Piet 2.0-3

Page 1

2701I I2008


De fictieve wereld en harde werkelijkheid van liedzangers en straatverkopers Jeroen Salman In de zomer van 1907 trokken de Italiaanse straatmuzikanten Naphatalie de Rosa en Joseph Pardo met mandoline en gitaar negen dagen door Nederland. In plaatsten als Noordwijk, Wageningen, Oosterbeek en Velp en probeerden zich zo goed en zo kwaad als het ging een inkomen, een slaapplaats en wat voedsel te verwerven. Meestal zijn we slecht geïnformeerd over het leven op straat, maar van deze ‘vagebondentocht’ is uitvoerig verslag gedaan in het tweehonderd pagina’s tellende relaas Avonturen als straatmuzikant. Dat kan haast niet waar zijn. En inderdaad, deze ‘Italianen’ waren een tijdelijke gedaante van twee Amsterdamse journalisten, Jean Louis Pisiusse en Max Blokzijl, die hun verhalen al eerder in ’t Algemeen Handelsblad hadden doen verschijnen. Wegens de grote belangstelling, kozen ze daarna voor een “meer blijvende en meer aantrekkelijke vorm”. In het voorwoord onthullen ze de motieven voor hun gekostumeerde ‘vacantiereis’. Ze waren “beu van uitslaande branden die met koolzuurspuiten en Vechtslangen werden gebluscht” en ze zochten een avontuur “waarover aan het groote publiek wat te vertellen viel”. Vandaar dat ze “willens en wetens de ellende en ontbering van landloopers en bedelaars” opzochten. Deel van hun vermomming was het trekken van een “heel-armoedig, zoo niet lichtelijk-misdadig gezicht”. Hun streven was eruit te zien als “aan lager wal geraakte café-chantant-artiesten”.1 Reeds in de eerste pleisterplaats Noordwijk ervoeren de twee zangers de harde consequenties van een zwervend bestaan. De burgemeester wilde namelijk van een optreden op zondag niets weten: “muzikanten op den openbaren weg verbied ik absoluut”. Die nacht sliepen ze daarom veiligheidshalve in de cel, met de deur op slot.2 De twee mannen hoefden de “ellende en ontberingen” van straatzangers niet 1  J. Louis Pissiusse en Max Blokzijl, Avonturen als straatmuzikanten. Amsterdam 1907, p. 5. 2 Pissiusse en Blokzijl, Avonturen als straatmuzikanten, pp. 1-2, 23-24.

333


te veinzen, ze voelen zich al snel miserabel, hongerig en arm. Ze ervoeren aan den lijve wat het betekende om op straat te moeten spelen en zingen om aan de kost te komen. Kortom, ze werden de armoedige liedzangers die ze van plan waren slechts te acteren. Niet alle auteurs gaan zo ver als Pisiusse en Blokzijl om de harde werkelijkheid van de straat te leren kennen. Jonathan Swift beperkte zich tot het lezen van de gepubliceerde, Londense rechtbankverslagen, bekend als de Old Bailey Proceedings. In deze procesverslagen wemelde het van de kleurrijke pedlars en balladsingers die hij gebruikte om zijn literaire arbeid te voeden.3 Er zijn overigens in de geschiedenis ook straatzangers geweest die niet afhankelijk waren van de artistieke motieven en keuzes van schrijver, maar die ogenschijnlijk op eigen kracht tot ‘literaire’ held uitgroeiden. Dit fenomeen van gefictionaliseerde straatfiguren roept een aantal interessante vragen op. Waarom dringen sommigen van hen wel door tot het domein van de literatuur en anderen niet? Welke liedjeszangers en straatverkopers die we in toneel, proza en poëzie tegenkomen zijn fictief en welke zijn geënt op historische figuren? Deze bijdrage probeert dit thema, dat al eerder door Piet Verkruijsse en zijn studenten onder de aandacht werd gebracht, een nieuwe impuls te geven.4

Klein Jan zingt rond

Onlangs publiceerde Rietje van Vliet een artikel over de vermaarde ‘Klein Jan’, oftewel Pieter de Vos, waarin ze terecht de vraag stelt of deze opmerkelijke Amsterdamse liedjeszanger en straatverkoper uit het begin van de achttiende eeuw wel daadwerkelijk bestaan heeft. Klein Jan wordt weliswaar genoemd in toneelstukken, liederen en satirische geschriften, maar, aldus Van Vliet, in de “archieven zijn nog geen bronnen aangetroffen die bewijzen leveren voor de tot dusver bekende informatie over de zingende straatventer”.5 In het rechterlijk archief in Amsterdam komt echter een Klein Jan voor die veel verwantschap vertoont met de fictionele Jan. Het spoor begint bij een politieverhoor van 13 december 1725 van Johannes (of Jan) Dircksz van Amsterdam, een 54-jarige stoelenmatter.6 Uit de ondervragingen 3  T. Hitchcock, Down and out in eighteenth-century London. Londen etc 2004, p. 235. 4  Verkruijsse, P.J. De marskramer: Verslag van een onderzoek naar de marskramer in literatuur en beeldende kunst. 2 dln. [Ongepubliceerd verslag van een werkgroep onder leiding van P.J. Verkruijsse, Instituut voor Neerlandistiek, Universiteit Amsterdam]. Amsterdam 1993. Elektronische versie: www.hum.uva.nl/nhl. 5 R. van Viet, ‘Klein Jan. De bard van de Botermarkt’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 30 (2007) nr. 1, pp. 26-35, citaat op p. 33. 6  GA Amsterdam, RA, Confessieboeken, inv. nr. 384, fol. 98, dd. 13-12-1725; fol. 108, dd. 29-12-1725.

334


wordt duidelijk dat deze Jan niet voor de eerste keer wordt vastgehouden, maar dat hij ook in 1702 en 1712 voor diverse delicten is veroordeeld. Dit keer wordt hij verdacht van overspel met de dochter van een herbergier in Den Bosch en van het weglopen bij de heer waarbij hij in dienst was. Jan was voorbereid geweest op een eventuele vermomming, want in zijn kist zat onder andere een pruik. De kist bevatte ook minder onschuldige spullen als een degen, twee beitels en spijkers. Bovendien vond men een gestolen ‘rotting’ (een wandelstok). Als Dirksz op 29 december opnieuw wordt verhoord, confronteert zijn ondervrager hem met een aantal bekende bijnamen van Amsterdamse straatfiguren. Staat hij niet bekend onder de naam ‘Jan de Brabander’? Ook wordt hem voorgelegd of hij ‘Dirck de Liedjeszanger’ kende. Vervolgens krijgt hij de vraag voorgelegd of hij “in de wandeling” niet werd genoemd ‘Klijn Jantje’. Hij antwoordt op alle deze vragen ontkennend. Uit het verhoor wordt uiteindelijk duidelijk dat hij bekend staat onder de alias Jan de Plug.7 We hebben hier dus niet te maken met onze Klein Jan. Maar wel wordt duidelijk dat in 1725 de bijnaam Klein Jan bekend was bij justitie. Dat correspondeert met de periode waarin Klein Jan volgens de literaire bronnen actief was. De naam Klein Jan wordt bovendien genoemd in relatie met andere straatfiguren en liedjeszangers. Wel is het opmerkelijk dat de politie dus kennelijk geen idee had van de ware identiteit van Klein Jan. Wellicht omdat de liedjeszanger van onbesproken gedrag was. We zijn dus nog niet bij het ultieme bewijs van het bestaan van Klein Jan, maar we komen wel dichterbij. Terug naar het hoofdthema. Stel dat deze archivalische Klein Jan dezelfde is als de literaire, waarom is hij dan wel terechtgekomen in Kossmann’s De Nederlandse straatzanger en zijn liederen in vroeger eeuwen (Amsterdam 1941) en in een adem genoemde ‘Dirck de Liedjeszanger’ niet?8 Waarom is Klein Jan nog tot ver in de achttiende eeuw aan diverse liedbundels verbonden? Het lijkt me zeer waarschijnlijk dat de Amsterdamse uitgever Jacobus van Egmont daar een belangrijk aandeel in heeft gehad. Hij zag kennelijk brood in de liedjes van Klein Jan en heeft hem tot een symbool van het achttiende-eeuwse straatlied gemaakt. Het dossier uit 1725 roept nog meer vragen op. De echte bijnaam van Jan Dircksz, ‘Jan de Plug’, kwamen we al eerder tegen in het kluchtspel De zingende kraamer of vermaakelyke Krispyn, geschreven door Jacobus Rosseau en uitgegeven in 1708 bij Niklaas Dor in Amsterdam. De zingende kramer heeft “veel Historien” te koop, 7  GA Amsterdam, RA, Confessieboeken. Inv. nr. 384, fol. 98, dd. 13-12-1725; fol. 108, dd. 29-12-1725. 8  F.K.H. Kossmann, De Nederlandsche straatzanger en zijn liederen in vroeger eeuwen. Amsterdam 1941, pp.19-22.

335


waaronder die van “Jan de Plug en Kaat de Brakkin”.9 Hij doelt hier waarschijnlijk op een anonieme erotische klucht met de titel De vryagie van Jan de Plug en Caat de Brakkin, waarvan die oudste editie mogelijk rond 1691-1692 verscheen.10 Is onze overspelige Jan Dircksz, alias ‘Jan de Plug’ uit 1725 wellicht vernoemd naar de hoofdpersoon uit deze klucht?

Namen die worden genoemd

Laten we er voor het gemak nog even van uitgaan dat Pieter de Vos, alias Klein Jan, daadwerkelijk in Amsterdam heeft rondgelopen. Dan moeten we ons ook de vraag stellen of de namen die hij zelf in zijn liedjes noemt, wellicht ook op bestaande personen zijn gebaseerd. In het liedje ‘De vermakelyke merkuur looper, of de plaisiere liedtjes en liedtboeken kraemer’, dat is opgenomen in De vrolyke kramer met Kleyn Jans playsierig, en vermakelyk marsdragend hondje wordt verwezen naar ‘Christiaan’, die zowel met liedjes als met mercuren loopt. Klein Jan ziet hem kennelijk niet als concurrent en informeert zijn publiek zelfs waar hij woont, in de “Tichelstraat: Dicht by de Linde Gragt”, en tevens waar hij zijn handeltje verkoopt. “[…] Langs de Haarlemmerdyk; ’t Bikkers Eiland van ’s gelijk De Zeedyk en de Buitenkant, Hy is het puikje van het land, En tot u dienst gereed; ‘k zeg het aen die ’t niet en weet.’ Aen ’t Haarlemmer Sluisje: Dicht by het pofferhuisje Daer gy die vroome Man Dikmaels ook wel vinde kan Als gy maer naer zijn beenen siet Recht uit gezeit dan dwaelje niet Hy ’s tot u dienst gereed: ‘k zeg ’t aen die het niet en weet.”11 9  Jacobus Rosseau, De zingende kraamer of vermaakelyke Krispyn […]. Amsterdam, Niklaas Dor, [1705] UB Leiden 1093 E 4, p. 70-71. 10  I. Leemans, Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in Nederlandse pornografische romans 1670-1700. Nijmegen 2002, p. 245-247. In de STCN komen vier uitgaven voor die als achttiende-eeuws worden gezien. 11  De vrolyke kramer met Kleyn Jans playsierig, en vermakelyk marsdragend hondje. [18e eeuw]. In het exemplaar in de UB Amsterdam staat voorin geschreven: “Jan Henderiksz Backer 1753” (UB Amsterdam 2006 C 4). In de Thesaurus komt geen boekverkoper voor

336


Kunnen we, omdat Klein Jan zelf vervolgens weer in De zingende kraamer voorkomt, aannemen dat ook de hoofdpersoon Krispyn een man van vlees en bloed is geweest? Krispyn prijst zichzelf aan te koste van de ‘dure’ Klein Jan. “Want ik heb lietjes ook te koop, dat moetje weten, Ja meer als die vend die Pieter de Vos, of Kleyns Ian werd geheeten Dog ik geefze goet kooper; Schoon dat hy ‘er mee langs Straad kruyd, Zo moetje hem altyde een oortje voor ‘t stuk geeven, en ik geef de kust en keur voor een duyt”12 Het assortiment dat Krispyn aanbiedt is niet fictief, maar betreft onder meer een “loogenagtige Nacourant of een Mercuur”van de destijds actieve broodschrijver Jan van Gysen13 en andere bestaande titels zoals “Aran en Titus, boertig bereymd door ROSSEAU dat gekke Poëetje”.14

Een andere naam die balanceert op de rand van feit en fictie is ‘Jas(je)’. Het is een naam die regelmatig werd gebruikt voor de rol van knecht in zeventiendeen achttiende-eeuwse toneelstukken en kluchten.15 In ’t Koffyhuis: kluchtspel van Willem vander Hoeven (Amsterdam 1712) komt Jasje als drukkersjongen voor. In het koffiehuis bezorgt hij onder meer de ‘Merkurius’ van de genoemde Jan van Gyzen.16 Ruim een decennium later noemt Jacob Campo Wyerman in Den Vrolyke tuchtheer in een satirische opsomming van straatfiguren zowel “kleyn Jantje het kruywagens boekkraamertje” als “Kleyn Jasje het Osjesluys muziekkantje”. ��Aan het eind van de achttiende eeuw maakt Jasje de Brilleman deel uit van het Derde zevental straat-negotianten, of verzameling van afbeeldingen der geenen die langs publyke wegen met deze naam. 12  De zingende kraamer, p. 8. 13  Zie over Van Gyzen: J. Salman, ‘Het nieuws op straat. Pamfletten en couranten in het vroegmoderne distributienetwerk’, in: M. Meijer Drees, J. de Kruif en J. Salman, Het lange leven van het pamflet. Boekhistorische, iconografische, literaire en politieke aspecten van pamfletten, 1600-1900’. Hilversum 2006, p. 65-66. 14  De zingende kraamer, p 69-70. Het betreft Aran en Titus, of Wraak en weerwraak van Jakobus Rosseau, gedrukt in 1716 in Amsterdam door S. Stepraad (ex. Den Haag KB: 174 C 12:4). 15  Zie het WNT, onder het lemma JAS. 16  Willem van der Hoeven, ’t Koffyhuis: kluchtspel. Amsterdam, Erven Lescaille, 1712. (UBU AB Te Winkel 959 dl 1; UBA: OK 77 112 (4)). 17  Den Vrolyke Tuchtheer, 19 sept. 1729. Ontleend aan A. Maasbach, ‘De marskramer in de primaire literatuur’.

337


haar bestaan tragten te vinden.18 Jasje lijkt vooral een literaire verbeelding van een straatfiguur en knecht te zijn geweest, maar verkeert wel vaak in het gezelschap van ‘echte’ mannen.

