecht bij een grote groep gemotiveerde dealers voor het schildersmerk Copperant. Ook de consument kan kiezen voor duurzamere verf. “Via Intergamma is ons consumentenmerk fairf verkrijgbaar bij Karwei. Bij Gamma vind je Copperant. Met deze producten maken we het voor iedereen – van aannemer tot thuisklusser – mogelijk om te kiezen voor een duurzamere verf die bijdraagt aan een circulaire economie”, aldus Teun. “We willen laten zien dat duurzaamheid niet
ingewikkeld of duur hoeft te zijn. Iedereen kan bijdragen aan een schonere wereld, gewoon door te kiezen voor het juiste blik verf. Verander je blik dus, letterlijk.”
Innovatie als drijvende kracht
De verduurzaming van verf en coatings vraagt om lef, visie en doorzettingsvermogen. De Baril Group investeert al meer dan tien jaar in R&D op het gebied van biobased en circulaire technologieën. “We ontwikkelen eigen gepatenteerde technologieën, testen nieuwe grondstoffen en zoeken continu naar manieren om met minder materiaal méér bescherming te bieden. Daarbij kijken we verder dan alleen het product: ook productieprocessen, verpakkingen en logistiek worden steeds verder verduurzaamd”, benoemt Teun.
Samen maken we de sector circulair
“We staan pas aan het begin van deze transitie, maar één ding is zeker: als we de hele keten – van grondstof tot eindproduct – circulair en fossielvrij weten te maken, heeft dat een enorme impact. Daarom blijven we investeren in innovatie, samenwerking en transparantie. Want alleen samen kunnen we een écht duurzame toekomst schilderen.”
De Baril Group nodigt iedereen – van opdrachtgever tot consument en van overheid tot producent – uit om samen te werken aan een sector die net zo toekomstbestendig is als de producten die we beschermen.
Wil je samen met ons de stap zetten naar duurzame verf en coatings? Neem gerust contact op voor samenwerking, advies of een inspirerend gesprek. Samen verven we aan een duurzame toekomst.
Meer weten? Kijk op baril.nl, fairf.nl en copperant.nl.
De druk om de zorg te verduurzamen neemt snel toe. Inkopers in ziekenhuizen, zorgverzekeraars en regionale samenwerkingsverbanden zijn daarbij belangrijke partijen. Steeds vaker willen zij weten wat de milieu-impact is van de producten die zij bestellen. Begrijpelijk. Want wie inkoopt, heeft invloed om de milieuvoetafdruk van de zorg te verkleinen.
Wie duurzaamheid wil meewegen bij inkoopbeslissingen, merkt al snel hoe complex dat is. Een product dat op papier een kleine milieuvoetafdruk lijkt te hebben, kan in werkelijkheid veel minder milieuvriendelijk blijken. En andersom kan een onverwachte optie juist ‘groener’ zijn. Zo blijkt uit een publicatie van Erasmus MC dat één dag intensive care-zorg qua vervuiling gelijk staat aan 2.000 km autorijden, de kap van 200 m² bos en het gebruik van minstens 15.000 liter water. Voorkomen van ziekenhuisopname, met de meest persoonlijke behandeling die leidt tot goede ziektecontrole, is dan ook vaak de meest duurzame oplossing.
Kennis combineren
Ook medicijnmakers verduurzamen.
Bedrijven investeren in o.a. groene chemie, schonere productie, betere zuivering en maatregelen die verspilling tegengaan. ‘Product stewardship’, de verantwoordelijkheid voor de hele levenscyclus van een geneesmiddel, raakt steeds sterker verankerd in de sector.
Door kennis te combineren, kom je tot duurzaamheidsvragen die sturen op échte milieu-impact
Producenten kennen o.a. de benodigde energie, grondstoffen en logistiek voor hun producten. Inkopers weten welke
VIG whitepaper Duurzame Inkoop
doelen zorgorganisaties willen behalen en welke randvoorwaarden daar gelden. Kortom: beide partijen kennen een deel van het verhaal, maar samen overzien zij het geheel. Door kennis te combineren, kom je gezamenlijk tot een lijst duurzaamheidsvragen die stuurt op échte milieu-impact.
Whitepaper
Om daarover het gesprek te starten, bundelde de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen zes aanbevelingen voor duurzame inkoop in een whitepaper. Het pleit voor een brede blik op milieuimpact, stimuleert samenwerking tussen geneesmiddelenbedrijven en inkopers, en benadrukt dat belonen van vooruitgang beter werkt dan uitsluiten van geneesmiddelen op basis van
Miecon – Partner Content
Hoewel ontwikkelaars ze voorheen met argwaan bekeken, zijn ecologen inmiddels een onderdeel van het bouwproces. Natuurwetgeving hoeft projecten niet te vertragen, maar dan moet de planning goed zijn. En dan is het cruciaal om de taal van deze beide werelden te spreken.
Vijftien jaar geleden werd een ecoloog nog min of meer de bouwkeet uitgewerkt. Nu is er meer acceptatie en is de houding van aannemers tegenover ecologische maatregelen veranderd. Die verschuiving is geen toeval. Wim van den Heuvel, oprichter van Miecon, ziet het dagelijks.
Als voormalig uitvoerder in de bouw spreekt hij de taal van aannemers, een cruciaal gegeven. “Ik had altijd een groen hart, maar mijn vader was architect. Dus ik weet hoe die wereld in elkaar zit. Ik denk dat er geen kloof hoeft te zijn, maar dat het een pre is als je het in huis hebt en ervoor durft te kiezen. Je wordt veel beter begrepen en het speelveld wordt steeds beter geïnterpreteerd.”
Miecon, Mitigatie Ecologisch Onderzoek
Nederland, opereert letterlijk tussen grijs en groen. Het bedrijf specialiseert zich in mitigerende maatregelen: verzachtende maatregelen, zoals het voorkomen dat dieren tijdens de werkzaamheden aanwezig zijn en vervangende voorzieningen, voor dieren die beschermd zijn door de natuurwet.
Pragmatische oplossingen
Het bedrijf heeft door de jaren heen zoveel groene kennis ontwikkeld dat aannemers daar blind op vertrouwen. Ecologen en natuurbescherming zijn inmiddels een vast onderdeel geworden. Regelgeving die per provincie of gemeente verschilt en bovendien regelmatig verandert, maakt het proces onnodig complex. De consequentie is dat het zorgvuldig opgebouwde draagvlak om mitigerende maatregelen te nemen,
afbrokkelt, vertelt Van den Heuvel. “Een aannemer snapt het vaak niet wanneer regels op het laatste moment veranderen.”
Van den Heuvel en zijn werknemers proberen pragmatische oplossingen te bieden en de aannemer te blijven helpen. “We blijven proberen het beste voor de soort en het meest praktische voor de aannemer te doen. We zorgen ervoor dat die vooruit kan. Ecologische maatregelen, zoals het inbouwen van kasten of je houden aan een natuurkalender, kunnen ecologische goed bedoeld zijn, maar ze moeten ook praktisch zijn. Anders zijn deze maatregelen die soorten moeten beschermen niet uitvoerbaar en bieden ze de gewenste bescherming niet.”
Methodiek is standaard geworden
Die combinatie van bouw- en ecologische kennis heeft geleid tot vernieuwing. Vleermuizen leven verborgen in gebouwen en raken gewond of gedood bij werkzaamheden zoals spouwmuurisolatie. Aannemers en gebouweigenaren liepen
duurzaamheidscriteria. Ook transparantie en voorspelbaarheid van deze criteria plus het waarborgen van de leveringszekerheid van geneesmiddelen zijn belangrijke aanbevelingen.
Duurzame inkoop werkt het best als het een gezamenlijke aanpak is. Niet omdat inkopers het niet goed doen; integendeel. Maar omdat de grootste stappen ontstaan als alle partijen in de medicijnketen hun kennis combineren. Dan ontstaat er ruimte voor vragen die verder gaan dan hetgeen voor de hand ligt en voor antwoorden die laten zien waar de echte verduurzaming zit.
Zo werken we samen aan gezondheidszorg die zowel groener als gezonder is, en waarin duurzaamheid en patiëntbelang hand in hand gaan.
Wil je inspiratie opdoen voor duurzame inkoop? Lees dan het whitepaper.

