INLEIDING
Dit imposant gebouw is gelegen in Ichtegem op de wijk De Engel langs de huidige drukke steenweg van Oostende naar Torhout. Het geklasseerd bouwwerk dateert uit 1766 en heeft een grote historische waarde.
Het werd opgericht als ‘barrierehuys’ of tolhuis langs de toenmalige Theresiaanse1 weg. Een stuk erfgoed dat op alle gebied onze aandacht trekt. Voor de Tweede Wereldoorlog waren er twee herbergen. Den Engel (laag gedeelte) en de Den Druivelaar, in de volksmond ‘Den Druvelare’ (hoger volume). Onze generatie kende er de Benteins die er een garage en vervoermaatschappij uitbaatten. De klanten konden er destijds hun auto voltanken aan de benzinepomp.
Het gebouw is al sedert decennia onbewoond. In het derde kwartaal van de vorige eeuw werkte de aanstootgevende graad van verkrotting deprimerend op de omgeving en het passerende verkeer en men uitte de verwachtingen: “… wanneer zal dit schandaal nu toch eindelijk eens worden afgebroken …”. Gelukkig is het niet zover gekomen. In 1982 werden de gebouwen geklasseerd als monument. Het uitzicht op bovenstaande afbeelding geeft het resultaat van de restauratie in de periode 1987-1989.
Onlangs is de verkoop doorgegaan van deze twee voormalige herbergen: Den Engel en Den Druivelaar gelegen Torhoutbaan 2 en 4 - hoek met de Engelstraat - aan de heer Pieter Steyaert. Dit deed ons in oude atlassen, kaarten en archieven duiken om een historisch beeld te schetsen van de oprichting van deze herbergen. Ook hun maatschappelijke betekenis is van groot belang.
Parallel aan de historie van het ‘barrierehuys’ bracht dit ons op het idee om ook een korte geschiedenis op te sporen van het gehucht De Engel en zijn bewoning.
3 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Magda Missiaen en Jaak Knudde Vrijwilligers erfgoedwerkgroep
1 Steenweg van Oostende naar Wijnendale
DE BLOEI VAN ONZE GEWESTEN TIJDENS HET OOSTENRIJKS BEWIND
Tijdens het Oostenrijkse Bewind (1714-1795) kenden onze gewesten een voorspoedig en bloeiend tijdperk. Bij die Oostenrijkse overheid drong het belang door, naast de zorg voor de landbouw, van een degelijk uitgerust en aangepast wegennet voor een vlotte handel en de ontwikkeling van nijverheid. Na de Romeinse wegenaanleg in onze gewesten hebben de Franken en later ook de bevolking in de middeleeuwen hiervan dankbaar gebruik gemaakt. Men vergat hierbij echter het onderhoud. In de middeleeuwen primeerden de waterwegen en gebeurde het transport over het land via erbarmelijke aardewegen. Kronkelen was het kenmerk en de kaarten geven ons eigenlijk geen beeld van de staat waarin deze wegen verkeerden. Afstanden speelden geen rol, wel het omzeilen van sloten en moerassige gebieden. En als de weersomstandigheden het lieten afweten, dan werden deze kronkels modderige karrensporen, die in de winter bevroren en in de zomer zanderige putten werden. In feite hoorden de karren het karrenspoor van zijn of hun voorgangers te volgen om vlot vooruit te komen. Kortom een groot deel van het jaar waren deze wegen onbruikbaar.
In de 16de eeuw werd van hogerhand verplicht tot het onderhoud van wegen, via ‘straatschouwingen’. Toch verbeterde dit de toestand maar weinig. Oplapwerk was toen ook al in de mode. In Frankrijk werd het steenwegennet aangelegd onder Lodewijk XIV en Colbert in de 17de eeuw. Men sprak over ‘les pavés du roi’. De wegen werden aangelegd volgens het principe van de kortste afstand: van de ene naar de andere kerktoren en met een verhard wegdek. Dit ideale rechtlijnige tracé werd meestal gevolgd, maar afwijkingen kwamen ook voor. Af en toe werd wel eens een serieuze bocht of knik ingelast, om het oude tracé te bewaren of om één of andere stad te bevoor- of te benadelen. Hun voorbeeld werd gevolgd door de Oostenrijkers in de Zuidelijke Nederlanden, waar onze gewesten op dat moment toe behoorden. Er kwam echter verbetering in de 18de eeuw.
Voor 1704 bestonden er dus in de Zuidelijke Nederlanden praktisch geen steenwegen. Hier en daar een stuk kasseiweg rond de grote steden of een stuk rond de dorpskom. Nieuwe wegen werden meestal aangelegd door lokale, regionale of provinciale overheden, zelden door de centrale overheid. Ze waren niet het resultaat van een doordachte, centraal gecoördineerde politiek. Onder de Oostenrijkers kwam daar uiteindelijk verandering in. Een schatting van 1715 geeft aan dat het Belgisch wegennet toen 230 kilometer bedroeg. In 1751 steeg dit al naar 753 kilometer en op het einde van het Oostenrijks bestuur zelfs 2850 kilometer (waarvan 300 kilometer steenwegen in onze provincie). Dat het Oostenrijks gezag zelf dé initiatiefnemer zou zijn geweest van de steenwegenaanleg in de achttiende eeuw, is een grote misvatting. Daarbij ontbrak het haar aan financiële middelen. Wat het bewind wel deed, was het stimuleren van de landbouw, nijverheid en handel in een poging de welvaart te herstellen. Geprikkeld door concrete economische behoeften, leverden uiteindelijk de provinciale en lokale overheden de grootste verdienste in de uitbreiding van het steenwegennetwerk.
4 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Keizerin Maria-Theresia van Oostenrijk (1717-1780) benoemde haar schoonbroer Karel-Alexander van Lorreinen (1712-1780) tot gouverneur-generaal van de Zuidelijke Nederlanden. Samen met de gevolmachtigde minister Antoniotto Botta Adorno (1688-1774) en zijn opvolger Karl Johann Philipp von Cobenzl (1712-1770) bezorgde hij onze gewesten rust en bloei. Deze laatste zal na zijn overlijden worden opgevolgd door Johan Georg Adam van Starhemberg (1724-1807) en onder zijn bewind werd Oostende een vrijhaven. Antoniotto Botta Adorno was een voorstander van de uitbouw van een netwerk van kanalen. Hij liet omstreeks 1751 het kanaal Oostende-Brugge-Gent doortrekken tot aan de Schelde. In dezelfde lijn steunde hij ook de aanleg van steenwegen, omdat beide complementair waren. De kanalen en steenwegen stimuleerden zowel de doorvoer- als de regionale en lokale handel.
Plaatselijk waren de Duitse hertogen van Palts-Neuburg eigenaar van het kasteel en van de heerlijkheid Wijnendale. Vanaf het midden van de 18de eeuw nam de toenmalige hertog Karel Theodoor van Neuburg-Sülzbach (1724-1799) het initiatief om een netwerk van steenwegen aan te leggen in West-Vlaanderen en bevorderde zo ook het transport en uiteraard ook zijn doel: de handel. Landbouw en nijverheid waren van groot belang en Wijnendale-Torhout was een belangrijk knooppunt. Vooral de houtkap in de Wijnendaalse bossen en rond het kasteel bracht veel geld op en was goed voor gemiddeld de helft van alle inkomsten van de heerlijkheid. In de periode 1751-1754 werd een eerste steenweg aangelegd tussen Brugge, Torhout, Roeselare en Menen met een toegang vanaf Torhout naar het kasteel van Wijnendale. Daardoor steeg de waarde van de bomen in de bossen van Wijnendale omdat deze aftakkingsweg beter vervoer toeliet voor de grotere bomen uit de houtvesting. In de periode van 1769-1771 realiseerde men de steenweg van Wijnendale naar Diksmuide.
Op deze kaart is de steenweg van Oostende naar Wijnendale te zien. De laatste kassei werd gelegd op 30 september 1766. In het najaar van 1774 werd de scherpe en later gevaarlijke bocht rond het kasteeldomein van Wijnendale gerealiseerd die de twee steenwegen Oostende-Wijnendale en Wijnendale-Torhout verbond. De weg van Wijnendale naar Diksmuide werd aangelegd in de periode 1769-1771. De steenweg van Brugge naar Torhout en van Torhout naar het kasteel van Wijnendale was al eerder aangelegd in de periode 1751-1754. Vanaf 1774 kreeg Torhout een belangrijke kruispuntfunctie.
