Verhalen met Tristan

Page 1

Verhalen met Tristan

Marleen De Geest & Tristan Van Dorsselaer


Eerste druk D/2018/14.206/01 ISBN 9789082710014 Š Marleen De Geest en Uitgeverij K.I.M. vzw, Zemstweg 10 - 1850 Grimbergen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieÍn, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.


INHOUD

Een avontuur, maar liefst niet te groot

pg. 8

Wildman en de wonderlijke witte poezen

pg. 16

Tao en het hellende pad

pg. 26

Shinju en de ster

pg. 44

Er is een plek

pg. 55



Verhalen met Tristan Toen Tristan vertrok naar de plek waar alles een is, liet hij ons een kunstzinnig oeuvre na. Sommige van de tekeningen en schilderijtjes die in dit boekje staan, zou hij wellicht hebben benoemd als ‘probeersels’. Toch nodigden deze werkjes me uit om er verhaaltjes bij te schrijven. Op het moment dat Tristan ging, net geen 36 jaar oud, had hij nog de verwondering en blijheid van het jonge kind in zich. Ook de liefde, de geestkracht, de humor en de zorgzaamheid van een jonge man. Maar eveneens de doorleefdheid en de wijsheid van een mens op jaren. Ook dat vergezelt ons dag in dag uit. Daarom bestaat de kans dat de verhalen mensen van alle leeftijden aanspreken. Of Tristan van deze verhaaltjes bij zijn werken houdt? Geen idee. Ik schreef ze met hem in gedachten, altijd dichtbij. Hij heeft me rustig laten begaan. Dus, wie weet... Marleen De Geest


6


Een avontuur maar liefst niet te groot


E

Beer en boot

r was eens een beer. Hij was niet meer zo heel jong. Hier en daar werd zijn vachtje wat dunnetjes en scheen het gaas van zijn knuffelberenhuid er doorheen. Maar zijn oogjes stonden helder en zijn broekje was netjes gelapt en dus voelde hij dat er nog wel een avontuur bij kon. Dat vertelde hij aan boot. Boot stond naast hem op het nachtkastje. Boot ging ook al een paar jaartjes mee. Zijn rode zeiltje hing een beetje slap en de blauwe verf was ietwat van haar glans verloren. Maar dat maakt een boot niet minder klaar voor een avontuur. ,,Het is zo een glinsterende middag’’, zei beer. ,,We moesten maar eens naar buiten.’’ ,,Precies wat ik dacht’’, zei boot. ,,Kun je me een zetje geven?’’ Beer duwde met zijn dikke berenpoot en boot gleed zachtjes naar beneden, over het tapijt naar de buitendeur. Samen zwoegden ze door het hoge gras. Jonge sprinkhaantjes hupten verschrikt opzij. ,,Waar gaan we eigenlijk heen?’’ vroeg beer. ,,Ik wil natuurlijk naar de plas’’, zei boot. ,,Liever nog naar zee maar daarvoor is de dag te kort.’’ ,,Naar de plas?’’, vroeg beer. ,,Wat moeten we aan de plas?’’ ,,Varen, wat dacht je dan?’’, zei boot. ,,Niks heerlijkers op zo een spiksplinternieuwe lentedag.’’ Dit viel beer een tikkeltje tegen. ,,Ik wil eigenlijk niet naar het water’’, zei hij somber. ,,Ik wil ergens op zacht mos zitten.’’ ,,Wat is er mis met water?’’, wilde boot weten. ,,Dat zal ik je vertellen’’, viel beer uit. ,,Ik heb niks met water, de eerste en laatste keer dat ik er in zat was in de wasmachine. Het bleef maar stromen. En toen moest ik rondjes draaien tot ik er helemaal duizelig en misselijk van werd. Het hielp

8


niet dat de kleine jongen Pieni voor het venstertje toekeek. Pieni was immers zelf ook een beetje ongerust en pas toen ik helemaal was uitgezwierd en uitgeknepen mocht ik uit de wasmachine. Maar binnenin was ik nog nat, mijn buikje, mijn hartje, mijn zieltje, alles doorweekt. Het heeft een dag of twee geduurd voor ik weer helemaal mezelf en droog was.’’ ,,Tja’’, zei boot. ,,Dat soort groot avontuur vergeet je natuurlijk niet makkelijk. Maar misschien kunnen we het wat rustiger aan doen op de plas. En als je genoeg hebt van het dobberen zet ik je aan de kant in het mos, precies zoals je wil.’’ ,,Mooi’’, antwoordde beer, ,,ik denk dat ik het water al zie blinken tussen het gras.’’ ,,Zo is dat’’, zei boot. ,,Dat komt goed uit want zo een lange wandeling is niks voor een boot.’’