Met zijn allen naar de Botermarkt

Niet alleen de liedzangers en straatverkopers zelf, maar ook hun ontmoetingsplaatsen figureren in de contemporaine literatuur. De Amsterdamse Botermarkt, het huidige Rembrandtplein, was zo’n plaats. De eerder genoemde Rosseau koos deze plek zelfs als onderwerp van een ander kluchtspel De Booter-markt (1718) en liet daarin Kwantzelaar de Kramer, Zwetzer de Kwakzalver en Rotkeel de Liedjeszanger (Klein Jan?) optreden.19

De Botermarkt was, in weerwil van haar naam, ook meer dan alleen een zuivelmarkt. Zo vormde de markt het brandpunt van de Amsterdamse ‘Duivelshoek’ waar naast theatertjes, cafés en hoerenhuizen ook boekverkopers gevestigd waren en straatverkopers zich ophielden.20 Op de Botermarkt werd niet alleen op elke maandag markt gehouden, ook vond de grote jaar- of kermismarkt in september daar plaats.21 De maandag was een populaire marktdag omdat er van oudsher vrij marktverkeer mogelijk was, dus ook voor goederen van buiten de stad.22 Vanaf 1669 werd de wekelijkse zuivelmarkt van de Dam naar dit plein verhuisd en veranderde het Reguliersplein in de Botermarkt. In 1876 kreeg de Botermarkt zijn huidige naam Rembrandtplein.23 Klein Jan was een van de liedzangers die de Botermarkt als hun thuisbasis beschouwden. Hij liet via een lied weten aan “alle Liefhebbers van de Sangkonst, dat hij alle Maendagen op de Bottermarkt met zijn Liedjes-wagen staat, en Saterdags op de Dam.”24 Naast de rondtrekkende straatverkopers waren er ook 18  Derde zevental straat-negotianten, of verzameling van afbeeldingen der geenen die langs publyke wegen haar bestaan tragten te vinden. Den Haag, Jacobus Thomson, [eind 18e begin 19de eeuw], (KB Den Haag, 174 K 61:18). 19  J.R. Rosseau, De Booter-mark, Klugtspel. ’t Amsterdam, Jacobus van Egmont, 1718, [UBUU = Te Winkel 891B]. 20  Van Vliet, ‘Klein Jan’, p. 26. 21  L. Jansen, ‘De geschiedenis van het marktwezen’. In: Ons Amsterdam 11 (1959), p. 310; C. Cath. van de Graft, ‘Van de Botermarkt en een Amsterdamse straatzanger’, in: Ons Amsterdam 3 (1951), pp. 250-252. 22  L. Jansen, ‘De geschiedenis van het marktwezen’. In: Ons Amsterdam 11 (1959), p. 306. 23  P.A. van der Linden Vooren, ‘Rembrandtsplein en Amstelstraat’, in: Ons Amsterdam 7 (1955), pp. 50-53; L. Jansen, ‘De geschiedenis van het marktwezen’, in: Ons Amsterdam 11 (1959), p. 310. 24  C. Cath. van de Graft, ‘Van de Botermarkt en een Amsterdamse straatzanger’, p. 251. Zie ook het lied ‘De Lof van Klijn Jans Marsje’. In: De vrolijke kramer met Klijn Jans

338


kramen met boeken. Als ‘Crediet’, een personage uit De Booter-markt, een rondgang maakt langs allerlei kramen, verzucht op een gegeven moment “Daar heb je weêr een Stal met alderhande Boeken […]”. 25 In het ‘Reglement der markten 1816’ lezen we dat er op de Botermarkt naast zuivelproducten, koper, ijzer en blik ook boeken 26 werden verkocht. �� Klein Jan profiteerde wel van de klandizie van de Botermarkt maar had niet de financiële verplichtingen van een vaste stal. Hij zocht zijn klanten zelf op en adverteerde zingend zijn waar. De achtste strofe van zijn ‘De Lof van de Bottermarkt’ luidt:

“Ook so hebje Kleyne Jan, Daer gy Liedjes koopen kan, Liedjes en Liedeboeken, ’t Geen u Hertje maer begeert, Sal hy u strakjes zoeken.”27

Er waren kennelijk wel vaste plekken waar straatverkopers verzamelden en wellicht ook onderling spullen verhandelden. Harmanus Koning vertelt in zijn Levensbeschryvinghe dat in de jaren veertig van de achttiende eeuw de straatverkopers en krantenlopers elkaar ontmoetten bij de chocoladekraam.28 Toen in de negentiende eeuw de Botermarkt Rembrandtplein werd, verdween ook de ambulante boekhandel. Justus van Maurik beschrijft deze overgang in ‘Een wandeling op het Amstelveld’ als volgt: “De Botermarkt, eens de schouwplaats van woest getier, gejoel en gehos, is in een fraaie wandelplaats herschapen, waar ’t beeld van Rembrandt zich trots te midden van keurige bloemen op zijn voetstuk verheft […]”. Van Maurik is daar niet rouwig om, maar ziet wel een lastig neveneffect: “Met de Oude Waag, de poffertjes en de oliekoeken zijn tevens de talrijke boekenstalletjes pleizierig en vermakelijk mars-dragend hondje Amsterdam 1946, p. 5-9. 25  De Booter-markt, fol. B5r. 26  De plaats van de kramen was redelijk afgebakend: ‘Blijvende alsdan tusschen de gemelde Marktplaatsen en de Hal, na aftrek van de aldaar liggende Regenbak, nog eene ruimte over van ongeveer 9184 vierkante voeten, alwaar op de Marktdagen eenige Boekstallen, Oliekoek-kramen enz kunnen geplaatst worden.’ Amsterdamse markten. Vroeger en nu. Amsterdam 2000, pp. 15, 20. 27  Pieter de Vos, De lof van de Bottermarkt. Gerymt door Pieter de Vos en met houtsneden van Rigby Graham. Banholt, In de Bonnefant, 1980. (UB Leiden 20674 E 3:4). Zie ook Kossmann, De Nederlandse straatzanger, p. 12-13. 28  [Harmanus Koning], De ongelukkige levensbeschryving van een Amsterdammmer […], Amsterdam, Harmanus Koning, 1775. Zie de moderne editie bezorgd door M.J. de Dekker, Amsterdam 1965, p. 54-55.

339


en kraampjes verdwenen, die vroeger aan de Botermarkt een eigenaardig aanzien gaven. Al wat tot de klasse der straatventers behoort, heeft tegenwoordig een wijkplaats gevonden op het Amstelveld […]”.29

Ter afsluiting

De namen van liedjeszangers en straatverkopers in literaire bronnen berusten deels op historische figuren en deels op fictieve personages. Interessant is dat deze twee groepen in toneel- en liedteksten kennelijk naast elkaar voorkwamen en dat niet altijd duidelijk is wie echt en wie nep is. Bekende straatfiguren als Klein Jan, die vrijwel zeker echt bestaan heeft, hebben waarschijnlijk dankzij de verschijning van hun werk in druk een meer dan gemiddelde literaire carrière gehad. Uit archivalische bronnen blijkt dat de ogenschijnlijk fictieve namen en personen niet zomaar uit de lucht zijn gegrepen. Er is wel degelijk sprake van een netwerk van straatverkopers en liedjeszangers die model hebben gestaan voor deze ‘geliterariseerde’ figuren. Sommige namen werden in de loop der tijd vereenzelvigd met het beroep van straatzanger en venter. Daarnaast was er een vermakelijk literair spel gaande van verwijzingen en bespottingen, waarvan we de betekenis waarschijnlijk nooit precies zullen achterhalen. Het leven op straat is geraffineerder dan we denken.

29  Justus van Maurik, ‘Een wandeling op het Amstelveld’. In: J. van Maurik, Papieren kinderen. Utrecht-Antwerpen 1985, p. 94.

340








Van sprekende bidsters naar gedrukte biljetten Haarlemse begrafenisbriefjes uit de zeventiende eeuw Garrelt Verhoeven 222 2 het is wellicht niet gepast om een bijdrage aan een afscheidsbundel te wijden aan een onderwerp waarover de schaduw van het definitieve afscheid hangt: begrafenisbriefjes uit de zeventiende eeuw. Een begrafenisbriefje was de gedrukte kennisgeving van iemands overlijden en tevens een uitnodiging voor het bijwonen van diens begrafenis. Daarmee was het de voorloper van de huidige rouwkaart en het overlijdensbericht in de krant. Begrafenisbriefjes waren niet bedoeld om bewaard te worden en exemplaren uit de zeventiende eeuw zijn daardoor zeldzaam. Sommige exemplaren bleven bewaard vanwege de beroemdheid van de overledene; zo zijn er begrafenisbriefjes bekend van Joost van den Vondel,1 Michiel de Ruyter,2 de dichter Jan Zoet3 en de “meester afsetter” Dirk Jansz van Santen.4 Andere begrafenisbriefjes hebben de tijd overleefd doordat ze deel uitmaken van het archief van een familie of overheidsinstantie.5 1  Van Vondels begrafenisbriefje zijn ten minste vier exemplaren bewaard gebleven. Drie exemplaren bevinden zich in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties. Een vierde exemplaar wordt bewaard in het Stadsarchief Amsterdam. 2  Amsterdam, Rijksmuseum, objectnummer NG-29. De vormgeving van het biljet lijkt sterk op dat van Joost van den Vondel. 3  Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties, Collectie Doopsgezinde Gemeente Amsterdam, hs. 65-125. Op de achterzijde heeft K. Verloove een grafschrift op de overledene geschreven. 4  Ingeplakt in Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties, Band 4 A 5. Afgebeeld in H. de la Fontaine Verwey, Uit de wereld van het boek III. In en om de ‘Vergulde Sonnewyser’ (Amsterdam 1979), p. 206. 5  Een niet nader geordende collectie begrafenisbriefjes uit de zeventiende en achttiende eeuw (met een omvang van ca. 1 meter) bevindt zich in het Stadsarchief Amsterdam, Collectie Begrafenisbriefjes, inv. nr. 928. In de literatuur over de geschiedenis van het begrafeniswezen wordt beknopt aandacht besteed aan het begrafenisbriefje (af en toe met een gereproduceerd voorbeeld). Zie onder meer G.D.J. Schotel, Het maatschappelijk leven onzer vaderen in de zeventiende eeuw (Haarlem 1868), pp. 438-442; G. Kalff, Huiselijk en maatschappelijk leven te Amsterdam in de 17e eeuw (Amsterdam z.j.), pp. 67-69; Ruud Spruit, De dood onder ogen. Een cultuurgeschiedenis van sterven, begraven, cremeren en rouw (Houten 1986), pp. 59-61.

323


In het Noord-Hollands Archief te Haarlem zijn echter  van dergelijke biljetten uit de tweede helft van de zeventiende eeuw bewaard gebleven.6 Vermoedelijk is dit slechts een (klein) deel van de oorspronkelijke productie.7 Deze bijzon­dere verzameling biedt inzicht in de typografische ontwikkeling van dit tamelijk onbekend gebleven type drukwerk. En het zijn juist deze efemere categorieën drukwerk die ons beeld van de zeventiende-eeuwse drukkerij kunnen verrijken. Er werd veel meer gedrukt dan alleen boeken, maar de gebrekkige overlevering van dit type drukwerk maakt het moeilijk om inzicht te krijgen in de aard en tradities ervan. De spaarzame uitzonderingen moeten we koesteren en dat moge reden genoeg zijn om de ongepastheid in dit geval terzijde te schuiven. Op dinsdag 7 september  werd in Haarlem het jongste zoontje van Andreas Stilte begraven. Vrien­den van de familie werden uitgenodigd om ten huize van de weduwe Stilte in de Zijl­straat voorafgaand aan de begrafenisplechtigheid bijeen te komen. Het was voor het eerst in Haarlem dat iemands overlijden niet mondeling werd bekendgemaakt, maar door middel van een gedrukt biljet. Dat kunnen we althans opmaken uit de aantekening die een onbekende klerk of gemeentelijke functionaris op het bewaard gebleven biljet maakte: “Dit is het eerste alhier binnen Haerlem gebruijckt (door een bidder) anders door  vrouwen met monde gedaen welcke daer ter gestelt waren &c”. De ‘bidder’ of ‘aanspreker’ (ook wel ‘aanzegger’) was degene die na het overlijden van een stadgenoot de familie of bekenden van de overledene op de hoogte bracht en uitnodigde voor de begrafenis.8 In Haarlem waren klaarblijkelijk vier ‘bidsters’ met deze taak belast. Soms waren de genodigden buurtgenoten van de overledene. De bewoners van een ‘gebuurte’ waren namelijk verplicht om aanwezig te zijn bij de begrafenis van een buurtgenoot. Hetzelfde gold voor de leden van een gilde wanneer een van de gildebroeders overleed en ook de schutterij kende een dergelijke regeling. Op het overtreden ervan stonden boetes, alhoewel er uiteraard ook wel wat manieren waren om aan de verplichtingen te ontkomen.9 In  drukte stadsdrukker Vincent (I) Casteleyn een stedelijke ordonnantie “ghemaeckt op het bidden ter begraeffenisse”, 6  Zie de bijlage. Alle in het Noord-Hollands Archief aangetroffen begrafenisbriefjes zijn bij dit artikel afgebeeld. Met veel dank aan Paul Dijstelberge, die bereid was om de biljetten in Haarlem te fotograferen. 7  Naar verwachting zullen begrafenisbriefjes vooral in familiearchieven te vinden zijn, maar tot dusver zijn daaruit geen exemplaren boven water gekomen. Buiten de exemplaren in het Noord-Hollands Archief is mij slechts één ander Haarlems begrafenisbriefje bekend, dat van Adriaan van Ostade. 8  Het woorden ‘bidden’ moet in dit verband worden opgevat als ‘vragen’ of ‘uitnodigen’. 9  Zie over de begrafenissen in de Haarlemse gebuurten, gilden en de schutterij Gabrielle Dorren, Eenheid en verscheidenheid. De burgers van Haarlem in de Gouden Eeuw (Haarlem 2001), pp. 84-85, 126-127, 185.

323


die op 8 september van dat jaar was uitgevaardigd en die de taken van de bidders en bidsters vastlegde.10 Door de naaste familie, buurtbewoners of gildebroeders werd een uitgebreide lijst op­gesteld (de aansprekerbrief, -ceel of -rol), waarna de bidder in speciale rouw­kledij persoonlijk langs de deur van alle geadresseerden ging. Aanvankelijk bracht hij het nieuws uitsluitend mondeling, maar in de tweede helft van de zeventiende eeuw lieten gegoede families soms begrafenisbriefjes drukken, die door de bidder werden uitgereikt. De door de stad aangestelde bidders vormden een eigen beroepsgroep, waartoe ook vrouwen konden behoren. Het was een lucratieve functie, niet zozeer vanwege het bidden zelf, maar vooral vanwege de inkomsten uit de verhuur van rouwmantels en andere rouwgoederen. Tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw bleef het ritueel van het aanspreken in zwang en kende iedere gemeente een of meerdere aansprekers. Na die tijd werd hun rol overgenomen door de per post verstuurde rouwkaarten en de overlijdensberichten in dagbladen.11 Na de dood van de jongste zoon van de Haarlemse schutter Andreas Stilte werd in Haarlem klaarblijkelijk voor het eerst gebruikgemaakt van een gedrukte annonce, met een uitnodigingsformule die gedurende de zeventiende eeuw nauwelijks zou wijzigen: Anno 9. VE. VVert ter Begraaffenisse gebeden, met het Iongste Zoontjen van Andreas Stilte, ten Huyse van IIuffr. De Wedvwe Stilte, tot Haerlem, in de Zijl-straet, over de Krocht, op Dinggsdagh den 7 September, ten half drien, als Vrienden ten Huys te komen. De typografische vormgeving van het biljet is uiterst simpel. Slechts de aanhef (VE. voor ‘Uwe Edele’) en de namen van betrokkenen zijn in kapitalen gezet, waarboven als een kopregel ‘Anno 49’ staat gedrukt. In al zijn eenvoud was dit de – Haarlemse – start van een traditie die tot in de negentiende eeuw zou worden voortgezet. Het lijkt wel of de anonieme commen­tator het historische karakter van de situatie heeft ingezien: hier krijgt een gedrukt biljet een rol in het begrafenisritueel en vervangt het ten dele het stemgeluid van vier bidders. Het ‘bidden’ wordt dan niet meer door vier, maar door slechts één bidder uitgevoerd. De introductie van het gedrukte begrafenisbriefje verliep in Haarlem echter niet snel. Pas ruim een jaar later verscheen het tweede biljet, zoals blijkt uit de annotatie van onze anonieme functionaris: “dit ontfangen den  december op saterdach middach [in 10  Ordon­nantie, by den heeren van den gherechte der stadt Haerlem, ghemaeckt op het bidden ter begraeffenisse. Haerlem, Vincent Casteleyn, 1653. De ordonnantie werd herdrukt door de toenmalige stadsdrukker Abraham Casteleyn in 1664. Eerder, in 1636, had Adriaen (I) Roman al een ordonnantie op het begraven gedrukt, die bewaard is in de collectie gedrukte plakkaten van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, Plakk. F 220(98). De inhoud van die ordonnantie is mij niet bekend. 11  Zie over het bidden of aanzeggen J.J. Fahrenfort en C.C. van de Graft, Dodenbezorging en cultuur II. De dodenbezorging bij de volken van Europa, inzonderheid in Nederland (Amsterdam 1947), pp. 53-55.