daardoor vast: onderhoud was nodig, maar risico op schade maakte ingrepen onmogelijk. Van den Heuvel ontwikkelde een methode met exclusion flaps en verwijderbare materialen die vleermuizen veilig laat vertrekken en niet laat terugkeren. Precies dat is waar MIECON voor staat: praktische innovaties die zowel beschermde soorten als de bouwsector helpen.
Net nu die standaard is geaccepteerd, ontstaat er nieuwe druk. De haast waarmee Nederland wil verduurzamen, leidt tot spanning. Projecten moeten sneller, terwijl de zorgvuldige ecologische werkwijze tijd vraagt. “Maar als je vanaf het begin natuurinclusief ontwerpt en tijdig onderzoeken en maatregelen uitvoert, dan hoeft je project later niet te vertragen”.



De energietransitie in de Nederlandse industrie verloopt stroef. Subsidies verdwijnen, de regelgeving verandert voortdurend en bedrijven durven niet te investeren zonder financiële zekerheid. Toch zijn er bedrijven die wél doorgaan, door pragmatisch te werk te gaan en complexe projecten op te knippen in haalbare stappen. Het verschil tussen stilstand en voortgang ligt niet in technologie,

De afgelopen jaren hebben tientallen grote verduurzamingsprojecten stilgelegen. Niet omdat de technologie ontbreekt, maar omdat de businesscase niet kloppend te maken was.
“Het echte probleem is niet de technologie, maar de onzekerheid rondom de businesscase”, zegt Marc Steigenga, CEO van KH Engineering. “Bedrijven durven niet te investeren als ze de financiële horizon niet zien. Wat wij doen, is die onzekerheid terugbrengen tot hanteerbare proporties.”
KH Engineering, een ingenieursbureau gespecialiseerd in de energietransitie en duurzame procestechnologie, heeft de afgelopen jaren een groot aantal industriële verduurzamingsprojecten begeleid. Van elektrificatie tot circulaire reststroomprojecten. Het bedrijf werkt zowel in bestaande (brownfield) als in volledig nieuwe omgevingen (greenfield). Waar veel bedrijven vastlopen in
onzekerheden, kiest KH Engineering voor een andere aanpak: scenario’s uitwerken, projecten faseren en technische flexibiliteit inbouwen.
Diverse obstakels
De industrie kampt met meerdere obstakels tegelijk. Ten eerste verandert regelgeving sneller dan projecten kunnen worden uitgevoerd. Subsidies worden aangepast en CO₂-wetten wijzigen per jaar. Bedrijven die in 2023 bezig zijn met een project, kunnen er niet op rekenen dat in 2025 nog dezelfde kaders gelden. Met investeringen van tientallen miljoenen zijn kleine verschuivingen in beleid voldoende om een project volledig te blokkeren.
Daarnaast fluctueren energieprijzen enorm, wat terugverdientijden onvoorspelbaar maakt. Stroom- en gasprijzen zijn in de afgelopen 10 jaar meer dan 50% gestegen. Voor kapitaalintensieve investeringen is dat een directe bedreiging. En ten slotte remt netcongestie elektrificatie-initiatieven.
Daarbovenop zijn de materiaalkosten in drie jaar met gemiddeld 30 procent gestegen, terwijl levertijden voor apparatuur in sommige gevallen met 12 tot 18 maanden zijn opgelopen. CAPEXoverschrijdingen van twintig tot dertig procent zijn geen uitzondering meer. En tot slot ontbreekt het aan technisch en projectmatig vakmanschap. Een aanzienlijk deel van de vertragingen komt door het ontbreken van engineeringcapaciteit, projectleiders en vergunningsexperts.
“Veel duurzame processen worden nog vergeleken met honderd jaar geoptimaliseerde traditionele industrie”, duidt Serdar Erdag, manager sustainability taskforce bij KH Engineering. “Daardoor lijkt de businesscase soms ongunstiger dan hij werkelijk is.” Diverse waardefactoren, zoals CO₂-reductie en toekomstbestendigheid, horen volgens Erdag standaard in de afweging.