9


10


Wildman en de wonderlijke witte poezen


D

De avond valt

e avond schemerde roze door de kale bomen, de winter was het bos uit en de lente nog niet aangekomen. Wildman besloot naar zijn huisje op de open plek te gaan. Wildman was al een beetje moe. Vanaf de vroege ochtend was hij in de weer geweest. Grote en kleine diertjes in het bos hadden hem nodig gehad. Maar de dag was niet helemaal voorbij en om te rusten was het nog een beetje te vroeg. En daarbij kwam dat Wildman zich bij valavond altijd een tikkeltje verlaten voelde en naar gezelschap verlangde. Het was de tijd in de schemering waarop de wind viel en Wildman zelf het windorgeltje moest beroeren. Zo kon Wildman rosse katers uit hun vooravondslaapje wekken of slanke zwarte katjes oproepen, zelfs lapjeskatten konden hem horen als hij ze maar het gepaste teken gaf. Maar een mens kan niet alles hebben, dacht Wildman telkens hij de wonderlijke witte poezen riep. Drie keer liet hij zijn hand over de houten buizen glijden en alle witte poezen uit de dichte en verre omgeving hadden het dromerige geluid gehoord, alsof waterdruppeltjes zacht klokkend hun weg tussen de stenen zochten. In het kasteelpark aan de rand van het bos spitste Sofia de oortjes. Ze maakte net een ommetje tussen de reuzenrododendrons. Toen ze het ragfijne geluidje van Wildmans windorgeltje hoorde was ze niet meer te houden en liep zo snel haar oude pootjes haar konden dragen, helemaal niet snel dus, op het bos toe. Sofia was al heel lang vriendjes met Wildman. In het huisje van Balthasar de kunstenaar slokte Vlok zijn laatste poezenbrokken op en glipte door het keukenraam naar buiten. En Min die altijd een beetje lui was, nam nog even de tijd om zich te rekken. Toen stond ze op van haar kussen en verliet het huis van mevrouw De Schrijver midden in het dorp. Omdat zij het verst van alle poezen moest lopen en vooral nooit haast

12


had, kwam ze altijd te laat. Maar dat vonden alle grote, kleine, jonge en minder jonge witte poezen best. Zolang ze maar kwam. Want Min was een slimme poes die veel nadacht en altijd wel iets wist wat andere poezen ook wilden weten.

13


14


Tao en het hellende pad

(Acryl op papier - vrij naar de houtsnede ‘Oyama’ van Hiroshige)


D

Wat de weg met hen voor had

e morgen lag glimmend op de kale rotsen en de dag was een raadsel. Vijf mannen waren bij de waterval samengekomen. Doelgericht zouden ze het hellende pad volgen dat langs de watermassa loopt. Wat ze op hun weg zouden vinden, wisten ze niet. ,,We moeten kiezen’’, sprak Akira. ,,Of we klimmen naar boven, of we dalen af naar het dal.’’ ,,Ik wil het liefst naar de berg toe’’, zei Hotaka, ,,mijn voeten verlangen er zo naar in de sneeuw te lopen en mijn ogen zullen zoeken waar wit in ijsblauw overgaat.’’ ,,Mij lijkt het beter om de weg naar beneden te lopen, ik wil weten waar het water heengaat’’, verzuchtte Goro. ,,Maar dan moeten we na het dalen weer klimmen, dat zint me niet’’, wierp Hotaka tegen. ,,Zo’’, zei Goro, ,,en als we de berg op willen moeten we eerst klimmen, is dat dan beter?’’ Akira begreep dat de vijf vrienden er op die manier niet uitkwamen. ,,Laten we ons opsplitsen’’, stelde hij voor. ,,Enkelen lopen op de berg toe, de anderen gaan naar het dal.’’ Maar Yukito en Hiroshi konden geen van beiden kiezen of ze nu liefst de berg dan wel het dal wilden zien. ,,In elk geval zien we ze allebei, wie de berg op gaat ziet het dal onooglijk klein in de diepte, wie naar het dal loopt ziet de berg als een teken tegen de hemel’’, zei Akira. Eerlijk gezegd wist Akira ook niet goed wat hij verkoos. En dus besloot hij dat de besluitelozen erom zouden dobbelen wie ze zouden volgen. ,,Zo gaat het immers’’, sprak hij. ,,Iets of iemand anders beslist voor de besluitelozen. En voor de besluitvaardigen even goed’’, voegde hij er met een zucht aan toe.