5 ERFGOED 18 I
Het Vierde Barrierehuys en De Engel
DE AANLEG VAN DE STEENWEG VAN OOSTENDE NAAR WIJNENDALE
Aanleiding
Het initiatief voor deze ‘nouvelle chaussée de Wynendael’ of de ‘Calcijdewegh van Wijnendaele naar Oostende’ ging uit van de stad Oostende die een verbinding zocht met het hinterland. De aanleg zou voor de stad Oostende zeer bevorderlijk worden voor het vervoer van vis en schelpdieren, en andere in de haven aangevoerde handelswaren. Voor Oostende was dit de enige uitweg om hun haventrafiek en visserij tot een hoger peil te brengen door een betere afzet.
Tot voor 1766 had Oostende slechts één degelijke verbinding met het binnenland, namelijk het kanaal Oostende-Brugge, aansluitend met dit naar Gent. Die kanalen waren in de winter echter dikwijls onbruikbaar omdat ze dichtvroren. De aanleg van de steenweg van Oostende naar Wijnendale zou een zeer belangrijke verbindingsweg zijn want die kon aansluiten op de kort tevoren aangelegde steenweg Brugge-Torhout-Roeselare-Menen en zou zo een directe verbinding vormen met het zuiden van West-Vlaanderen, Wallonië en Noord-Frankrijk.
Het Octrooi
Om de aanleg van steenwegen te mogen uitvoeren dienden lokale en provinciale overheden een octrooiaanvraag in te dienen bij de centrale Oostenrijkse regering. Deze trad namelijk niet zelf op als bouwheer van de wegen maar stimuleerde en behield de controle op deze activiteiten door het uitreiken van octrooien. Dit waren organieke decreten waarin het recht werd verleend en ook de voorwaarden werden bepaald voor de aanleg van de wegen. Steden of zelfs privépersonen moesten hun project motiveren. Meestal ontstonden er samenwerkingsverbanden, wat de besluitvorming echter niet eenvoudiger maakte. Stedelijk en regionaal eigenbelang konden de plannen immers dwarsbomen.
Daar de centrale Oostenrijkse overheid als enige het recht had octrooien uit te schrijven voor de aanleg van bepaalde wegen, was zij eveneens in staat deze te verhinderen. Nieuwe wegen mochten bijvoorbeeld niet de loop van een bestaande waterweg volgen of het tracé ervan beïnvloeden. Het octrooi betekende een controle op zowel de financiën, de projecten als op de administratie. Op hun beurt konden privé-investeerders door middel van de door de Oostenrijkse overheid uitgevaardigde octrooien overgaan tot onteigening en het heffen van tol op de nieuwe aangelegde weg. Dit zorgde voor rechte wegen, ook wel Theresiaanse wegen genoemd, van een hogere kwaliteit. De regering liet het initiatief dus over aan de privé-investeerders, maar gebruikte de octrooien wel als instrument om de wegenbouw aan te sturen. Zonder octrooi mochten de steenwegen niet aangelegd worden. Deze formule was zeer succesvol: in 1794 bedroeg de totale lengte van de steenwegen 2200 km.
6 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Begin 1764 werd de Oostendse stadsraadsheer Degrysperre dan ook naar Brussel gestuurd voor de octrooiaanvraag. Deze kreeg echter vooral tegenkanting van Brugge en het Brugse Vrije, die in de weg een bedreiging zagen voor hun handelsactiviteit die vanuit Oostende gebeurde via het kanaal Brugge-Oostende, aansluitend met dat naar Gent. Brugge haalde een hele resem van al dan niet gegronde redenen aan waaronder het verlies aan belang van haar eigen vismarkt. Daarnaast werd het plan ook met veel kritiek onthaald door de steden Kortrijk en Gent: ze zouden hun centrale positie namelijk kwijtspelen. Dit lag in lijn met de toenmalige trend van grote en machtige steden die druk uitoefenden op de centrale overheid in Brussel om bepaalde aanvragen te weigeren. Pas vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw zou de Raad van Financiën krachtdadiger optreden, niet in het minst omdat ze een duidelijk inzicht had ontwikkeld in hoe het verkeersnet er moest uitzien.
De Oostendse argumenten geformuleerd door Degrysperre waren finaal doorslaggevend en uiteindelijk verleende keizerin Maria-Theresia het octrooi op 26 januari 1765. De weg moest aangelegd worden op kosten van de stad Oostende en moest 70 voet breed zijn over de gehele lengte.
Fragment uit het octrooi van 1765 dat werd goedgekeurd door de Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia.
De effectieve aanleg
Op 14 mei 1765 begon men in Oostende met de aanleg van de wegbedding, onder leiding van ingenieur Jamez. De eerste steen werd op 20 november 1765 gelegd door burgemeester Arnould Hoys , de schepen Van den Heede en de schatbewaarder Van Berblock. De aannemer was Pruvost, afkomstig uit Noord-Frankrijk, maar gevestigd in Leffinge, waar hij ook steenbakker was. Zijn broer vergezelde hem en werd burgemeester van Gistel.
Men voorzag in Oostende voor de nieuwe weg een afsplitsing van de toenmalige Duinenweg - dit is nu de Karel Janssenslaan en de Warschaustraat - ter hoogte van het huidige Leopold I-plein. De weg moest in rechte lijn dwars door de 20 jaar vroeger bedijkte Sint-Catharinapolder lopen. De Sint-Catharinakreek diende te worden overbrugd. Voor het kruisen van de toen nog als waterkering dienende hoge Steensedijk, moest de weg aan beide zijden in helling worden aangelegd. Vermits de Snaaskerkse schorren bij hoogtij nog onder water liepen, moest de weg er met een bocht omheen geleid worden, de huidige Kromme Elleboog.
7 ERFGOED 18 I Het Vierde Barrierehuys
en De Engel
Boven: Tracé van de steenweg naar Wijnendale vanaf de Kromme Elleboog met de bocht rond de Snaaskerkse schorren. Deze kaart toont het eerste ontwerp dat door Snaaskerke dorp en langs Gistel stad liep. Uiteindelijk werd het huidige rechter traject gerealiseerd, weg van de kernen.
Links: Deze kaart schetst de steenweg Oostende–Wijnendale aan de Nieuwe Brug over de Plassendale vaart in Snaaskerke. De weg is aangelegd in 1765 en geflankeerd door bomen.
Over het kanaal Plassendale-Nieuwpoort moest een eerste brug gebouwd worden. Ze staat op 18e- en 19e-eeuwse kaarten vermeld als Nieuwe Brug en kreeg later de naam Kalsijdebrug, in de volksmond ook de Snaaskerke Brug.
8 ERFGOED 18 I
Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Voor de aanleg van de steenweg werd het ‘Oostenrijks-wegenprincipe’ toegepast: rechtlijnig. Aan de Kromme Elleboog moest de weg tenslotte ook een bocht nemen om het Schorregebied te ontwijken. Ook in de weg Torhout-Diksmuide, aangelegd in 1769-1771, een dubbele bocht: tegenaan het kasteel en de bocht in Beerst.
Bij het aanleggen van de weg moest men rekening houden met enkele voorwaarden:
• De breedte van de weg moest 16 ½ voet, Vlaamse maat (= 4,527 meter) zijn, boordstenen inbegrepen
• Weg, boordstenen en sloten moesten aangelegd worden op een bedding van maximum 70 voet, Vlaamse maat (= 19,207 meter)
• Waar het noodzakelijk was moesten bruggen aangelegd worden, bijvoorbeeld over de Moerdijk en over de vaart Plassendale-Nieuwpoort.
• De infrastructuur van de Oostendse haven moest verbeteren om zo een grotere trafiek toe te laten.
• In de kosten kwam men niet tussen, maar die konden betaald worden door hypotheken. Zo weten we dat Baron Lados (Brussel) drie renten van 2000 gulden uitgeleend heeft aan de stad Oostende om de aanleg van de ‘nouvelle chaussée’ te financieren.
• Het was ook toegestaan om op enkele plaatsen barrières te plaatsen waar tol kon geïnd worden, teneinde de kosten te drukken.
De breedte van de uiteindelijke rijweg schommelde tussen 3 à 6 meter, afhankelijk van het belang van de verbinding, de verkeersintensiteit en de beschikbare financiële middelen.
De steenwegen bestonden meestal uit een centrale kasseiweg met aan weerszijden een onverharde berm, die als zomerweg werd gebruikt. Ze waren breed genoeg om ze met bomenrijen te beplanten. Aan beide zijden was er een sloot.
9 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
De Kalsijdebrug in Snaaskerke richting Oostende.
Ook over de Moerdijkvaart, grens met Moere en Eernegem, werd een brug gebouwd.
Dwarsprofielen van een achttiende-eeuwse steenweg.
