Bouw & Infra

Page 1


Campagne Manager: Ricardo Gonçalves Managing Director: Saïd Laktami Graphic Design: Merel Megens en Luna Dirks Redactie: Eltjo Nieuwenhuis Tekst: Hugo Schrameyer, Fred Pals en Michel de Ruyter Gedistribueerd met: Het Financieele Dagblad 2025 Drukkerij: RODI Rotatiedruk. Partner content in deze campagne is tot stand gekomen in samenwerking met onze klanten. Dit zijn commerciële uitingen. Dit is een commerciële uitgave. De FD-redactie heeft geen betrokkenheid bij deze productie.

Werken aan een duurzame toekomst voor grind

Nederland stopt met grindwinning – deze eindigt volgend jaar bij de Grensmaas definitief. Het heeft een te grote impact op de omgeving en zorgt voor te veel overlast voor omwonenden. Maar bouwprojecten gaan door en wegen moeten worden aangelegd en onderhouden. De vraag naar hoogwaardig gesteente blijft daardoor bestaan.

Bram & Peter Bontrup, Eigenaren, Bontrup

In een haven bij Amsterdam worden elke dag een kleine vijftien binnenvaartschepen geladen met hoogwaardig gesteente uit Noorwegen en Schotland. Het is het zichtbare overslagpunt van een logistieke keten die draait op langetermijndenken, eigen zeeschepen en een energie-neutrale mijn.

de grindwinning die in Nederland stopt”, zegt Bram tijdens een rondleiding over hun terminal in Amsterdam. “Wij stappen in waar zij uitfaseren.”

Diverse toepassingen

De broers werken met twee complementaire steensoorten. Het materiaal uit Schotland is hoogwaardige graniet, dat geschikt is voor beton, betonwaren en betonmortel. De Bestone uit Noorwegen is bij uitstek geschikt voor wegenbouw. “Dat is een hele hoogwaardige steen die zorgt voor de beste wegen van de wereld”, legt Bram uit. “Het is een stroeve steen waarmee je veilige wegen bouwt. De stroefheid zorgt voor betere grip en daarmee veiligheid.” Naast beton en wegen worden Bontrups producten gebruikt voor diverse toepassingen in onder andere de spoor- en waterbouw, keramische industrie, vliegvelden en Formule 1-circuits wereldwijd.

Logistiek

Het is daarom een energieneutrale mijn

Groeiende vraag

Peter en Bram Bontrup van het gelijknamige familiebedrijf zijn daar al jaren verantwoordelijk voor. Hun bedrijf, dat in meer dan tien landen actief is, importeert jaarlijks ongeveer vijf miljoen ton rots, steen en zand uit Schotland en Noorwegen. Volgens verwachting groeit dat volume naar zeven miljoen ton. “Wij zijn eigenlijk de alternatieve oplossing voor

De stenen leggen een opmerkelijke route af: van berg tot weg kan soms maar een week zitten. In het hoogseizoen wordt een lading binnen een dag na aankomst verwerkt tot asfalt en in de weg gereden. Dat kan omdat Bontrup op drie terminals in de haven van Amsterdam beschikt over veertig hectare opslagruimte, meerdere productie-installaties en vijf laadplekken voor binnenvaartschepen. “Wij zijn een van de grootste binnenvaartgebruikers van Nederland”, aldus Bram. “Er gaat per jaar ongeveer vijf miljoen ton per binnenvaartschip weg.”

De terminals draaien bovendien 24 uur per dag – in het hoogseizoen

worden vijftien binnenvaartschepen per dag geladen. Negentig procent van het gesteente verlaat de terminal per binnenvaart, op weg naar betonwarenfabrieken, asfaltcentrales en bouwprojecten in Nederland, België, Duitsland, Engeland en zelfs Mexico. “We zijn echt een servicebedrijf en draaien continu door”, zegt Peter. “Daardoor kunnen we grote volumes aan en leveren we ‘just-in-time’. We staan daarnaast met hoogwaardige producten voor kwaliteit en betrouwbaarheid.”

Eigen zeeschepen en energieneutrale mijn

Die betrouwbaarheid begint bij de zeevaart: Bontrup vaart met vijf eigen zeeschepen. “Hierdoor zijn we niet afhankelijk van de markt, waar de tarieven nog weleens veranderen. Dat soort schommelingen kunnen wij niet doorberekenen aan de aannemer.”

Het hart van hun activiteiten ligt in Noorwegen, waar Bontrup sinds 2000 actief is met een eigen mijn met meer dan 700 miljoen ton aan reserves. Deze is afgelegen en de impact op de omgeving is minimaal. Het breekproces speelt zich bovendien ondergronds in de berg af. Na honderd jaar wordt de winning gestaakt en krijgt de natuur het gebied terug als meer –daar is al geld voor gereserveerd.

De mijn zelf is vooruitstrevend gebouwd met een capaciteit van 10 miljoen ton per jaar en een duurzame focus. “Duurzaamheid hebben we altijd gezien als een kans. We hebben het er niet zoveel over, we doen het gewoon. We zijn altijd bezig met de omgeving waar je

grondstoffen wint, en willen dat op een zo efficiënt mogelijke manier en met zo min mogelijk impact doen”, verklaart Bram.

Energieverbruik

Een transportband van anderhalve kilometer voert het gebroken gesteente onder een hellingshoek naar buiten. Die band moet worden geremd, wat remenergie oplevert. “Die energie wordt gebruikt om de steen kleiner te maken en de energie die we over hebben leveren wij aan het Noorse net”, verduidelijkt Bram. “Het is daarom een energie-neutrale mijn met steen, dat wordt vervoerd op schepen die zuinig zijn en vanwege hun grootte een lage footprint hebben”, vult Peter aan.

Daardoor kunnen we grote volumes aan en leveren we just-in-time

Innoveren

Bontrup werkt ook aan projecten wereldwijd – van Afrika tot Bangladesh en van de Malediven tot de Shetlandeilanden bij Australië – en vaak voor maritieme spelers die zeekabels afstorten, de kust versterken en havens bouwen.

De eigen zeeschepen maken het mogelijk om ook moeilijk bereikbare locaties te bedienen. Ze hebben twee gloednieuwe schepen in bestelling om zo de vloot te verjongen. Ook de winning zelf is geoptimaliseerd. Waar zware machines in veel mijnen continu omhoog en -laag rijden, rijdt Bontrup vlak. “Dit zorgt voor veel minder brandstofverbruik”, aldus Peter.

Bontrup – Partner Content

Woningproducent zonder fabriek lost tekort op

De woningmarkt kent een tekort van honderdduizenden woningen, vooral voor starters, ouderen en arbeidsmigranten. Toch gaan veel modulaire bouwers door talloze uitdagingen failliet. Maar je kunt ook sociale woningen bouwen zonder eigen productiehal. Het vormt het ultieme bewijs dat industriële bouw wél mogelijk is, maar dan moet je het wel slim aanpakken.

De woningbouw kampt onder andere met personeelstekorten en de sector moet drastisch vergroenen. De modulaire woningbouwer Moos pakt die uitdagingen anders aan. Het bedrijf leverde in tweeënhalf jaar 600 woningen op, zonder eigen fabriek en met maar veertig medewerkers.

Woningen van goud

Joost Hoffman en Michel Baars richtten Moos vijf jaar geleden op vanuit een gezamenlijke frustratie. “Ondernemers zijn verliefd op problemen”, zegt Baars. “Wij bedachten ooit voor de grap: we gaan sociale woningen maken van goud. Als tegenhanger van hoe de sector werkt.” Die gedachte-oefening bepaalt nog steeds hun filosofie. “Als je een woning van goud maakt, is die de dag na oplevering meer waard dan ervoor. We wilden materialen gebruiken die zuiver zijn en daardoor hun waarde behouden. Uiteindelijk kozen we hout in plaats van goud, maar met dezelfde essentie.”

Baars werkte in circulaire sloop en zag hoe slecht gebouwen zijn ontworpen voor demontage. Hoffman bouwde bij Fastned laadstations in Europa, en ontwikkelde daarvoor een modulair bouwsysteem en een vernieuwende manier van samenwerken met producenten.

“De bouw gaat met een kaasschaaf over sociale woningen heen om binnen budget te blijven”, zegt Hoffman. “Ieder project wordt er opnieuw onderhandeld met producenten, die tegen elkaar worden uitgespeeld. Als je daarentegen langetermijnafspraken hebt, bespaar je op een accountmanager en risicokosten, dus kun je investeren in het product. Wij zijn ervan overtuigd dat een woning waar mensen trots op zijn, veel maatschappelijke problemen kan oplossen. Een sociale woning moet een fijn thuis zijn, een stabiele basis.”

Familiebedrijven in keten

“Traditionele fabrieken hebben het overdekte metselen naar binnen verplaatst, met honderden bouwvakkers in dienst”, legt Hoffman uit. “Als één project uitvalt, hebben ze een probleem.” Een andere groep bouwt voor honderden miljoenen volledig gerobotiseerde fabrieken. “Maar tegen de tijd dat alles is geprogrammeerd, is het product alweer oud. Bovendien moeten

ze dan vanaf de start duizenden woningen kunnen produceren om break-even te draaien. Wij kiezen voor een ander model, want eigenlijk is de productie heel low-tech. Het enige dat we nodig hebben is een hal met een bovenloopkraan.”

Moos werkt met Nederlandse familiebedrijven die elementen leveren in hun overcapaciteit. “Die bedrijven zijn blij met ons. Hun omzet stijgt, terwijl de algemene kosten gelijk blijven”. De leveranciers plaatsen zelf hun onderdelen in de assemblagehal. “Ze worden pas betaald als de module compleet is. Geen sub-optimalisaties meer dus, maar écht samenwerken en meedenken met degene vóór en ná jou in het proces.” Die aanpak werkt, want Moos maakt nu veertien appartementen per week, tegen vijf in het begin.

Legoblokken

Het systeem werkt als lego: standaardmodules in verschillende combinaties. “We kunnen meer dan 25 plattegronden maken, van studio’s tot appartementen met twee slaapkamers”, zegt Hoffman. Die flexibiliteit is cruciaal voor regionale verschillen. “Onze modules hebben afmetingen waarvoor je geen transportvergunning nodig hebt. Zo voorkomen we dat mensen in de omgeving van het nieuwe gebouw nachten wakker liggen van de zware transporten, die overdag niet kunnen of mogen.”

Duurzaam en betaalbaar

Circulariteit zit in hun DNA. De CO2voetafdruk ligt rond 170 kilogram per vierkante meter, wat voldoende is voor een Paris Proof-status. “Doordat we dit doen, blijven we betaalbaar. Je ziet prijsstijgingen in traditionele bouw, vooral op vervuilende materialen die CO2-heffing betalen.”

De modules zijn bovendien volledig demontabel. “Je kunt simpel de badkamer en keuken vervangen, voor weer een functionerend legoblokje. Daar kun je op een andere plek weer een gebouw van maken.” Moos durft daarom een restwaarde te geven. “Bij tijdelijk vergunde locaties halen we na vijftien jaar de modules graag weer op”, licht Hoffman toe.

Moos kreeg een krediet van Rabobank en het Groenfonds. Ook een internationale prijs van Built by Nature helpt qua status en geloofwaardigheid, met een bewezen trackrecord en steun van belangrijke partijen. “Het feit dat iemand anders het zegt, en in het buitenland, maakt het in Nederland ineens waar”, lacht Hoffman.

Verdubbeling zonder risico’s

De komende jaren wil Moos substantieel bijdragen aan het woningtekort. “Industriële bouwers maken nu 10.000 tot 12.000 woningen per jaar. Over vijf jaar willen we zo’n 2.000 woningen per jaar doen.” De huidige assemblagelijn kan 700 woningen aan, maar in 2027 moet dat 1.200 worden, waardoor er een extra hal bijkomt.

Het team van vijftig medewerkers groeit langzaam mee – veel van hen komen niet uit de bouw. “Dat geeft een andere dynamiek en daardoor kijken we ook naar andere industrieën en hun innovaties”, zegt Hoffman. “Met positieve berichten over industriële bouw laten we zien dat het wel kan. En bovendien duurzaam, betaalbaar én schaalbaar.”

Michel Baars, Mede-oprichter, Moos
Joost Hoffman, Mede-oprichter & directeur, Moos

Veilig werken in de bouw geldt voor hele keten

VEILIGHEID

Ondanks jaren van aandacht blijft veilig en gezond werken in de bouw een gevoelig onderwerp. Het draait niet alleen om veilige praktijken, maar vooral ook om keuzes van opdrachtgevers, architecten, projectontwikkelaars, aannemers en onderaannemers.