16


Yukito vond dobbelen een minderwaardige oplossing. ,,Het is pure willekeur’’, meende hij. ,,Laten we de beslissing aan de weg overlaten, hij is wijzer dan wij zijn. We tollen drie lange tellen met gesloten ogen. Daarna openen we de ogen en zien welke richting de weg ons uitstuurt.’’ De vijf vrienden knikten ijverig en vonden dit een mooie gedachte. Zo zouden ze het doen. Ze tolden drie lange tellen met de ogen dicht en daarna ontdekten ze wat de weg met hen voor had. Hotaka en Goro gingen naar de berg toe, de overige drie vrienden zouden op het dal toelopen. ,,In elk geval komen we hier weer samen’’, zei Yukito, ,,hier bij de waterval. Dan beslissen we of we zijn stalen straal trotseren.’’ ,,Wanneer dan?’’, vroeg Hiroshi. ,,Morgen, als de maan helemaal vol is, vinden we elkaar hier terug. Die afspraak kunnen we niet missen’’, meende Akira. Toen ze besloten op weg te gaan, beseften ze dat de gedachte aan de stalen straal van de waterval geen van allen zou verlaten.

17


18


Shinju en de ster


20


D

Shinju en de stilte

ie middag dronk Shinju haar thee zo zwart dat ze zichzelf haast in het kopje kon spiegelen. Ze had een boek opengeslagen maar las over de regels heen. Eigenlijk wou ze heel diep en ongestoord kunnen nadenken. Er was veel dat haar niet zo heel duidelijk was. Om te beginnen, waarom was het altijd zo stil in huis? En wat kon ze daaraan doen? Misschien moest ze een feestje geven. De ene gedachte ging en de andere kwam, zonder dat Shinju ze in het gelid kreeg. Dat kwam zo, Shinju was alleen. Daarom had ze zoveel gezellen die telkens naar haar aandacht hengelden. Ze voelde dat het niet lang meer zou duren voor de gezellen haar weer kwamen opzoeken. Want ze dachten zo graag met Shinju mee. Een ervan was Fronsje, een vrolijk uitziend hondje dat op zijn achterste poten liep en er als een beer uitzag. Een andere was Lorejasje, een groot donker spookje dat boven iedereen uit torende en soms een grote schaduw voor zich uit wierp. Gelukkig was er ook Kat die Shinju zelden alleen liet en alles en iedereen van commentaar voorzag. En ook was er Wensje maar die hield Shinju verstopt. Hij moest in de grote klerenkast in de gang wonen en over hem sprak ze met niemand. Zelfs niet met de bosfee Sen. Wensje kwam enkel bij Shinju langs als ze tijdens een ochtendwandelingetje meneer Aki had ontmoet en alleen Kat wist van die bezoekjes.

21



Er is een plek Er is een plek waar het begin het einde is en het einde het begin. Met in de lucht de vlucht van alle vogels, als ze moe zijn rusten ze op een machtige tak of een iel twijgje al naargelang. Waar onder de bomen vlinders vliegen van bloem naar bloem. Waar in de zee alle rivieren samenkomen en het water alleen maar op hen wacht. Iemand zei, 'ik dacht dat het een vingerafdruk was’ maar dat is niet zo en mocht het zo zijn dan is het deze van het universum.

23


Verhalen met Tristan Dit is een verhalenboekje over, onder meer, gemis. Hoe het een leven vult en kleurt. Over de volheid van verlies omdat je elkaar blijft vinden over fluĂŻde grenzen heen.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.