Nadat de koffer was opgevuld met zand, kon men beginnen met het leggen van de kasseien. Het aanvoeren van het zand was een ernstige karwei want het tracé tussen de Moerdijk tot de Kromme Elleboog moest wel 1,5 tot 2 meter verhogen. De meeste kasseien kwamen uit het Franse Artesië en Cambrésis en werden per schip aangevoerd langs het kanaal Duinkerke-Nieuwpoort-Plassendale. Ook via de haven van Oostende en langs de IJzer tot in Diksmuide en dan over de weg van Diksmuide.
De redenen om bomen aan weerszijden langs de grote wegen aan te planten tussen de zomerweg en de gracht, waren in de eerste plaats van utilitaire aard. De bomen boden beschutting tegen wind en regen en in de winter markeerden ze het wegtracé, zodat de reizigers niet van de weg afraakten in het besneeuwde landschap. In de zomer gaven ze schaduw aan de reizigers en trekdieren. Ze werden ook aangeplant om erosie tegen te gaan. Ten slotte waren de beplantingen een interessante inkomstenbron voor de overheid omwille van de houtopbrengst. Het beplantingsrecht langs de steenwegen behoorde in principe toe aan de vorst, maar het kon ook gedelegeerd worden aan de privé-investeerders. Deze bomen leverden ook snoeihout, brandhout en timmerhout. Deze periodieke houtveilingen droegen bij tot het aflossen van de leningen die de lokale besturen waren aangegaan om de wegenbouw te financieren. De aangeplante bomen waren vooral eiken, beuken en iepen. De beuken en eiken waren afkomstig uit de bossen van Wijnendale, waar een kwekerij was. De iepen konden niet lokaal verkregen worden en werden dus elders aangekocht.
Zij werden onteigend
Voor de aanleg van de Kalsijdebrug en de bouw van de ‘barrierehuysen’ moest de overheid overgaan tot het onteigenen van gronden. Het “… extrait uyt d’acte landsmaete …” van deze “… afgedolven landen in den steenwegh van oostende naar wijnendaele van de parochie van Ichteghem van de volghende proprieteyten anno 1764 & 1765 …” geeft ons een overzicht van de eigenaars in Ichtegem die gronden moesten afstaan:
Inghelbrecht Joannes, Maekelberge Jacob, Inghelbrecht Jan, Wwe De Smedt, Van Praet Jan Bpt, Velle David, Huwyn, Vercruysse, Farasyn Matthys, De Wyntere Angel, Derdeyn Jan, De la Fontaine Carel, Strubbe Philippe, De Sopper, Stael Jan Bpt, Alletten M, Kerke Ichtegem, Termote Pieter, Jonckheere, Kerke Couckelaere, Overloop, De Smidt Joannes, De Clerck Melchior, Olleviers Philips en de familie Moke.
10 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
DE OPRICHTING VAN ‘BARRIEREHUYSEN’ OF TOLHUIZEN LANGS DE STEENWEG
Naast de aanleg van de steenweg bepaalde het octrooi van 26 januari 1765 ook dat er langs de steenweg van Oostende naar Wijnendale vier ‘barrierehuysen’ of tolhuizen moesten opgericht worden. Door het toegekende octrooi kon men tol heffen op de aangelegde steenweg. De tol diende niet alleen om de leningen af te betalen die waren aangegaan voor de aanleg van de wegen maar ook om het onderhoud ervan te financieren.
In 1766 werden deze barrières of tolhuizen dan ook gebouwd langs de weg OostendeWijnendale. Het waren volgens Jacob Bowens “…zeer schone gebouwen…”. Ze hadden een zeer schone brede gevel, met in het midden de ingang en aan weerszijden een gelijk aantal vensters. De verdieping had dezelfde indeling. Er was naast woonst voor bareelwachters, een “… herberge met erve…” met andere woorden een herberg voor reizigers met eet- en drinkgelegenheid, maar ook stallingen voor paarden en koetsen.
De ‘Eerste Bareel’
Het eerste tolhuis of ‘Eersten Bareel’ werd gebouwd ter hoogte van de nog bestaande Hoge Barrière bij het binnen komen van de stad Oostende. De bekende naam Hoge Barrière duidt allicht op de hoge ligging aan de Steensedijk. Daar ontstond later een volkse wijk.
De ‘Tweede Bareel’
De ‘Tweede Bareel’ of het tweede tolhuis werd gebouwd aan de Kalsijdebrug over het kanaal Plassendale-Nieuwpoort in Snaaskerke. Het was gelegen waar nu het recuperatiebedrijf Willems
11 ERFGOED 18 I
Het Vierde Barrierehuys en De Engel
gevestigd is.
3 Jacob Bowens (°Oostende 1729 - +Oostende 1787). Vlaams kroniekschrijver. Hij was bekend voor zijn geschiedkundige onderzoeken.
De Eerste Barriere aan de Steensedijk. Gebouwd in 1766 en op de foto ondertussen ongeveer 200 jaar oud.
De Kalsijdebrug in Snaaskerke richting Torhout. Het witte gebouw links is de Tweede Barriere.
Boven de voordeur van het tolhuis in Snaaskerke hing het wapenschild met drie sleutels van de stad Oostende. In 1813 verkocht de stad het barrierehuis aan François Huyse en nog later was Vansieleghem uit Eernegem eigenaar. Het tolhuis had niet meer de functie van tolhuis en werd omgebouwd tot café met de naam De Drie Sleutels verwijzend naar het schild van Oostende boven de deur. In 1957 werd het gebouw afgebroken om plaats te maken voor de aanleg van een vaste brug over het kanaal. Het schild ging naar Oostende en het werd teruggevonden tussen afval en puin aan de oude watertoren. Het wapenschild is nu ingemetseld in een muurtje aan de oude watertoren, Mercatorlaan in Oostende.
Een gedetailleerd plan met de aanduiding van de de Eerste Barriere (letter R) gelegen in Stene (Oostende) ter hoogte van de Hoge Barriere en de Tweede Barriere (letter S) gelegen in Snaaskerke aan de Nieuweof Kalsijdebrug. Bemerk de boog en de bocht rond het schorregebied.
12 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
De ‘Derde Bareel’
De ‘Derde Bareel’ of het derde tolhuis werd gebouwd aan de brug over de Moerdijkvaart in Moere. De steenweg zorgde voor een economische opleving op de wijk de Moerdijk. Hier ontwikkelde zich stilaan een handelscentrum. Dit gebouw is nu restaurant de Kallebasse.
De ‘Vierde Bareel’
De ‘Vierde Bareel’ of het vierde tolhuis, werd opgetrokken in Ichtegem aan het huidig kruispunt De Engel. Het kreeg de naam Het Barrierehuys.
Kruispunt De Engel in Ichtegem richting Torhout. Rechts het witte imposante Barrierehuys of ‘Vierde Barriere’ met herberg Den Druivelaar en herberg Den Engel met reclame ‘Renault’ op de zijgevel. Bemerk de bomenrij langs de Torhoutbaan.
In notariële verkoopakten wordt Het Barrierehuys als volgt beschreven:
“…een groot huys van twee stagien dienende voor herberg genaemd de engel barriere, bestaende in vier beneden plaetsen met kokkeuken er aen, groote keldering, vier boven plaetsen met opperzolder mitsgaders twee groote vouten van zuyden en peerdestal er nevens, peerdestal en groote poort ook diendende voor peerdenstal ten noorden. Koey en zwijnestallen, privaet met aelput al aan een gebouwd, bakoven, pompe, verdere aenkleven en de hoeveelheyd van negen en zestig roeden vijftien ellen, onder bebouwden grond, voor en achter plaets hovenierhof en zaeyland …”.
13 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Links vooraan de Derde Barriere met de naam Moerdyck aan de Moerdijkvaart.
Latere wijzigingen en toevoegingen De ‘Derde halve Bareel’
Op sommige plaatsen werd het betalen van tolgeld door de plaatselijk bewoners ontweken door eerder de weg te dwarsen om via veldwegels hun doel te bereiken. Dit deed zich voor aan bijvoorbeeld het kruispunt komende van Eernegem naar Koekelare.
Om deze illegale oversteekplaats te onderscheppen werd later een bijkomend bareel geplaatst en een ‘barrierehuys’ opgetrokken: het ‘Derde halve Bareel’ of in de volksmond ‘Dolve’ genaamd. Het tolhuis droeg de naam Halve Barriere. Dit gebouw lag dus tussen de bestaande ‘Derde Barriere’ aan de Moerdijk en ‘Vierde Barriere’ aan De Engel. Het gebouw was net zoals de andere huizen eveneens eigendom van de stad Oostende en opgericht volgens het Oostenrijks octrooi van 26 januari 1765.