Christel Peppelenbos,

Beleidsadviseur veiligheid en gezond werken, Bouwend Nederland

De bouw- en infrasectoren bevinden zich onder de vakgebieden met de meeste dodelijke en ernstige ongevallen, zegt Christel Peppelenbos, beleidsadviseur veiligheid en gezond werken bij brancheorganisatie Bouwend Nederland. Toch gaat het haar om meer dan alleen incidenten op de bouwplaats. “Uiteindelijk willen we dat iedereen veilig en gezond thuiskomt. Dat vraagt om keuzes in de hele keten, vanaf het ontwerp tot en met oplevering.”

Tijdsdruk

Volgens Peppelenbos wordt veiligheid nog te vaak weggedrukt tussen tijds- en gelddruk. Aannemers werken voor diverse opdrachtgevers op steeds andere projecten, met wisselende teams en krappe planningen. Dat maakt toezicht lastiger en vergroot de kans dat veiligheid in het geding komt. Tegelijkertijd spelen taalen cultuurverschillen op de werkvloer, omdat buitenlandse vakmensen nodig zijn om de bouwopgave te realiseren. Juist daarom is de wettelijke vergewisplicht van opdrachtgevers belangrijk: vooraf toetsen of het werk veilig en gezond kan worden uitgevoerd – en zo nodig het gesprek aangaan over ontwerp, planning of budget.

Cultuur

Op veel plekken is de basis nog niet geregeld. Uit onderzoek van de arbeidsinspectie blijkt dat slechts 57 procent van de bedrijven beschikt over een actuele risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). “We willen dat elk bedrijf zijn risico’s in beeld heeft, maatregelen

neemt en een plan van aanpak maakt”, zegt Peppelenbos. Dat geldt ook voor blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoals kwartsstof, asbest en dieselrook. Deze ‘sluipmoordenaars’ veroorzaken naar schatting landelijk 3000 doden per jaar.

“Je moet niet alleen zeggen dat veiligheid belangrijk is, maar het continu laten zien op de bouwplaats en in je gedrag.”

Leren van incidenten

Om echt vooruitgang te boeken, moeten bedrijven en de gehele sector leren van incidenten en bijna-ongevallen. Soms gaat het om ernstige zaken, waarbij bedrijven bewust hun ervaringen delen om herhaling elders te voorkomen. Dat vraagt om moed, zeker omdat men vaak nog in een juridisch proces zit en je je kwetsbaar opstelt. “Toch voorkom je juist nieuwe slachtoffers als je open bent over wat er misging.”

Elk bedrijf moet zijn risico’s in beeld hebben

Minstens zo belangrijk is de veiligheidscultuur. Grote opdrachtgevers en aannemers werken met instrumenten als de safety culture-ladder en organiseren veiligheidsbijeenkomsten met onderaannemers, zoals tijdens de jaarlijkse Bewust Veilig-dag. Hier bespreken deelnemers incidenten, verwachtingen en de rolverdeling. Leiderschap is doorslaggevend, benadrukt Peppelenbos:

Howden – Partner Content

Bouwbedrijven richten zich op Europa, maar dat vergroot ook de risico’s

De Nederlandse bouwsector zoekt steeds vaker naar opdrachten over de grens. De druk op marges en de krapte op de binnenlandse markt maken buitenlandse projecten aantrekkelijk. Maar internationaal opereren brengt ook nieuwe juridische, financiële en operationele risico’s met zich mee, die om een goede voorbereiding vragen.

Elk land kent zijn eigen regels voor aansprakelijkheid en verzekeringen, begint Eric Stiemer, director construction & infrastructure bij Howden, een wereldwijde verzekerings- en risicoadviseur op het gebied van bemiddeling, risicobeheer, acceptatie en herverzekering. “In België zijn arbeidsongevallenverzekeringen verplicht, terwijl in het Verenigd Koninkrijk

employers’ liability centraal staat. Het niet naleven van lokale wetgeving kan leiden tot forse boetes en reputatieschade.” Nieuwe contractvormen leggen bovendien meer verantwoordelijkheid bij aannemers, inclusief bewijslast bij gebreken. “Contracten worden vanuit commercieel oogpunt soms te snel getekend, zonder de kleine lettertjes goed te lezen. Dat kan later tot grote problemen leiden.”

Personeel en veiligheid

De bouw kampt met een structureel tekort aan vakmensen. Buitenlandse arbeidskrachten zijn onmisbaar, maar brengen risico’s op het gebied van ketenaansprakelijkheid en veiligheid met zich mee. “Taalen cultuurverschillen vergroten de kans op misverstanden en arbeidsongevallen”, benadrukt John Meijer, account director bij Howden. “Uniforme veiligheidsprotocollen zijn daarom cruciaal.” Europese regels, zoals de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese

Unie (WagwEU), vereisen strikte naleving van administratieve en veiligheidsnormen. “Je wilt natuurlijk voorkomen dat een bedrijfsongeval op jouw bouwlocatie het nieuws haalt”, aldus Meijer.

Complexiteit

Door de langere doorlooptijden en hogere complexiteit van internationale projecten kunnen vertragingen al snel tot liquiditeitsproblemen leiden. Tegelijkertijd staan marges onder druk door wisselkoersschommelingen en stijgende materiaalkosten. Digitale ontwikkelingen, zoals BIM, vergroten daarnaast de complexiteit en de kwetsbaarheid voor cyberaanvallen. “Cybersecurity moet een vast onderdeel zijn van het bedrijfsplan”, stelt Stiemer. Datalekken en ransomware kunnen flinke boetes en (reputatie)schade veroorzaken. “De verzekeringsmarkt is traditioneel, maar we moeten wel meegaan met nieuwe risico’s, zoals cyberdreigingen en duurzaamheid”, voegt Meijer toe.

Het belang van veiligheid moet je continu laten zien

Peppelenbos komt voor betrokkenen met drie concrete opdrachten. Zorg dat de basis op orde is, met een actuele RI&E en aandacht voor schadelijke stoffen. Ga naar de bouwplaats en luister naar vakmensen. En neem tot slot alleen werk aan dat veilig en gezond kan worden uitgevoerd, ook als dat betekent dat het project moet worden aangepast. “De hele bouwketen is gezamenlijk verantwoordelijk voor veiligheid.”

Duurzaamheidsdruk

Door de Europese Green Deal en CSRD hebben bouwbedrijven allerlei verplichtingen rondom duurzaamheid en rapportage, waar niet-naleving kan leiden tot uitsluiting bij aanbestedingen. “Circulair bouwen en transparante ESG-rapportages worden de nieuwe standaard”, vertelt Meijer. “We krijgen steeds meer vragen over biobased materialen, houtbouw en gerecycled beton. Maar verzekeraars willen graag eerst data zien, dus die blijven voorzichtig.”

Kansen

Internationaal ondernemen in Europa biedt bouwbedrijven volop perspectief, mits risico’s structureel en integraal worden meegenomen in de bedrijfsvoering. Dat vraagt om samenhangend risicomanagement op het gebied van juridische compliance, financiële beheersing, cyberweerbaarheid en ESG-verplichtingen. “Verkennen, voorkomen en waar nodig verzekeren”, is volgens Meijer dan ook het credo van Howden.

Howden ondersteunt bouw- en infrabedrijven met lokale expertise in ieder land. Zo ontstaat een combinatie van internationale ervaring en kennis van de lokale wet- en regelgeving. “Wij helpen klanten om risico’s vooraf inzichtelijk te maken en beheersbaar te organiseren”, besluit Stiemer.

Tekst: Fred Pals
John Meijer & Eric Stiemer, Account director & director construction, Howden

Keramiek is bouwen voor de eeuwigheid

De Nederlandse bouwsector kampt met een paradox. Er is enorme vraag naar woningen en voorzieningen, maar projecten komen traag van de grond. Vergunningsprocedures duren vaak zes tot acht jaar, en de daadwerkelijke bouw maar slechts één tot twee jaar. Tegelijkertijd verscherpt de verduurzamingsagenda de eisen aan bouwmaterialen.

In deze dynamiek positioneert

Wienerberger zich als leverancier van keramische bouwmaterialen die inherent duurzaam zijn. “Nederland is een bakstenenland. De unieke uitstraling van onze steden en dorpen wordt bepaald door keramiek aan de gevel en op het dak. Hiermee bouw je voor de lange termijn. Keramiek is onderhoudsvrij, bestand tegen alle klimaatsinvloeden en blijvend mooi. Een duurzaam materiaal bij uitstek”, zegt Jasper Vos, directeur van Nederland bij de multinational, die actief is in nagenoeg alle Europese landen en Noord-Amerika.

Levensduur

Wienerberger fabriceert gevelstenen, dakpannen en straatbakstenen. Hun kernpropositie zit in de levensduur van het materiaal. “Met keramiek zet je iets neer wat een smoel heeft en er goed uitziet. Mits goed gebouwd staat het voor de eeuwigheid, en hoef je er ook helemaal niets meer aan te doen”, aldus Vos.

Historische binnensteden tonen aan dat keramische gevels eeuwen meegaan zonder groot onderhoud. Die onderhoudsarme

eigenschap wordt volgens Vos onderbelicht in het duurzaamheidsdebat, waar CO2emissie tijdens de productie centraal staat. “Duurzaamheid begint met degelijk bouwen, gericht op de lange termijn. Uiteindelijk wordt daarmee de grootste klimaatwinst gerealiseerd.”

Neerslag en hittepieken

Naast de levensduur benadrukt

Wienerberger de klimaatbestendigheid. Keramische gevels zijn bestand tegen toenemende neerslag en hittepieken. De isolerende eigenschappen dragen bij aan energiezuinig wonen, een vereiste voor komende decennia. “Je bouwt een huis dat geschikt is voor alle weersomstandigheden, ook voor die zich over 20 tot 25 jaar kunnen voordoen”, legt Vos uit.

Ze ontwikkelen ook producten die inspelen op verduurzamingsdoelen. Zo is de EcoBrick een smallere baksteen die materiaalgebruik reduceert, terwijl de keramische eigenschappen behouden blijven. Door minder keramiek in de gevel ontstaat meer ruimte voor spouwisolatie. De markt reageert positief op dit concept. “Met name bij hoogbouw levert dat echt voordelen op”, stelt Vos. Architecten en projectontwikkelaars waarderen de combinatie van materiaalefficiëntie en constructieve flexibiliteit.

Volledig demontabel

De ClickBrick richt zich daarnaast op circulariteit. Deze gevelsteen verbindt met metalen clips in plaats van mortel, waardoor hij volledig demontabel is. Het product combineert keramische esthetiek met 100 procent herbruikbaarheid. En voor woningcorporaties die panden slopen,

ontwikkelde Wienerberger de CicloBrick: keramisch materiaal wordt hierin hergebruikt.

Een vierde innovatie zijn keramische strippen voor industriële bouw. Deze worden bijna CO2-neutraal geproduceerd en passen in prefab-elementen en -panelen. Voor dakconstructies integreert Wienerberger bovendien PV-oplossingen in keramische dakpannen. “Die trend zal zich verder voortzetten”, verwacht Vos.

De Nederlandse bouwsector loopt volgens hem tegen structurele belemmeringen aan. Trage vergunningverlening vormt het grootste obstakel. “We zijn zes tot acht jaar bezig in de hele voorbereidende fase. Is de kogel door de kerk, dan zijn de woningen vaak binnen één tot twee jaar gerealiseerd. Dat staat niet in verhouding tot elkaar.

Beperkte elektriciteit

Vanzelfsprekend zet Wienerberger ook in op verduurzaming van productieprocessen. Het bedrijf werkt aan elektrificatie en volgt de ontwikkelingen op de waterstofmarkt. De netcongestie belemmert processen

echter. Daarnaast is Nederland het duurste land van Europa voor industriële elektriciteit. “Er is beperkt capaciteit beschikbaar. Als je al een uitbreiding van je aansluiting kunt krijgen, betaal je nergens zoveel als hier”, constateert Vos. Deze situatie beperkt het handelingsperspectief van de energie-intensieve industrie aanzienlijk.

Wienerberger benadrukt het belang van een gelijk speelveld op Europees niveau. “Vergroening is superbelangrijk. Daar zijn wij ook 100 procent voorstander van. Nederland kan dat alleen doen als het op gelijke voet kan concurreren met omringende landen.”