Behapbaar maken
KH Engineering heeft een gespecialiseerde taskforce in duurzame technologie die sectoroverstijgend opereert. Juist in een volatiele markt zoeken bedrijven houvast in scenario-denken. “We knippen grote investeringen op in logische stappen, zodat bedrijven niet hoeven te gokken op langetermijn-stabiliteit”, vertelt Steigenga. Door technische flexibiliteit in te bouwen, kunnen installaties meebewegen met toekomstige trends.
Door meerdere scenario’s te modelleren, krijgen bedrijven beter zicht op mogelijke uitkomsten. In brownfieldprojecten brengt het bureau de technische risico’s duidelijk in kaart. En bij greenfield rekent KH Engineering meerdere scenario’s door en zorgt het voor flexibiliteit in het ontwerp.
Ketensamenwerking
Een belangrijk onderdeel van succesvolle verduurzaming is samenwerking in de keten. Restwarmte, bijstromen en gedeelde utilities – bijna elke case die KH Engineering begeleidt, ontstaat door bedrijven verder te laten kijken dan hun eigen site. “De industrie maakt pas echt snelheid wanneer bedrijven samenwerken”, benadrukt Erdag.
Wij brengen de onzekerheid terug tot hanteerbare proporties
Die ketensamenwerking blijkt ook in de praktijk doorslaggevend. Projecten die vasthouden aan een eilandgedachte lopen vaker vast. Bedrijven die hun proces integreren met partners, zien sneller rendement. Warmte-uitwisseling, gezamenlijke waterstofinfrastructuur of gedeelde CO₂-afvang maken verduurzaming economisch aantrekkelijker en technisch haalbaar.
Verduurzaming biedt kansen Ondanks alle uitdagingen blijft een groeiend deel van de industrie gewoon investeren. KH Engineering ziet dat 30 tot 40 procent van de projecten wél doorgaat, juist omdat bedrijven verduurzaming in kleinere stappen knippen. Zo wist een voedingsmiddelenproducent hun CO₂uitstoot te halveren door warmtepompen te integreren in bestaande processen. Ook circulaire reststroomprojecten, warmteterugwinning en elektrificatie gaan door, zonder op nieuwe subsidieregelingen te wachten. “Wanneer je faseert, integreert en scenario’s meeneemt in de businesscase, is verduurzaming ook nu uitvoerbaar”, verklaart Steigenga.
Door scenario’s te modelleren en robuuste businesscases te maken, krijgen bedrijven weer grip op hun investeringsbeslissingen. KH Engineering maakt projecten weer toegankelijk: niet door problemen te bagatelliseren, maar door onzekerheden te beheersen.
De energietransitie in de industrie stagneert niet door een gebrek aan ambitie of technologie, maar door gebrek aan zekerheid. Bedrijven die niet afwachten en pragmatisch in stappen investeren, boeken wél resultaat. En dat maakt het verschil tussen stilstand en duurzaam doorpakken.

De energietransitie in zwaar transport lijkt vast te lopen tussen toekomstdromen en haalbaarheid. Elektrificatie en waterstof domineren het debat, terwijl een andere oplossing al draait en impact maakt. Lokaal afval omzetten in hernieuwbare brandstof is een alternatief waarvoor geen grote investering in infrastructuur of motortechnologie nodig is.

Wouter Zijlmans, asset director van Nordsol, stelt daarover: “Het kan al, en het kan al vandaag.” De bio-LNG-fabriek van Nordsol in Amsterdam produceerde recent haar tienmiljoenste kilogram hernieuwbare brandstof uit lokaal organisch afval. “Met deze 10 miljoen kg bio-LNG is 35 miljoen kg aan CO2-emissies voorkomen”, stelt hij. “Dat is 45 miljoen kilometer met een zware truck, zo’n 1000 keer rond de evenaar. De vermeden CO2 is vergelijkbaar met de jaarlijkse opname van bijna een miljoen bomen.” De installatie was een van de eerste bio-LNG-fabrieken in Europa en moest zowel technologie als economische haalbaarheid bewijzen. “Dat is met deze mijlpaal in onze eigen fabriek gebeurd”, stelt Zijlmans “in partnerschap met Shell Nederland, Renewi, ASN en Nationaal Groenfonds.”
Bewezen technologie
Marcel van der Meijs, plant manager
op de fabriek van Nordsol, benadrukt dat Amsterdam meer betekent dan een productiecijfer. “We hebben hier veel kunnen leren over het ontwerp, waardoor we nieuwe installaties kunnen standaardiseren en optimaliseren voor nog lager energiegebruik”, vertelt hij. Die optimalisatie is cruciaal voor de business case. “Door de ontwerpkeuzes is het productieproces bijzonder efficiënt, energiezuinig en betrouwbaar, wat de business case versterkt en de uitstoot verder verlaagt”, aldus Van der Meijs. Voor een relatief kleine investering kan Nordsol een installatie neerzetten die lokaal afval winstgevend omzet in hernieuwbare brandstof.