De ‘Vijfde Bareel’ en de afschaffing van de ‘Vierde Bareel’
Omstreeks 1800 werd de ‘Vierde Barriere’ afgeschaft als bareel. Op de officiële aanplakking voor de veiling van de tolrechten staat duidelijk in het Frans aangekondigd dat “… la Barrière placé à l’ auberge de l’ Ange…” - ofwel De Engel – “…à Ichteghem sera supprimée, attendu que cette Barrière à toujours fait partie de celle de Wynendaele…”. Dit zorgde ervoor dat er op dat moment nog een drietal barelen in dienst waren op de steenweg van Wijnendale naar Oostende namelijk: “… Wynendaele, Ghistelles, Ostende…”.
Inderdaad na de aanleg van de steenweg van Wijnendale naar Diksmuide (17691771) was er een ‘Vijfde Bareel’ of De Barriere bijgekomen aan de aansluiting met die weg. In de volksmond werd het ook wel het ‘Barrierken’ of ‘t Banniertje’ genoemd. In 1774 werd de verbinding aangelegd vanaf De Barriere naar het kasteel van Wijnendale. In tegenstelling tot de vijf andere ‘barrierehuysen’ was dit gebouw, een hofstede, geen eigendom van de stad Oostende.
14
18
ERFGOED
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Het witte gebouw rechts is de herberg met de naam Halve Barriere en is de ‘Derde halve Barriere’.
De ‘Vijfde Bareel’ aan het kruispunt van de Diksmuidebaan en de Torhoutbaan. Aan de gevel hangt een bord met witte letters ’t Barrierken’.
De barriererechten
Het heffen van barriererechten of tolgelden bestond reeds vanaf de 11de en 12de eeuw want de steden inden geld voor het gebruik van de wegen. Handelsbelangen speelden vooral een belangrijke rol. Tot en met de 17de eeuw lag de heffing vooral op de oversteek van rivieren. Vanaf de 18de eeuw werd ook een tolheffing voor de steenwegen standaard aangezien de handel over het land toegenomen was.
Zoals eerder aangehaald werden de heffingen hoofdzakelijk gebruikt voor het onderhoud. In het octrooi goedgekeurd in 1765 door vorstin Maria-Theresia werd gedetailleerd opgegeven, in de toenmalige munteenheid met de Franse benamingen ‘patard’ en ‘liard’, hoeveel het tolgeld moest bedragen langs de steenweg van Oostende naar Wijnendale. In onze streken betaalde men met stuivers.
Om een idee te krijgen van wat men zo moest betalen, een aantal voorbeelden:
• 2 stuivers voor een draagstoel, koets of elk voertuig getrokken door 1 paard
• 3 stuivers voor elke karos, wagen, koets of elk voertuig getrokken door 2 paarden
• 1 extra stuiver voor elk extra paard
• 1 stuiver voor elk paard - gezadeld of niet, belast of niet – ook voor elk veulen, koebeest, os, kalf, hoornvee, muilezel, ezel of enig ander lastdier
• 1 stuiver voor het voertuig en 2 stuivers voor elke ingespannen os voor elke kar, wagen of koets geladen met houtskool, steenkool, ijzer of andere waren getrokken door ossen
De boete bij het ontduiken van barriererechten bedroeg hiermee in vergelijking 25 gulden per dier en was dus zeker te vermijden. Daarnaast was er ook een controle op het laadgewicht van de voertuigen:
• een ‘charette’ of tweewielige kar mocht in de zomer maximaal 3.000 ponden of 1.392 kilogram wegen. In de winter was dit 2.000 ponden of 928 kilogram.
• een ‘chariot’ of vierwielige kar mocht op zijn beurt in de zomer maximaal 5.000 ponden of 2.320 kilogram wegen. In de winter was dit 3.000 ponden of 1.392 kilogram.
In de winter was het verkeer bij dooi gedurende zes dagen verboden. De dooibarelen kondigden aan dat zware voertuigen niet op de kasseiweg mochten.
15 ERFGOED 18 I
Het Vierde Barrierehuys en De Engel
DE OPENBARE VERKOOP VAN DE VIJF OOSTENDSE ‘BARRIEREHUYSEN’
Aan het begin van de 19de eeuw besloot de stad Oostende zijn barrierehuizen langs de steenweg van Oostende naar Wijnendale te verkopen. Op 5 juni 1813 werden de akten van verkoop van de vijf barelen ondertekend tussen de Franse overheid en de nieuwe eigenaars:
• Het ‘Eerste Barrierehuys’ in Stene werd eigendom van Guillaume Decock-Turgy uit Brugge. De uitbater, Charles Desmet, had nog pacht gedurende drie jaar vanaf 22 april 1811.
• Het ‘Tweede Barrierehuys’ in Snaaskerke werd toegewezen aan François Huyse. Philippe Bryon was er herbergier en had een pachtovereenkomst vanaf 22 april 1811. Dit ook voor een periode van drie jaar.
• Het ‘Derde Barrierehuys’ in Moere kwam in handen van Joseph Vansieleghem uit Eernegem. Augustin Carbonnez had er als cafébaas nog een driejarige pacht gekregen vanaf 22 april 1811.
• Het ‘Derde en halve Barrierehuys’ in Eernegem kwam eveneens in handen van de Eernegemse Joseph Vansieleghem. Jan Vanhooren had er als herbergier een pachtcontract gehad vanaf 9 april 1810 voor drie jaar.
• Het ‘Vierde Barrierehuys’ op de Engel in Ichtegem werd met het hoogste bod toegekend aan Pierre-Jacques Mergaert, notaris in Koekelare. Het echtpaar Charles Decock en Marianne Desmedt waren toen de uitbaters. Ze hadden een pachtcontract voor de periode 1 mei 1811 tot 30 april 1814.
EEN TOLBAREEL IN ICHTEGEM DORP EN DE AFSCHAFFING VAN
Op 21 januari 1845 werd door de “… provinciale bouwmeester, de heer Pieter Buyck, een schetsteekening, bestek en kohier der lasten opgemaekt voor de opbouw van de steenweg tusschen de grooten baen van Oostende op Thourout aen de herberg den Engel en de dorpplaets van Ichteghem…”. Het betreft de huidige Engelstraat. Deze plannen werden ook uitgevoerd en in juni 1848 werd de laatste steen gelegd.
In 1856 werd de doorsteek verder aangelegd van Ichtegem dorp naar Koekelare waardoor er een verbinding kwam tot aan de herberg De Belhutte gelegen langs de Theresiaanse steenweg van Wijnendale naar Beerst. Daarop volgend kreeg de gemeente Ichtegem op 23 augustus 1856 de toelating van de toenmalige afvaardiging van de provincieraad om “…eene Barriere te mogen plaetsen in het dorp van Ichteghem ontvangende half regt in de twee rigtingen…”.
16 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
DE TOLRECHTEN
Het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur hielden wel rekening met enkele bezorgdheden: “… tegen de plaetsing der Barriere in het dorp te Ichteghem dan dat dezelve nadeelig gaet vallen aen enigte herbergiers wonende nabij de kerk onmiddellijk achter de te plaetsen tolpael om dat zoo haest er tolregt zal te betalen zijn de ingezetenen bij de herbergiers niet meer zullen gaen afspannen toen zij naer de kerk komen gereden, nemeer zich zullen ophouden voor de tolpael om het regt te ontgaen…”.
Men nam twee zaken in overweging. Enerzijds dat de betreffende herbergiers niet zouden mogen lijden onder de plaatsing van de nieuwe bareel. Dit aangezien ze mee hadden bijgedragen aan de bouw van de steenweg. Anderzijds dat het maar gepast zou zijn om geen tolrecht af te dwingen van voertuigen die lijken naar het lokale kerkhof zouden brengen. Uiteindelijk werd besloten dat de aanvraag kon worden toegekend mits een vrijstelling van tol voor reizigers te paard of te wagen die niet verder reden dan de dorpsplaats van Ichtegem.
Het plan opgemaakt op 8 augustus 1856 voor de plaatsing van een tolbareel in het dorp van Ichtegem en op De Belhutte in Koekelare met aanduiding van de afstand. Van De Belhutte naar Ichtegem dorp 3.848 meter en van Ichtegem dorp naar De Engel (l’Ange) 1.946 meter.
Vanaf 1 januari 1867 en vanaf 1 januari 1868 werden respectievelijk de tolrechten op de staatswegen en de provinciewegen afgeschaft. Dit betekende ook het einde van de tolbareel in het dorp van Ichtegem en op De Belhutte in Koekelare. Gezien de tolrechten werden afgeschaft, werden de kosten voor het onderhoud van de steenwegen vanaf toen verhaald door het innen van opcentiemen op de grondbelasting.