Systeempartner in digitalisering Wienerberger ziet een verschuiving in ketenrollen. De toeleverende industrie wordt een nog belangrijkere gesprekspartner voor ontwikkelaars en bouwers. “Het zijn de bouwbedrijven die producten toepassen, maar het zijn de toeleveranciers die bouwbedrijven daarin moeten voorzien”, duidt Vos. Wienerberger participeert daarvoor in DigiGO, een platform voor datagedreven bouwen. Via gekoppelde databases delen leveranciers productdata met ontwerpers en uitvoerders.

“Verifieerbare brondata en ook onafhankelijke controlerende instanties zijn hierin cruciaal. De overheid heeft daarbij een belangrijke regisserende rol”, benadrukt Vos. Daarnaast dienen bedrijven te allen tijde ‘eigenaar’ te blijven van de data die zij naar de markt distribueren. Daarmee wordt gegarandeerd dat de markt altijd de beschikking heeft over actuele geverifieerde informatie.

Toekomst

Over vijf jaar verwacht Vos dat Wienerberger in Nederland bekend staat om duurzame productietechnologie en elektrificatie. De waterstofroute krijgt aandacht zodra infrastructuur beschikbaar komt. Ze blijven in Nederland de enige leverancier van het complete keramische portfolio: gevel, straat en dak.

Jasper Vos, Directeur, Wienerberger

Circulair bouwen wacht op financiële omslag

De Nederlandse bouwsector kent geen gebrek aan innovatie. Toch blijft circulair bouwen door diverse obstakels en uitdagingen hardnekkig steken in pilots.

Dick van Ginkel, technisch innovatiemanager bij TBI WOONlab, ziet de oorzaak vooral in het financiële systeem. Het bedrijf ontwikkelt woningbouwconcepten voor drie grote woningbouwbedrijven binnen TBI, waarbij Van Ginkel samen met corporaties, architecten en opdrachtgevers werkt aan industrieel bouwen.

Grotere acceptatie

Dit gebeurt met componenten uit de fabriek die de bouwtijd halveren. Hun

platform verankert innovaties direct in de bedrijven, waardoor de acceptatie groter is dan bij losstaande innovatiehubs. Doorbraken zoals spouwisolatie met lagere CO2-uitstoot worden getest, gefiatteerd en opgeschaald – maar op het vlak van circulariteit stuiten innovaties op structurele belemmeringen.

“We blijven waarderen in een lineaire economie”, constateert Van Ginkel. “Taxateurs en banken houden geen rekening met de restwaarde van bouwmaterialen, en kijken erg traditioneel naar het verleden en niet naar de toekomst. Zolang nieuwe materialen goedkoper

Circulariteit en slimme watersystemen voor klimaatbestendigheid

De bouwsector moet niet alleen zelf verduurzamen, maar Nederland ook helpen om klimaatbestendige steden te bouwen die extreme regenval, droogte en hittestress aankunnen. Die dubbele opgave dwingt tot innovatie en samenwerking, en tot keuzes die echt verschil maken.

Het bedrijf Wavin, marktleider in duurzame bouw- en infrastructuuroplossingen en onderdeel van de multinational Orbia, positioneert zich als ketenpartner die beide uitdagingen aanpakt. Dit doen ze met circulaire wateroplossingen en duurzame kunststof leidingsystemen.

Circulaire materialen

“We hebben de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het toepassen van recyclaat

en low-carbon materialen”, zegt Jan van Rompay, directeur Global Sustainability bij Wavin. Het bedrijf ontwikkelt producten die niet alleen technisch presteren, maar ook bijdragen aan lagere emissies tot wel 80 procent. Milieuproductverklaringen (EPD’s) maken de impact meetbaar. “Transparantie in de keten is essentieel. Alleen zo kunnen ontwikkelaars en gemeenten weloverwogen keuzes maken voor duurzame infrastructuur.”

Wavin werkt aan een volledig circulaire materiaalketen, waarin producten na gebruik worden teruggenomen en verwerkt tot nieuwe toepassingen. Dat vraagt om intensieve samenwerking met recyclepartners en aanpassingen in het ontwerp, zonder concessies te doen aan de kwaliteit en de prestaties van de producten. Van Rompay: “We ontwikkelen producten met een lange levensduur, en met het hergebruik van materialen erna in het achterhoofd.” Zo ontstaat een keten die minder afhankelijk is

van nieuwe grondstoffen én robuuster wordt voor de toekomst.

Slimme systemen

Extreme regenval zorgt voor wateroverlast en droogte legt druk op groenvoorzieningen. Gemeenten zoeken daarom naar oplossingen die niet alleen soelaas bieden, maar een nieuwe manier van omgaan met water mogelijk maken. Ernst Klaver, senior adviseur voor duurzaam waterbeheer bij Wavin, ziet gemeenten voortvarend werken aan deze opgave. “Neem Haarlem en Zandvoort; zij werken aan een vierjarig plan voor circulaire stedelijke ontwikkeling waarin waterbeheer centraal staat.”

Wavin levert technische oplossingen die regenwater bufferen, infiltreren en hergebruiken. Infiltratiekratten slaan hierbij overtollig water tijdelijk op, en systemen scheiden hemelwater van rioolwater. Digitale technologie maakt dit beheer steeds voorspelbaarder.

zijn dan gerecyclede, blijven circulaire oplossingen minimaal 15 procent duurder.” Het gebrek aan financiële incentives remt daardoor de transitie. “Klimaatschade is ook niet gratis, maar zonder restwaardebepalingen wordt het lastig.”

Klimaatschade is niet gratis, maar het gebrek aan recyclingincentives remt de transitie

Klimaatfonds

TBI heeft als steward-owned organisatie wel een klimaatfonds om het opstarten van duurzame ontwikkelingen te bekostigen. Van Ginkel ziet over tien jaar een mix van klimaatneutraal beton en baksteen met secundaire grondstoffen, biobased materialen en hopelijk veel circulair hoogwaardig hergebruik. “Maar dan moet ons financiële systeem wel meebewegen.”

“Over twintig tot veertig jaar verwachten we volledig klimaatadaptieve steden. Sensoren monitoren het waterpeil en de kwaliteit in realtime, waardoor overstromingen en droogte proactief kunnen worden aangepakt”, aldus Klaver. Het resultaat is een stad die niet alleen reageert, maar vooruitdenkt.

Samenwerking en kennisdeling De transitie vraagt om samenwerking tussen gemeenten, aannemers, ontwerpers en technologiepartners. Van Rompay: “Duurzame infrastructuur ontstaat door kennisdeling en gezamenlijke innovatie.” De komende decennia vraagt de sector om een integrale aanpak waarin materiaalkeuze, waterbeheer en digitalisering samenkomen. De beweging naar klimaatbestendige, circulaire steden versnelt. Met partners die investeren in duurzaamheid en innovatie wordt de infrastructuur van morgen vandaag al werkelijkheid.

Tekst: Fred Pals
Dick van Ginkel, Technisch innovatiemanager, TBI WOONlab
Wavin – Partner Content

Tegels als stille motor van circulaire bouw

De bouwsector staat voor een dubbele opgave: minder uitstoot en grondstoffengebruik, terwijl de vraag naar betaalbare, gezonde woningen blijft stijgen. Strenger beleid rond CO₂, circulariteit en materiaalpaspoorten dwingt bouwpartijen om verder te kijken dan de gevel. Ook vloeren en wanden moeten duurzamer worden, zonder concessies te doen aan het ontwerp en gebruiksgemak. Keramische tegels, vaak gezien als traditioneel product, kunnen een flinke bijdrage leveren.

Lagere emissies

Het produceren van keramische tegels kost veel energie. Ovens worden tot boven 1130 graden verhit en tegels zijn zwaar om te vervoeren, waardoor het transporteren ook veel energie kost. Juist daar ziet Koninklijke Mosa, een fabrikant van keramische tegels uit Maastricht, de grootste winst. “Energieverbruik is de kern van onze voetafdruk”, zegt CEO Andrea Bordignon. “Ons doel is om die emissies in een paar jaar sterk terug te brengen.”

In hun vloertegelfabriek investeert Mosa in een nieuwe oven met lager gasgebruik, en een filtersysteem dat de uitstoot van onder meer CO₂ en fluor beperkt. Volledig elektrisch stoken is in Maastricht voorlopig niet haalbaar, legt Bordignon uit, omdat het stroomnet de capaciteit niet aankan. Daarom kiest Mosa voor maximale efficiëntie in gasverbruik, met technologie die klaar is voor toekomstige

energiedragers als waterstof. De overtollige warmte wordt daarnaast ingezet voor een stadsverwarmingsproject van een nieuwbouwproject naast de fabriek.

Ontwerp dat langer mee kan

Aan de productkant kijkt Mosa naar punten waar milieuwinst mogelijk is. Dat begint in de groeve: grondstoffen komen uit de regio rond Maastricht. In de fabriek wordt het materiaalgebruik teruggebracht door wand- en vloertegels dunner te maken. Zo worden de vloertegels verdund van 12 naar 9 millimeter. Minder massa betekent minder grondstoffen, lager gasverbruik in de oven en een reductie in transportemissies.

Net zo belangrijk is het ontwerp. “Voor ons is een tegel pas goed als hij duurzaam, functioneel en mooi is”, stelt Erik Kleijnen, verantwoordelijk voor sales in Nederland. De focus ligt op tijdloze dessins die lang mee kunnen. Dat voorkomt dat goed bruikbare tegels vroegtijdig om esthetische redenen worden uitgebroken.

Daarnaast bevatten de tegels meer dan 20% gerecycled materiaal, verklaart duurzaamheidsdirecteur Eric de Lange. Dat aandeel moet de komende jaren verder omhoog.

Geen hak- en breekwerk

Een volgende stap zit in de manier waarop tegels worden aangebracht en verwijderd. Samen met de Duitse lijm-

en mortelspecialist Ardex ontwikkelde Mosa het ‘Re-Tile System’: een wand- en vloersysteem waarbij Mosa-tegels met een speciale cementvrije mortel, genaamd CircuTec, worden gelijmd. Je kunt ze hiermee na jaren nog steeds losmaken, zonder schade aan de ondergrond.

“De markt vroeg al langer om een circulaire oplossing die past in de traditionele werkwijze van tegelzetter en aannemer”, zegt Kleijnen. Met het Re-Tile System blijven die werkwijzen hetzelfde, inclusief garanties, terwijl de tegel na gebruik in zijn geheel van de muur komt. De Lange: “De levensduur van onze tegels is vijftig tot vijfenzeventig jaar. Nu worden ze vaak al na twintig jaar vervangen. Met dit systeem kun je ze als tweedehands product hergebruiken of als grondstof terugbrengen in het productieproces.”

nieuwsgierigheid, daarna proefprojecten en aansluitend de toepassing in de projecten. Aannemers en tegelzetters testen de waterbestendigheid en levensduur van het systeem in natte ruimten. Als die fase slaagt, verwachten opdrachtgevers dat de oplossing als nieuwe standaard wordt toegepast.

Hergebruik en recycling verlagen de kosten en risico’s, aldus De Lange. Tegelijkertijd helpt een circulaire tegelspecificatie om hogere scores te halen op gebouwlabels en is er een betere traceerbaarheid via materiaalpaspoorten.

Energieverbruik is de kern van onze voetafdruk

Belangrijk is dat Mosa garandeert de tegels aan het eind van de gebruiksduur terug te nemen. “Dat doet geen enkele buitenlandse fabrikant”, aldus De Lange. “Daarmee maken we echt het verschil.”

Nieuwe standaard voor opdrachtgevers

Vooral architecten, woningcorporaties en institutionele beleggers tonen belangstelling. Zij bouwen en renoveren met een horizon van tientallen jaren en krijgen steeds vaker de eis om circulaire oplossingen toe te passen. Volgens Kleijnen voelt de marktintroductie van het Re-Tile System ‘als een steen in het water’: eerst

Zo behoudt Mosa zijn marktpositie en kan het groeien in landen waar ze net als Ardex sterk zijn, zoals Duitsland en België. Bordignon wijst erop dat Mosa wereldwijd uniek is, omdat ze als enige tegelfabrikant een Cradle to Cradle Gold-certificering hebben, een van de hoogste niveaus op het gebied van duurzaamheid. “Dat opent deuren in markten waar duurzaamheid belangrijk is. Maar hiervoor is ook samenwerking in de keten nodig.”