Direct inzetbaar zonder aanpassingen De kracht van bio-LNG zit in de directe beschikbaarheid. “Bestaande
LNG-motoren en infra hebben geen aanpassingen nodig om te kunnen draaien op bio-LNG.” Voor scheepvaart en zwaar transport is dit essentieel. “Er zit enorm veel energie in een liter bio-LNG die je kan meenemen aan boord”, licht hij toe. “Het is in praktisch gebruik vergelijkbaar met diesel.”
Die praktische beschikbaarheid en de reductie van emissies verklaart ook waarom rederijen kiezen voor LNG. “De schepen moeten minimaal 25 jaar meegaan en rederijen geloven in de transitie van LNG naar bio-LNG”, constateert Zijlmans. De investeringshorizon van een schip is veel langer dan die van een truck, die typisch vijf jaar in de boeken staat. “Bovendien zijn de transitiekosten relatief laag.” Ook kilometervreters zoals Albert Heijn en Flixbus doen al ervaring op met bio-LNG.
Van Noorwegen tot Portugal
Nordsol schaalt inmiddels op door heel Europa. “In de Scandinavische landen zijn we het meest actief, want daar lopen ze voor”, vertelt Zijlmans. Het bedrijf is ook actief in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Portugal en Zwitserland, maar ook in Spanje, Italië en Oost-Europa.
Hoe maakt Nordsol van afval bio-LNG?
De grondstof is ruim voorhanden. “Er is nog enorm veel afval wat niet wordt benut voor energieproductie”, benadrukt Zijlmans. Het gaat om reststromen als mest, producten over de datum, rioolslib en afval uit de voedingsmiddelenindustrie. Lokale productie uit lokale afvalstromen elimineert transportbewegingen. “De meest duurzame kilometers zijn de kilometers die je niet rijdt”, vat Van der Meijs het samen.
Beleid vertraagt CO2-reductie
De grootste uitdaging zit niet in techniek of financiering, maar in beleidsmakers. “Beleidsmakers erkennen nog niet dat bioLNG een van de uiteindelijke duurzame energiedragers voor transport is”, stelt Zijlmans onomwonden. “We hebben een troef in handen, maar in Europa blijven politici geloven dat het gehele zware wegtransport overzetten naar elektriciteit of waterstof op korte termijn al mogelijk is, terwijl de technologie, de energiemix en de infrastructuur daar nu niet toereikend voor zijn.” Het resultaat is beleid dat gebruik van hernieuwbare brandstoffen zoals bioLNG onvoldoende omarmt en daardoor CO2-reductie vertraagt.
De meest duurzame kilometers zijn de kilometers die je niet rijdt
Toch blijft Nordsol ambitieus. Het bedrijf streeft ernaar dat in 2030 de bioLNG-installaties met Nordsol-technologie minimaal een megaton aan CO2-emissies hebben voorkomen. “Daar is nog best wat opschaling voor nodig, maar het is niet onrealistisch”, zegt Zijlmans. De transitie naar volledig duurzaam transport vergt alle oplossingen tegelijk. “Het gaat erom dat we in gesprek blijven over hoe we de taart van duurzame oplossingen groter maken, niet hoe we hem verdelen”, benadrukt hij. “We geloven dat in het energiesysteem van de toekomst een veelvoud aan hernieuwbare energiedragers nodig is, en dat juíst duurzame biobrandstoffen zoals onze bioLNG een belangrijk, blijvend onderdeel zijn van die oplossing.”
Het proces omvat vier belangrijke stappen. Eerst wordt organisch afval omgezet in biogas. In de Nordsol-installatie wordt het biogas vervolgens omgezet in een zeer zuivere vorm van biomethaan. Dit biomethaan wordt dan afgekoeld naar temperaturen onder -150°C. Bij deze temperaturen wordt het gas vloeibaar waardoor de energiedichtheid 600x toeneemt. Het resultaat is een volledig hernieuwbare brandstof. Tenslotte wordt de uit het biogas verwijderde biogene CO2 vervloeid voor vervanging van fossiele CO2 in de glastuinbouw. Hiermee wordt netto onttrekking van CO2 uit de atmosfeer mogelijk.


Duurzaamheid is bij advies- en ingenieursbureau Deerns geen modewoord, maar het fundament van elk ontwerp.
CEO Tjerk van der Meer vat het samen: “Het gaat ons niet om het simpelweg behalen van doelen; duurzaamheid draait om het creëren van een betere oplossing en het actief vormgeven van een betere toekomst.”