17 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
OVER DEN OUDEN EN DE NIEUWEN ENGEL
De oorsprong van Den Ouden Engel
De aanleg van de steenweg van Oostende naar Torhout en deze van Wijnendale naar Beerst waren voor de bewoners van de dorpen gelegen op of grenzend aan deze wegen een vlotte verbinding en van economisch belang. Typerend is ook wel dat verschillende bestaande wijken zich door die aanleg gingen verplaatsen. Er ontstonden nieuwe baanwijken.
Hetzelfde gebeurt aan De Engel. Ichtegem en het gehucht Den Engel staan al veel eeuwen vroeger vermeld in de geschiedkundige annalen. Zo vermeldt Louis Vanheule (1953) in de geschiedkundige studies van ‘Ichtegem en de villa Koekelare’ dat de H. Medardus, bisschop van Doornik-Noyon (+ 556), Ichtegem zou hebben aangedaan en er gepredikt hebben op de wijk De Engel. Dit zonder veel geloof te hechten aan sommige beweringen over de eerste bekeringsactie in onze streken. Het is echter niet onmogelijk dat er met de Romeinse nederzettingen, waarvan sporen werden ontdekt, een insijpeling van christenen plaatsvond. Ichtegem wordt immers doorsneden door de ‘Oude Steenstraat’ en de ‘Verduisterde Diksmuidse Bruggeweg’ die teruggaan naar die Romeinse periode.
Het bestaan van de wijk De Engel gaat dus ver terug in de tijd, maar het hedendaags kruispunt ligt niet aan zijn oorsprong. Historische kaarten, foto’s en bronnen ondersteunen het proces om deze ligging te achterhalen.
Op dit fragment uit de kaart van 1666 situeert Den Inghele, een kruispunt van vier wegen, zich ter hoogte van het huidig huisnummer 41 in de Zuidstraat op De Katteburg. Rond het kruispunt, dat een hoek vormt zoals we dit nog in het hedendaags stratenpatroon vinden, is er bewoning aan de hand van ingetekende hoeven en andere gebouwen aangeduid. Die hoek wordt gevormd door de ‘Dixmytschen Heirwegh’, nu de Zuidstraat, die loopt richting Midswege en vanaf Den Inghele door de ‘Nieuwen Diksmuydschen Bruggeweg’, nu de Engelstraat en Koekelarestraat, richting Ichtegem kerk en verder naar ‘Cockelaere’. Langs deze weg en dicht tegen het kruispunt staat de Santmolen. De ‘Straete van ’t Wijndaelse Casteel naer den Moerdyck’ of de ‘Wijndaelestraete’, nu de Zeemeeuw-
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
18
ERFGOED 18
straat en de Oude Oostendeweg, vormt eveneens het kruispunt en staat op het plan getekend. Deze wegen zullen hoogstwaarschijnlijk zandwegen geweest zijn, die zoals eerder vermeld in de zomer zanderig, in de winter modderig en in bepaalde tijden van het jaar voornamelijk onbruikbaar waren. Er was dus een noodzaak aan betere verbindingswegen.
De vroegere Engel of ‘Inghele’ situeerde zich dus anders ten opzichte van het huidige, gekende kruispunt. Dat dit in de 17de eeuw een belangrijk kruispunt was, kwam doordat dit zoals eerder vermeld de enige doorgangsweg was van de haven van Oostende, via de Moerdijk en de vaart naar het kasteel van Wijnendale. Daar voltrok zich het leven, het toenmalige verkeer, het vervoer van en naar de Moerdijk.
‘Den Ouden Vervallen Brugse weg’ of ‘de Verduisterde Diksmuidse Bruggeweg’, een Romeinse heirweg die nu nog gedeeltelijk Oude Heirweg, Ringlaan en Sparrestraat bevat, is niet meer getekend op deze kaart. Hierdoor kan wellicht geconcludeerd worden dat deze Romeinse heirweg in 1666 al een stuk in ‘verval’ en ‘verduisterd’ was en dus mogelijks al minder belangrijk werd geacht. De ‘Coolveldstraete’ of ‘Straete van de Boschballie naer den Moerdijk’, gedeeltelijk de huidige Moerdijkstraat, staat ook niet getekend op deze kaart. Vermoedelijk betekende dit dat ook deze straat halverwege de 17de eeuw minder belangrijk was dan de ‘Wijnendaelestraete’.
Op de kaart van Pourbus, ’t Brugse Vrije in 1549’, kan de kerk van Ichtegem en de Santmolen teruggevonden worden. De Santmolen verdwijnt door de godsdienstoorlogen omstreeks 1580, maar werd vermoedelijk heropgebouwd in 1632. Daarna komt de molen verder voor op de kaarten die volgen: kopie Claeissens (1601), Ferrariskaart (1775), Poppkaart (1845). Ze komt niet meer voor op de kaart Vandermaelen (1860).
Herberg Den Inghele
Op het toenmalige kruispunt, hier nogmaals uitvergroot, stond herberg Den Inghele. Dat die herberg bestond omstreeks die tijd bewijzen ook volgende gegevens:
• Omstreeks 1655 is Martinus Velle, ‘wijnendaelelaet’, genoteerd uitbater van de herberg Den Inghele.
• De Ommeloper van 1699
meldt verder: “…daerinne dat staen de herberghe genaemt den Engel…”.
• In de Grooten (Ouden) Inghel herberg wordt vermeld,
19 ERFGOED 18 I
Het Vierde Barrierehuys en De Engel
dat Carel Parmentier en Marie Beernaert de herberg Den Engel in Ichtegem, nu Zuidstraat 41, tussen 1725 en 1730 verkopen aan Joannes Jonckheere gehuwd met Maria Pieternelle Mergaert . In die akte van verkoop wordt duidelijk de ligging van de herberg beschreven: “…aen den nieuwen diksmuidschen heerwegh aen de oostsyde…” en “…metten noorthende in den ouden diksmuidschen brugghewegh…”. Een belangrijke vermelding betreffende het onderscheid in ligging tussen deze twee wegen. In 1748, bij de eerste volkstelling, was diezelfde Joannes Jonckheere geregistreerd als herbergier en smid en had hij ook nog 8 ‘gemet’ land in gebruik. In 1735 is er een vermelding: “…de straet loopende van Wynendaele naer d’herberghe den Inghele…”.
De herkomst van de naam ‘Den Inghele’ blijft nog een raadsel. Volgens geraadpleegde bronnen werden in die tijd in verschillende gemeenten, waaronder bijvoorbeeld Aartrijke en Leffinge, herbergen aangetroffen met de naam Den Inghele. Anderen verwijzen naar de hoek, ‘angle’ in het Engels, wat ook een plausibele verklaring zou kunnen zijn.
De Nieuwe Engel
Op de Ferraris kaart van 1777 staat de wijk of het gehucht Den Grooten Enghel vermeld. De Theresiaanse steenweg van Oostende naar Wijnendale is al aangelegd. Het Barrierehuys werd gebouwd in 1766 en was de officiële benaming van het tolhuis-herberg gelegen op het kruispunt met de ‘Nieuwen Diksmuidse Bruggeweg’.
In het oosten van de steenweg ligt de huidige Katteburg. In 1768 was Joannes Jonckheere er eigenaar van de hoeve en baatte de herberg Den Grooten Enghel uit, op de locatie van de huidige Zuidstraat 41. Hij had in dat jaar van de Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia een vergunning gekregen om bier te tappen. Philibert Termote, uitbater van het Barrierehuys kreeg toen ook een vergunning.
Door de aanleg van de steenweg van Oostende naar Wijnendale was de ‘Wijndaelestraete’, nu de Zeemeeuwstraat en de Oude Oostendeweg, veel minder of bijna niet meer in gebruik. Deze weg kwam langzaam in verval.
20 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Dit is een uitvergroting van de kaart van Cartesius anno 1784. De naam van het tolhuis–herberg is nog steeds De Barriere. Bemerk de Santmolen die aangeduid staat als de ‘Ingelmolen’, op de positie van de huidige Zuidstraat 10 tot 12.4
Uiteraard was met de bouw van het Barrierehuys en de uitbating als herberg en tolhuis een grote concurrent ten tonele gekomen voor de originele herberg Den Grooten Enghel op de Katteburg.
Stilletjes aan zou het nieuwe kruispunt aan belangrijkheid winnen en raakte herberg Den Grooten Engel in de vergeetput. In 1796 wordt de herberg op de Katteburg al vermeld als herberg De Oude Engel. Het Barrierehuys of De Barriere kreeg in de 19de eeuw de naam van Herberg De Engel Barriere, De Nieuwen Engel of gewoonweg De Engel. Vanaf het jaar 9 van de Franse republikeinse kalender was de wijk gelegen in de Breulinck- of Beulincksectie.