Tegelkeuzes met impact

Mosa zet niet in op een grote innovatie, maar een reeks verbeteringen: zuinigere ovens, lokale grondstoffen, dunnere tegels, tijdloos ontwerp en circulaire materiaalstromen. “Als industrie in Europa kunnen we alleen toekomstbestendig zijn als we echt duurzaam produceren”, benadrukt Bordignon. “Dat is geen bijzaak, maar een voorwaarde om in Maastricht concurrerend te blijven produceren.”

Wie nu een nieuwbouw- of renovatieproject ontwerpt, kan met keuzes in tegelmaterialen het verschil maken voor emissies, circulariteit en gezondheid van binnenruimtes. “Het zit in ons DNA”, besluit Bordignon.

Andrea Bordignon, CEO, Koninklijke Mosa

Prefab hoogspanningsvelden kunnen netcongestie verlichten

OPLOSSINGEN

Nederland ligt op slot door netcongestie. Bedrijven kunnen niet uitbreiden, woningbouw stagneert en de energietransitie loopt vertraging op. Het hoogspanningsnet moet verdubbeld worden, maar traditionele bouwmethoden zijn te traag. Een jaar bouwtijd winnen op een hoogspanningsstation kan het verschil maken tussen economische groei en stilstand.

Die versnelling wordt nu werkelijkheid door een radicale omslag in de bouwsector. “We gaan van projectgedreven bouwen naar industriële productie. Dat is voor de hele sector een fundamentele omslag”, zegt Floor Felten, directeur energie bij Heijmans dat in Ede een fabriek opende voor prefab hoogspanningsvelden. De installaties

worden geleverd aan netbeheerder TenneT in een samenwerking met een looptijd van vijf jaar.

Van bouwplaats naar fabriek

Het geheim zit in de geconditioneerde fabrieksomgeving. Wat vroeger op locatie werd gebouwd onder alle weersomstandigheden, gebeurt nu in een fabriek met gestandaardiseerde werkprocessen. “Door standaardisatie en modulaire bouw kunnen we tot dertig procent sneller bouwen”, legt Felten uit. “Bij een station met twaalf velden win je een jaar bouwtijd.”

De voordelen zijn breed voor stakeholders die actief zijn in deze sector. “Je hebt minder overlast op het station, kortere bouwtijd en veiliger werkomstandigheden”, somt Felten op. De transitie naar modulair bouwen vereist een cultuuromslag. “Traditioneel ontwerpt

iedere netbeheerder en bouwer elk project opnieuw”, vertelt Felten. “Een beheerder van een station heeft vaak specifieke wensen en eisen. Maar standaardisering werkt alleen als je die standaard accepteert en uitrolt door de hele organisatie.”

TenneT heeft met ingenieursbureau Sweco een standaardontwerp ontwikkeld. “Je wil niet iedere keer iets anders produceren, want dan versnel je niet. Het vraagt van bouwers dat we in productieprocessen gaan werken en denken.”

Duurzaamheid en arbeidsmarkt

De fabrieksaanpak levert concrete milieuwinst. Minder transportbewegingen, lagere faalkosten en efficiënter materiaalgebruik verminderen de ecologische voetafdruk. “We zetten nadrukkelijk elektrisch materieel in en sparen daarmee CO2 en stikstof”, vertelt Felten. “Door de verkorte bouwtijd op locatie hebben we minder dieselgeneratoren en transport nodig.”

Ook voor de arbeidsmarkt biedt de methode uitkomst. “In plaats van buitenwerk werken ze nu in

Baksteen krijgt tweede leven in circulaire bouwketen

De bouwsector zoekt koortsachtig naar manieren om de uitstoot te verlagen. In Noord-Holland is net een circulaire deal gesloten waarin overheden, corporaties, bouwbedrijven en slopers afspreken meer circulair te slopen en bouwen. Een van de tastbaarste kansen ligt in de gevel: hergebruikt baksteen in plaats van nieuwe stenen.

Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 350 miljoen gevelstenen verwerkt – traditioneel verdwijnen oude stenen bij sloop in de breker en onder de weg. Daarmee gaat veel materiaal en opgeslagen energie verloren. “Een

nieuwe steen vereist 5 kilo CO₂ en vijf dagen in een oven van 1200 graden”, zegt Bob Floris, directeur van circulaire baksteenstart-up Rebrick. “Een steen is een fantastisch product als je hem lang genoeg gebruikt.” Bij elke hergebruikte steen bespaart Rebrick circa 4,5 kilo CO₂. Ze verkrijgen stenen uit naoorlogse wijken en overheidsgebouwen en sorteren ze daarna op kleur, afmeting en structuur.

Machines maken het schaalbaar Rebrick werkt samen met vier regionale bouwmaterialengroothandels, goed voor zo’n 35 vestigingen. Hierdoor hebben ze een landelijke opslag, keuring en levering. Hergebruik van baksteen is niet nieuw, maar bleef lang kleinschalig en arbeidsintensief. Stenen werden handmatig schoongemaakt, maar personeel is

schaars. “We ontwikkelen een machine die de stenen automatisch kan reinigen en sorteren, zodat we echt kunnen opschalen”, zegt Floris. De start-up bouwt ook aan circulaire hubs op of nabij slooplocaties, waar stenen binnenkomen, worden getest en klaargemaakt voor nieuw gebruik.

Zijn ambitie is om in 2030 jaarlijks 20 miljoen hergebruikte stenen te leveren, ongeveer zeven procent van de Nederlandse markt. Volgens Floris levert dat een besparing op van zo’n 100 miljoen kilo CO₂. De prijs van een hergebruikte steen wordt in zijn ogen daarnaast relatief aantrekkelijker, als provincies CO2beprijzing doorvoeren.

Keuze vroeg maken

Voorlopig zijn hergebruikte stenen vaak re-brick.nl

een comfortabele omgeving. Door standaardisatie heb je bovendien minder mensen nodig voor hetzelfde resultaat. Dat is cruciaal als je ziet hoe schaars elektrotechnisch personeel is.”

De fabriek genereert continu data voor procesoptimalisatie. “We meten alle taktijden en fabrieksprestaties nauwkeurig en verwachten dat we nóg sneller kunnen werken naarmate we meer ervaring opdoen.”

Felten is realistisch over de omvang van het probleem. “Netcongestie is een groot beest. Ik zal niet pretenderen dat dit de volledige oplossing is. Maar het is een belangrijke bijdrage en het introduceert een andere manier van werken.” De urgentie is voelbaar in heel Nederland. Bedrijven kunnen niet uitbreiden, datacenters wachten op netcapaciteit en woningbouwprojecten lopen vertraging op. “Als we dit niet anders organiseren, kunnen we het met zijn allen niet aan. We moeten het gewoon slimmer doen.”

Tekst: Fred Pals

nog duurder dan nieuwe. De meerwaarde zit in de uitstraling, CO₂-winst en het behoud van gebouwd erfgoed. Architecten reageren volgens Floris enthousiast, juist omdat de gebruikte stenen levendigheid en een subtiel kleurverschil meebrengen. Dat vraagt wel om bewuste keuzes over metselverband, toleranties en timing in het ontwerp.

Volgens hem begint circulair bouwen niet bij de levering, maar het ontwerp. “Als je hergebruikte baksteen wilt toepassen, moet je dat al in de ontwerpfase vastleggen. Anders komt het er vaak niet meer van.” Ook in aanbestedingen en bestekken is ruimte nodig om afwijkingen in formaat en kleur te accepteren, zonder af te wijken van het esthetische doel. De sleutel ligt in ketensamenwerking: “De architect, aannemer en sloper moeten elkaar eerder vinden. Dan pas wordt hergebruik echt schaalbaar.”

Langdurige afspraken en heldere CO₂-prijzen kunnen ervoor zorgen dat hergebruikte baksteen in prijs kan concurreren met nieuwe stenen en van uitzondering norm wordt. Floris: “De overheid investeert nu al in circulaire startups. Maak dan ook de cirkel rond door panden als grondstof te zien.”

Floor Felten, Directeur energie, Heijmans
Rebrick – Partner Content
Bob

Wat wij willen is nog nooit gedaan, maar nu is het moment

Wie de woningbouw vlot wil trekken, moet niet beginnen bij stenen of bestemmingsplannen, maar bij mobiliteit. Een sterke infrastructuur vormt de onmisbare basis voor verdichting rond vervoersknooppunten. Pas wanneer reizen efficiënter, prettiger en beter georganiseerd wordt, ontstaat er ruimte voor echte gebiedsontwikkeling, zowel fysiek als economisch.

De noodzaak tot gebiedsontwikkeling is inmiddels een dagelijks aandachtspunt. De vraag naar nieuwe woningen haalt voortdurend de voorpagina’s, maar investeringen blijven achter. Overheden en marktpartijen wachten vaak op voldoende woningbouwdruk voordat zij grote infrastructuurprojecten durven te starten. Daarmee ontstaat een klassieke patstelling: zonder mobiliteit geen nieuwe wijk, maar zonder nieuwe wijk geen investeringsbereidheid.

Integraal bouwproces

Volgens Ben van Berkel, oprichter en principal architect van het internationaal architectenbureau UNS, is dat de verkeerde volgorde. “Als je niet eerst de infrastructuur verbetert, krijg je de verdichting nooit op de juiste plek”, zegt hij. Door processen te versnellen, eerder samen te werken en aanbestedingen minder lineair te

organiseren, kan veel vertraging worden voorkomen. Deze integrale benadering is hard nodig, benadrukte hij al in de publicatie ‘Wat wij willen is nog nooit gedaan’ uit 2021. Hierin wordt gepleit voor een volledig integraal bouwproces, waarin partijen gezamenlijk projecten met grote maatschappelijke impact realiseren.

Openbaar vervoer

Stationsgebieden spelen in deze aanpak een sleutelrol. Niet alleen omdat openbaar vervoer duurzaam en efficiënt is, maar omdat stations natuurlijke knooppunten vormen waar beweging en economische activiteit samenkomen. Arnhem is een veelgenoemd voorbeeld: door trein, regionale en lokale bussen in één transfergebied te organiseren, ontstond een levendig, veilig en economisch aantrekkelijk stadsdeel. Licht, overzicht en comfort maakten van de stationshal een plek waar mensen niet alleen passeren, maar

ook verblijven. “Het station werd naast een doorgang ook een plek om samen te komen, te werken en te wonen”, vertelt Van Berkel.

Zelfde principes

Steden als Apeldoorn, Maastricht en Haarlem kunnen volgens dezelfde principes worden versterkt: compacter bouwen rond stations, functies mengen en soepel overstappen mogelijk maken. Op internationale schaal werkt Van Berkel aan de transformatie van station Chamartín in Madrid, waar dezelfde uitgangspunten worden toegepast. Dat vraagt wel om durf om te investeren voordat de baten zichtbaar worden, maar de maatschappelijke winst volgt onvermijdelijk.

Versnellen

Vernieuwende mobiliteitsstrategieën kunnen de opgave verder versnellen. Elektrisch vervoer, synchroon rijden en

Alumet – Partner Content

Geanodiseerd aluminium brengt meer kleur en precisie op gevel

Architecten zoeken regelmatig naar materialen die een gebouw karakter geven, zonder in te leveren op duurzaamheid. Geanodiseerd aluminium past steeds vaker in dat profiel. Het metaal is licht, vormbaar en bevat van nature een beschermende oxidelaag. Door die laag elektrochemisch te verdikken, ontstaat een harde, kleurvaste afwerking die nauwelijks onderhoud vraagt.

De techniek wint terrein, doordat het oppervlak metaaleigen blijft. Lichtval, weersomstandigheden en seizoenen zorgen voor een subtiel veranderende uitstraling, iets waar architecten gevoelig voor zijn. Tegelijk geldt geanodiseerd aluminium als een van de meest duurzame gevelmaterialen: het bladdert niet af, verkleurt niet onder uvlicht en laat zich volledig recyclen, zonder reststoffen.

Lage onderhoudskosten

“Ons product past in het toekomstbeeld van lage onderhoudskosten en maximale levensduur”, vertelt Remco Baartmans. Hij is directeur van Alumet, een Nederlands bedrijf dat van het anodiseren en kleurtechnisch afwerken van aluminium zijn specialiteit heeft gemaakt. Voorheen bleek de praktijk op de bouwplaats lange

tijd een uitdaging: net als veel andere metalen finishes was anodisatie gevoelig voor alkalisch bouwwater, dat bij betonwerk over gemonteerde geveldelen kan lopen. Dat risico is echter weggenomen door AluGuard, een extra impregnatiestap met zirkonium die de anodiseerlaag vrijwel ongevoelig maakt voor dergelijke belasting. De techniek komt uit de auto-industrie en vergt geen aanvullende laklagen.