Hij stelt: “We willen gebouwen en bijbehorende infrastructuren realiseren die niet alleen energieefficiënt en emissieloos zijn, maar ook echt een rol hebben in de gebouwde omgeving van de toekomst, en voor de langere termijn bijdragen aan een sterke, weerbare samenleving.”
Gerichte groei
Deerns groeit de afgelopen jaren nationaal en internationaal, onder meer in Italië, Brazilië en India. Deze groei is mede mogelijk gemaakt door goed in te spelen op een veranderende markt. Er is ingezet op slimme en duurzame oplossingen voor groeiende branches zoals datacenters, life sciences en halfgeleiders, en op de ontwikkeling van de focusmarkten vastgoed, zorg en luchthavens van Deerns.
Deze sectoren vragen om technische integratie én strategisch inzicht. Juist dat gecombineerde perspectief maakt Deerns relevant voor organisaties die ambities willen waarmaken binnen steeds complexere randvoorwaarden.
Het bureau werkte aan projecten die inmiddels als mijlpalen gelden: The Edge op de Amsterdamse Zuidas, het eerste volledig ‘slimme’ gebouw van Nederland; Bosco Verticale in Milaan, een pionier in stedelijke biodiversiteit; en de volledig elektrische smoothiefabriek ‘de Blender’ in Rotterdam.
Techniek en efficiëntie
Daarnaast speelde Deerns een rol in het Radboudumc, dat internationaal bekendstaat als een van de meest vooruitstrevende zorginstellingen van het afgelopen decennium. De gemene deler in deze projecten:
geïntegreerde installaties die de prestaties van het gebouw naar een hoger niveau tillen.
Deerns ontwerpt de technische systemen die gebouwen laten functioneren, bijvoorbeeld klimaatbeheersing, energie-infrastructuur en veiligheidssystemen. Het is de laag die vaak onzichtbaar is, maar bepalend voor comfort, prestaties en duurzaamheid. Wanneer esthetiek of functionaliteit lijkt te botsen met duurzaamheidsambities, blijkt dankzij slimme werktuigbouwkundige en elektrotechnische oplossingen vaak meer mogelijk dan gedacht. Zo ontstaat ruimte voor efficiënter materiaalgebruik, integratie met de omgeving of innovatieve energieketens.
Samenwerkingen
Van der Meer benadrukt dat duurzame ontwikkeling vraagt om gezamenlijke verantwoordelijkheid: “Duurzaamheid is een collectieve onderneming. Om energieneutraal te worden, zijn partnerschappen nodig tussen private en publieke sectoren, de academische wereld en de bredere samenleving.”
Daarom kiest Deerns voor een integrale aanpak waarbij ontwerp, strategie en uitvoering vanaf het begin op elkaar worden afgestemd. Opdrachtgevers krijgen ondersteuning bij het definiëren van doelen, onderbouwen van investeringen en afstemmen van ketens en regelgeving. Die vroegtijdige samenwerking levert ontwerpen op die zowel haalbaar als toekomstbestendig zijn.
Strenge randvoorwaarden
In sectoren zoals life sciences kan wet- en regelgeving botsen met duurzaamheidsambities. Een recente opdracht illustreert hoe Deerns hiermee omgaat: voor een internationale organisatie ontwierp het bureau een nieuwe R&D-faciliteit waarin veiligheidseisen, procesondersteuning en duurzaamheid moesten samenkomen. De vraag verschoof van enkel technisch ontwerp naar businesscaseadvies en energiestudies. Door integraal te ontwerpen bleek het mogelijk om zowel de strenge procesvoorwaarden als ambitieuze duurzaamheidsdoelen te halen.
Ontwikkelingen in datacenters
De datacentersector staat onder druk door bouwrestricties en strengere energie-eisen. Innovatie is daarom noodzakelijk. Deerns ontwikkelt ontwerpen
die ‘immersed’ en ‘liquid cooling’ mogelijk maken. Deze technieken verlagen het energie- en watergebruik aanzienlijk.
Daarnaast ontstaan nieuwe partnerships met gemeenten en ontwikkelaars om restwarmte uit datacenters te gebruiken voor het verwarmen van woningen en kantoren. Zo wordt een technische uitdaging een maatschappelijke kans.
Nieuwe standaarden
De ‘Whole Life Carbon’-benadering speelt een steeds grotere rol in projecten. Hierbij wordt de volledige levenscyclus van een gebouw meegewogen. Dat leidt uiteindelijk tot minder materiaalgebruik, meer hergebruik en strategische ontwerpkeuzes die op lange termijn waarde creëren. Deze aanpak werd succesvol toegepast in de prijswinnende “Parel in de Polder”, een project waar houtbouw en circulariteit centraal stonden. Ook ‘Kantoor Vol Afval’, waarin hergebruik de basis vormde, laat zien hoe levenscyclusdenken leidt tot verrassende resultaten.
Duurzaamheid is een collectieve onderneming, en vereist samenwerkingen tussen de publieke, private en academische wereld
Dankzij technische expertise in luchthavens, vastgoed, zorg, life sciences, halfgeleiders en datacenters ontwikkelt Deerns gebouwen die nieuwe maatstaven zetten. Voorbeelden zijn energieneutrale ziekenhuisconcepten, geëlektrificeerde luchthaveninfrastructuur, demontabele circulaire gebouwen en datacenters die thermisch zijn geïntegreerd in hun omgeving. Projecten waarin duurzaamheid niet wordt toegevoegd, maar ingebouwd in de essentie.
De mens centraal
Duurzaamheid gaat volgens Deerns verder dan energie en materiaalgebruik. Gezondheid, veiligheid en beleving zijn cruciaal in moderne gebouwen. Mensgerichte ontwerpen verbeteren comfort, productiviteit en welzijn. In zorgomgevingen kan dit zelfs bijdragen aan minder stress en sneller herstel.
De transitie naar duurzaamheid vraagt om innovatie, durf en technische diepgang. Voor Deerns zijn dat geen losse begrippen, maar dagelijkse praktijk. Van der Meer brengt het terug tot de kern: “We ontwerpen niet alleen gebouwen en installaties; we ontwerpen de toekomst.”
Deerns ontwerpt en optimaliseert hoogwaardige gebouwen waarin mensen en industrieën kunnen excelleren. De diensten bestrijken de volledige levenscyclus van gebouwen en dragen bij aan duurzame, intelligente en toekomstbestendige omgevingen.

Nederlandse bedrijven lopen tegen de grenzen van het stroomnet aan. Wil een bedrijf snelladers plaatsen, productiehallen uitbreiden of volledig elektrificeren, dan krijgen ze steeds vaker een ‘nee’ van de netbeheerder. De wachtlijsten lopen op en de frustratie groeit. Tegelijk is er op andere momenten van de dag nog volop transportcapaciteit beschikbaar. De uitdaging zit niet zozeer in een tekort aan infrastructuur, maar in de timing van het energiegebruik.