Het is duidelijk dat door de aanleg van de steenweg Oostende-Torhout de wijk De Engel groter werd in oppervlakte en omvang. Dit werd in de 19de eeuw ook kadastraal vastgelegd met de benamingen de ‘Oude-‘ en ‘Nieuwe Engel’. De ‘Oude Engel’ verwijst daarbij naar het vroegere kruispunt aan de Katteburg, de ‘Nieuwe Engel’ naar het grotere steenwegenkruispunt.
21
ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
4 Kadastrale sectie D nr 291.
De Katteburg of de Oude Engel vroeger en nu. Op de achtergrond het huis waar Jan Jonckheere in 1784 de herberg Den Engel uitbaatte. In de vorige eeuw de woning van de familie Claeys.
De prentkaart toont de Katteburg of hier ook ‘den Muishoek’ genoemd, omstreeks 1912, want dan moesten de wieken van de korenwindmolen van Decock eraf om de askop te vervangen. Dieper op de achtergrond is de houten molen of Engelmolen van Couvreur te zien. Ze stonden allebei op Eernegems grondgebied.
Op deze Popp-kaart van 1846 staat duidelijk in detail de Oude Engel en Nieuwe Engel. Aan de Nieuwe Engel ligt de Barriere met de Engelherberg. De Santmolen is ook getekend en bestaat dus nog. Hij verdwijnt definitief in 1854. Een verwijzing naar de molen kan nu nog teruggevonden worden in de huidige Santmolenstraat, als zijstraat van de Oude Heirweg.
De vier hoekpunten op de Nieuwe Engel
Op alle vier de hoeken die na de aanleg van de Theresiaanse wegen en de groei van het kruispunt de Nieuwe Engel vormden, waren destijds herbergen gevestigd.
Aan de hoek richting Oostende aan de kant van de Oude Engel lag herberg ’t Molentje uitgebaat door Joseph Vanhevel. Dit werd later gekocht door Henri Verplancke, paardenkoopman. Hij baatte herberg De Vlasbloem uit. Daarna hadden vervolgens een kruidenierszaak, een slagerij, een groentewinkel en uiteindelijk het huidige autobedrijf Lambrecht hun intrek.
22 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Herberg ’t Molentje aan de linkerzijde van de weg en aan de rechterzijde herberg Den Boerenwinkel.
Op de andere hoek aan de zijde van de Oude Engel richting Wijnendale lag boerderij en herberg Het Lam waar Pieter Beuselinck bier tapte. Later kwam de herberg in handen van de familie Decock en kreeg het de naam ‘Den Boerenwinkel’. Het is nu beter gekend als tapijten Vantyghem.
Aan de zijde van centrum Ichtegem richting Wijnendale lag het ondertussen reeds gekende Barrierehuys met herberg Den Engel. Op de rechter afbeelding is de lagere aanbouw hiervan zichtbaar.
Ten slotte, richting Oostende aan de zijde van centrum Ichtegem, lag een laatste herberg en boerderij. Er stonden stallingen van De Peerdenposterij van het echtpaar Aloïs Maeckelbergh en Julie Feys. In de jaren ’30 werd het café De Sportwereld, waarbij het de naam te danken had aan de successen van beroepsrenner Jules Vanhevel. De stallingen verdwenen tijdens de bombardementen door de Duitse bezetter op 27 mei 1940. In 1955 werd het feestpaleis gebouwd en in 1956 kreeg het café-restaurant zijn huidige naam: ‘De Engel’.
De wijk De Engel was trouwens altijd een levendige wijk. Niet enkel door het amusementsleven maar ook door onder andere de vlasnijverheid, de pluimveeslachterijen en andere neringdoeners die er voor veel werkgelegenheid zorgden. De Engel was tot in de helft van de vorige eeuw verbonden met de Statiewijk. Vrijwel al het personen- en goederenverkeer gebeurde toen met de trein. Naburige gemeenten zoals Koekelare en Aartrijke maakten ook uitvoerig gebruik van deze transportmogelijkheid.
23
ERFGOED 18 I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
DE EIGENAARS EN UITBATERS VAN DE ‘VIERDE BAREEL’ OP DE ENGEL
De eigenaars
1766 - 1813: Stad Oostende
1813 - 1817: Op 5 juni 1813 verkocht “… het Fransche Gouvernement bij proces verbaal gepasseerd in de prefecture van het Departement de Leye …” het Barrierehuys aan Pierre-Jacques Mergaert , weduwnaar van Isabelle Woets. Hij hertrouwde met Théresia Catharina Farasyn. Hij was notaris en “…brasseur…” in Koekelare en overleed er op 9 december 1817.
1818 - 1830: Marie Carolina Mergaert was ongehuwd en woonde in Eernegem. Zij was de dochter van notaris Pierre-Jacques Mergaert en Isabella Woets.
1830 - 1835: Op 11 maart 1830 kocht Antoine Mergaert het Barrierehuys van zijn zuster Marie Carolina. Antoine was rijksontvanger en brouwer. Hij was gehuwd met Isabella Cornillie en woonde in Koekelare.
1835 - 1845: Op 13 maart 1835 verkocht Antoine Mergaert het Barrierehuys aan Ludovicus Moke, destilleerder en brouwer in Torhout. Hij was gehuwd met Helene D’Hoedt. Naast de families de Brouckère en Fraeys was de oude griffiersfamilie Moke ook één van de belangrijkste families in Torhout.
1845 - 1861: Ludovicus Moke besloot nadien om het Barrierehuys samen met 17 andere eigendommen te verkopen via notaris Jan Kesteloot. Joseph Vansieleghem, eerst notaris in Koekelare en later in Brugge en gehuwd met Marie-Thérèse Questier bracht het hoogste bod uit en werd de nieuwe eigenaar. Het echtpaar is gestorven in Eernegem respectievelijk op 1 april 1861 en 21 juni 1847.
1861 - 1893: Hun zoon Gustave Vansieleghem kwam zo door erfenis in het bezit van het Barrierehuys op de Engel. Gustave was brouwer in het latere Torenhof op de Moerdijk in Eernegem en huwde in 1863 met Helena Vanderheyde. Hij droeg de burgemeesterssjerp in Eernegem vanaf 30 december 1854 tot 30 juni 1872. Van 1868 tot 1885 was hij liberaal provincieraadslid. In 1872 klom hij op tot de rijke elite van de amper 1000 Belgen die verkiesbaar was voor de senaat. Gustave Vansieleghem is overleden in Eernegem op 12 juli 1893.
1893 - 1912: Gabriëlle Vansieleghem, woonachtig in Oostende en dochter van Gustave werd door successie eigenaar van het Barrierehuys. Ze huwde op 16 mei 1896 met brouwer Ferdinand Fraeys uit Torhout. Zo kwam het in handen van de familie Fraeys-Vansieleghem en werd de herberg bevoorrraad met bier door de Torhoutse brouwerij. Tussen omstreeks 1900 en 1910 werd het volledige gebouw heringericht tot twee herbergen. Zo kregen we de oprichting van herberg Den Druivelaar en herberg
ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
24
Den Engel, de lagere aanbouw waar mogelijks het vroegere tolhuisje zat. Twee herbergen naast elkaar in het ‘Vierde Barrierehuys’.
1912 - 1941: De brouwerij Fraeys-Vansieleghem moest echter in werking gehouden worden door bepaalde ingrepen. Ze werd op 11 maart 1912 overgelaten aan de ‘Torhoutse Samen-werkende Maatschappij’ of de ‘Naamloze Maatschappij Société Auxiliaire de Brasserie’ ook ‘NV Intermediaire de brasserie’. Dit was een groep van vooral liberaalgezinde Torhoutse industriëlen. Van toen af kreeg de brouwerij van Fraeys de naam ‘Brouwerij de Zwarte Leeuw’. Ferdinand Fraeys en Gabriëlle Vansieleghem bleven het bedrijf wel verder exploiteren.
1941 - 1947: Willy en Albert Debruyne, vlashandelaars uit Ardooie.
1947 - 2017: André Bentein, garagist en zijn echtgenote Alice Franchois kopen de beide herbergen Den Druivelaar en Den Engel. Het echtpaar verhuisde van Bulskamp naar Ichtegem en nam er zijn intrek. Het volledig complex wordt uitgebreid met een garage en een benzinepomp voor de deur.
2017 - 2019: Alice Franchois, al weduwe van André Bentein sedert november 1965, overlijdt op 6 juni 2017. Haar kinderen Johny en Godelieve Bentein worden eigenaar.
2019 - : Pieter Steyaert, notaris in Ichtegem.
De uitbaters
1768 - 1775: Philibert Termote gehuwd met Isabelle Bulcke.