“Met AluGuard nemen we een praktisch bezwaar weg dat aannemers jarenlang heeft geremd. Het maakt de toepassing op de bouwplaats weer een stuk eenvoudiger.”

Voorspelbaarheid

Kleurconsistentie is een tweede aandachtspunt. Waar verschillen vroeger vooral visueel werden beoordeeld, worden projecten nu digitaal gemeten en gekoppeld aan orderdossiers. Daarmee ontstaat

voorspelbaarheid in serieproductie, iets waar zowel gevelbouwers als aannemers op sturen. Dezelfde meetmethodiek maakte het mogelijk een bijzonder lichte finish te ontwikkelen: een glanzend, bijna wit oppervlak dat door zijn reflectie de kleurwaarde van wit benadert, zonder gebruik van pigmenten.

Tegelijk verschuift anodiseren richting nieuwe esthetische domeinen. Zo ontwikkelde Alumet ultramatte terracottatinten die lijken op keramiek, maar lichter en minder breukgevoelig zijn. Dat maakt ze aantrekkelijk voor hoogbouw, waar gewicht, bevestiging en faalkosten zwaar wegen. Daarnaast biedt het Paneloxproces (een vorm van dubbele anodisatie) ruimte voor patronen en grafische structuren in het metaal. Daarmee worden gevels dragers van verhalen, variërend van

slimme verkeerssturing maken bestaande wegen efficiënter. Dat opent onverwachte mogelijkheden, zoals in Amsterdam, waar een versmalde ring ruimte zou kunnen bieden aan tienduizenden woningen. Zulke ideeën laten zien dat de ruimtelijke opgave draait om systeemdenken en anticiperen op nieuw mobiliteitsgedrag.

Architecten en stedenbouwkundigen hebben daarbij meer invloed dan vaak wordt aangenomen. Waar infrastructuur goed wordt ontworpen, ontstaat leefkwaliteit en daarmee draagvlak voor groei. Wie nú durft te investeren, legt de basis voor toekomstbestendige steden.

subtiele texturen tot stedelijke symboliek. “Creativiteit stopt niet bij kleur. Architecten willen betekenis toevoegen, en we kunnen dat nu technisch waarmaken.”

Verbreding

De lange levensduur, innovatieve bescherming en nieuwe esthetische mogelijkheden maken dat geanodiseerd aluminium oprukt van utiliteitsbouw naar woningen en infrastructuur. Baartmans verwacht dat die verbreding doorzet: “Innovatie in anodiseren is geen doel op zich. Het is een antwoord op concrete vragen uit de bouw. En die worden alleen maar complexer.”

Volgens hem ontstaat zo een markt waarin prestaties, esthetiek en circulariteit steeds nauwer verweven raken, en waarin materiaalkeuzes meer dan ooit bepalend worden voor de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Foto: Els Zweerink
Ben van Berkel, Oprichter & principal architect, UNS

Wat de bouw kan leren van dark factories

In Chinese dark factories werken robots naadloos samen in één geautomatiseerde keten. Menselijke tussenkomst ontbreekt, dus is het er letterlijk donker. De bouw kijkt vol bewondering naar die efficiëntie, maar het leidt ook meteen tot een kritische vraag. Waarom lukt die perfecte afstemming daar wel, terwijl de bouwsector blijft worstelen met ketensamenwerking?

Peter van Meijel, Directeur, VanMeijel

In de bouw staat of valt een project met de samenwerking in de keten, maar te vaak moeten partijen blind varen omdat informatie te laat, onvolledig of versnipperd wordt uitgewisseld. Planningen lopen uiteen, specificaties wijzigen zonder dat alle betrokkenen op de hoogte zijn, en cruciale gegevens blijven opgesloten in systemen die niet met elkaar communiceren. Echte ketensamenwerking is vaak meer wens dan werkelijkheid. Waar ligt dat aan? En belangrijker: wat kan eraan worden gedaan?

Resetknop voor de keten

Het antwoord is niet dat de sector stilstaat. Bouwbedrijven zetten al decennialang stappen: van losse systemen naar centrale ERP-oplossingen in de jaren negentig. Dankzij internet en smartphones is inmiddels ook de bouwplaats digitaal volwassen. Maar interne efficiëntie is niet genoeg. Volgens Peter van Meijel, directeur van bouw-softwarebedrijf VanMeijel, staan we voor een cruciaal kantelpunt: “De

volgende stap is onvermijdelijk: bedrijven moeten onderdeel worden van een digitale keten waarin informatie automatisch tussen partijen stroomt.”

Toch komt die informatie-uitwisseling maar moeizaam van de grond, en dat heeft een duidelijke oorzaak. Elk project wordt met steeds andere partijen uitgevoerd, wat grote uitdagingen creëert. “Elk nieuw project werkt als een soort resetknop voor de keten”, legt Van Meijel uit. “Nieuwe partners, nieuwe wensen, nieuwe formats, nieuwe afspraken. Het is telkens opnieuw beginnen.” Het gevolg is dat de sector in feite géén keten vormt, maar een verzameling losstaande eilanden.

Muren tussen systemen neerhalen

De oplossing ligt niet in het afschaffen van bestaande systemen, maar in het neerhalen van de muren ertussen. Bouwbedrijven hebben volgens Van Meijel behoefte aan écht integrale oplossingen die zowel hun eigen bedrijfsvoering als de gezamenlijke ketenprocessen ondersteunen. “Informatie moet daarbij kinderlijk eenvoudig deelbaar zijn, zelfs wanneer de samenstelling van de betrokken partijen voortdurend verandert.”

De sector heeft niet méér technologie nodig, maar technologie die moeiteloos met anderen kan praten. Dat vraagt om fundamenteel andere keuzes dan veel bedrijven nu maken. Veel bouw- en infrabedrijven proberen hun digitalisering zelf vorm te geven, vaak vanuit de overtuiging dat het wel lukt met wat losse koppelingen of een extra tool. De werkelijkheid blijkt echter weerbarstiger.

Specialisatie boven zelfbouw

bepalen hoe jouw processen eruitzien. De praktijk vraagt om technologie die zich aanpast aan de bouw, niet andersom. Echte grip ontstaat pas als software geen ‘black box’ is. Om processen naadloos op elkaar aan te laten sluiten, moet de onderliggende techniek volledig transparant en beheersbaar zijn, zonder onnodige externe afhankelijkheden.”

Informatie moet binnen de keten kinderlijk eenvoudig deelbaar zijn

Mentaliteit speelt daarbij een cruciale rol. “Het idee van ‘jouw data’ en ‘mijn data’ belemmert de samenwerking”, zegt Van Meijel. “Zolang informatie gevangen blijft in private IT-omgevingen die niet met elkaar praten, blijft de sector in het donker opereren.” Het probleem zit dus niet alleen in de techniek, maar ook in de houding waarmee partijen met informatie omgaan.

Van Meijel raakt de kern van het dilemma: “Je moet je afvragen: wil ik een IT-integratiebedrijf worden dat zelf apps aan elkaar knoopt, of wil ik me richten op mijn kernactiviteit?” Dit aspect is cruciaal, omdat de vereiste integraties een steeds grotere invloed hebben op bedrijfskritische processen. Dat vraagt om partijen die de sector van binnenuit kennen en precies begrijpen waar de knelpunten zitten.

Generieke softwarepakketten schieten vaak tekort omdat de bouw zo uniek en complex is. Ze leveren koppelingen die niet veel verder gaan dan het uitwisselen van basisgegevens, en dwingen bedrijven in workflows die vooral zijn ontworpen voor een massamarkt. Van Meijel ziet daarin een risico: “Als je vertrouwt op standaardpakketten, laat je anderen

De kracht en charme van deze sector zitten juist in de mensen

Efficiëntie zonder de mens te verdringen

Voor effectieve informatie-uitwisseling in de keten is dus zowel sectorkennis nodig als regie over technologie. Door die twee te bundelen kunnen bouwbedrijven een betrouwbare en flexibele digitale keten opzetten die het complexe werk op de achtergrond afhandelt. Daardoor kunnen bouwbedrijven een efficiëntieniveau bereiken dat verrassend dicht in de buurt komt van wat je zou verwachten in een dark factory.

Toch is het doel volgens Van Meijel absoluut niet om van de bouw een kille, onbemande fabriek naar Chinees model te maken: “De kracht en charme van deze sector zitten juist in de mensen en de vele familiebedrijven. Dat menselijke aspect moet je koesteren.” Als de techniek op de achtergrond draait, heeft iedereen direct de juiste informatie en ontstaat er ruimte voor de échte kracht van de bouw: vakwerk.

INNOVATIE

Slimme daglicht- en ventilatiesystemen verminderen energiegebruik

Daglicht en natuurlijke ventilatie worden steeds belangrijker binnen woningbouw en grootschalige projecten. Veel opdrachtgevers zoeken oplossingen die bijdragen aan energie-efficiëntie, comfort en toekomstbestendigheid. Slimme combinaties van daglicht, ventilatie en buitenzonwering blijken daarbij een krachtig instrument.

Een centraal uitgangspunt hierbij is daglichtautonomie: het optimaal benutten van daglicht om kunstverlichting te beperken. Dakramen zorgen voor een hogere lichtopbrengst, minder obstructie en gelijkmatige lichtverdeling. Daardoor kan in veel ruimtes overdag de verlichting uit blijven. In combinatie met oriëntatie en buitenzonwering ontstaat een balans waarbij zonnewarmte in de winter kan worden benut, terwijl oververhitting in de zomer juist wordt voorkomen. “Daglicht en frisse lucht verbeteren niet alleen het binnenklimaat, maar kunnen ook bijdragen aan het verlagen van energiegebruik. Dat dubbele effect wordt nog vaak onderschat”, zegt Marcel Vreeken, public affairs manager bij VELUX, fabrikant van onder andere dakramen en buitenzonweringen.

Projecten

Internationale projecten, zoals

velux.nl

Model Home 2020 en Active House, onderbouwen die conclusie. Ze laten zien hoe monitoring inzicht biedt in energieprestaties, lichtkwaliteit en ventilatiegedrag. De gemeten resultaten worden ingezet om ontwerpprincipes te verfijnen en toepasbaar te maken in diverse gebouwsoorten. Nederlandse voorbeelden, zoals de Living Places Smûk-woning, illustreren hoe dit schaalbaar wordt richting bredere woningbouw. Het resultaat is een stabiel binnenklimaat, lagere energielasten en hogere gebruikerswaardering. Ook binnen grotere renovatieopgaven ontstaan kansen: door bestaande gebouwen te voorzien van verbeterde daglichttoetreding en adaptieve ventilatiestrategieën, kunnen zonder zware installatietechniek aanzienlijke prestatieverbeteringen worden gerealiseerd.

Regelgeving Tegelijkertijd verandert de regelgeving

snel. Strengere eisen rondom isolatie, veiligheid en klimaatadaptatie dwingen ontwerpteams tot integrale keuzes. Veiligheidsglas dat extreme weersomstandigheden kan weerstaan, smart home-oplossingen voor het optimaliseren van het binnenklimaat, geautomatiseerde buitenzonwering en ventilatiesturing zijn daarbij steeds vaker de standaard. Vreeken: “Aantoonbare duurzaamheid wordt belangrijker. Claims moeten echt onderbouwd zijn.”

Esthetiek

Voor architecten speelt esthetiek een grote rol: daglichtoplossingen mogen de vormgeving niet beperken. Digitale tools voor daglichtberekeningen geven ontwerpers inzicht in prestaties en maken onderbouwde keuzes mogelijk. Daarmee ontstaat ruimte om architectonische ambities te combineren met hoogwaardige licht- en ventilatiecondities. Het neemt ook misverstanden weg, bijvoorbeeld het idee

Duurzaam bouwen pas interessant met een helder plan

Bouwers, beleggers en eigenaren krijgen te maken met steeds meer Europese klimaatregels. Tussen stikstof, netcongestie en emissienormen voelt verduurzaming daarom vaak als een dure verplichting. Maar wie op tijd kiest, kan regelgeving gebruiken om projecten sterker, beter financierbaar en waardevoller te maken.