Technologie kan die timing verschuiven zonder dat ondernemers hun gedrag hoeven aan te passen. Netcongestie vindt plaats op piekmomenten, niet gedurende de hele dag. Door slimme sturing van energiestromen kunnen bedrijven hun elektrificatiedoelen alsnog realiseren, ook zonder uitbreiding van het stroomnet. “Door technologie in te zetten, kunnen we voorkomen dat we ons gedrag per se hoeven te veranderen”, zegt Remco Eikhout, CEO en oprichter van Tibo Energy. Het in 2022 opgerichte bedrijf ontwikkelt AI-gestuurde energiemanagementsystemen die vraag en aanbod automatisch op elkaar afstemmen.
Door energiegebruik slim te verschuiven naar momenten met overcapaciteit, kunnen bedrijven hun plannen doorgang laten vinden. Daarvoor combineert Tibo verschillende energiebronnen en -verbruikers in één geïntegreerd systeem. Batterijopslag, zonnepanelen, laadinfrastructuur en gebouwinstallaties werken samen onder de regie van AIalgoritmes die in realtime optimaliseren.
Snelladen op drievoudig vermogen
De Intratuin-vestiging in Heerhugowaard illustreert de mogelijkheden. Het tuincentrum wilde snelladers aanbieden aan klanten, maar had onvoldoende aansluitvermogen. Daarnaast kampte de locatie met hoge energiekosten door verwarming en airconditioning van de kassen en het hoofdgebouw. In samenwerking met installatietechnisch bedrijf Electro Partners realiseerde Tibo een oplossing die meerdere uitdagingen combineert.
Het systeem integreert twee bestaande PV-installaties, batterijopslag, de snelladers en het energiemanagement van de gebouwen. “Zo wordt het technisch mogelijk gemaakt voor klanten om te snelladen op een vermogen dat drie keer zo hoog is als wanneer het via de aansluiting zou lopen”, licht Eikhout toe. Daarbovenop bedraagt de energiekostenbesparing zestig
procent. Klanten kunnen hun auto snel laden tijdens het winkelen, zonder dat Intratuin daarvoor zijn netaansluiting hoefde te verzwaren.
De software die Tibo levert stuurt alle componenten automatisch aan. Niemand hoeft hiernaar om te kijken of hun gedrag aan te passen. Het systeem doet het werk. Tibo richt zich op middelgrote en grote bedrijven en werkt daarbij samen met installatiepartners. Die partners fungeren als eerste aanspreekpunt voor klanten met energievragen. Ze maken eerst een simulatie van de situatie, berekenen de business case en installeren vervolgens de benodigde hardware. Tibo levert de intelligentie die alles aanstuurt.
voortdurend behoefte aan flexibiliteit om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Normaal gesproken kopen leveranciers een dag van tevoren energie in op basis van verwachtingen. Bij een mismatch ontstaat onbalans op het elektriciteitsnet. Tibo’s systeem daarentegen biedt dynamische flexibiliteit.
Als een leverancier te veel energie heeft ingekocht, kan het systeem de batterij eerder laden tegen een extra gunstige prijs. Of juist een PV-installatie tijdelijk uitschakelen als er te weinig vraag is. Voor die flexibiliteit ontvangt de klant een vergoeding. “Deze communicatie tussen energiemanagementsystemen en leveranciers verkleint de onbalans die anders op de energierekening van alle eindgebruikers terechtkomt.”
Energy hubs als standaard
Eikhout ziet een toekomst waarin elk bedrijf een energiemanagementsysteem heeft. Die systemen gaan holistisch met elkaar communiceren in zogeheten ‘energy hubs’. Bedrijven werken samen in gemeenschappelijke energiemaatschappijen, zonder dat één partij de baas is over vraag en aanbod. “Al die energiemanagementsystemen communiceren holistisch met elkaar over vraag en aanbod”, schetst hij. Die aanpak verhoogt de efficiëntie van de bestaande infrastructuur aanzienlijk.
Technologie kan voorkomen dat we ons gedrag moeten veranderen
Infrastructuur kan elektrificatie niet bijhouden
De netcongestie zit in alle lagen van het energienet: hoogspanning, middenspanning en laagspanning. Het midden- en laagspanningsnet ligt in Nederland grotendeels ondergronds. Kabels bijleggen betekent complete infrastructuur openbreken. “In de snelheid waarin we willen elektrificeren is dat eigenlijk geen haalbare opgave”, aldus Eikhout. “We hebben daar de mensen niet voor, we hebben daar het geld niet voor.”
Die boodschap klinkt pessimistisch, maar volgens Tibo’s oprichter is er alle reden voor optimisme. De congestie vindt alleen op bepaalde momenten plaats.
Uitdagingen moeten innovatie uitlokken, niet frustratie
Balanceren levert geld op Het energiemanagementsysteem communiceert niet alleen met de installaties op locatie, maar ook met energieleveranciers. Die hebben
De uitdaging van netcongestie ziet hij vooral als een kans. Nederland loopt voorop in elektrificatie, wat juist innovatie uitlokt. Daar ligt volgens hem ook de kernboodschap. Waar anderen een half leeg glas zien, ziet hij een half vol glas. “Schouders eronder en gaan. Kijken naar wat allemaal wél mogelijk is”, benadrukt Eikhout. Er is technisch veel haalbaar, mits bedrijven nieuwe innovaties snel adopteren en niet te lang blijven hangen in bureaucratische processen.


Ontwikkelingslanden hebben miljarden nodig voor energietransitie en duurzame economische ontwikkeling, maar de reguliere kapitaalmarkt heeft er geen tijd voor.
Terwijl Amerika terughoudender wordt, vinden Nederlandse pensioenfondsen via een efficiënt co-investeringsmodel de weg naar deze vergeten markten.