1775 - 1778: Joannes Baesens.
1778 - 1793: Philibert Termote en Isabelle Bulcke. Ze verhuizen tussen 1792 en 1794 naar Stene waar ze vervolgens het ‘Eerste Barrierehuys’ uitbaatten.
1793 – 1799: Jan Desmedt gehuwd met Baldina Hallevoet.
1799 – 1805: Frans Kempe gehuwd met Jeanne Beyen. Ze verhuizen naar Moere en zullen het ‘Derde Barrierehuys’ uitbaten op de Moerdijk.
1805 – 1810: Charles Desmedt.
1811 – 1823: Carolus Decock gehuwd met Marianne Desmedt.
1824 – 1826: Pieter Josephus Van de Casteele gehuwd met Henrica Boussemaere.
1827 – 1830: Jacobus Snoeck gehuwd met Eugenia Demarez.
1830 – 1853: Joseph Kimpe gehuwd met Marie Robert. Zij kregen de verplichting opgelegd door de eigenaar Antoine Mergaert om het bier te laten leveren door de brouwerij De Inktpot van brouwer Desnick in Koekelare.
1853 – 1863: Carel Capelle gehuwd met Marie Volbrecht.
1864 – 1878: Jan Vuylsteke gehuwd met Clemence Broucke.
1879 – 1888: Carolus Vermeersch gehuwd met Pauline Declerck.
25 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
1888 – 1895: August Vermeersch gehuwd met Christina Jacobs. August is gestorven op 5 januari 1895. Tien maanden later hertrouwde Christina met Eduard Beuselinck.
1895 - 1900: Christina Jacobs, in de volksmond ‘Stientje Beuselinck’, zal als herbergierster op de Engel, gedurende meer dan 40 jaren er een drankgelegenheid uitbaten. Eerst samen met haar man August Vermeersch en dan met haar tweede echtgenoot Eduard Beuselinck.
Zoals eerder vermeld werd het volledige gebouw heringericht tot twee herbergen in het eerste decennium van de vorige eeuw. Vanaf deze tijdsperiode zijn er dus meerdere uitbaters aanwezig in het ‘Vierde Barrierehuys’.
Uitbaters herberg Den Druivelaar
1900 - 1912: Henri Roelens gehuwd met Leonia Rabaey.
1913 - 1920: Carolus Goethals gehuwd met Romanie Deckmyn.
1921 - 1937: Pieter Lingier gehuwd met Stephanie Vandenbroucke.
1937 - 1938: Albert Bonny gehuwd met Yvonne Vereecke.
1939 - 1947: In 1940 was Den Druivelaar te huur maar werd in februari 1941 verkocht aan de gebroeders Debruyne uit Ardooie en waarschijnlijk was er geen uitbating meer van de herberg. Tijdens WO II verbleven vluchtelingen in het gebouw. Ook werd het tijdelijk ingenomen door de Duitse bezetter. De verzetsbeweging Het Onafhankelijkheidsfront verbleef er kort voor de bevrijding van Ichtegem op 8 oktober 1944.
Uitbaters herberg Den Engel
1900 - 1931: Christina Jacobs is herbergierster in Den Engel. Ook na de dood van haar man Eduard in 1917 zal ze, gesteund door haar kinderen, verder tapster blijven in het hoekhuis.
1931 - 1947: Maurice Beuselinck, zoon van Eduard en Christina Jacobs en gehuwd met Magdalena Deltombe. Op 27 mei 1940 dropte een Duitse bommenwerper drie bommen op de wijk De Engel. De bommen richtten veel schade aan en één bom viel op zes meter van de herberg. Het kolenkot, hoenderhok en varkensstal werden vernield.
26
ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
DE KLASSERING EN RESTAURATIE VAN HET BARRIEREHUYS
Op 27 oktober 1982 werd de herberg De Engel gelegen aan de Torhoutbaan 2 en 4 in Ichtegem om reden van de historische en artistieke waarde beschermd als monument, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 3 maart 1976. In het beschermingsdossier worden de historische en artistieke waarden van het pand als volgt beschreven: “ …gezien het een merkwaardig en gaaf voorbeeld betreft van een 18de-eeuws (1766 gedateerd) gebouw, waarvan het rustig gemoduleerd geheel artistieke waarde heeft…”. Het besluit werd uitgevaardigd door de Vlaamse executieve en ondertekend door Gaston Geens en Karel Poma.
Door het zogenaamd opschrift ‘(Herberg) Den Engel’, deels bewaard op het rechter en lager gedeelte van het gebouw, bestaat de mogelijkheid dat onbewust een verkeerde interpretatie aangenomen kan worden dat het hier over één herberg gaat. Maar zoals beschreven in voorgaande hoofdstukken gaat het in werkelijkheid echter om twee voormalige herbergen: naast Den Engel in het rechter lager gedeelte was er ook Den Druivelaar in het hoger linker volume.
Het volledige volume van de buitengewone en goed bewaarde 18de -eeuwse herberg, inclusief het lagere hoekgedeelte, is reeds aangeduid op de Atlas der Buurtwegen (circa 1841) met een duidelijke achteruit geschoven rooilijn. De dubbelhuistype verankerde rode baksteenbouw in twee bouwlagen bevindt zich onder een zadeldak met aflijnende gootlijst en rode mechanische en Vlaamse pannen.
Herberg Den Druivelaar
De voorgevel van herberg Den Druivelaar werd oorspronkelijk okerkleurig beschilderd boven de gepekte plint. Het groen en witte houtwerk met kruisindeling en grote roedeverdeling werd goed bewaard. Op de benedenverdieping bevonden er zich luiken. In de bovenverdieping was er een centraal laadvenster aanwezig, geflankeerd door twee blinde vensternissen. Het pand geniet een rustige ritmering door licht getoogde muuropeningen. Op de benedenverdieping worden deze openingen in een geriemd pleisterwerk, die als band doorgetrokken is boven de strekken, omlijst. Het hoofdgebouw is gedateerd door middel van de jaarankers ‘1766’.
Bij de restauratie tussen 1987 en 1989 koos men ervoor de originele okerkleur van de voorgevel aan te passen door een witte beschildering. Verder werden de opschriften in verband met de voormalige herbergfunctie boven de vensters van de beneden-verdieping en de raam-imitaties van de twee bovenste blinde vensternissen niet hernomen.
27 ERFGOED 18 I
Vierde
Het
Barrierehuys en De Engel
Een verweerde foto genomen in 1969 van het hoofdgebouw Den Druivelaar en het bijgebouw Den Engel. Bemerk de benzinepomp van de familie Bentein. Herberg Den Engel werd lange tijd verwaarloosd.
Links de achtergevel van Herberg Den Engel (laag volume) en Herberg Den Druivelaar (hoog volume). De andere beelden geven het interieur weer van Den Druivelaar voorafgaand aan de renovatie met zichten op de inkomhal en een aantal kamers. De toog en het cafémeubel stonden er toen nog.
Herberg Den Engel
Rechts aansluitend op het gebouw van herberg Den Druivelaar volgt een lager volume onder zadeldak met een geknikte dak overstek en gootlijst op klossen. De lagere aanbouw was vermoedelijk, door een analyse van de sporen op de zijgevel van het hoofdgebouw en de bouwnaden in de voor-en achtergevel, een 19de -eeuwse verbouwing van een kleiner volume onder mansardedak. Dit was mogelijks het vroegere tolhuisje. Dit gedeelte kwam in ernstige mate van verwaarlozing als gevolg van een aangekondigde maar nooit gerealiseerde wegverbreding. Zo erg
28 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
29
ERFGOED 18 I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
dat velen dachten dat een restauratie niet meer mogelijk was. Uiteindelijk kon een sobere herstelling worden doorgevoerd.
In de topgevel van het hoofdgebouw Den Druivelaar is te zien dat het gebouw Den Engel vroeger een mansardedak had. Let ook op de afgeschuinde hoektravee met toegangsdeur.
Boven de vensters aan de zijde van de Torhoutbaan staat het zwart geschilderd opschrift ‘Den Engel’. Het voorafgaand woord ‘Herberg’ werd niet hernomen bij de restauratie. De dakstoel werd volledig behouden en voor de grotendeels te vernieuwen kepers werden opnieuw sparren gebruikt volgens de bestaande eenvoudige architectuur.
30 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Zicht op de vernieuwde houten dakconstructies van Herberg Den Engel.