Volgens Luc Golsteijn, advocaat-partner en certified chief sustainability officer bij advocatenkantoor Boels Zanders, begint toekomstbestendig ontwikkelen niet bij een afvinklijst van verplichtingen, maar de vraag waar een bedrijf over twintig tot dertig jaar wil staan. “Zie duurzaamheid niet als een

activistisch label, maar als onderdeel van je bedrijfsstrategie”, zegt hij. Daarna volgt de juridische uitwerking: welke Europese regels en vergunningen passen bij dat plan?

Wie pas reageert als regels veranderen, is vaak te laat. Door vooraf rekening te houden met milieuregels, energie-eisen en rapportageplichten, worden investeringen voorspelbaarder. Banken, aandeelhouders en investeerders vragen bovendien steeds nadrukkelijker om een helder duurzaamheidsplan voordat ze nieuwe projecten financieren. Ook in de keten wordt de druk groter: grote ondernemingen leggen hun eisen bij onder meer ontwikkelaars, verhuurders en leveranciers.

Begin bij eigen vastgoed

Voor veel ondernemingen is het eigen vastgoed de tastbaarste ingang. Gebouwen zitten in de directe invloedssfeer en worden geraakt door duidelijke Europese

doelstellingen voor emissieloos bouwen en gebruik. Het gaat dan niet alleen om nieuwe projecten, maar ook om bestaande panden en langlopende huurcontracten.

Zie duurzaamheid niet als een activistisch label

Een voorbeeld uit de praktijk maakt dat duidelijk, en benadrukt ook het belang om alle stakeholders mee te nemen in de plannen. Een vastgoedeigenaar legde enthousiast een dak vol zonnepanelen aan, maar had niets geregeld in de contracten met huurders. Die hoefden de opgewekte stroom niet af te nemen en wezen op hun bestaande afspraken. Pas toen de eigenaar zijn bredere missie, voordelen voor gebruikers en financiële impact inzichtelijk

dat ramen tijdens het stookseizoen vooral energieverlies veroorzaken. In werkelijkheid kan een raam zonnewarmte ook binnenlaten, en buitenzonwering veel warmte weren vóór deze het glas bereikt. Hierdoor wordt efficiënt koelen makkelijker en behouden ontwerpers meer vrijheid in hun gevelcomposities.

Een vaak onderschatte techniek is ventilatieve koeling. Door dakramen in combinatie met een raam of luik op de begane grond te openen, ontstaat een verticale luchtstroom die effectief de warmte afvoert. Hiermee kan een gebouw zonder mechaniek flink afkoelen. “Eerst warmte weren, dan slim koelen”, aldus Vreeken. Het vermindert bovendien de belasting van koelinstallaties, wat extra energievoordeel oplevert.

Vooruitkijkend zullen circulariteit, klimaatadaptatie, materiaaltransparantie en onafhankelijk getoetste duurzaamheidsaudits de bouwsector verder vormgeven. Door vanaf de ontwerpfase te investeren in geïntegreerde daglicht en ventilatiestrategieën, ontstaat een woning die niet alleen energiezuinig is – maar ook gezond, toekomstbestendig en aantrekkelijk, de kern van Living Places. Graag gaan wij in gesprek tijdens de volkshuisvestingbeurs WOCODA op 29 januari in Utrecht.

maakte, ontstond ruimte om contracten te herzien, afspraken over verduurzaming vast te leggen en de investering terug te verdienen.

Stapsgewijs proces Golsteijn pleit voor een gestructureerde aanpak. Eerst een nulmeting: waar staan emissies, materialen en governance nu, en waar zitten blinde vlekken? Daarna volgt dataverzameling, zodat ondernemingen hun voortgang kunnen meten en aantonen richting financiers, toezichthouders en andere stakeholders in de keten.

Vervolgens komt het laaghangende fruit, zoals het slimmer inregelen van installaties, voordat er wordt geïnvesteerd in ingrijpende bouwkundige maatregelen. Ook nadenken over circulair bouwen kan zich uitbetalen. “Hoe beter je materialen labelt en herbruikbaar maakt, hoe meer restwaarde je aan het einde van de levensduur van het gebouw creëert”, zegt Golsteijn. Die restwaarde telt mee in de financiële onderbouwing en verlaagt de totale kosten tijdens de gebruiksduur.

Wie duurzaamheid zo benadert, ziet regelgeving niet langer als rem, maar als routekaart naar toekomstbestendig en rendabel vastgoed en een stevigere positie in de keten.

Boels Zanders – Partner Content
Luc Golsteijn, Advocaat-partner en certified chief sustainability officer, Boels Zanders

De energietransitie komt in een nieuwe fase

Nederland neemt grotendeels afscheid van aardgas, maar er dreigt een nieuw probleem: warmtepompen die lawaai maken en niet te repareren blijken. Er is te lang vooral gekeken naar de aanschafprijs, in plaats van naar kwaliteit en levensduur.

Gelukkig is de kentering ingezet. We spreken erover met Cees Mager, hij werkt al zijn halve leven in de duurzame energie en is eigenaar-oprichter van Triple Solar. Hij is de ontwerper van het zogeheten PVT-paneel, met daaraan gekoppeld de eigen PVT-warmtepomp zonder de kenmerkende buitenunit met zoemende ventilator.

Mager: “Standaardwarmtepompen hebben bijna altijd een buitenunit, waar veel mensen helemaal niet zo blij mee zijn. De gebruiker niet, want die kast ontsiert de tuin of gevel, is onderhoudsgevoelig en maakt herrie. En de buren daarom al helemaal niet.”

Nieuwe ontwikkelingen

Mager en zijn team ontwikkelden daarom een alternatief: het PVT-systeem. Het bestaat uit hybride zonnepanelen op het dak, met aan de achterzijde een warmtewisselaar zoals in de buitenunit, maar dan zonder de ventilator. Op de oude plek van de cv-ketel staat het geluidsarme actieve deel van de warmtepomp in een toren van 38 centimeter breed. Hij

stelt: “Dit heeft een aantal voordelen, want ze maken minder geluid, hebben geen buitenunit en voorkomen jaarlijkse bezoekjes van de onderhoudsmonteur.”

Een van de weinige vereisten is een dak. Zes tot acht PVT-panelen voldoen voor een gemiddelde eengezinswoning. “Daar is normaal gesproken ruim voldoende ruimte voor”, legt Mager uit. “De panelen halen hun warmte namelijk uit de buitenlucht en hoeven dus niet per se op de zonzijde te liggen.”

Woningcorporaties en consumenten

Deze oplossing slaat aan op de Nederlandse markt, en Triple Solar is inmiddels gegroeid naar tachtig medewerkers. De afgelopen jaren werden zo’n tienduizend installaties geplaatst, en voor 2026 verwacht het bedrijf er drieduizend af te zetten aan haar belangrijkste klanten, de conceptbouwers en woningcorporaties. Dit betreft projecten van veertig tot honderd woningen, met uitschieters naar hele wijken van tweehonderd tot zeshonderd woningen.

Daar gingen wel wat stappen aan vooraf. Mager: “De huidige energietransitie verschilt nogal van eerdere verschuivingen. De overstap van stadsgas naar aardgas werd ooit volledig door de overheid geregeld. Monteurs kwamen de brander vervangen, straten werden opengetrokken. Nu moeten woningcorporaties en consumenten alles zelf uitzoeken.”

Complexiteit vraagt om maatwerk Het is geen eenvoudige situatie. Met kleine nieuwbouwwoningen,

krappe installatieruimtes, strenge geluidsnormen en woningcorporaties die moeten verduurzamen, vraagt de Nederlandse situatie om op maat gemaakte oplossingen. Mager: “De meeste warmtepompaanbieders ontkennen die complexiteit door puur in te zetten op de terugverdientijd. Dat spreekt veel mensen namelijk op het eerste gezicht aan.”

“Maar na vijf jaar beginnen veel goedkope pompen nog meer herrie te maken en zelfs uit te vallen. Losse onderdelen kunnen vaak niet worden vervangen, dus moet er een heel nieuw apparaat komen. Alsof je je auto weggooit omdat je een lekke band hebt”, aldus Mager. “Je moet een product ontwikkelen vanuit de overtuiging dat je beter iets goeds kunt maken dan iets goedkoops. Dan gaat het ook over grondstofgebruik, levensduur, repareerbaarheid.”

zijn. Met een Nederlandse warmtepomp ontwikkeld voor Nederlandse woningen is dit veel beter haalbaar.”

Levensduur en repareerbaarheid

“Dat een in Nederland gemaakt product iets meer kost, is logisch. Maar wij merken dat het in de markt inmiddels meer gaat om levensduur en repareerbaarheid. Wij krijgen dan ook steeds vaker vragen of ons product wel kan worden gerepareerd.” Met een productie in eigen land kan er bovendien sneller worden geschakeld bij veranderende regelgeving, geopolitieke onrust en netwerkcongestie. Mager: “Nederland heeft een van de volste elektriciteitsnetten ter wereld. Dat vraagt om slimmere apparaten die optimaal de eigen energieopbrengst gebruiken. Die energie is gratis, dus wil je die maximaal benutten voordat je stroom gaat inkopen.”

Toekomst

Nederland heeft één van de volste elektriciteitsnetwerken

Productie in eigen land Maatwerk en kwaliteit vragen om scherpe keuzes in de toeleveringsketen. In de praktijk halen veel leveranciers hun warmtepompen kant-en-klaar uit China en voorzien deze van een Nederlands frontje. Triple Solar kiest echter voor productie in eigen land, Drenthe, en zoveel mogelijk voor Europese onderdelen, stelt Mager.

“Ook de repareerbaarheid is een bewuste keuze, want dat is een belangrijk element van duurzaamheid. Elk onderdeel moet snel uitwisselbaar en dus ook beschikbaar

“Dit gebruik van ‘eigen’ energie is een belangrijk focuspunt van de R&D-afdeling. Onze warmtepomp communiceert – als aanstuurbaar onderdeel van constant slimmer wordende woningen – met ‘home energy managementsystemen’. Zo vermindert het systeem de belasting op het elektriciteitsnet.”

Om voorbereid te zijn op de toekomst biedt het bedrijf het zogenaamde ‘right to repair’-principe én introduceert het binnenkort de verhuuroptie aan huiseigenaren. “Op de markt blijkt, naast koop, ook een behoefte te bestaan aan een huuroptie. Mager verwelkomt deze trend: “Met verhuur erbij vergroten we het aantal units dat we leveren en wordt het product vanzelf goedkoper. Daarnaast wordt ons systeem breder toegankelijk, maar misschien nog wel belangrijker: het toont dat we vertrouwen hebben in dit product. We gaan namelijk een commitment met de huurder aan voor vijftien jaar.”

Slimmer bouwen begint bij digitale bouwplaats

De bouw- en infrasector kampt met personeelstekort, stijgende kosten en strengere duurzaamheidsregels, terwijl er veel moet worden gebouwd. De productie moet omhoog, en dat zonder concessies aan veiligheid, planning en kwaliteit. Juist op de bouwplaats zelf ligt dan veel onbenutte winst: in betere voorbereiding, slimmere logistiek en meer digitalisering. Wie daar op tijd op inzet, bouwt aantoonbaar beter.

De bouw is nog altijd behoorlijk conservatief, stelt Gijs Bont, CEO van materieelpartner AIC Visser. “Als je nu niet schakelt, ben je straks te laat.” Hij ziet hoe uitvoerende bouwbedrijven de afgelopen jaren meer bouwmanagers worden die met veel meer onderaannemers werken. Daarnaast wordt het steeds uitdagender om de juiste specifieke kennis binnen de organisatie te behouden; dat geldt zeker ook voor materieel, logistiek en bouwplaatsinrichting.

Volgens Bont vraagt dat om een andere rol voor partijen in de keten. Met bijna 70 jaar specialistische vakkennis kan AIC Visser die rol ook daadwerkelijk vervullen. “We zijn allang niet meer de partij die alleen levert; we denken mee over een veilige, efficiënte en duurzame bouwplaats. Ons

werk begint steeds vaker aan de voorkant: eerder aanschuiven en samen vooruitdenken.”

Eerst digitaal, dan bouwen

Die verandering begint bij de voorbereiding. In plaats van laat in het proces nog ad-hoc materieel te regelen, wordt de volledige bouwplaats al in 3D uitgewerkt: van steigerwerk en stroompunten tot lichtplan, camerabeveiliging en toegangsroutes. Dit wordt gekoppeld aan BIM-tekeningen van de aannemer en andere partners in de keten.