Windparken in Chili, duurzame landbouw in Afrika en bio-kerosine in Pakistan.
Projecten in landen waar de reguliere kapitaalmarkt geen tijd voor heeft, maar waar de energietransitie net zo hard nodig is. Nederlandse en Scandinavische pensioenfondsen krijgen via een efficiënt co-investeringsmodel toegang tot deze markten, met rendement én meetbare impact.
ILX Fund beheert inmiddels 1,7 miljard dollar voor pensioenfondsen zoals ABP, BpfBOUW en Pensioenfonds Vervoer. Het Amsterdamse bedrijf vindt de projecten niet zelf, maar stapt in bij leningen van grote ontwikkelingsbanken: de Wereldbank, EBRD, FMO. “Wij co-investeren in projecten die deze banken al hebben goedgekeurd”, legt Manfred Schepers uit, de CEO van ILX Management. “Daardoor weten we precies waar het geld naartoe gaat. We can Follow the Money.”
Transparantie als uitgangspunt
Die transparantie onderscheidt ILX
van traditionele obligatiefondsen. Bij elke investering is helder gedefinieerd waarvoor het geld gebruikt wordt, de zogenaamde ‘use of proceeds’. Een efficiënte fabriek, een voedselketen, een windmolenpark.
“Als de doelstelling is om vrouwelijke ondernemers te financieren, krijgen wij rapportage over hoeveel bedrijven daadwerkelijk gefinancierd zijn”, aldus Schepers. “Bij CO2-reductie krijgen we uitstootstatistieken, bij baancreatie arbeidsmarktcijfers. Die metingen leveren we direct op project- en portefeuilleniveau aan de pensioenfondsen.”
Die meetbaarheid spreekt aan. APG beheert een impactmandaat van 30 miljard euro voor ABP en wil exact weten welk verschil investeringen maken. Tegelijk moet het rendement marktconform zijn. “We hebben historisch gezien beter gepresteerd dan high yield en emerging market bonds”, zegt Schepers. “Het risico-rendementsprofiel is aantrekkelijker, juist door de samenwerking met ontwikkelingsbanken die de lokale markten goed kennen.”
ILX richt zich op vier sectoren: schone energie, duurzame infrastructuur, mkbfinanciering en voedselzekerheid. In bijna vier jaar tijd investeerde het fonds in 70 projecten verspreid over 30 landen.
Efficiënt model vanuit Amsterdam Met 28 medewerkers draait ILX een miljardenfonds zonder kantoren in Singapore of Peru. “Onze efficiëntie komt door de standaardisatie van ontwikkelingsbanken”, legt Schepers uit. “De manier waarop de Aziatische
Ontwikkelingsbank een windpark financiert, komt overeen met hoe de Wereldbank of EBRD dat doen. Nederland is aandeelhouder in al deze banken. Hun beleid, risicobeheer en juridische documenten zijn grotendeels hetzelfde.”
Het ervaren ILX team maakt een nauwkeurige selectie van leningen die voldoen aan alle risico- en impacteisen en ook bijdragen aan diversificatie binnen het fonds. Bovendien maakt de standaardisatie een efficiënte data-analyse mogelijk. “Met AI kunnen we in de toekomst wellicht op het gebied van efficiëntie nog slagen maken zonder het wiel steeds opnieuw uit te hoeven vinden”, voorspelt Schepers. “Dat zou ons in staat kunnen stellen om op te schalen zonder evenredig meer FTE te hoeven aannemen.”
Geografische balans zonder giganten
De selectiecriteria beginnen bij geografische spreiding en een bewuste keuze tegen dominantie van grotere landen zoals Brazilië of India. “Juist kleinere landen zoals Mongolië, Vietnam of Peru bereiken investeerders normaal niet”, aldus Schepers. Daarna volgen filters op kredietrisico, rendement, ESG-factoren en reputatierisico.
Van visserij tot kerosine
De projectenportefeuille toont de breedte. In Pakistan financiert ILX sustainable aviation fuel uit gerecyclede bakolie, met grote luchtvaartmaatschappijen als afnemers. In Turkije steunt het fonds een grote viskwekerij die vanwege stijgende watertemperaturen verhuist van de Bosporus naar de Zwarte Zee – een klimaatadaptatieproject voor een sector cruciaal voor Europa.
“De viskwekerij klinkt misschien klein, maar Turkije levert een groot
deel van de vis voor toerisme aan de Middellandse Zee”, licht Schepers toe. Andere projecten financieren handelaren in agrarische producten in Afrika, waar efficiëntieverbeteringen in opslag duizenden boeren helpen.
Duurzame energie blijft de kern. Zo financierde ILX wind- en zonneparken in Bangladesh, Oezbekistan, Georgië en Chili. “Wij zorgen dat energietransitie ook plaatsvindt in landen die misschien niet het implementatievermogen hadden van Europa”, zegt Schepers. “De reguliere kapitaalmarkt heeft geen tijd voor deze landen, maar juist daar is de transitie cruciaal.”
Onverminderd commitment
Terwijl in Amerika terughoudendheid ontstaat rond klimaatfinanciering, blijft de Europese pensioensector onverkort gecommitteerd. “De backlash speelt vooral in de VS”, constateert Schepers. “Maar de klimaatdoelstellingen van de ontwikkelingsbanken waarmee wij werken – de EBRD, Wereldbank, FMO – staan als een huis. Ook de pensioenfondsen in Nederland en Scandinavië blijven vol inzetten op impact.”
Die commitment biedt ruimte voor groei. De pensioensector in Nederland en Scandinavië vertegenwoordigt bijna zes biljoen euro. ILX mikt op vijf miljard dollar binnen vijf jaar. Het model blijft hetzelfde: co-investeren met ontwikkelingsbanken, mogelijk uitgebreid met financiering in lokale valuta.
“De ontwikkelingsbanken zijn de grote spelers in klimaattransitie de komende decennia”, concludeert Schepers. “Zowel in verminderen van uitstoot als adaptatie. Wij zijn wereldwijd toonaangevend, die positie willen we behouden.”