323


andere kleur inkt:] Dese de en. briefkens in dese stadt, dat doen gemeen worden”. Het betrof de bijeenkomst voor de begrafenis van Cornelia della Faille, opnieuw ten huize van de weduwe Stilte. Een derde briefje verscheen eveneens in 50 en opnieuw werd het biljet door de anonymus van commentaar voorzien: “ontfangen den  december op saterdach middach [na witruimte, met andere inkt:] dit is op de Amsterdamse manier lang ende breet. &”. Hij doelt hiermee op de omvang en vormgeving van het biljet, die kennelijk overeenkwam met die van Amsterdamse begrafenisbriefjes. Helaas heb ik geen vergelijkbare Amsterdamse voorbeelden uit die jaren kunnen vinden. De formulering lijkt erop te wijzen dat de Amsterdamse briefjes als voorbeeld dienden voor de Haarlemse. Twee jaar later lichtte de anonieme commentator een tipje van de sluier op over zijn identiteit. Op het begrafenisbriefje dat werd gedrukt voor de uitvaart van de Leidse predikant Bernardus Dwingloo noteerde hij: “op heeden heb ick te kercke gegaen met Neeff Pieter de Grebber constich schilder ende sach dat het lyck in mijn graff wiert gebracht waer ick het op den  october wederom dede uytneemen ende in een ander setten”. Deze neef van de bekende schilder Pieter de Grebber was kennelijk de beheerder van de graven, vermoedelijk van die in de Sint Bavo.12 Uit beroepsmatige belang­stelling – of misschien als onderdeel van zijn administratie – bewaarde hij de begrafenisbriefjes en voorzag de vroegste Haarlemse exemplaren van zijn commentaar. Zo noteerde hij op het biljet voor de begrafenis van Cornelis Guldewagen de Jong in  dat dit het tweede briefje was dat door een vrouw als bidster was ‘gebracht’. De vijf briefjes uit de jaren - verschenen alle in de meest sobere uitvoering: volledig gezet uit een romeins lettertype met slechts de naam van de overledene in kapitalen. Na die beginperiode volgde een experimentele fase in de typografische ontwikkeling van het biljet. Drie begrafenisbriefjes uit de periode 1654-1656 werden voorzien van een brede ‘rouwrand’. De naam van de overledene werd bovendien veel nadrukkelijker gepresenteerd in een groter letterkorps. Het lijkt erop dat een dergelijke rouwrand niet alleen in Haarlem in die jaren in de mode was. Het Amsterdamse begrafenisbriefje voor Johan van Galen uit december  heeft een vergelijkbare rand, waar die op latere Amsterdamse briefjes ontbreekt.13 In de jaren - verdween de rouwrand, maar kreeg de naam van de overledene een nog nadrukkelijker positie op het biljet. In  verscheen het begrafenisbriefje voor de begrafenis van Maria Bloemers, met bovenaan het biljet een rebus en vanitassymbolen (doodshoofd en beenderen): “gedenk te sterven.” Het biljet is bijna twee keer zo groot als tot dan gebruikelijk was en de aanhef is voor het eerst gezet uit een cursief lettertype. Dat zou bij vrijwel alle navolgende biljetten ook het geval zijn, 12  Nader onderzoek naar de identiteit van de Haarlemse grafmeester was in het kader van dit artikel helaas niet mogelijk. 13  Kalff, Huiselijk en maatschappelijk leven te Amsterdam, p. 68.

323


maar het formaat bleef overwegend beperkt tot circa  x  cm. In Amsterdam was het formaat van de begrafenisbriefjes aan een maximum gebonden, zoals blijkt uit een gedrukte Waerschouwinge.14 Het briefje voor de begrafenis van Jacob de Clerck in  is ook het eerste met een impressum, onderaan het biljet: “Gedruckt by Michiel van Leeuwen.” Hiermee werd de toon gezet, want alle navolgende biljetten werden voor­zien van de naam van de drukker. De manier waarop dat gebeurde is echter zeer op­mer­kelijk. Het briefje voor de begrafenis van Pieter Gerritsz de Klerck (een broer van de eerdergenoemde Jacob de Clerck) in  was het eerste dat voldeed aan een vast typografisch stramien dat nadien voor alle biljetten werd toegepast.15 Er werd geen impressum meer onder aan het biljet gedrukt, maar in plaats daarvan werd de naam van de drukker in een kleine letter boven de beginkapitaal gedrukt. Het biljet opent met de – in cursief gezette – zinsnede “Tegens [...]”, waarna dag, datum en tijdsaanduiding van de begrafenis volgen, eindigend met een komma. Daaronder volgt de standaardzin: “Werdt U E. ter Begraeffenisse gebeden, met”, waarbij de ‘W’ in kapitaal werd gedrukt met daarboven de naam van de drukker van het biljet. Midden op het biljet treffen we dan de naam van de overledene en daaronder in romein een wisselende tekst waarin soms eerder overleden familieleden werden genoemd (de namen in cursief ) of de namen van de nog levende familieleden die de uitnodiging verzonden. Gewoonlijk volgde dan de plaats van samenkomst, met daar op volgend de frase: “Als vriend in huys te komen”. Rechts onderaan het biljet werd de kerk genoemd waar de begrafenisdienst zou plaatsvinden. Van de curieuze wijze van ‘signering’ door de drukkers werd na het eerste voorbeeld niet meer afgeweken. Deze praktijk maakt duidelijk dat diverse Haarlemse boekdrukkers zich met deze categorie drukwerk hebben ingelaten, zonder overigens van de typografische conventie af te wijken. Behalve van de genoemde Michiel van Leeuwen zijn er biljetten bewaard van diens weduwe en zoon Gijsbert, Aris Akersloot, Pieter Casteleyn, Johannes Theunisz Cas, Johannes (III) Casteleyn en Hermanus van Hulckenroij. Voor al deze namen geldt dat zij in mindere of meerdere mate actief waren als 14  Waerschouwinge. Overlieden van ‘t Boekverkoopers, Boek-Drukkers en Konstverkopers Gild, maken aan hunne gildebroederen ten overvloede bekent, dat zy haar voortaan in het drukken van de begraafnis-briefjes zullen hebben te reguleeren na de volgende resolutie, op poene als in dezelve vermeld […] gepubliceert den 1. February 1667. en gerenoveert den 19. January 1680. [Amsterdam, 1680]. Het enig bekende exemplaar van deze planodruk – Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties, KVB 6408a – is helaas al jaren zoek. 15  Ook enkele van de mij bekende Amsterdamse begrafenisbriefjes, zoals die van Vondel en De Ruyter, bevatten de naam van de drukker. In geen van de gevallen is echter de ‘Haarlemse’ wijze van signeren toegepast.

323


drukkers van handels- en gelegenheidsdrukwerk en dat er maar weinig ‘boeken’ van hun persen kwamen. Van zowel vader (actief 7-), weduwe (actief -98) en zoon Gijsbert van Leeuwen (actief ) zijn slecht enkele boeken bekend en een bescheiden aantal gelegenheidsdrukken en pamfletten. Van Aris Akersloot (actief -) zijn ook vrijwel geen gedrukte boeken bekend en Johannes Theunisz Cas (actief 4-) en zijn broer Cornelis (actief -) hadden zich toegelegd op het drukken van eenzijdig bedrukte bladen met huwelijkszangen en -gedichten, buurtzangen, Nieuwjaarsgedichten, etc. Van drukker Hermanus van Hulckenroij (actief -) zijn slechts drie drukwerkjes bewaard; het betreft alle drie planodrukken. Pieter Casteleyn (broer van Abraham Casteleyn) en zijn neefje Johannes III Casteleyn vormen wat dat betreft een uitzondering in dit gezelschap, maar van beiden is slechts één begrafenisbriefje bewaard. Hoewel het drukken van begrafenisbriefjes aanvankelijk op bescheiden schaal zal hebben plaatsgevonden, was er zeker een behoorlijk economisch belang mee gemoeid. De briefjes waren immers bedoeld om alle ‘vrienden’ voor de begrafenis uit te nodigen en dat was zoals gezegd geen vrijblijvende zaak. Over de oplages waarin de briefjes werden gedrukt is weinig bekend, maar een enkele bron doet vermoeden dat het om behoorlijke aantallen ging. In de collectie van de Bibliotheek van het Boekenvak (Universiteitsbibliotheek Amsterdam) bevindt zich een gedrukt rekest waarin de “Boeckverkoopers, Boeck- en Courant-Druckers in deze Provintie” bij de heren Staten van Hollant en West-Vrieslant bezwaar maken tegen de in  ingevoerde belasting op “begraeffenis-cedullen”.16 De maatregel levert schade op, omdat de drukkers “om de beswaringe van de Impost op de Begraeffenis-Cedullen te ontgaen, in plaetse dat voorheen . a . Biljetten hebben doen drucken, haer als nu met . of  behelpen”. De aalmoezeniers in Amsterdam en het weeshuis in Leiden zijn hiervan de dupe, omdat met het verlagen van de oplagen van de briefjes ook hun inkomsten uit de heffing sterk daalde. In Haarlem werd op het drukken van de begrafenis­briefjes al in  een belasting geheven, waarvan de opbrengst ten goede kwam aan het plaatselijke weeshuis.17 Helaas is de oor­spronke­lijke belasting­keur niet bewaard, maar in  werd de ordonnantie vernieuwd omdat “sommige zaaken worden gevonden, die by verloop van tyd buyten gebruyk zyn geraakt.”18 Uit de herziene ordonnantie blijkt dat de regenten van het weeshuis ‘van ouds’ bevoegd waren een vaste drukker aan te stellen en dat zij bovendien de oplage van het biljet konden bepalen. Ook wanneer anderen opdracht gaven tot het drukken van een begrafenisbriefje, diende dit te gebeuren door deze drukker. Bovendien 16  Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties, BVB, OF 59-13. 17  Keuren en ordonnantien der stad Haerlem. (Haerlem, Izaäk en Johannes Enschedé en Jan Bosch, 1740), pp. 85-86 [ex. Haarlem, Collectie A.G. van der Steur]. 18  ‘Belasting op het drukken van begraaffenis-Briefjes ten behoeve van ’t Weeshuys; vernieuwd den 17 van augustus, 1752.’, Keuren en ordonnantien, pp. 85-86.

323


werden vaste prijzen berekend voor het drukken van de biljetten. De prijs (weergegeven in stuivers, per honderd gedrukte biljetten) was gerelateerd aan het aantal te drukken briefjes en de afmeting ervan, waarbij de prijs opvallend genoeg steeg naarmate de oplage groter was: Formaat

100-200

200-400

400-800

800 <

4 per vel gewoon papier:

30 st

35 st

40 st

50 st

4 per vel groot/klein/med.:

40 st

50 st

60 st

70 st

2 per vel gewoon of groot:

60 st

70 st

80 st

90 st

Van de prijs die per honderd gedrukte biljetten door de drukker werd gerekend, diende maar liefst % als belastingheffing aan het weeshuis te worden overhandigd. Iedere eerste maandag van de maand moesten de drukkers een gespecificeerde lijst van de gedrukte biljetten aan de regenten van het weeshuis overleggen en het verschuldigde bedrag betalen. De hier weergegeven cijfers hebben weliswaar betrekking op de situatie omstreeks het midden van de achttiende eeuw, maar het is toch aan­nemelijk dat in de laatste decennia van de zeventiende eeuw het drukken van begrafenis­briefjes niet onbelangrijk was voor de boekdrukkers. Van een speciaal daartoe aangestelde drukker was echter, getuige de bewaard gebleven biljetten, nog geen sprake. Het feit dat de drukkers zich vanaf circa  op de briefjes kenbaar maken, moet naar mijn idee ook in dit licht worden bezien. Hun naamsvermelding moet dan worden gezien als reclame om nieuwe lucratieve opdrachten in de uitvaartwereld binnen te halen. Begrafenisplechtigheden van beroemdheden groeiden in de tweede helft van de zeventiende eeuw vaak uit tot publieke evenementen die met veel pracht en praal gepaard gingen. De protestantse kerk rekende het niet tot haar taak om begrafenissen te organiseren, waardoor die taak aanvankelijk bij de gebuurten of gilden terechtkwam. In de loop van de zeventiende eeuw kwam die taak steeds meer te liggen bij de ‘bidders’ of aansprekers, die zich in diverse steden organiseerden. Zij kleedden zich als predikanten, gingen in vol ornaat langs de huizen en gedroegen zich opzichtig. Hun taak beperkte zich al lang niet meer tot het aanzeggen, maar strekte zich uit tot de gehele uitvaartverzorging, inclusief de verhuur van rouwmantels, rouwkleding en soms zelfs rouwpruiken. Hevig verzet van de orthodoxe predikanten kon niet verhinderen dat uitvaarten zoals die van Michiel de Ruyter in Amsterdam in  uitgroeiden tot André Hazes-achtige proporties. Een enorm bedrag (. gulden) was door de Staten voor de plechtigheid uitgetrokken en een menigte mensen kwam naar de route om de begrafenisstoet te bewonderen, met trompetters, compagnieën soldaten, een omfloerst rouwpaard en vele hoogwaardigheidsbekleders in rouwkledij. De plechtigheid vond plaats in een afgeladen Nieuwe Kerk en de oplage en verspreiding van zijn begrafenisbriefje zal navenant zijn