Wie dat goed doet, bespaart volgens Bont veel tijd en kosten. Minder verrassingen tijdens de uitvoering betekenen minder verstoringen, logistieke bewegingen en noodoplossingen op de bouwplaats. Ook

de logistiek wordt efficiënter: leveringen kunnen worden gebundeld, ritten beter gepland en materieel slimmer ingezet, wat direct scheelt in CO₂-uitstoot en hinder voor de omgeving.

“Bij een groot woningbouwproject hebben we de volledige bouwplaats al in de ontwerpfase digitaal uitgewerkt en dit nauw afgestemd met de keten”, geeft Bont als voorbeeld. “Dankzij deze voorbereiding konden we het proces aanzienlijk efficiënter inrichten, wat resulteerde in aantoonbaar minder faalkosten en een veel efficiëntere inzet van materieel.”

Technologie geeft nieuwe impulsen AIC Visser werkt achter de schermen actief aan verdere digitalisering. Volgens Bont ontwikkelen ze een gekoppelde

CNSTRCT – Partner Content

Investeren in vakmensen is lonend

De bouwsector zet al jaren in op uitbesteding. Aannemers krimpen hun eigen teams in en schakelen steeds vaker externe partijen in voor afbouw, timmerwerk en schilderwerk. Het zorgt voor minder vaste lasten en meer flexibiliteit, maar gaat voorbij aan een cruciaal element: wie draagt op de bouwplaats het gedachtegoed uit van een organisatie?

Wie de hele keten beheerst van ontwerp tot oplevering, kan sneller en voorspelbaarder opereren. CNSTRCT uit Den Bosch kiest bewust voor deze route en investeert juist in een eigen club van meer dan tachtig vakmensen. Ze zijn 30 jaar geleden ontstaan vanuit afbouwspecialist ATOP: in 2005 volgde de overstap naar hoofdaannemer, gedreven door hun retailklanten. “Die hele retailgedachte is gebaseerd op snelheid, budget en kwaliteit”, verklaart directeur Arnold den Haan.

Shop, Work, Stay

Door de loop der jaren is de omzet gegroeid tot ongeveer 65 miljoen euro, waarvan 40 miljoen nieuwbouw in de sectoren: Shop, Work, Stay. Die drie segmenten omvatten winkels en winkelcentra, kantooromgevingen en vakantieparken of hotels. “Woningbouw heeft niet onze focus en dat zal voorlopig zo blijven, tenzij appartementen zich boven winkels bevinden”, aldus Den Haan.

Naast het bouwbedrijf werkt CNSTRCT veel samen met zusterorganisatie SYNRG, een bureau voor architectuur en projectmanagement. Die combinatie maakt vroege betrokkenheid mogelijk. “Op een goed uitgewerkt voorlopig ontwerp durf ik al een projectvoorstel te doen”, zegt Den Haan. Het streven is binnen twee weken een compleet concept te leveren, inclusief gefixeerd budget en optimale bouwtijd.

Die aanpak werkt vooral bij klanten die herhaling en een langjarige samenwerking willen. Het bedrijf werkt in vaste teams

voor opdrachtgevers als Lidl, Hoogvliet Beheer, Albert Heijn, PSV, CZ en Rabobank. “Bij elke samenwerking streven we naar vijftien jaar continuïteit. Meer dan de helft van het werk komt voort uit langdurige relaties.”

Digitalisering en offsite productie

Den Haan ziet een bouwsector die radicaal anders werkt. “Men gaat veel meer AI, 3D en visualisatie aan de voorkant inzetten, om in één keer goed te ontwerpen”, voorspelt hij. “En daarna zoveel mogelijk offsite produceren en op locatie assembleren.” Die verschuiving

digitale klantomgeving, waarin orders, planning, tekeningen, facturen en klantafspraken 24/7 samenkomen. “We willen naar één omgeving waarin alles in realtime beschikbaar is: van jaarafspraken en complete projectinformatie tot facturen en onderhoudshistorie.” AI speelt hierbij een belangrijke rol, door te leren van eerdere projecten en zo advies, voorspellingen en optimalisaties te verbeteren.

Bont benadrukt dat het belangrijk is dat bedrijven vroeg samenwerken, alles goed voorbereiden en data gebruiken tijdens projecten. Alleen zo blijft de bouwproductie in Nederland op peil. “Hoe sneller opdrachtgevers aansluiten, hoe meer waarde AIC Visser kan toevoegen in de voorbereiding en logistiek.”

is onvermijdelijk door het tekort aan vakmensen en de wil om duurzamer te bouwen.

Ook CNSTRCT denkt en acteert zo. Voor Lidl realiseerde het bedrijf circulaire supermarkten in Woerden, Almere en recent Capelle aan den IJssel, waarbij de CO2-uitstoot per vierkante meter daalde van 458 naar 230 kilo. “Deze circulaire winkels dagen ons uit om out of the box te denken en continu te zoeken naar innovaties”, zegt Den Haan. “We denken dat ze de standaard worden.”

Eigen mensen die het gedachtegoed uitdragen op de bouwplaats blijven belangrijk. “Met een uitzendlegioen dat vraagt ‘wat gaan we hier doen?’, is heel je verhaal aan de voorkant weg”, bekrachtigt Den Haan. Die investering in vakmensen maakt het verschil tussen presentatie en uitvoering.

Gijs Bont, CEO, AIC Visser
Arnold den Haan, Directeur, CNSTRCT

Nieuwe MKI-waarde maakt duurzaamheid van gevel meetbaar

De bouwsector krijgt te maken met een snel uitdijend pakket duurzaamheidsregels. In dat krachtenveld ontstaan samenwerkingen die ontwerpers en aannemers meer houvast moeten bieden. Een recente primeur is de Milieukostenindicator (MKI) voor een complete gemetselde gevel: een eenduidig milieucijfer per vierkante meter waarmee materiaalkeuzes beter kunnen worden onderbouwd richting opdrachtgevers en vergunningverleners.

De MKI sluit aan op de Milieuprestatie Gebouwen (MPG), het rekenkader dat de totale milieu-impact van een gebouw in euro’s per vierkante meter uitdrukt. De huidige grenswaarde van 0,8 is voor traditioneel bouwen nog haalbaar, maar de geplande aanscherping naar 0,5 maakt materiaalkeuze tot een strategische factor. Zonder aantoonbaar duurzame opties komt de omgevingsvergunning straks onder druk te staan, waardoor de behoefte aan transparante productdata snel toeneemt.

Duurzamer werken

De nieuwe MKI voor een gemetselde gevel is ontwikkeld door Caprice Baksteen en Bruil, leverancier van cementgebonden bouwmaterialen. De samenwerking is zowel strategisch als ideologisch ingegeven:

bruil.nl capricebaksteen.nl

beide familiebedrijven investeren al jaren in CO₂-reductie. Caprice werkt onder de vlag ‘Operation Green’ aan energiezuinige productieprocessen. Droogen baktemperaturen bepalen het grootste deel van de uitstoot; dankzij moderne tunnelovens en hergebruik van restwarmte behoort de fabriek tot de zuinigste in de sector.

Bij Bruil ligt de grootste milieuimpact in het bindmiddel van de mortel. Onder het programma ‘Missie Groen’ ontwikkelde het bedrijf een aangepaste doorstrijkmortel met een aanzienlijk lagere CO₂-voetafdruk. Een opvallende maatregel is het verkleinen van het kleurenpalet. Dat lijkt tegenintuïtief, maar vermindert verspilling: in de groene silo’s op de bouwplaats blijft altijd restmateriaal

achter. Door te focussen op de meest gevraagde kleuren kan Bruil reststromen hergebruiken en crediteren aan de klant, waardoor duurzaamheid resulteert in een kostenbesparing.

Kennisopbouw

Volgens Caprice snijdt de aanpak aan twee kanten. “Aannemers willen scherp inkopen, maar moeten ook voldoen aan regelgeving. Door onze cijfers publiek te maken bieden we een duurzame optie die aantoonbaar beter scoort op het gebied van MKI-waarden dan het branchegemiddelde”, zegt commercieel directeur Marc van Rijn. Toch staat de sector nog maar aan het begin van een brede kennisopbouw. Presentaties bij bouwmaterialenhandel en gespecialiseerde dealers laten een wisselend beeld zien:

Credit Linked Beheer – Partner Content

Beleggen in nieuwbouwwoningen vanaf

vijfduizend euro

Direct beleggen in Nederlandse huurwoningen was jarenlang voorbehouden aan grote beleggers met een ton of meer aan startkapitaal. Er zijn echter ook meer laagdrempelige alternatieven beschikbaar.

Hieronder vallen fondsen waar particulieren vanaf vijfduizend euro kunnen instappen in duurzame nieuwbouwhuurwoningen. Zo is er Credit Linked Beheer (CLB), een fondsbeheerder uit Baarn met ruim 3.200 woningen op 110 locaties in Nederland, met meer dan een miljard euro aan duurzame Nederlandse huurwoningen.

“We faciliteren hiermee het toevoegen van nieuwe woningen aan de markt”, zegt Hans Reijersen van Buuren, directeur

clbeheer.nl

Vastgoed. “Er worden in Nederland nog steeds zestig- tot zeventigduizend woningen per jaar opgeleverd. Voor ons is er voldoende aanbod om woningen te kopen van ontwikkelaars en bouwers.” Dit jaar verwacht CLB ongeveer driehonderd woningen aan te kopen, met een acquisitielijst van negenhonderd stuks op de plank.

Gemiddeld energielabel A+++

De focus op nieuwbouw heeft een duidelijk doel. “Onze portefeuille heeft een gemiddeld bouwjaar van 2022 en energielabel A met drie plussen”, licht Reijersen van Buuren toe. “Huurders hebben hierdoor nauwelijks energielasten en wij worden niet geconfronteerd met verduurzamingsvraagstukken.” CLB onderscheidt zich hiermee van concurrenten, die vaak in bestaande bouw of andere vastgoedcategorieën zitten. De huurwoningen bevinden zich in het middensegment en onderin de vrije sector, en zijn daarmee bereikbaar voor een grote groep.

Het lage instapbedrag trekt een brede doelgroep. Ruim achtduizend –met name particuliere – investeerders participeren inmiddels in de acht woningfondsen. Zeven daarvan richten zich vooral op exploitatie en betalen elk kwartaal dividend uit. Het achtste fonds focust op nieuwbouwwoningen en het daarna uitponden. “Met vijf-, tien- of vijftienduizend euro spaargeld kun je niet direct in vastgoed beleggen”, verklaart Reijersen van Buuren de populariteit. “Wij maken het laagdrempelig en bereikbaar.”

Stabiel instapmoment

De rente is belangrijk voor het rendement. “De rente is de afgelopen jaren gestegen, maar nu weer gestabiliseerd”, constateert Reijersen van Buuren. CLB werkt met een hefboom van maximaal zestig procent bankfinanciering en veertig procent participantenkapitaal. Naast renterisico houdt het bedrijf scherp in de gaten wat de overheid doet. De overdrachtsbelasting daalt volgend jaar van

van partijen die de terminologie nog niet kennen tot voorlopers die al sturen op MKI-scores. De handel speelt hierbij een sleutelrol, omdat kleinere aannemers vaak niet over eigen duurzaamheidsadviseurs beschikken en sterk varen op externe expertise.

De MKI voor de gemetselde gevel moet die leemte opvullen. “Duurzaamheid wordt pas waardevol als je het kunt aantonen”, zegt commercieel manager Dennis Budding van Bruil. De bedrijven zien de gezamenlijke MKI als opstap naar verdere innovaties, bedoeld om de bouwketen te helpen voldoen aan strengere eisen én om toekomstbestendige productieprocessen te borgen.

10,4 naar 8 procent. De Wet betaalbare huur heeft daarnaast nauwelijks impact op de nieuwbouwportefeuille.

“Macro-economisch is dit een heel goed moment”, stelt Reijersen van Buuren. De vraag naar huurwoningen is enorm groot, en het aanbod te laag. Het aantal huurwoningen neemt zelfs af. Wij denken dat grote institutionele partijen pas over enkele jaren weer massaal gaan investeren. Uiteraard zitten er ook risico’s aan beleggen, zoals beperkte verhandelbaarheid, marktrisico en wijziging in wet- en regelgeving.

Toezicht

CLB opereert onder toezicht van de AFM en heeft een AIFMD-bewaarder die dagelijks meekijkt. Zusterbedrijf Merel Vastgoedbeheer verzorgt het volledige operationele beheer, van huuradministratie tot servicedesk. Mees Makelaardij, onderdeel van Merel, verricht de verhuur en verkoop van de woningen. “Het zit in ons DNA om open en eerlijk te zijn over waar mensen in investeren”, aldus Reijersen van Buuren.