De meeste investeringen in de energietransitie gaan naar zonnepanelen, waterstof en windturbines. Maar er zit veel klimaatwinst verstopt in bestaande middelen, waaronder de industriële olie die stoom- en gasturbines, hydraulische systemen en productielijnen draaiende houdt. Door slimme monitoring en conditionering kan die levensduur maar liefst vervijfvoudigen, met forse impact op de CO₂-uitstoot én onderhoudskosten.

In elke energiecentrale, petrochemische fabriek of grote productiehal wrijven metalen onderdelen tegen elkaar. Smeermiddelen voorkomen dat ze vastlopen, koelen machines en dragen kracht over in hydraulische systemen. Toch wordt die olie standaard om de vijf tot zeven jaar gewoon vervangen, zelfs als dat niet nodig is. Die automatische vervangingscyclus veroorzaakt enorme afvalstromen en onnodige CO₂-uitstoot.
Meer impact maken
Dat kan anders, vindt Pierre Vanderkelen, sinds 2017 CEO van Fluitec. “De passie voor energie is gebleven”, zegt hij. “Maar ik wil meer impact maken. Bij Fluitec draait alles om Fill4Life™: olie zo lang mogelijk in optimale conditie houden.” Het bedrijf heeft kantoren
in Nederland, de VS, Singapore en Australië. En hun klanten variëren van energiereuzen als Siemens Energy tot productielocaties, chemiegiganten en industriële dienstverleners zoals Bilfinger. “Smeermiddelen vertegenwoordigen maar een tot twee procent van de totale kosten van een installatie”, legt Vanderkelen uit. “Daarom wordt die vervangingscyclus zelden in twijfel getrokken. Maar ze vervuilen wél en zijn in meer dan een derde van de gevallen de oorzaak van operationele problemen met machines.”
Mentaliteitsshift
Fluitec moest eerst geloofwaardigheid opbouwen. Hun team liet een life cycle assessment maken, en daarna volgde een verificatie door de Zwitserse Solar Impulse Foundation, die oplossingen beoordeelt op economische én ecologische prestaties. “Er is ontzettend veel greenwashing in de industrie”, zegt Vanderkelen. “We zijn ook B Corp geworden. Dat is een röntgenfoto van niet alleen je environmental impact, maar ook social en governance.” Die certificeringen hielpen om grotere spelers te overtuigen en toptalent te werven.
De CO₂-reductie die ze bewerkstelligen is dan ook substantieel. “We kunnen ongeveer 85 procent besparen”, stelt Vanderkelen.” Dat komt doordat machines efficiënter draaien, minder stilstand hebben en er
nauwelijks nieuw olieverbruik is. Op een industriële site in Arizona loopt nu een project waarbij olie naar dertig jaar levensduur gaat in plaats van de gebruikelijke zeven.
Vergelijk het met het verwijderen van ‘slechte’ cholesterol en het toevoegen van vitamines – al is het in werkelijkheid een stuk complexer. Herhaalde monitoring houdt de olie vervolgens in topconditie. Klanten zien een echt rendement op hun investering: ze kopen minder olie, hebben minder kosten voor afvalverwerking en hun machines hoeven vooral niet stilgelegd te worden voor ongepland onderhoud.
We kunnen ongeveer 85 procent besparen’
Dichter bij huis werkt Fluitec samen met Bilfinger, aan een project bij een chemiebedrijf in het noorden van het land. Duizenden liters afgekeurde turbineolie worden hier met een beperkte hoeveelheid additieven hersteld, waardoor op vervanging, CO₂-uitstoot, kosten en stilstand worden bespaard.
Conditiemonitoring en ROI
Het Fill4Life™-concept combineert drie stappen die concurrenten afzonderlijk aanbieden. Eerst komt conditiemonitoring: olieanalyses vergelijkbaar met bloedonderzoek bij een dokter. “Op basis van die resultaten gaan we naar de juiste technologie”, zegt Vanderkelen. “Normaal is dat een mix van filtratie en nieuwe additieven.”

“Het grootste voordeel is de efficiëntie”, verklaart Vanderkelen. “Machines hebben veel minder problemen en hoeven niet stil te staan. Dat bespaart ook energie.” Data spelen bovendien een cruciale rol. Fluitec heeft simulaties gedaan per olietype en -merk, waardoor het bedrijf precies weet wanneer preventief ingrijpen nodig is. “We kunnen de klant vertellen: nu is alles oké, maar over enkele maanden krijg je een probleem als je zo doorgaat.”
Europa loopt voorop
Regionale verschillen bestaan, maar Vanderkelen constateert: “Europa staat het meest open voor circulaire oplossingen.” Toch is de rode draad overal dat klanten hun machines vooral willen laten draaien, en dat ze zo lang mogelijk in goede conditie blijven. “Het is mooi meegenomen als het dan ook duurzamer is.”
Mensen beseffen niet dat het anders kan
Waar wachten C-level executives en beleidsmakers eigenlijk nog op? “Het is onder de radar. Mensen beseffen niet dat het anders kan. Smeermiddelen zijn maar twee procent van de kosten, dus men denkt dat het de moeite niet loont. Maar het is eigenlijk een ‘low hanging fruit’, dat 85 procent CO₂-reductie mogelijk maakt.”
Bedrijven die morgen willen beginnen, moeten volgens Vanderkelen starten met data: welke olie gebruiken we, wat is de vervangingscyclus, wat zijn de volumes, hoe is de conditie van de machine? “Daarna volgt het inschakelen van specialisten die weten welke interventies werken.”
De komende vijf jaar ziet Vanderkelen vooral kansen in partnerships – Fluitec heeft meerdere samenwerkingen met grote spelers. Zo bereiken ze niet alleen veel meer mensen, maar beïnvloeden ze ook enorme volumes aan smeermiddelen. Zo kunnen ze écht impact maken.