323


geweest.19 De biljetten voorzagen daarbij niet alleen in een praktische behoefte (er waren minder bidders of aansprekers nodig om de vele genodigden van het overlijden in kennis te stellen), maar droegen ook bij aan het ‘funeraire prestige’ van de overledene of diens familie. De dichter en commentator Justus van Effen (-) spuwt in De Hollandsche Spectator (in de aflevering van  mei ) zijn gal over de “onverdragelykste laatdunkendheid” van de aansprekers.20 “Volgens de ondervinding van myn Correspondent, verwaarlosen deze Messieurs niets, om over al ‘t oppergebied zig aan te matigen, en hunne gevoelens, en bevelen als orakels te doen gelden. By den gemene man die zig ligt door eenen uiterlyken schyn en verwaande toon laat overbluffen, gedragen ze zig als volstrekte bazen van ’t huis, en durven met de onzinnigste baldadigheid over die genen heerschen, welkers huurlingen zij voor een tyd zyn, en die ze behoorden als hunnen Heeren en Meesters te eeren, en te gehoorzamen.” In zijn dagen zijn de begrafenisbriefje kennelijk een wijdverbreid fenomeen, waaraan Van Effen graag een eind zag komen. In De Hollandsche Spectator van  juli  legt hij in een dialoog tussen Spectator en een Boekdrukker, de laatste in de mond: “Als ‘er niemand sturf zou ‘k ongelukkig weezen. Myn voordeel is gelegen in de dood. Maer al de zogenaemde ceelen, Waermeê men ter begraaving wordt genood, Zyn thans zo lomp en slecht, dat ze aen ’t gezicht verveelen. Hier wilde ik in voorzien ten dienste van ’t gemeen; Des heb ik, met veel moeite, in ’t kleen Graveeren doen op koopre plaatjes Verscheiden soorten van sieraadjes, Zo Zinnebeelden, als Devyzen, en wat meer Tot oogenlust verstrekt, myn heer. Als nu de briefjes met zo schoon een boordsel pryken, Kan zulks tot grooten roem gedyen voor de Lyken; Want elk wie liefde voor de kunst heeft zal voortaan Zich gansch bereid en willig toonen Om de uitvaart by te woonen: Het geen men hedendaagsch al dikwils af ziet slaan.”21 19  Niettemin is slechts één exemplaar van het briefje voor de begrafenis van Michiel de Ruyter bekend. Zie noot 2. 20  Justus van Effen, De Hollandsche Spectator, Amsterdam, H. Uytwerf, 1732, p. 9. Universiteitsbibliotheek, Bijzondere Collecties, O 77-91. 21  Justus van Effen, De Hollandsche Spectator, Amsterdam, H. Uytwerf, 1734, pp. 123134. Universiteitsbibliotheek, Bijzondere Collecties, O 77-91. Zie ook Schotel, Het

323


Maar de spot van Van Effen mocht niet baten. Begrafenisbriefjes waren in gebruik in alle Hollandse steden in de Republiek, zoals blijkt uit bewaard gebleven voorbeelden en archivalia. In de achttiende eeuw was de traditie kennelijk dermate ingeburgerd, dat ook briefjes verschenen in dichtvorm of spotbriefjes waarin het ‘genre’ op de hak werd genomen.22 De particuliere opdrachtgevers voor het drukken moeten gezocht moeten worden in de meest bemiddelde laag van de stedelijke bevolking, zoals duidelijk wordt uit de voorname families die genoemd worden in de Haarlemse briefjes. Wellicht dat het verschijnsel in de loop van de eeuw in bredere lagen van de bevolking gangbaar werd, zoals moge blijken uit enkele laat zeventiende-eeuwse briefjes.23 Het lijkt erop dat bij het overlijden van bejaarden stedelijke instellingen begrafenisbriefjes lieten drukken. Zo is uit 98 een briefje bekend voor de begrafenis van Annetje Visser of “Annetje met het Kleyn Hoofdje Bejaarde Dochter van 98 jaar” die kennelijk in het “leproosen-huys” verbleef.24 Op  april 1 was de begrafenis van Maria Camphuysen, de bejaarde dochter van de dichter Dirk Raphaelsz Camphuysen Maar voor conclusies is het nog veel te vroeg. Het is moeilijk om een goed beeld van de traditie in de Nederlanden te vormen zolang er geen completer overzicht van de overgeleverde exemplaren beschikbaar is. In bibliotheken worden de biljetten weinig aangetroffen; voor zover ze bewaard gebleven zijn, bevinden ze zich vooral in lokale en regionale archieven. Het handels- en gelegenheidsdrukwerk en andere efemeer drukwerk vormt helaas een categorie die in de Nederlandse boekhistorie nog te vaak tussen wal en schip belandt. En dat is jammer, want drukwerk in alle soorten en maten speelde een belangrijke rol in het dagelijks leven, van de eenvoudige houtblokbiljetten met “kamer te huur” of “de sluis is open” tot uitvoerige keuren en ordonnantiën die werden aangeplakt, van inpakpapier met handelsmerken tot voorgedrukte formulieren voor (notariële) akten of stedelijke belastingen, van spotdichten, liedjes, moppen, kluchten en kinderprenten tot religieuze parafernalia als bidprenten, bedevaartvaantjes en heiligen. De gebrekkige overlevering van deze categorieën bemoeilijkt het onderzoek, dat daarom enorm gebaat zou zijn bij een systematische inventarisatie en ontsluiting van het bewaard gebleven materiaal. In de onvolprezen Short Title Catalogue Netherlands (STCN), na vele jaren intensieve arbeid van bibliografen uitgegroeid tot een onmisbaar instrument in alle vormen van historisch onderzoek, hebben de eenzijdig bedrukte planovellen en biljetten helaas geen plaats gekregen. Nu het project op zijn einde loopt (de Koninklijke Bibliotheek wil het maatschappelijk leven, pp. 442-443. 22  Schotel, Het maatschappelijk leven, pp. 440-442. 23  In H.G. van den Doel, Daar moet veel strijds gestreden zijn. Het leven van Dirk Rafaelsz Camphuysen (1586-1627) (Meppel 1967), worden op pagina 192 en 193 twee begrafenisbriefjes genoemd waarbij het niet om voorname families lijkt te gaan. 24  Kalff, Huiselijk en maatschappelijk leven, p. 68.

323


project afronden in 2009), is misschien het moment aangebroken om na te denken over een vervolgproject waarin deze nationale catalogus kan worden verrijkt. Ik zou er graag voor willen pleiten om die verrijking te zoeken in een verbreding van het te beschrijven materiaal tot al het op de handpers vervaardigde drukwerk en tevens voor het verleggen van de focus in de zoektocht naar drukwerk van bibliotheken naar regionale en lokale archieven. Op die manier zullen vele schatten boven water komen en zullen er voor generaties van studenten en onderzoekers bronnen worden blootgelegd. En in deze tijden van grootschalige digitalisering hoeft er geen enkele belemmering meer te bestaan om de vondsten onmiddellijk ook in digitale beelden (en teksten) te vangen en ze gemeenschappelijk beschikbaar te stellen (bijvoorbeeld via het boekhistorische portaal Bibliopolis). Het is uitstekend dat de toegankelijkheid van de duizenden boeken die nu in de STCN zijn beschreven in de komende jaren wordt verbeterd door beeld- en tekstdigitalisering, maar wanneer we de hedendaagse en toekomstige studenten en onderzoekers een zo compleet mogelijk inzicht willen bieden in het dagelijkse leven van onze voorouders in de Gouden Eeuw, moet het efemere drukwerk niet worden vergeten.

323


Afbeelding 1 Begrafenisbriefje voor de begrafenis van Joost van den Vondel op 8 februari 1679, gedrukt door de Amsterdamse drukker Daniel Bakkamude, actief in de jaren 1661-1685. Dit exemplaar was bestemd voor Jacob Leeuw, die werd verzocht om als drager van de kist op te treden tijdens de uitvaart. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties.

323


Afbeelding 2 Aanspreker met een aansprekerceel, terwijl hij een begrafenisbriefje uitreikt. Gravure van Jan Luijken uit diens De Bykorf des Gemoeds, Amsterdam, Pieter Arentsz en Cornelis van der Sys, 1711. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties, O 62-3807.

324


Haarlemse begrafenisbriefjes (1649-1700): 1649-1

[Begrafenisbriefje 07-09-1649 voor] het iongste zoontjen van Andreas Stilte, ten huyse van Iuffr. de Wedvwe Stilte, tot Haerlem, in de Zijl-straet, over de Krocht. [Haarlem, 1649]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002281 K

1650-1

[Begrafenisbriefje 05-12-1650 voor] Cornelia della Faille, ten huyse van Juffr. Stilte, in de Zijl-straet over de Krocht. [Haarlem, 1650]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002214 K

1650-2

[Begrafenisbriefje 12-12-1650 voor] Katharina de Wannemaker, woonende op de Krayenhorster Gracht, inden Eenhoorn, vveduwe wylen VVillem Hofmans, Moeder van David de la Voye, schoon-moeder van Ianneken des Wattines, suster van wylen Iohannes des Wattines, in zijn leven dr. medicinae tot Haerlem. [Haarlem, 1650]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002227 K

1652-1

[Begrafenisbriefje 16-10-1652 voor:] Do. Bernerdvs Dvingloo, eertijdts Predicant der stadt Leyden, schoon-vader van Johan de la Goor, op ‘t Sparen by de Brouwery van den Hollandschen Thuyn. [Haarlem, 1652]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002208 K

1652-2

[Begrafenisbriefje 25-11-1652 voor] Cornelis Guldewagen de Jong, soon van burgermeester Cornelis Guldewagen; op het Spaeren in de Btouwerye van ‘t Root Hart. [Haarlem, 1652]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002218 K

1654-1

[Begrafenisbriefje 20-06-1654 voor] Albert Rvyl, raedt pensionaris der stadt Haerlem, in de Groote Hout-straet. [Haarlem, 1654]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002270 K

1654-2

[Begrafenisbriefje 24-10-1654 voor] Iohan van Schoterbosch. out-schepen deser stadt Haerlem, op de Marckt. [Haarlem, 1654]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002272 K 325


1656-1

[Begrafenisbriefje 11-09-1656 voor] Barbara Verbeeck, huys-vrouw van Barent Willemsz. Kaet, op de Oude Gracht, by de Stoof-steegh. [Haarlem, 1656]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002184 K

1660-1

[Begrafenisbriefje 06-11-1660 voor] Maria Bloemers: weduwe van zalig. Jacob Jacobsz. de Jonge; op de Marckt. [Haarlem, 1660]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002375 M

1662-1

[Begrafenisbriefje 03-01-1662 voor] Francoys de Hulst, neef van Francoys Langedul, in de Soetemelck-Wittebroot-straet, in de Groene Swaen. [Haarlem, 1662]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002236 K

1663-1

[Begrafenisbriefje 09-02-1663 voor] Lieven Abrahamsz. vander Vooren, jonghste zoon van Abraham Lievensz. vander Vooren, inde Laken-straet, in de vergulde Kandelaer. [Haarlem, 1663]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002307 K

1664-1

[Begrafenisbriefje 27-4-1664 voor:] Cornelia Gerrits, huysvrouw van Adriaen Joppe Berckheyde, Vleeshouder; moeder van Jop en Gerrit Berckheyde; in de Jacobijnestraet. [Haarlem, 1664]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002195 M * Met aantekeningen in handschrift: “dit syn de leste briefkens op deesen dach te mogen brengen, om datse inde Druckerij waren, doch het vanden Hn. worden afgeleesen den 25. deser voorsz.”

1664-2

[Begrafenisbriefje 27-04-1664 voor:] Jacob de Bray, jonghsten zoon van Salomon de Bray, schilder ende bov-meester. Op de Bakenesser Gracht, over de Kock-steegh. [Haarlem, 1664]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002189 M

1670-1

[Begrafenisbriefje 13-10-1670 voor:] Jacob de Clerck, soon van Gerrit de Clerck, Broeder van Pieter, Jan en Gerrit de Clerck, de Jonge, Swager van Michiel van Eecke: ‘t Lijck sal uyt gedragen werden tot sijn Vader, buyten de Zijl-poort, aen het Garenkokers Skuysje. [Haarlem], pr. M. van Leeuwen, [1670]. Haarlem, Noord-Hollands 326


Archief, Depot 44-002259 K

1673-1

[Begrafenisbriefje 11-09-1673 voor] Pieter Gerritsz. de Klecrck, soon van Gerrit de Klerck: schoon-soon van Nijs de Maeyer: in de Ridder-straet. [Haarlem], pr. A. Akersloot, [1673]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002258 K 1674-1 [Begrafenisbriefje 02-11-1674 voor] Hieronymus de Klerck, op de Marckt. [Haarlem], P. Casteleyn, [1674]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44002248 M

1676-1

[Begrafenisbriefje 13-08-1676 voor] Abraham Brakenburgh, praeceptor tertiae classis, broeder van Richard ende Albert Brakenburgh, op de Raecx. [Haarlem], J. T. Cas, [1676]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002200 K

1679-1

[Begrafenisbriefje 20-11-1679 voor] Catalyntje Jacobs Verfalje, huysvrouw van Symon Hooft; in de Wol-straet, in de Drie Roggen-Broon. [Haarlem], J. Casteleyn, [1679]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002230 K

1680-1

[Begrafenisbriefje 25-08-1680 voor] Isaac Teyler, in de Bogaert-straet, in de Paeuw. [Haarlem], A. Akersloot, [1680]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44002285 K

1680-2

[Begrafenisbriefje 05-12-1680 voor] Isaac Fransz. Yserman, ten huyse van zijn neeff Jan Jansz. van Kessel, in de Soetemelck-wittebroodt-straet. [Haarlem], J. Cas., [1680]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002327 K

1680-3

[Begrafenisbriefje 26-03-1680 voor] Susanna vander Vooren, weduwe wijlen Jacobus de VVit: dochter van Jacob Lievensz. vander Vooren: in de Groote Hout-straet, over de Nieuwe Doelen. [Haarlem], A. Akersloot, [1680]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002324 K

327


1681-1

[Begrafenisbriefje 18-01-1681 voor] Heyme Vinckesteyn, op de Oude Graft, by de Coningh-brugh. [Haarlem], J. Cas., [1681]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002289 K

1683-1

[Begrafenisbriefje 07-10-1683 voor] Pieter Jansz Kouwenbergh, in sijn leven mr. smit, vader van Jan Pietersz. Kouwenbergh: in de Gier-straet. [Haarlem], J. Cas, [1683]. Haarlem, Noordhollands Archief, Depot 44-002260

1685-1

[Begrafenisbriefje 02-05-1685 voor] Adriaen van Ostade, In de Nieuwe Kruys-straet: Als vriendt in huys te komen, met de lange mantel. Groote Kerck. [Haarlem], A. Akersloot, [1685]. Bewaarplaats onbekend

1689-1

[Begrafenisbriefje 18-02-1689 voor] Maeyke vander Vinne, huys-vrouw van Gijsbert vander Smisse, dochter van Vincent Laurens vander Vinne, in de Paciency-straet. [Haarlem], J. Cas., [1689]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002275 K

1692-1

[Begrafenisbriefje 09-05-1692 voor] Barent Jansz. van Westercappel, op de Oude Gracht, over de brouwery van de Oly-Pot. [Haarlem], Wed. M. van Leeuwen, [1692]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002315 K

1693-1

[Begrafenisbriefje 27-11-1693 voor] Job Berckheyde, broeder van Gerrit Berckheyde: in de St. Jans-straet, by de Heere-straet. Haerlem, J. Cas, [1693]. Haarlem, NoordHollands Archief. Depot 44-002316 K

1693-2

[Begrafenisbriefje 10-11-1693 voor] Elisabeth Oillaarts, huysvrouw van Jacobus van Leeuwaarden. Op de Oude-gragt. [Haarlem], Wed. M. van Leeuwen, [1693]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-000630 M * Van dit begrafenisbriefje zijn in het archief vier exemplaren bewaard gebleven, in twee varante drukken. Variant 1 begint met “ANNO 1693” [zie afbeelding], variant 2 begint met “IN HAARLEM”, en heeft onderaan de toevoeging: “Tot gerijf van de Vrienden sullen Schuyten gereed leggen van 8 tot 9 uuren.”