Dit is een reclame-uiting. Beleggen brengt risico’s met zich mee. Lees het prospectus en het essentiële informatiedocument (EID) voordat u een beleggingsbeslissing neemt.

Dennis Budding & Marc van Rijn, Commercieel manager, Bruil & Commercieel directeur, Caprice
Hans Reijersen van Buuren, Directeur vastgoed, CLB

The Timber Truth doorbreekt misverstanden over hout

Bouwen met hout heeft de toekomst, maar hardnekkige misverstanden houden bouwpartijen nog vaak tegen. De lancering van het boek The Timber Truth tijdens de Houtdag in Etten-Leur moet daar verandering inbrengen.

PEFC, het internationale keurmerk voor duurzaam bosbeheer, ondersteunde de totstandkoming van deze publicatie van uitgeverij MaterialDistrict. Deze geeft namelijk op wetenschappelijke basis antwoord op vragen over brandveiligheid, houtbeschikbaarheid in Europese

pefc.nl/talks

bossen en CO₂-opslag. Auteur Dr. ir. Pablo van der Lugt, civiel ingenieur en internationaal promotor van biobased bouwen, structureerde het boek rond vier thema’s: constructiekwaliteit, milieu en klimaat, bosbeheer en economie. “Bossen zijn een kostbare grondstof, dus moeten we efficiënter met houtvoorraden omgaan en meer circulair hout gebruiken”, aldus Van der Lugt tijdens de lancering.

Van mythe naar praktijk

The Timber Truth richt zich op beleidsmakers, architecten, ontwikkelaars en investeerders die willen begrijpen hoe houtbouw bijdraagt aan een duurzame en circulaire bouwsector. Professor Alex de Rijke van TU Delft benadrukt de waarde: “Van der Lugts argumenten zijn gebaseerd op onderzoek en een bewezen praktijk. Hij ontkracht hardnekkige mythes en corrigeert desinformatie.”

De inspiratie voor het boek kwam uit vragen van deelnemers bij de Tomorrow’s Timber Talks, een initiatief van PEFC dat inmiddels duizenden deelnemers wereldwijd bereikte. Van Europa

tot Brazilië en Singapore bespreken architecten, ontwerpers en bouwers hierbij de laatste ontwikkelingen in hout en houtproducten. Professor Gert-Jan Nabuurs van Wageningen University benadrukt het belang: “De hele keten is belangrijk voor duurzaam bosbeheer, en hoogwaardig gebruik van hout is een voorwaarde.”

Met wetenschappelijk onderbouwde feiten en inspirerende internationale voorbeelden biedt The Timber Truth concrete handvatten voor wie de transitie naar duurzaam bouwen wil maken.

– Partner Content

Digitalisering maakt weg vrij voor toekomstbestendig vastgoed

Digitalisering in de bouw staat volop in de belangstelling. De praktijk laat echter zien dat een doorbraak nog altijd complex is. De sector is wel degelijk in beweging, maar ongelijkmatig en vaak schoorvoetend. Door strengere regelgeving, hogere duurzaamheidsdoelen en oplopende onderhoudsopgaven groeit tegelijkertijd de urgentie, waardoor organisaties sneller grip moeten krijgen op hun eigen gebouwdata.

Europese richtlijnen krijgen almaar meer impact op de bouwsector. Ook voor vastgoedeigenaren en -beheerders is dat natuurlijk niet onbekend: termen als circulariteit, materiaaltransparantie en energieprestaties laten hun invloed duidelijk gelden. Wat daarbij in ieder geval geldt,

is dat het zonder betrouwbare informatie heel lastig is om toekomstbestendige keuzes te maken. Volgens Roy van der Velden, strategic customer success manager bij bouwsoftware-leverancier BIMcollab, is datagedreven werken voor vooruitgang het belangrijkste. Een bouwwerkinformatiemodel (BIM) fungeert daarbij als centrale drager van informatie. Het biedt een visuele én logische structuur om gegevens – van materiaalpaspoorten tot onderhoudshistorie – te koppelen en actueel te houden. “Je moet het zien als een kapstok. Pas als informatie toegankelijk wordt voor een brede groep gebruikers, krijgen data echte waarde”, zegt Van der Velden.

Stapsgewijs ordenen

Voor nieuwbouwprojecten worden BIM en digitalisering inmiddels vanzelfsprekender – en Europese regelgeving versnelt dat proces. Bij bestaande bouw ligt de

uitdaging echter vele malen hoger. Vastgoedeigenaren kampen met versnipperde archieven: fysieke mappen, oude systemen, talloze versies en incomplete dossiers. Van der Velden begeleidt partijen bij het stapsgewijs ordenen van deze informatie. “Door te beginnen met een eerste verkenning ontstaat meteen waardevol inzicht, waaruit vervolgens de gewenste richting kan worden afgeleid.”

Strengere eisen

De noodzaak wordt groter door strengere eisen rondom energieprestaties. Een slecht energielabel kan betekenen dat een gebouw in de toekomst niet meer verhuurd of gebruikt mag worden. Daardoor moeten eigenaren kiezen uit renoveren, herontwikkelen of afstoten. Zonder betrouwbare data is zo’n afweging lastig en grote vastgoedbeheerders raken zich daarvan steeds meer bewust. Waar digitale gebouwinformatie

vijf jaar geleden nog ‘ver van het bed’ leek, ziet Van der Velden inmiddels duidelijke beweging: steeds meer organisaties ontwikkelen transitieplannen om hun portefeuilles toekomstbestendig te maken.

Duurzaamheidsopgave

Ook de duurzaamheidsopgave speelt een groeiende rol. De CO₂-voetafdruk van gebouwen moet omlaag, en dat begint bij inzicht in materialen, constructies en gebruik. “Daar ontkomen we simpelweg niet aan”, verduidelijkt Van der Velden. Universiteiten, overheden en andere grote beleggers onderzoeken daarom hoe ze hun bestaande voorraad beter kunnen documenteren en analyseren. Steeds meer partijen beseffen bovendien dat goed gestructureerde gebouwdata niet alleen een verplichting zijn, maar ook een strategisch instrument: het maakt toekomstscenario’s beter vergelijkbaar en investeringsbeslissingen meer onderbouwd.

Uiteindelijk draait het om het sluiten van de levenscyclus van gebouwen: continuiteit tussen ontwerp, realisatie, gebruik en hergebruik. Dat vraagt niet alleen om technologie, maar ook een verandering van werkwijze en cultuur. Toch blijft Van der Velden optimistisch. “Elke grote opdracht vergt een beginstap; die vormt het startpunt voor alle daaropvolgende ontwikkelingen.”

Pablo van der Lugt & Gert-Jan Nabuurs, Civiel ingenieur & professor Wageningen University
Omslag van The Timber Truth, met daarop het woongebouw SAWA in Rotterdam.
BIMcollab
Roy van der Velden, Strategic customer success manager,

Leon Watzema bouwt met spaargeld zorgcentrum in Wales

Toen Leon Watzema (50) een oud rouwcentrum in het Welshe Newport kocht, vond hij in de kast nog rouwkaarten, rubberen handschoenen en twee aluminium tafels ‘met een bepaalde lengte’. ‘’Dat was wel het moment dat ik dacht: waar ben ik aan begonnen?’’ zegt hij lachend. Wat begon als een poging om zijn spaargeld zinnig te investeren, groeide uit tot een half nieuwbouwproject voor een kleinschalig zorgcentrum voor mensen met meervoudige beperkingen. Inmiddels zijn alle vergunningen en ontheffingen aangevraagd en blijkt investeren met impact allesbehalve eenvoudig.

Watzema stapte in het vastgoed toen zijn spaargeld bij de bank geld kostte. “Ik dacht: wat nu? Aandelen had ik al, crypto vond ik te riskant. Dus vastgoed leek logisch en het is iets tastbaars.’’ In Nederland vond hij geen betaalbare projecten. En met de huidige wet- en regelgeving is verhuren in Nederland niet meer interessant. “In Engeland kon ik met hetzelfde geld veel meer doen.’’ Engeland bleek bovendien investeringsvriendelijker: “Ze zijn gewend aan buitenlandse beleggers. Alles gaat via Teams of Zoom en je hoeft niet per se daar te wonen.’’

De realiteit van idealisme

Toch is zijn avontuur verre van simpel. Hij somt de uitdagingen op: inbraken, waterschade, torenhoge offertes en vergunningstrajecten die maanden duren.

“Er was een waterleiding waar geen tekening van bestond. Toen moest ik een bedrijf inhuren om met een camera te kijken of we überhaupt op het riool aangesloten waren.’’ De Britse bureaucratie bleek log en onvoorspelbaar. “Ik dacht dat Engeland op Nederland zou lijken, alleen dan met bier zonder schuim en links rijden. Nou, vergeet het maar. Soms voelt het alsof je dertig jaar teruggaat in de tijd.’’

Toch bewondert hij de Britse mentaliteit. “Ze kunnen geweldig improviseren, zijn beleefd en fatsoenlijk. In Nederland krijg je middelvingers in het verkeer, in Engeland laten ze je rustig invoegen.’’

Hij gruwt van vastgoedcursussen die ‘passief inkomen’ beloven. “Dat bestaat niet. Voordat je aannemers hebt gevonden die je niet proberen te flessen, ben je maanden verder. Vastgoed is echt werken. Wie zegt dat je slapend rijk wordt, heeft nog nooit iets verhuurd.’’

Verhuren met fatsoen

Watzema snapt de vooroordelen over beleggers in vastgoed, maar vindt ze vaak te ongenuanceerd. “De rotte appels komen in het nieuws, de rest niet. De meeste verhuurders willen juist dat hun huurders tevreden zijn en de huur kunnen betalen, want leegstand kost geld.’’ Zelf probeert hij te laten zien dat een huurbaas niet per se een huisjesmelker hoeft te zijn. “Zet iets goeds neer, onderhoud het netjes en behandel mensen fatsoenlijk. Zoals het hoort.’’

Leren relativeren

Zijn omgeving reageert wisselend. “Sommigen zijn enthousiast, anderen vragen zich af of het allemaal wel goed komt. Het duurt lang, het kost geld en Engeland is ver weg.’’ Toch zou hij het zo weer doen. “Je leert ongelofelijk veel. Over bouwen, mensen, geduld en vooral jezelf.’’

De rotte appels komen in het nieuws, de rest niet

Geen passief inkomen

Hoewel Watzema geld wil verdienen, benadrukt hij dat dit geen project voor snelle winst is. “Ik maak het pand volledig op maat voor de zorgaanbieder, met aangepaste badkamers en alarmsystemen.’’ In ruil daarvoor krijgt hij zekerheid: een huurcontract van tien tot vijfentwintig jaar.

Een sociale dimensie

Toch draait het voor hem niet alleen om rendement. “Het geeft voldoening om iets te bouwen waar mensen écht wat aan hebben. Deze bewoners zijn vaak levenslang afhankelijk van zorg. En ze willen niet weggestopt worden, maar gewoon in een normale buurt wonen.’’ De gemeente reageerde positief, juist omdat hij geen grote ontwikkelaar is. “City councils zijn inmiddels klaar met de grote jongens. Met kleine developers kunnen ze tenminste praten.’’

Dus vastgoed leek logisch en het is iets tastbaars

Vastgoed met maatschappelijke waarde

Watzema begrijpt dat niet elke investeerder zit te wachten op zo’n intensief traject. De meeste mensen geven de voorkeur aan hippe nieuwbouwappartementen in een grote stad of vakantiewoningen in een zonnig oord. Met glossy folders heb je iets leuks om te laten zien op een feestje. “Mijn projecten zijn gewoon niet sexy. Maar de business case is veel sterker en robuuster. En dáár gaat het om. Maatschappelijke waarde én een veilige investering.’’

En mensen hoeven heus niet zelf naar Engeland om het wiel opnieuw uit te vinden. “Ik neem met alle liefde alles uit handen.’’ Hij ziet dat als de belangrijkste les van zijn project: “Impactvastgoed is niet de makkelijkste weg, maar je krijgt er wel de meeste voldoening van.’’

Leon Watzema, Eigenaar, Kiveo
Foto’s: Jorn van der Lee, Van der Lee Fotografie

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Bouw & Infra by Contentway - Issuu