6 Violet
De regen striemde nog steeds over het glas toen ik wakker werd. Buiten was het donker en de deken die ik van het bed had gehaald was van mijn schouders gegleden en lag in een knoedel op de grond. Er gleden een paar druppels water over mijn wang toen ik die losmaakte van het vensterglas, dat beslagen was door mijn adem. Mijn handen gingen naar mijn hals. Vampiers. Het was allemaal te gek voor woorden. Toch kun je het niet ontkennen, zei het stemmetje, en ik schudde mijn hoofd in een poging het met andere gedachten te overstemmen. Buiten gleden een paar regendruppels vanaf de bovenkant van het kozijn naar beneden. Ik knipperde. Drup, drup, drup. Achter mijn gesloten oogleden kon ik een bevlekt lichaam op de straatstenen zien liggen. Nee, ik kan het niet ontkennen. Ik wil het ook niet ontkennen. Als ik dat zou doen, zou dat betekenen dat een mens dát een ander mens had aangedaan. Vampiers zijn monsters. Monsters doen monsterlijke dingen. Mensen niet. Op de klok naast me zag ik dat het vijf uur ’s morgens was. Ik wreef in mijn ogen en besefte dat ik in geen jaren zo vroeg was opgestaan en dat er nu een nieuwe dag moest zijn aangebroken, de eerste augustus. Eén dag. Eén dag zou voor de politie lang genoeg zijn om getuigen te vinden, een zoektocht op touw te zetten en uit te komen bij mij. Er waren bewijzen te over. De vrienden met wie ik omging. Mijn hoge hakken. De man die voor mijn vader werkte had me zelfs gezien. Toch had hij geen poot uitgestoken. Een ongemakkelijk gevoel verbreidde zich door mijn borstkas. Stel nou dat hij van de vampiers op de hoogte was geweest? Had hij zich op afstand gehouden omdat hij zijn eigen leven niet in de waagschaal wilde stellen? Het was niet zo vergezocht dat mensen binnen de regering van de vampiers zouden weten; er moest toch iemand van hen weten. Maar als hij ervan wist en toch niets had gedaan, betekende dat dan dat ze niet naar me op zoek zouden gaan? Ik wilde er niet over nadenken. Mijn vader zou me komen zoeken. Mijn vader zou me niet in de steek laten, zelfs niet als het om vampiers ging. Of toch wel? zei het stemmetje in mijn hoofd. Ik wierp een blik op Lyla’s briefje, op het tapijt. Ik pakte het op en las het nog een keer door. Ze had geschreven dat het me vrijstond om door het huis te dwalen en ik wilde ontzettend graag het vuil van mijn voeten wassen. Ik legde het briefje neer en haastte me naar de deur, terwijl ik een van de sandwiches – die nu uitgedroogd en oudbakken waren – in mijn mond propte. Met mijn oor plat tegen de deur gedrukt bleef ik staan luisteren. Aan de andere kant leek het stil, maar de deur was van hout en waarschijnlijk dik, zodat ik er niet van op aankon. Ik haalde diep adem, deed hem open en trof de gang verlaten aan. Een stukje verderop zag ik in de tegenoverliggende muur een andere deur, die vast en zeker naar de badkamer leidde waar Lyla het over had gehad. Daar weer tegenover, in de muur aan dezelfde kant als ‘mijn’ kamer, was een stel dubbele deuren. Ze waren bekleed met panelen en zouden onopvallend in de wand zijn opgegaan als ze niet iets naar achteren in een nisje waren geplaatst. Aan weerszijden hingen twee gaslampen in houders, hoewel ze niet brandden en de gang alleen werd