328


1693-3

[Begrafenisbriefje 11-05-1693 voor] Abraham Lourensz. vander Vinne, in de Gierstraet, in de Stadt Duynkercke. [Haarlem], A. Akersloot, [1693]. Haarlem, NoordHollands Archief, Depot 44-002291 K

1694-1

[Begrafenisbriefje 06-11-1694 voor] Geertje Fransz. op de Kamp, weduwe van wijlen Barent Jansz. van Westerkappel: op de Oude Gracht, over de brouwery van de OlyPot. [Haarlem], Wed. M. van Leeuwen, [1694]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002194 K

1699-1

[Begrafenisbriefje 30-04-1699 voor] Maria van den Bogaard, huysvrouw van Laurens Willemsz.: op de Boter-Markt. [Haarlem], G. van Leeuwen, [1699]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002321 K

1700-1

[Begrafenisbriefje 06-03-1700 voor] Jacob Vroom, in sijn leven mr. schilder: ten huyse van dr. Cornelis van Meer, op de Bakeniste-Gracht. [Haarlem], H. van Hulkenroy, [1700]. Haarlem, Noord-Hollands Archief, Depot 44-002312 M

329


1649-1

1650-1

330


1650-2

1652-1 331


1654-1

1654-2

332


1656-1

1660-1

333


1662-1

1663-1 334


1664-1

1664-2

335


1670-1

1673-1

336


1674-1 1679-1

337


1680-1

1680-2

338


1680-4

1681-1

339


1683-1

1689-1

340


1690-1

1692-1

341


1693-1

342


1693-2

1694-1

343


1695-1

344


1701-1

1703-1

345


1706-1

346


e EN DOCHS BESTJIT ER! YDE FRANEKER BIBLIOTHEEKCATALOGUS VAN 1601Z Gerda C. Huisman In zijn in 1812 gepubliceerde Répertoire bibliographique universel nam de bibliograaf Gabriel Peignot een lange lijst van bibliotheekcatalogi op. Daarin komt ook een catalogus voor van de Universiteitsbibliotheek van Franeker, die gedrukt zou zijn in het jaar 1601. Omdat exemplaren van deze uitgave zich niet in een Nederlandse bibliotheek bevinden en ook elders nooit waren getraceerd, is weleens het vermoeden geuit dat het hier om een spookuitgave zou gaan. Y Afgelopen voorjaar wisselde ik met Giles Mandelbrote van de British Library gegevens uit over onze naspeuringen naar bibliotheekcatalogi en in een van zijn berichten schreef hij een aantekening te hebben van een bezoek aan de Bibliotheque de l’Arsenal te Parijs over een daar aanwezig convoluut (8-H-26084 [1-4]) met Nederlandse catalogi. Daaruit bleek dat Franeker 1601 toch echt bestaat, want de band bevat niet alleen de tweede gedrukte catalogus van de Stadsbibliotheek van Amsterdam (1622) en de eerste van de Universiteitsbibliotheek van Leiden (1595), maar ook twee catalogi van de Universiteitsbibliotheek van Franeker, namelijk die van 1601 en 1644. Y Het nieuws van deze prachtige vondst deelde ik natuurlijk met mijn collega’s van Tresoar in Leeuwarden, de organisatie waarvan de Provinsjale Biblioteek fan Fryslân — sinds de opheffing van de Franeker 347


universiteit in 1811, bewaarplaats van de Friese academische bibliotheek — deel uitmaakt. Het in november door Tresoar verspreide persbericht trok de gewenste aandacht. Twee jaar na het verschijnen van Lydia Wierda’s studie van het Franeker boekenbezit, Armamentarium totius sapientiae, is er nu materiaal voor een hernieuwd onderzoek naar de oudste collectie van de Franeker bibliotheek. De resultaten daarvan zullen volgend jaar door Tresoar worden gepubliceerd, maar hier kunnen we alvast enkele eerste observaties rapporteren. Het boekje in kwartoformaat telt 52 ongenummerde pagina’s (ff. A-H4 G2). De titelpagina vermeldt dat deze Catalogus Librorum Bibliothecae Academiae Franekerensis is vervaardigd op verzoek van de rector magnificus en de hoogleraren van de universiteit en dat deze in 1601 is gedrukt door Aegidius Radaeus, academiedrukker sinds de oprichting van de universiteit in 1585. Y De catalogus bestaat uit twee delen: een standlijst van de in kasten opgestelde boeken in folioformaat (ff. A2-C2) en een naar onderwerp ingedeelde lijst van de werken in kleinere formaten (ff. C2-G2v). De standlijst beschrijft 306 delen opgesteld in 18 kasten (‘plutei’) met elk aan weerszijden een plank. De delen worden per plank beschreven in rubriekjes aangeduid als “In prima/secunda facie primi (etc.) plutei”). Bij deze kasten gaat het waarschijnlijk om een soort van lessenaars met één boekenplank, die met de zijkant tegen de muur stonden. Zoals gebruikelijk staan de theologische werken vooraan (kasten 16.1, 105 delen). Ze worden gevolgd door boeken over geschiedenis (6.2-8, 39 delen) en over Griekse en Latijnse literatuur en grammatica (9, 12 delen). Deze 156 delen vormen iets meer dan de helft van de collectie van 306 volumes. De andere negen kasten, die vermoedelijk aan de andere kant van de zaal stonden, bevatten de werken over recht (1011, 32 delen), geneeskunde, inclusief botanie (12-14.1, 37 delen), filosofie (14.2-16.1, 33 delen), varia: lexica, recht, geneeskunde, geschiedenis (16.2-17.2, 28 delen) en mathematica (18, 20 delen). De tafel met daarop twee globes, vermeld na kast 9, stond vermoedelijk in het midden van de zaal, tussen de beide kastenrijen in. Y Op een plank staan minimaal zeven en maximaal dertien delen. Uit de vermelding bij een paar nummers op de eerste pagina’s dat ze in kwartoformaat zijn, kan worden opgemaakt dat de overige boeken folianten zijn. De beschrijvingen zijn zeer beknopt; ze geven in het beste geval de auteursnaam, een korte titel en het aantal delen, maar vaak ook niet meer dan alleen de auteursnaam, al dan niet met de taal (Latijn of Grieks, of beide) of met een zeer korte indicatie van de titel. Diverse items doen vermoeden dat het om een band gaat waarin verscheidene werken zijn samengebonden. 348


Y Alle beschrijvingen zijn in romein gezet, met uitzondering van de titel van Paracelsus’ Wundtartzney (f. B3v) en “5. Volumen van Architecture Hans bloem.” (f. C2), waarvoor een civilité is gebruikt, en een paar Griekse woorden in titels op ff. B4, B4v, Cv en C2. Het grootste deel van de juridische werken bestaat uit de op vier planken geplaatste 18 delen in 25 banden van de Oceanus Juris (Tractatus universi iuris, Venetië 1584-1586). Dit reusachtige verzamelwerk was dus al eerder dan 1605 in de bibliotheek aanwezig, het jaar dat op grond van een aantekening in het zesde deel als datum van aankomst werd beschouwd. Opmerkingen over schenking of andere manieren van verwerving bevat de catalogus overigens niet. De tweede, veel langere, lijst in deze catalogus librorum (ff. C2-G2) beschrijft de boeken in kleinere formaten (waar overigens wel een aantal folianten tussen staan). Deze is niet naar kast, maar naar onderwerp ingedeeld: Philologici, Critici, Miscellanei (14 nrs.); Cosmographici, & regionum descriptores (27); Historici, Ethici & Logici (34); Physici (36); Authores graeci (39); Logici apud historicos & Ethicos (8); een rubriekje Mixta, met een hoofd- en vier ondertitels; een reeks ongenummerde titels van ongebonden boeken: Qui sequuntur non sunt compacti (22 items); Grammatici (21); Mathematici (48); Theologici (44); Medici (47); Autores Latini (50 nrs. + 4 ongenummerde titels); Mixti (23, waarvan een met twee en een met vijf subtitels). Y De titelbeschrijvingen van deze boeken zijn — met uitzondering van de Mixti — uitgebreider dan die van de standlijst. Niet alleen auteur en titel worden genoemd, maar meestal ook de plaats van uitgave en/of de naam van de drukker, het jaar van uitgave en het formaat. Meer dan de helft, circa 200 van de ruim 370 items, zijn octavo’s. Verder zijn er bijna honderd kwarto’s en rond de twintig delen elk in folio, duodecimo en sedecimo, terwijl van nog eens twintig items het formaat niet is genoemd. Y Aan het eind van beide lijsten staat een verklaring van Martinus Lydius dat hij op 18 mei 1601, samen met rector Henricus Antonides Nerdenus, de collectie heeft gecontroleerd. Daarbij constateerden ze enige omissies, die in de lijst zijn genoteerd. Henricus Antonides (van der Linden) Nerdenus (1546-1614) en Martinus Lydius (1539-1601) verzorgden, samen met Sibrandus Lubbertus, de theologische opleiding te Franeker. Lydius overleed vijf weken na de bibliotheekinspectie, op 27 juni 1601. Uit een eerste vergelijking van de standlijst van de folianten met de Franeker catalogus van 1626 blijkt dat vrijwel alle titels uit 1601 in 1626 nog aanwezig zijn. Slechts enkele vermeldingen konden daarin nog 349


niet geïdentificeerd worden. Leggen we echter de lijst van de kleinere formaten naast de catalogus van 1626 en de moderne catalogus van Tresoar, dan is de verrassende uitkomst dat geen van de steekproefgewijs nagezochte titels daarin vermeld zijn. Ook de drie in de lijst opgenomen handschriften vinden we na 1601 niet terug: “Leges Frisonum in pergameno Frisonicè script(a)e.”, in de rubriek Historici, Ethici & Logici; “Geometria Euclidis manuscripta in fol.” bij de Mathematici en “Feuda Flandri(a)e deutsch, in pergameno, m.s. in 4.” als laatste van de Autores Latini. Een verklaring voor deze verdwijning van meer dan vierhonderd boeken kan op basis van de huidige kennis niet worden gegeven. De Franeker catalogus is uitgebracht zes jaar na het verschijnen van de Nomenclator autorum omnium,,quorum libri et manuscripti, vel typis expressi exstant in bibliotheca academiae Lugduno-Bataviae (Leiden: Franciscus Raphelengius, 1595), de door Petrus Bertius samengestelde catalogus van de Leidse universiteitsbibliotheek. Deze publicatie geldt als de eerste gedrukte catalogus van het volledige bezit van een openbare bibliotheek. De indeling van Franeker 1601 komt grotendeels overeen met die van de Nomenclator, die ook eerst de folianten opsomt, naar de volgorde van hun plaatsing in 13 kasten, gevolgd door de kleinere formaten. Y Tegenover de 306 delen in-folio van Franeker heeft Leiden er 407, verdeeld over dezelfde vakgebieden: theologie, recht, geneeskunde, geschiedenis, filosofie, mathematica en literatuur. Alleen de volgorde is iets anders dan in Franeker. Kijken we naar de verdeling van de diverse vakgebieden, dan blijkt dat daar geen grote verschillen zijn.

LEIDEN

FRANEKER

Vakgebied Aantal delen Percentage van totaal (407) Aantal delen Percentage van totaal (306) Theologie

105

34%

11,5%

32

10,5%

Geneeskunde 36

9%

37

12%

Geschiedenis 61

15%

39

13%

Filosofie

60

15%

33

11%

Mathematica 15

3,5%

20

6,5%

Literatuur

7%

12

3%

Recht

158 47

30

39%

Het meest opvallend is dat in Leiden het aandeel van de theologie 5% hoger is dan in Franeker en dat van de filosofie 3,5%. Franeker heeft 3% meer medische en mathematische boeken dan Leiden en 5% meer boeken over klassieke literatuur. 350


Y Bij de kleinere formaten liggen de zaken anders. Leiden heeft daarvan 104 titels, maar Franeker heeft er vier keer zoveel: minstens 418. Omdat er verschillende onderwerpsindelingen zijn gebruikt, is het maken van een vergelijking hier niet eenvoudig. Daar waar de rubrieken overeenkomen, heeft Franeker 44 delen over theologie tegenover 31 in Leiden, 47 geneeskundige werken tegenover 7 en 88 boeken over klassieke literatuur tegenover 26 in Leiden. Uit deze eerste voorlopige analyse van de Franeker catalogus van 1601 blijkt dat men er in Friesland in geslaagd was om binnen zes jaar een bibliotheek van ruim zevenhonderd delen aan te leggen. Qua omvang deed deze collectie op dat moment niet onder voor die van Leiden. Enkele jaren later is Leiden aanzienlijk gegroeid — de catalogus van 1612 vermeldt al ca. 1700 delen — terwijl de Franeker catalogus van 1626 slechts vierhonderd delen in-folio beschrijft. De kleinere formaten komen daar niet meer in voor. Ze lijken in de tussenliggende periode uit de bibliotheek te zijn verwijderd, want ook in de tegenwoordig in Tresoar bewaarde collectie zijn ze niet te traceren. Misschien dat in het komende jaar, bij de verdere bestudering van het oudste boekenbezit van Franeker, ook voor dit raadsel een oplossing wordt gevonden.

™ 351


‘Uitgevers zijn schurken’ adri markus Wanneer graveur, boekverkoper en uitgever Adriaan Schoonebeek in 1698 op het punt staat voor onbepaalde tijd zijn woon- en werkplaats Amsterdam te verruilen voor Moskou, bezoekt hij met een drietal collega-boekverkopers notaris Hendrick de Wilde voor het opstellen van een contract, waarin zij een en ander overeenkomen. In een wereld van list en bedrog1 zijn boekproducenten geen uitzondering, dus zo’n gang naar de notaris was dan ook verstandig. Het contract is bewaard gebleven en bevindt zich in het Stadsarchief van Amsterdam.2 Het handschrift is goed leesbaar, de handtekeningen van de contractanten staan klaar en helder onder de overeenkomst. Nu is de vraag: hoe hebben de heren zich gedragen? Houdt Schoonebeek zich aan zijn afspraken en wat doen de compagnons Desbordes, Scepérus en Brunel? Notaris De Wilde noteert:

No 114 Contract tusschen Adriaan Schoonebeek en Hendrik desbordes pieter Scepérus en pieter Brunel in dato 30 juny 1698 Heeden den 30 Junij 1698 – Compareerden3 voor mij Hendrick de Wilde openbaar notaris bij den hoove van holland geadmitteert4 binnen amsterdam resideerende en de getuijgen naar genoemt monsr. Adriaan Schoonebeek woonachtig alhier dogh als nu staande op sijn vertrek omme voor eenigen tijd ten dienste van sijn Czaartse majt. te doen een voijagie naar Muscovien ter eenre en messieurs Hendrick de Bordes, pieter Schepérus en pieter 1  Zie het gelijknamige themanummer van De Boekenwereld jrg. 22 nr. 3 (Leiden, maart 2006), met bijvoorbeeld op p. 187-196 het artikel van J. Kingma ‘Het Betrugs-lexicon van Georg P. Hönn (1721). Een staalkaart van bedriegers en bedrogenen in het boekenvak’, waarin een opsomming van ‘schurkengedrag’. 2  Stadsarchief Amsterdam NA 6467 (De Wilde), p. 114. 3  compareerden verschenen. 4  geadmitteert aangesteld.