Na het plaatsen van een onderdak werden opnieuw uitgeklonken Boomse pannen gelegd. Door een zware scheurvorming diende de kopgevel deels opnieuw gemetseld te worden rechts van het zoldervenster tot aan de roostering. De herstelling gebeurde met gekuiste steen van de afbraak. Ook werden de muren, het voegwerk, de voorgevel en de plinten onder handen genomen. Alle houtwerk werd wel vernieuwd, maar met oog voor de oude profileringen. Er werd gekozen om stopverf te gebruiken bij de plaatsing van de glaspanelen en dus niet te wijzigen naar dubbele beglazing zodat de profielen van het kleinhout behouden konden worden. Dergelijke details, zoals ook de aansluiting van het dak tegen de hogere zijgevel zonder kantpannen en zichtbare traploketten, geven een notie van de kwaliteit van de restauratie van dergelijke eenvoudige landelijke gebouwen. Zo wordt hun authenticiteit behouden.
Het gebouw oogde destijds voor de restauratie echter slechter dan het in feite was. De afgewaaide schouw en het schouwlijf tegen de zijgevel waren het meest problematisch. De rest had eerder te maken met het niet onderhouden als gevolg
31
ERFGOED 18 I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Het interieur van herberg Den Engel in 2019.
van leegstand. Deze renovatie bewijst hoe het eenvoudig herstellen van een vervallen gebouw een deprimerende werking kan ombuigen naar een positieve ervaring. Uiteraard heeft het volledig gebouw tijdens de 250 jaar van zijn bestaan allerlei aanpassingen ondergaan. De restauratie in 1987-1989 resulteerde in het uitzicht tot in 2022.
In 2022 startte een laatste volledige restauratie. In de nota van 03 oktober 2018, opgemaakt ter voorbereiding van de restauratiewerken, vermeldt het Architectenbureau Felix & Partners Bvba uit Oostende dat vermoedelijk het volledige gebouw (Den Druivelaar en Den Engel) oorspronkelijk afgewerkt was met een mansardedak. Geraadpleegde bronnen spreken dit echter tegen in die zin dat in 1766 vier gelijkvormige, imposante ‘barrierehuysen’ met zadeldak werden gebouwd en dat enkel de herberg Den Engel, het laag bijgebouw, in de 19de eeuw een mansardedak zou hebben gehad.
De restauratie van het Barrierehuys gestart in 2022 zal normaliter in 2023 afgewerkt worden en resulteren in het notariaat van de heer Pieter Steyaert.
32 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
EEN FAIT DIVERS
In de krant Het Woensdagblad van 9 november 1938 verscheen een artikel met titel: “Een erge zedenzaak van St.-Michiels in Ichtegem”. Albert Bonny en zijn echtgenote Yvonne Vereecke, herbergiers in Den Druivelaar in Ichtegem, werden in hechtenis genomen samen met hun meid. Ze werden beschuldigd van medeplichtigheid aan een abortus, uitgevoerd bij de 20-jarige Georgette Roelants uit Beernem, in hun herberg Den Druivelaar door Sylvain Sterckendries uit Middelkerke. Ze overleed uiteindelijk in de kliniek te Brugge. Albert en Yvonne kregen achttien maanden gevangenis. Sterckendries vloog voor vier jaar achter de tralies. Het echtpaar Lucien Carels en Alice Traen uit Sint-Michiels bij Brugge, eveneens herbergiers en medeplichtig, werden veroordeeld tot twee jaar gevangenis. De meid was toen dienster in de herberg bij het echtpaar Carels. Voor Albert Bonny en zijn echtgenote had dit grote gevolgen.
Op 3 december 1938 vond onder grote belangstelling de openbare verkoop plaats van de meubelen van herberg Den Druivelaar, uitgebaat door de in opspraak gekomen Albert Bonny en Yvonne Vereecke, met inbegrip van het ‘herberggerief’.
33 ERFGOED 18
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
Bibliografie
- Agentschap Onroerend Erfgoed (2011). Beschermingsdossier DW000434: Herberg De Engel.
- Arichtectenbureau Felix & Partners bvba (2018). Historische nota: Herberg Den Engel Ichtegem –verbouwing. Oostende.
- Bowens, J. (1792). Nauwkeurige beschrijving der oude en beroemde zeestad Oostende. Brugge.
- de Beaucourt de Noortvelde, R. (1908). De geschiedenis van Steene.
- Dewulf-Heus, R. (1987). Boeck van alle laeten van Wijnendaele, Westvl. Genootschap voor Familieen Wapenkunde.
- Erfgoed Brugge (2023). Historische kranten Brugge. Erfgoed Brugge. Geraadpleegd via https://erfgoedbrugge.be/collection-pagina/historische-kranten
Gemeentearchief Ichtegem (GAI):
Betwisting tolrecht proces verbaal jaar 1822, (MAI, 15887)
Bevolking 1910-1947
Modern en Hedendaags Archief Ichtegem, Notulenboek van de beraadslagingen van het schepencollege. Register van de verslagen van de gemeenteraad.
Tolbarrieren jaar 1819, (MAI, 15883)
- Génicot, L. (1948). Histoire des Routes belges depuis 1704. Brussel.
Haelewyn, R. (1970). Oostenrijkse wegen in West-Vlaanderen uit Studiën en Berichten van het Katholieke Onderwijs.
- Heemkring Gestella (2008). Gestella Krantje, 30 (1).
- Heus, J. (2020). Tollen, wegen en verkeer in Koekelare 18de.- begin 20ste eeuw. Spaenhiers, JBK 2020.
- Hosten, W. (1993). Ichtegem: Dorp van Fransmans en Flandriens - Deel 1 en 2. Zedelgem: Uitgeverij Emiel Decock.
- Knudde, J. (2021). Ichtegems erfgoed 15: Over gemeentehuizen en dorpskernvernieuwingen in centrum Ichtegem. Gemeente Ichtegem.
- Loontiens, C. (1927). Proeve van toponymie: De oorsprong van de voornaamste gemeenten van de arrondissementen Oostende, Veurne en Diksmuide. Oostende: Raick.
- Meerkens, J., & Naert, A. (2020). Ichtegems erfgoed 14: Groen erfgoed. Gemeente Ichtegem.
- Mestdagh, M. (2000). Torhout, De geschiedenis van een stad. Torhout: de Beer.
- Muylle, O. (1984). De Engel 200 jaar.
- Naert, A. (2001). Kroniek Bekegem - Eernegem - Ichtegem - Wijnendale. Gemeente Ichtegem.
- Naert, U. (1988). Noortover, 1 (2) & 5 (2).
I Het Vierde Barrierehuys en De Engel
34
ERFGOED 18
-
-
- Provinciaal archief Brugge (PAB), Bundels tolbarelen, verpachtingen, toewijzingen en tollijsten. (periode 1815 - 1823).
- Rijksarchief Brugge (RAB):
Aanwijzingstableaux Leiedepartement Ichtegem, (TBO 134 nr.80)
Bureau des Domaines d’Ostende van 20 maart 1813, (INV 397 nr. 290)
Dossier oorlogsschade WO II nummer 3.050.621
Franse hoofdbestuur Leiedepartement: bareelrechten, tollijsten en verkoop
barrierehuysen, (INV 82)
Kadastrale schetsen Ichtegem, (Ichtegem FB0007)
Notarissen, (TBO 132, INV 307)
Octrooi weg Oostende – Wijnendale, (TBO 142 nr. 647)
Ommelopers en afgedolven landen, (TBO 2 – TBO 169 nr. 1086, TBO 171 nr. 245)
Oud en Modern archief Ichtegem, (INV 30/24 nrs 60, 189, 190, 191, 197)
Provinciaal Archief 3de afdeling tolrechten 1824 - 1850 en 1850 – 1875, INV 51, INV 73)
Verkoopovereenkomst van 29 mei 1813, (INV 82)
Wettelijke Passeringen, Brugse Vrije (West) en registers, (INV 15 – 16)
- Serruys, M. W. (2014). Grenzen, wegenbouw en mercantilisme in de Oostenrijkse
Nederlanden. Tijd-Schrift, 4 (1).
- Vandenbussche, K. (2018). Ichtegems erfgoed 7: Het Torenhof. Gemeente Ichtegem.
- Vandenbussche, K. (2019). Verhaal van een dorp. Gemeente Ichtegem.
- Vanheule, L. (1953). Ichtegem en de villa Koekelare, p. 27.
- Vrijwilligers van de Rijksarchieven te Brugge en Kortrijk (2023). Database Akten West-Vlaanderen. Erfgoed Brugge. Geraadpleegd via https://www.vrijwilligersrab.be
Vyvey, E. (1998). Familie Latfingae.
35 ERFGOED 18 I Het Vierde
Barrierehuys en De Engel
-
Vroegere uitgaven zie:
Dit is een gratis uitgave van het lokaal bestuur Ichtegem. Deze publicatie mag niet te koop worden aangeboden.