352


Brunel alle boekhandelaars alhier ter andere zijde te kennen geevende dat tusschen hen. Comparanten was aangegaan het naarvolgende accoord namentlijck Dat hij eerste Comparant aan de tweede Comparanten heeft verkoght en op heeden geleevert gelijck zij tweede Comparanten ook tot hun genoegen bekennen te hebben ontvangen alle sijne nogh onverkoghte exemplaaren der twee boekjens bij hem Schoonebeeches nu voor eenigen tijd uijtgegeeven geintituleert5 het eene6 geestelijcke ordre van alle monnicke en nonnen7 en het andere van alle Ridderlijcke ordre8 en dat voor een somma van twee duijsent guldens en een dictionarium de L accademie Francoijse9 en een dictionaire historique van moreri10 te betaalen deese kooppenningen11 in manieren als volght te weeten,12 vijft hondert guldens contant neffens13 de leverantie die hij eerste Comparant op het passeeren deeser tot sijn genoegen ook bekende te hebben ontfangen, en de overige vijft tien hondert guldens in vijff distincte14 paaijen15 waar van de eerste paij verscheenen sal weesen primo16 july 1699. De tweede een jaar

5  geintituleert getiteld. 6  ‘<eene>’ manuscriptologische aantekening, hier: woord boven de regel geschreven. 7  De STCN vermeldt: Nette afbeeldingen der eyge dragten van alle geestelyke orders. Gegraveerd door Adriaan Schoonebeek. Amsterdam, de auteur, 1688 en Courte & solide histoire de la fondation des religieux. Avec les fıgures de leurs habits. Gravez par Adrien Schoonebeek à Amsterdam, A. Schoonebeek, 1688. Nette afbeeldingen der eygene dragten van alle geestelijke vrouwen en nonnenorders Amsterdam de auteur, 1691 en Histoire des ordres religieux de l’un & de l’autre sexe. Deux tomes. Gravez par Adrien Schoonebeek à Amsterdam, A. Schoonebeek, 1695. Apart vermeldt de STCN : Courte description des ordres des femmes & fılles gravez par Adrien Schoonenbeek. à Amsterdam, chez l’Autheur, dans la Kalverstraat, zonder jaartal. Het betreft hier de uitgave die is ingebonden in het tweede deel van Histoire des ordres religieux de l’un & de l’autre sexe. Deux tomes. Gravez par Adrien Schoonebeek à Amsterdam, A. Schoonebeek, 1695, waarvan ik in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag exemplaar 529 K 15:1 bekeek.

8  De STCN vermeldt: Historie van alle ridderlyke en krygsorders. Gegraveerd door A. Schoonebeek. Amsterdam, A. Schoonebeek, 1697. 9  De uitgave dictionarium de L accademie Francoijse heb ik niet kunnen traceren. 10  In de veilingcatalogus die in 1695 bij Schoonebeek verscheen staat als nr. 13 op pagina 1 onder de gebonden boeken in folio genoemd: ‘Moreri, Grand Dictionair Historique; 4 tomes. Utregt, Leyde & Amsterdam, 1692. En veau’. Twee jaar later verscheen Moreri’s Le grand dictionaire Historique [...] A Amsterdam chez Boom &Van Someren, Pierre Mortier, Henri Desbordes, 1694. 11  kooppenningen koopsom / aankopen. 12  [-*…*] manuscriptologische aantekening, hier: doorgehaald woord, onleesbaar. 13  neffens naast. 14  distincte onderscheiden, afzonderlijke. 15  paaijen op bepaalde tijd steeds terugkerende betalingen. 16  primo de eerste van de maand, hier juli.

353


daar naa en soo vervolgens van jaar tot jaar telckens een gereght17 vijfde part sijnde drij hondert guldens tot soo lange de gemelde somma geheel en al sal weesen voldaan en betaalt sonder dat de gemelde betaalinge langer sal moogen worden vertraaght oft uijtgestelt maar sullen sij tweede Comparanten in gevalle zij in gebreken bleeven ijder paij ten vervaldage promptelijk18 te voldaan daar van intressen19 moeten betaalen a rato20 van vijft ten hondert21 int jaar des soo sal hij eerste comparant gehouden weesen binnen een jaar a dato deeses dagh twee a drij maanden onbegreepen22 aan de tweede Comparanten toe te senden een nieuwe copye23 van de geestelijke orders24 op deselve trant als de Ridderlijcke orders25 sijn te weeten van sommige dubbelde en van andere weeder enckelde paginaas26 naa de stoffe hem sal voorkomen, en sulx sal vereijsschen en daar neevens ook27 senden dertigh a veertigh plaatjens28 daartoe diendende en ingevalle hij hier inne mochte naarlaatigh bevonden worden soo sullen de29 koopers op de derde van30 de paaijen voor het missen van dien moogen korten twee hondert en vijfttigh guldens, des soo is bedongen dat deese kortinge geen plaats sal hebben bij soo verre hij Schoonenbeek binnen het jaar mochte overleeden sijn in welcken gevalle de koopers sig31 sullen moeten vergenoegen met de boeken soo die teegenwoodigh sijn sonder voor het missen van de nieuwe Copije, plaaten, oft wat het ook soude moogen weesen yets te moogen korten oft afttrecken En in gevalle in het oversenden van dito copye en plaaten deselve onderweegh 17  gereght billijk. 18  promptelijk stipt. 19  intressen rente. 20  a rato evenredig. 21  vijft ten hondert vijf procent. 22  onbegreepen onberispelijk. 23 nieuwe copye nieuw geschreven tekst waarnaar de zetter kan werken. 24  ‘<van de geestelijke orders>’ Zie voor de uitgebreide titelbeschrijving noot 7. 25  Zie voor de uitgebreide titelbeschrijving noot 8. 26  dubbelde en […] enckelde paginaas hierover heeft Schoonebeek het in de Voorreden op folio *4 van Historie van Ridderlijcke en Krygs orders deel I (1697): de tekst zal bij het ene plaatje meer uitgebreid zijn dan bij het andere. 27  ‘<senden>’ 28  plaatjens etsplaatjes. 29  ‘<de>’ 30  de [-*…*] ‘<derde>’ van [-* alle*] de 31  ‘<sig>’

354


mochten koomen te verongelucken soo sullen parthijen weederzijds de schaade halft en halft draagen, soo namentlijck dat voor het senden van nieuwe plaaten en een andere nieuwe Copije de koopers aan hem Schoonenbeek voor yder sodaanige plaat, de Copye daar onder gereekent, in plaatse van vijff guldens soo hij soude moeten hebben sullen betaalen de helfte namentlijck twee gls 50 sts voor32 ijder plaat: De koopers sullen gehouden weesen alvooren33 zij de Ridderlijcke orders in frans sullen uijtgeeven aan hem eerste Comparant oft sijn gevolmachtigde daar van ter handen te stellen twaalff compleete exemplaaren op groot papier34 en twaalff dito op klijn papier; waar tegens35 hij eerste comparant op sijn eijgen kosten oock sal suppleeren36 en daarbij doen maacken alle het geene aande gemelde Ridderlijcke orders int fransch mancqueert en 37 gebreekt; Wijders38 soo is nogh bedongen dat alle het geene den gemelden Schoonenbeek buijten het gecontracteerde 39 naa deese nogh moghte koomen te maacken tot vermeerderingh oft verbeeteringh der voorss: verkoghte boecken sij tweede Comparanten het selve aan hem sullen betaalen en goedt doen soo als in alle reedelyckhijd en billickhijd sal belooven oft wel soo als door40 twee neutrale boekverkoopers sulx sal worden begroot en geoordeelt des soo sal het oock staan ten keure van de koopers soodaanige vermeerderingh oft veranderingh aan te neemen, oft te verwerpen soo als hen sulx sal goedt duncken. Laatstelijck41 is nogh bedongen dat den gemelde Schoonenbeek niets sal moogen int werk stellen dat tot praejuditio42 van de koopers in het debit van deese boeken soude konnen strecken maar ter contrarie dat alle het geene hij hier inne tot nut en 32  ‘<voor>’ 33  [-*…*] 34  groot papier het gaat hier om exemplaren die op grotere vellen (met bredere marges) van een betere kwaliteit zijn gedrukt. Hetzelfde zetsel (voor octavo drukwerk) wordt gebruikt. Zie: F.A.Janssen. Zetten en drukken in de achttiende eeuw David Wardenaar’s beschrijving der boekdrukkunst (1801) Haarlem, 1983, p. 202. 35  tegens tegenover. 36  suppleeren aanvullen. 37  [-*…*] 38  Wijders Voorts. 39  [-*…*] 40  ‘<door>’ 41  er staat Laastelijck Tenslotte. 42  praejuditio nadeel.

355


profıjt van deselve soude mogen uijtvinden hij gehoude sal weesen aan hen te openbaaren Alle welcke conditien de respectieve contractanten elckanderen belooven exactelyk te sullen prefereren onder verbondt van hunne respectieve persoonen en goederen geen van dien uijtgesondert en tot nogh meerder verseekeringh vanden gemelden Schoonenbeek soo verklaarden sij drij laatste comparanten voor de voldoeninge van de resteerende vijfttien hondert guldens sigh te obligeeren43 en verbinden ijder in Solidum44 en voort geheel affstaande ten dien eijnde voorbedachtelijck45 de benefıcien en voorreghten46 De duobus vel pluribus correis debendi47, mitsgaders48 Ordinis divisionis et excussionis49 vanden effecte van dien sigh houdende door my notaris ten volle onderright50, beloovende deselve somma yder in hun privé te sullen opleggen51 voldoen en betalen ingevalle hunne societijt52 van des te doen in gebreeken bleeft hier vooren insgelyx verbindende hunne persoonen en alle hunne goederen geene van dien uytgesondert consenteerende53 weedersijts hier van acte aldus gepasseert binnen amsterdam ter presentie van Jan fredericksz: Schilt en Rijnier Lucasz als getuijgen

43  obligeeren verplichten. 44  in Solidum hoofdelijk. 45  voorbedachtelijck weloverwogen. 46  benefıcien en voorreghten voorrechten, door de verdubbeling extra benadrukt, zie ook ‘voldaan en betaalt’, en de hiernavolgende noot. 47  met benefıciën en voorreghten in Latijn ‘benefıcium De duobus vel pluribus correis debendi, mitsgaders Ordinis divisionis et excussionis’ een vaste juridische uitdrukking, die benadrukt dat compagnons het voorrecht van gezamenlijke aansprakelijkheid niet meer genieten, daar zij hoofdelijk verantwoordelijk zijn voor het verschuldigde bedrag. Het contract beschermt hen ertegen individueel ‘uitgekleed’ of ‘uitgeschud’ (excutere) te worden: ze zullen niet voor elkaar hoeven opdraaien. Met dank aan dr. M.J. Alink te Amstelveen, die mij de Latijnse uitdrukking hielp te verstaan. Toneelschrijver Jan Vos noemt dat deel van de term ‘Ordinis divisionis et excussionis’ in De klucht van Oene (1642) waar hij een opsomming geeft van het taalgebruik in zijn tijd van ‘notarissen, en secretarizen, die zulke woorden schrijven die ze zelfs quaelijck (verkeerd) verstaan’. Zie www.dbnl.org bij Nederlandse taal, sociolinguïstiek: Jac. van Ginneken. Handboek der Nederlandsche Taal (2 delen) deel II hfst. 4, p. 218, 2003 dbnl. 48  mitsgaders daarbij nog, bovendien. 49  Er staat excusionis. 50  onderright ingelicht. 51  opleggen opsparen. 52  societijt vennootschap. 53  consenteerende instemmende.

356


Adriaan Schoonebeek Henry Desbordes Pieter Scepérus Pieter Brunel Dit merk X is gestelt bij Jan Hendriksz Schilt Dit merk X is gestelt bij Rijnier Lucasz

Quod attestor54 Hendrik de Wilde

Den 2 aug.O 1703 hebben de heeren Henrij Desbordes Pieter Sceperus en pieter Brunel bij quitantien doen blijken dat de vijftien hondert guldens die sij conform het voorenstaande contract moesten betaalen teenemaal sijn voldaan en aftbt.55 mits welcke versoghten deese alle als voldaan sijnde te royeeren56 ’t geen ik ben doende met deese aanteekeningh. Uit de vijf jaar later onderaan de overeenkomst gemaakte aantekening blijkt dat de compagnons zich keurig aan de afspraak hielden. De termijnbetalingen zijn voldaan, de boeken afgerekend. De Amsterdamse Donderdaegse Courant b 82 1699 vermeldt dat bij Willem Arnold en de weduwe Ossaan op de hoek van de Beursstraat aan de Dam exemplaren te verkrijgen zijn van Histoire de tous les ordres militaires ou de chevalerie met het impressum: Amsterdam, H. Desbordes, P. Scepérus en P. Brunel, 1699.57 De STCN58 getuigt van de verschenen uitgave Courte description des ordres de femmes & fılles religieuses met in het impressum: Amsterdam, H. Desbordes, P. Sceperus en P. Brunel, 1700. Alles blijkt dik in orde, het contract had zijn uitwerking. Toch rijzen er vragen. Bij vergelijking van oude en nieuwe uitgaven blijkt vooralsnog van “nieuwe kopye” geen sprake en wat wordt precies met het zenden van “dertig tot veertig plaatjes” bedoeld? Het naast elkaar leggen van de drukken geeft ook nieuwe inzichten, die weer vragen oproepen. Laten we de uitgaven bekijken, met het contract erbij.

54  Quod attestor hetgeen ik (hierbij) getuig. 55  aftbt. : afkorting voor aftbetaalt afbetaald, volgend op voldaan, zie het eerder gebezigde ‘voldaan en betaalt’. 56  royeeren doorhalen, wegstrepen. 57  M.M. Kleerkooper en W.P. van Stockum jr. De boekhandel te Amsterdam, voornamelijk in de 17de eeuw. 2 dln. ’s Gravenhage, 1914 en 1916. Zie deel I, p. 175. 58  Short Title Catalogue Netherlands, zie www.kb.nl

357


Maar eerst in het kort iets over Schoonebeek zelf. Hij trouwt in 1685 met Catarina Hartevelt, de weduwe van muzikant Pieter Pickaart, met wie zij twee kinderen kreeg: Pieter en Anne. Adriaan Schoonebeek is op dat moment plaatsnijder59, tevens kaartenwinkelier60 en kunstverkoper61, maar ook auteur en uitgever van boekjes die hij van illustraties voorziet. Zijn zaak bevindt zich vanaf 1688 in de Kalverstraat tegenover de Gapersteeg62, ongeveer de plek waar nu boekhandel De Slegte is. Maar hij en zijn vrouw staan op het punt naar Moskou te vertrekken, waar Schoonebeek in dienst treedt van niemand minder dan tsaar Peter de Grote, om er een etsatelier op te zetten. Zodoende verkoopt hij aan de boekhandelaren Desbordes, Screpérus en Brunel voor maar liefst63 tweeduizend gulden alle onverkochte exemplaren van de in het contract genoemde boekjes.64 Hij zal ten behoeve van het nieuw uit te geven Histoire des ordres religieux de l’un & de l’autre sexe de boekhandelaren nog nieuwe kopij en zo’n dertig tot veertig plaatjes toezenden en alles wat wijziging behoeft, of wat hijzelf anders wenst, zal hij veranderen. Als in 1699 bij Desbordes, Sceperus en Brunel Histoire de tous les ordres militaires ou de chevalerie verschijnt, prijken er inderdaad een aantal nieuwe plaatjes in het boekje. Bij Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam op de Oude Turfmarkt bevinden zich exemplaren van zowel de Historie van alle ridderlyke en krygsorders, dat in 1697 bij Adriaan Schoonebeek verscheen, als een exemplaar van de Histoire de tous les ordres militaires ou de chevalerie uit 1699, dat bij de compagnons verscheen. Van deel I werden vergeleken: OK 62 6487 (1697) met O 62 8766 (1699), van deel II: OK 62 6488 (1697) en OK 77 247 (1697) met O 62 8767 (1699). Deel I van Histoire de tous les ordres militaires [...] 65 Het drukkersmerk op de typografısche titelplaat is anders. [1,2] In het verloop van de tekst zal blijken dat Schoonebeek twee verschillende drukkersmerken hanteerde. Wat direct opvalt is op folium *3 de dedicatie aan de Tsaar: “Au Très-Illustre, Très Puissant et Très Invinable Empereur Pierre Alexewits, par la Crace de Dieu par son Très-humble, Très-obeissant & Très-devoüé Serviteur Adrien Schoonebeek”. De ets op folium A1, getiteld ‘Les habittements des tous les ordres militaires’, is een 59  Stadsarchief Amsterdam DTB 694 / 367: 9 juni 1685. 60  Stadsarchief Amsterdam Poorterboek 7 blz. 36: 10 januari 1688. 61  Lid van het gilde vanaf 31 januari 1689, Van Eeghen dl. V, 336. 62  J.A. Gruys en Jan Bos red. Adresboek Nederlandse Drukkers en Boekverkopers tot 1700. Den Haag, 1999 p. 165 en op pagina 108 staat: de Kalverstraat over de Gapersteeg. 63  In dit bedrag zijn nog twee andere boekwerken inbegrepen, zie het contract noot 9 en 10. 64  Zie noot 7 en 8 waar deze bij Schoonebeek verschenen uitgaven staan genoemd. 65  Histoire de tous les ordres militaires […] Gravées en cuivre par Adrien Schoonebeek. Premier partie. A Amsterdam, chez H. Desbordes, P. Sceperus et P. Brunel. En compagnie. M.DC.XCIX (1699).

358


gespiegelde weergave van de ets bij de Historie van alle ridderlyke en krygsorders uit 1697. [3, 4] Op pagina 231 is de ets (plaat 4): ‘Equefris Genealogiae Legitimum Exemplar’ aangepast met Franse teksten tussen de wapens.[5, 6] Verder lijkt het of een aantal etsen iets zijn bewerkt. Dan zijn er kleine verschillen zichtbaar in de arcering, mogelijk ontstaan door het minder inkten van de koperplaat. De ets ‘Magister et Armiger Equitum Sti Joannis Hierosolymitani’ (plaat 28) op p. 173 is of vernieuwd óf de oude koperplaat is bewerkt (mij valt het moeilijk te zeggen of dat, op de manier zoals gedaan, mogelijk is: zoals het verleggen van de omlijning). De voorstelling is verder nog in de gezichtsuitdrukking, plooien in de kleding van de magistraat, tafelkleed en gordijnen verlevendigd. [7, 8] Deel I van Histoire de tous les ordres militaires […] heeft geen extra etsen. De uitgave bevat net als Schoonebeeks Historie van alle ridderlyke en krygsorders 41 etsen. Deel II van Histoire de tous les ordres militaires ou de chevalerie[...] 66 Allereerst zijn er verschillen tussen de twee hier geraadpleegde exemplaren van de Historie van alle ridderlyke en krygsorders67 uit 1697 die bij Schoonebeek verschenen. Exemplaar OK 77-247 heeft op de titelplaat een iets afwijkende versie van het vignet/drukkersmerk met in de banderol dezelfde tekst: “Viresque Acquirit Eundo”.68 De aanduiding ‘tweede deel’ boven het vignet ontbreekt. Precies daar is de pagina overdwars doorgesneden en weer aan elkaar geplakt, dat wil zeggen: het ene drukkersmerk is weggesneden en daarvoor in de plaats is het iets afwijkende vignet geplakt. En omdat de aanduiding ‘tweede deel’ daarboven niet staat afgedrukt of is weggesneden, is de pagina een stukje korter geworden. Schoonebeek zelf maakte voor zijn uitgave dat jaar dus al gebruik van beide drukkersmerken, die onderling licht verschillen. [9, 10, 11] Dit gebeurde misschien omdat het vignet in de druk niet overal goed was overgekomen. Desbordes en ‘kompanen’ gebruiken in hun uitgave óók het drukkersmerk van exemplaar OK 77 247. Het maakt, zoals gezegd, een wat versleten indruk, alsof het koperplaatje niet sterk genoeg in de inkt werd gezet. Verder is overal waar het in de uitgave van Schoonebeek even misging (een enkele keer staat de afbeelding niet bij de juiste tekst), dit in de nieuwe uitgave weer rechtgezet. Ook blijkt bij vergelijking van de Historie van alle Ridderlyke en Krygsorder […] van 1697 met de Franse Histoire de tous les ordres militaires […] van 1699 de volgorde aan het begin omgekeerd. 66  Histoire de tous les ordres militaires […] Gravées en cuivre par Adrien Schoonebeek. Seconde partie. A Amsterdam, chez H. Desbordes, P. Sceperus et P. Brunel. En compagnie. M.DC.XCIX (1699). 67 Historie van alle Ridderlyke en Krygsorder; […] in ’t koper gesneden door Adriaan Schoonebeek. Tweede deel. t’ Amsterdam, by Adriaan Schoonebeek. 1697. Het exemplaar: Universiteit van Amsterdam OTM [OK 77 247] mist de aanduiding ‘tweede deel’. 68 ������������������������������������� P. van Huisstede, J.P.J. Brandhorst, Dutch printer’s devices, a catalogue. 2 dln. Nieuwkoop, 1999 zie p. 976 en p. 977. In 1688 heeft een eerdere uitgave van Schoonebeek nog een totaal ander drukkersmerk, met in de banderol het motto: “Ars Illustrum Reddit”. Volgens de catalogus is er slechts één uitgave met dit drukkersmerk bekend.

359


Het begint op A1 met de typografısche titel, gevolgd door de geëtste titelpagina op A2. Op folio A3 volgt dan de in deel I reeds genoemde, vernieuwde ets: ‘Les habittements des tous les ordres militaires’(zie afbeelding 3). Ook is op p. 225 (Pp), als in deel I (1699), de plaat voorzien van Franse tekst tussen de afbeeldingen. Maar deel II van de Histoire de tous les ordres militaires […] uit 1699 bevat ook extra etsen. Op p. 258 Rr verso (ets 89) is een kleine illustratie van een kruis aan een gestrikt lint toegevoegd. [12] Er is een extra ets gemaakt voor p. 261, (ets R.r 3): ‘Eques Dannobrogiuus Reformatus Modernus’ [13] , eveneens extra op p. 277 is plaat Ss 3: ‘Eques Elephantis Hodiernus’. [14] Een nieuwe kleine illustratie op CIII verso (ets 103): ‘Les Chevaliers de Notre Sauveur en Suéde’ [15], plus een extra plaat TE 5 (eveneens genummerd:103): ‘Eques nostri Salvatoris in Suecia’. [16] Een nieuwe kleine illustratie, verso CIV: ‘les chevaliers de l’agneau de dieu’ (ets104), [17] plus daarbij een extra ets: Eques ab Agno Dei (eveneens genummerd:104) op CV. [18] En dan ets 114 op pagina 331: ‘Eques Domini Nostri ejusque Passionis’. De twee geraadpleegde exemplaren van de Historie van alle Ridderlyke en Krygsorder; […] van 1697 die bij Schoonebeek verschenen,69 hebben een verschillende ets van hetzelfde onderwerp: de afgebeelde ridder krijgt het zwaard in de andere hand. [19, 20] De gewijzigde ets werd niet pas naderhand vervangen en, zoals bij de titelpagina, ingeplakt. Het lijkt al daarvoor te zijn gebeurd. Er kunnen van beide etsen vellen papier bedrukt zijn die later voor toevoeging van de tekst door de handdrukpers zijn gegaan, waarna bij het binden exemplaren met de ene ets en exemplaren met de andere hebben bestaan. De uitgevers van de Franse editie kregen in elk geval de al door Schoonebeek in 1697 gewijzigde ets ter beschikking: de ets van exemplaar OK 77 247. Deel II van de Franse uitgave bevat in totaal 110 plaatjes waarvan er 88 paginagroot op recto staan afgebeeld en 22, die de helft van de bladzijde bestrijken, op verso. Er zijn acht nieuwe etsen gemaakt, drie daarvan zijn kleine illustraties. Courte Description Des Ordres Des Femmes & Filles Religieuses. Geen enkel exemplaar van de Histoire des ordres religieux de l’un & de l’autre sexe dat in 1700 ‘En compagnie’ bij Desbordes, Scepérus en Brunel werd uitgegeven, bevindt zich in de Nederlandse universiteitsbibliotheken, aldus de STCN. Wel zijn er exemplaren in de British Library te Londen. Een reisje zit er niet in, hoe nu? Frans Janssen70 brengt uitkomst. Hij blijkt in het bezit van Courte Description des ordres des Femmes & Filles Religieuses71, 69  Universiteit van Amsterdam OTM [OK 62-6488] en OTM [OK 77-247]. 70  Op zijn initiatief en onder zijn leiding loopt een interdisciplinair onderzoek naar Adriaan Schoonebeek en is een uitgebreid artikel in voorbereiding. 71  Te Londen in de British Library bevindt zich exemplaar 296.h.22. Het heeft als vingerprint: 170008 - a1 *3 on : a2 *5 re - *b1 B s : b2 N t. Het exemplaar van Frans Janssen wijkt hier enigszins vanaf: 170008 – a1 *3 Mon : a2 *5 ere - b1 B s : b2 N ct (ligatuur).

360


de nonnenversie van de Histoire des ordres religieux de l’un & de l’autre sexe. In de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bevinden zich meerdere uitgaven van Schoonebeek, waaronder: Histoire des ordres religieux de l’un & de l’autre sexe: Ou l’on voit le temps de leur fondation, la vie en abregé, de leurs fondateurs, & les fıgures de leurs habits. Gravez par Adrien Schoonebeek, divisée en deux tomes. Seconde edition corrigée, augmentée de 80 fıgures72 en taille douce.73 A Amsterdam chez Adrien Schoonebeek 1695.74 Het bestaat uit twee boekjes, maar anders dan het bij Desbordes en compagnons uitgegeven Courte Description Des Ordres Des Femmes & Filles Religieuses uit 1700 begint de tweede band niet met de nonnendracht. Eerst zijn er nog katernen gewijd aan de monniken. De nummering van de etsplaten sluit naadloos aan: na 108 volgt 109 nadat er ook een geëtste titelpagina aan voorafging.75 Het exemplaar 529 K 15 bevat vervolgens de geëtste titel: ‘Histoire De La Fondation Avec les Habits des Ordres des Femmes et Fillés Religieuses’, waarna de typografısche titelpagina zonder jaartal : ‘‘Courte Description Des Ordres Des Femmes & Filles Religieuses. Contenant Une petite Relation de leur Origine, de leur Progrés, & de leur Confırmation. Avec les Figures de leurs habits, gravez par Adrien Schoonenbeek. à Amsterdam, chez l’Autheur, dans la Kalverstraat’’. Bij vergelijking van bovengenoemd exemplaar en de Courte Description Des Ordres Des Femmes & Filles Religieuses uit 1700 is in de laatste op folio *6 verso een deel van de tekst komen te vervallen, er kwam een sierornament (houtsnede) voor in de plaats. In de Franse uitgave van Adriaan Schoonebeek was een aantal illustraties verkeerd geplaatst, dat is in die van 1700 hersteld. Plaatje 90, waarop een kleurindicatie van de kleding wordt gegeven, is in Nederlandse bewoordingen en dus niet aan het Frans aangepast. Verder is ter afsluiting in de uitgave van 1700 een ander sierornament (houtsnede) gebruikt. Kortom, de Courte Description Des Ordres Des Femmes & Filles Religieuses uit 1700 72  augmentée de 80 fıgures met 80 fıguren vermeerderd. 73  taille douce zachte snede of gravure, in de achttiende eeuw ontstaan uit tal van verfıjnde arceertechnieken. Zie Fons van der Linden De grafısche technieken. De Bilt, 1979 p. 114 waar hij het een ‘algemene aanduiding voor de kopergravure’ noemt, al wordt het vaak gebruikt in geval van een geëtste prent, ‘die met de burijn is uitgewerkt door veel over elkaar gelegde subtiele nuanceringen’. 74  KB 529 K 14 -15:1 75  Wie in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag exemplaar 529 K 14 doorbladert, ontdekt dat er zich in het eerste ‘monnikendeel’ een tweede deel met monnikenkledij bevindt en dat dit op een extra typografısche titelpagina ook wordt aangegeven: Histoire des ordres Religieux de l’un et de l’autre Sexe. Gravez par Adrien Schoonebeek.Tome Second. Het impressum vermeldt wederom Amsterdam en het jaar 1695. De nummering van de plaatjes loopt gewoon door, van 63 in het eerste deel naar 64 in het tweede deel met daartussen de geëtste en typografısche titelplaten. Het was blijkbaar niet zo dat de Courte Description Des Ordres Des Femmes & Filles Religieuses het tweede deel vormde, zoals dat wel lijkt aan de hand van het hier geraadpleegde exemplaar van de uitgave van Desbordes e.a. van 1700, in bezit van Frans Janssen.

361


bevat geen nieuwe etsen. Er valt niet veel anders vast te stellen dan dat deze uitgave is gedrukt met gebruikmaking van de etsplaten, die Schoonebeek zelf ook al in 1688 en 1691 gebruikt heeft. Elke uitgave bevat, los van de geëtste titelprent, steeds 91 plaatjes en nooit is die laatste ets76 (waarop de kleuren van de kleding worden aangegeven) met Franse tekst verschenen. Dat is wel het geval bij de soortgelijke ets bij de monnikenkledij. Ook werd in de loop der jaren het aantal etsen van monnikenorden aanzienlijk uitgebreid, in tegenstelling tot die van de vrouwelijke orden. In Londen bevindt zich aldus de STCN nog een ander exemplaar van de uitgave in 1700 bij Desbordes en compagnons. Het betreft een Histoire des ordres religieux de l’un & de l’autre sexe in twee delen. De tweede gecorrigeerd en uitgebreid, uitgevoerd in kwarto en volgens de collatie met katernen van acht folia. Het zou gaan om een re-issue (titeluitgave) van de editie van Schoonebeek uit 1695. Dit moet op een vergissing berusten. Of het is geen kwarto óf het is geen re-issue, want Schoonebeeks uitgave van 1695 was in octavo.77 Vooralsnog moeten we het met de bekeken exemplaren doen en die geven voldoende informatie. Plaats daarnaast de door notaris De Wilde opgetekende verklaring van de Amsterdamse compagnons en alles blijkt ‘koek en ei’. Bij de derde ‘paaij’ moest Schoonebeek aan zijn verplichting hebben voldaan en er wordt niet gerept over enige nalatigheid van Schoonebeeks zijde. Wel zijn er nog andere zaken die opvallen en waaruit iets te concluderen valt. Terug naar de Histoire de tous les ordres militaires ou de chevalerie [...], de uitgave van 1699 bij Desbordes en compagnons. Bij de vergelijking met Schoonebeeks versie Historie van alle Ridderlyke en Krygsorder […] uit 1697 blijkt dat zowel in deel I als deel II waar de vertaling dat toestaat een enkele keer gebruik gemaakt wordt van dezelfde initialen. In deel I is dat de initiaal ‘I’ [21, 22]op p. 32 en op p. 128 de initiaal ‘M’ [23, 24]. In deel II begint het hoofdstuk XC met dezelfde initiaal ‘F’. [25, 26] Maar er is meer. Deel I van Histoire de tous les ordres militaires ou de chevalerie [...] heeft identiek zetsel, gelijk aan Historie van alle Ridderlyke en Krygsorder […] de uitgave van 1697. Het betreft dan Latijnse tekstgedeelten. Hier en daar zijn delen van het oorspronkelijk zetsel zorgvuldig tussen nieuw zetwerk geplaatst. Ongeveer zoals nu iedereen dat op de pc kan doen; een kwestie van wel zéér vaardig ‘knippen en plakken’. Dat ia te constateren in hoofdstuk IV, ‘Les Chevaliers du S. Sepulere’, waar het zetsel van de Latijnse tekst vanaf “STATUTA & LEGES” tot de vijfde regel in zijn geheel werd gebruikt. [27, 28] De overige regels, met als eerste woord ‘Principibus’ tot het laatste woord: ‘adsevantur’, vinden we terug bovenaan op pagina 32. [29] Dat betekent dat het tussenkopje ‘Art. III’ onderaan de pagina verhuist naar de 76  Deze is gesigneerd met 90. Dit komt omdat er tussen plaat 64 en 65 één plaat staat afgedrukt, die met ‘x’ gesigneerd is. Dit is al vanaf de uitgave van 1688 het geval. 77  Zou het hier één van de exemplaren op groot papier betreffen, waar Schoonebeek er twaalf van bedong in het contract?

362


volgende bladzijde [30, 31]. Vanaf pagina 35 tot aan pagina 45 gebruikt de zetter het kant en klare zetsel ongewijzigd. Op pagina 42 onderaan valt het woord ‘si’ weg, waardoor weliswaar onregelmatigheid ontstaat, maar onmiskenbaar is dit zetsel identiek. Het gebruik van een exact gepositioneerde, vette, grote komma onder andere op pagina 32 en 33 en de beschadiging van de ‘g’ in het woord ‘regnum’ op p. 33 derde regel van boven, laten dat zien. [30, 31] De gehele pagina 48 is identiek aan Schoonebeeks Historie van alle Ridderlyke en Krygsorder […] van 1697 en verderop de pagina’s 242-270 nog eens. Hoe is dit staand zetsel te verklaren? Misschien was Adriaan Schoonebeek al bezig met de voorbereiding van de Franse uitgave. Zeker zal hij van plan zijn geweest een Franse editie te maken, dat deed hij eerder immers ook.78 Hij heeft het zetsel van de in het Latijn gestelde teksten bewaard, al was dit normaal gesproken niet wenselijk omdat zoveel letters dan niet voor ander drukwerk niet beschikbaar zouden zijn. Nu kon dat echter wel. Schoonebeek gaat naar Moskou, zijn bezigheden hier worden gestaakt. Op 13 december 1697 ziet hij vermoedelijk de tsaar bij Jacob de Wilde op diens verjaardag.79 Op de 30ste van die maand overhandigt hij gezant Golovin zijn getuigschrift80 en bijna een jaar later, op 10 oktober 1698, arriveert hij in Moskou.81 In elk geval tot in juli dat jaar is hij nog in Amsterdam, want op 9 juli 1698 zet hij zijn handtekening onder een contract met Pieter Piecard82 dat eveneens bij notaris De Wilde werd opgetekend. Dit houdt in dat de opgemaakte pagina’s tot ver in 1698 liggen opgeslagen. Er is nog iets dat de aandacht verdient. In het contract met de drie uitgevers wordt niet over drukletters gesproken. Het gaat om gedrukt werk, boekjes, en Schoonebeek zal etsplaten en nieuwe kopij toesturen. Wel is er het door hem gehanteerde uitgevers/drukkersmerk. Zo’n vignet hoorde bij zijn bedrijf, maar houdt dat vanzelfsprekend in dat Schoonebeek een geoutilleerde drukkerij bezat, waar ook teksten werden gedrukt? Hij was in de eerste plaats etser, hij moet dus een plaatpers gehad hebben.83 Waarom kopen de drie boekverkopers Desbordes, Scepérus en Brunel zijn drukwerk? Dat zij met drie zijn, kan te maken hebben met de hoge prijs die Schoonebeek voor de boekjes vraagt, maar zit er

78  Zie de Franse uitgaven van 1688 en 1695, genoemd in noot 7. 79  R. Kistemaker, N. Kopaneva en A. Overbeek (red.) Peter de Grote en Holland: culturele en wetenschappelijke betrekkingen tussen Rusland en Nederland ten tijde van tsaar Peter de Grote. (catalogus) Bussum: Toth / Amsterdams Historisch Museum, 1996 p. 22. 80  Zie noot 77 catalogus p. 88. 81  Zie noot 77 catalogus p. 88. 82  De naam wordt op vele wijzen gespeld (ook binnen de opstelling van het contract): Picart, Picard, Piekaart, enz. Hij is de zoon van Schoonebeeks vrouw Catharina Hartevelt en ook als etser werkzaam. 83  Wel verzoekt Schoonebeek de Tsaar in zijn vrije tijd boeken te kunnen drukken (!), kopergravures te maken en die te mogen verkopen. Zie noot 77 catalogus p. 88.

363


niet meer aan vast? Pieter Piecard, zo blijkt uit het contract84, koopt boeken en prenten. Pieter is plaatsnijder, als zodanig staat hij vanaf 15 augustus 1690 in het Poorterboek ingeschreven, niet als drukker.85 Ook Pieter Damiaan Schoonebeek, de broer van Adriaan, met wie hij in 1695 een wereldkaart vervaardigt (uitgave bij de Armeense Thomas Vandian te Amsterdam) en die pas op 7 april 1698 in het boekverkopergilde staat ingeschreven86, maar al tien jaar eerder als boekverkoper in het Poorterboek87 stond vermeld, komt niet in aanmerking voor de Franse uitgaven. Hij heeft in zijn bedrijf aan de Gravenstraat een binder88 in dienst, maar wellicht geen handdrukpers? Bij Van Eeghen blijkt dat Desbordes drukt en uitgeeft.89 Kan het zijn dat hij al eerder de drukker van Schoonebeeks teksten is geweest? Als dit zo is, kan ook dát het staand zetsel verklaren: de drukker bewaarde het Latijnse zetsel van de druk in 1697 voor de Franse uitgave, die wellicht spoedig zou volgen. De reis naar Moskou heeft één en ander gewijzigd en vertraagd. Pas twee jaar later verschijnt die Franse uitgave, maar al die tijd is het zetsel blijven staan. Het is nog koffıedik kijken, want wat gebeurt er met het pand in de Kalverstraat bij afwezigheid van Schoonebeek? Huurde hij dit en werd die huur eenvoudig opgezegd? Volgens Kleerkooper en Van Stockum is het adres van Desbordes in 1699: Kalverstraat bij de Gapersteeg. Dat staat ook genoemd in een contract van de zusjes De Kempenaer, van wie Desbordes het pand huurde.90 Het zou prachtig zijn erachter te komen of dit het pand was dat Schoonebeek eerst in gebruik had. In 1695 hield Schoonebeek een veiling van boeken. Dat gebeurde aan huis.91 84  Stadsarchief Amsterdam NA 6467 (De Wilde) p. 130. 85  Stadsarchief Amsterdam Poorterboek 7, 373. 86  I.H. van Eeghen. De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. Amsterdam 1960-1978, 5 dln. (Publicaties van de Gemeentelijke Archief Dienst van Amsterdam, uitgegeven door de Stichting genoemd “Stichting H. J. Duyvis Fonds”, 1). Zie dl. V p. 349. 87  Stadsarchief Amsterdam Poorterboek 7, 378. 88  Van Eeghen. Zie dl. II p. 87, 88. 89  Van Eeghen. Zie dl. III p. 89. 90 Kleerkooper Van Stockum p. 174. Van Eeghen maakt in dl. III melding van een notariële akte waaruit blijkt dat op 17 maart 1707 Desbordes het pand huurt van de zusjes De Kempenaer. Stadsarchief Amsterdam NA 4722, 59 (Lansman). Het Adresboek van de STCN (1999) noemt zijn adres: Kalverstraat bij Dam 1683-1708. 91  Het betreft hier Catalogus van een Partye Gebonde en Ongebonde Latynse, meest Franse, Italiaanse, en Nederduytse Boeken, waaronder veel Figuren en Konstboeken. Die verkoft zullen werden op Donderdag / den 20 October 1695. ten Huyse van Adriaan Schoonebeek, in de Kalverstraat / over de Gapersteeg / ’s morgens ten negen uuuren / en ’s middags ten twee uuren precijs. De Boeken konnen daags voor de verkoopinge gezien werden. Tot Amsterdam, By Adriaan Schoonebeek in de Kalverstraat / 1695 Alwaar de catalogus te bekomen is. Universiteitsbibliotheek Amsterdam OTM KVB NV 35

364


Maar toen hij in 1698 een advertentie in de Oprechte Haerlemsche Courant liet plaatsen, werd daarin aangekondigd dat de veiling van boeken en koperplaten op 26 juni 1698 in herberg De Son op de Nieuwedijk zou plaatsvinden.92 Dit kan betekenen dat het pand aan de Kalverstraat al niet meer door Schoonebeek gehuurd werd. De catalogus van 1698 wordt node gemist, want daarin staan, naast boektitels en koperplaten, misschien ook gegevens over de boekdrukkerij, al blijkt daarvan niets in de advertentie.

Tenslotte

Het was Piet Verkruijsse die geheimzinnig en met genoegen leek te beweren dat uitgevers schurken zijn. Zo’n uitspraak intrigeert. Het gaf destijds kleur aan zijn colleges rond ‘het boek als materieel object’, want achter bedrukt en vergelend, maar vooral toch statisch papier riep het een onvermoede warrige wereld tot leven. Daarin doolden mensen van divers pluimage. Respectabel of niet, iedereen was opslag verdacht! In dit kleine onderzoek vond ik gelegenheid om te ontdekken of mijn gewaardeerde, voormalig docent het bij het rechte eind had. En wat blijkt? Volgens en vermoedelijk ook dankzij het contract waren deze uitgevers zo slecht nog niet. Ze voldeden aan hun verplichtingen. Over Schoonebeek wordt niet gerept. De vraag wat die dertig tot veertig plaatjes zijn geweest, die hij vanuit Moskou de uitgevers zou toesturen, blijft dan ook staan. In de Courte Description Des Ordres Des Femmes & Filles Religieuses van 1700 zijn alleen al 91 plaatjes geteld. Deze werden ook in 1695 gebruikt en eerder al in 1691 en 1688. Hier en daar lijken de prentjes licht bewerkt, maar misschien heeft dit met slijtage te maken, of met de wijze van afdrukken. Van ‘nieuwe copije’ is zeker geen sprake. Mogelijk bevat de tweedelige Histoire des ordres religieux de l’un & de l’autre sexe van 1700 de beloofde toevoegingen en moet dat reisje naar Londen dan toch maar worden gemaakt. Of alles is gegaan zoals het contract gebiedt, is vooralsnog niet helemaal duidelijk. Desalniettemin is te constateren dat Desbordes, Scepérus en Brunel content waren. En wellicht is dit op zich weer dubieus!

92  Kleerkooper Van Stockum eerste deel, p.714.

365


366


367


368


369


370


371


372


373


374


375


376


377


378


379


380


381


382


383


384


385


386


387


388


389


390


391


392


Iets over het pagineren van gedigitaliseerde boeken en de analfabete, cijferblinde gekken van de zetterij —Hans Mulder

Oude en bijzondere drukken worden sinds een aantal jaar in toenemende hoeveelheden gedigitaliseerd. Steeds vaker worden de gedigitaliseerde boeken vlot doorbladerbaar en soms zelfs geheel doorzoekbaar via daarvoor ontwikkelde websites aangeboden. Over de manier waarop deze boeken gepresenteerd moeten worden, lijkt overeenstemming te ontstaan. Een belangrijke voorwaarde voor die presentatie is dat de ‘filenaam’ overeenkomt met het paginanummer van het gedrukte boek. Dat wil zeggen: als paginanummer 90 in de database wordt opgevraagd, moet pagina 90 van het boek ook worden getoond. Dat klinkt simpel. In haar prijzenswaardige artikel ‘Het oude boek gaat digitaal’ maakt Els Stronks een onderscheid tussen een digitale kopie voor het archief en een digitale editie.1 Zij concludeert dat “[…] een editie een stapel bouwstenen wordt, waarmee iedere editeur in de toekomst zijn museum kan inrichten, en waaraan ook bezoekers zelf mee kunnen bouwen.”2 Het maken van een digitale editie is een vak apart. De meeste bibliotheken die boeken digitaliseren, editeren niet, maar maken een digitale kopie van een exemplaar uit hun collectie. Deze kopie kan dienen als archiefmateriaal voor het maken van een digitale editie. Voor een bruikbare kopie is het nodig dat het digitaliseren “goed en duurzaam gebeurt, met de juiste keuzes voor bestandsformaten en codeertalen…”3 Om een aantal onvolkomenheden van de digitale kopie aan de orde te stellen, wendt Stronks haar blik naar de Utrechtse Universiteitsbibliotheek en wel naar de digitale versie van het pamflet ‘Adverstissement et conseil au peuple de Pays Bas’. Op de laatste pagina van dit ongepagineerde werkje schijnt een andere pagina door. Stronks legt uit dat er na die laatste recto pagina dus een nieuw werk begint. Zij vindt het jammer dat de navigatiestructuur van de website het niet mogelijk maakt uit te vinden welk werk dat is. Stronks besluit die paragraaf met de volgende vraag: “moet in zo’n geval de bibliografische informatie vollediger zijn, of moet, radicaler dan dat, besloten worden nooit delen van collecties/convoluten/bundels te digitaliseren, ook als die delen pas ver na het ontstaan van de afzonderlijke teksten tot stand zijn gekomen?”4 Als we moeten kiezen tussen beide opties, lijkt de keuze gauw gemaakt: de bibliografische informatie moet vollediger. Hoewel de wij in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek door middel van 1  Els Stronks, “Het oude boek gaat digitaal: contouren van de digitale editie”. In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 14 (2007), p. 157 (149-159). 2  Idem, p. 158. 3  Idem, p. 159. 4  Idem, p. 157.

393


deelnummers in het signatuurveld en/of met de aanduiding “NB: Conv.” zichtbaar maken dat het om een convoluut gaat, zou het misschien een optie zijn om in de beschrijving van een gedigitaliseerd boek ook aan te geven dat het niet om een convoluut gaat. Het werkje ‘Adverstissement et conseil au peuple de Pays Bas’ heeft als signatuur ‘Pamflet UB 87’. Het is geen deel van een convoluut. De doorschijnende pagina kan niet het begin van een volgend werk zijn. Stronks baseert haar vraag op de vaststelling dat het hier om een recto pagina gaat. Dat is niet juist. Deze laatste pagina van het pamflet is een verso en dat maakt de doorschijnende pagina niet de volgende maar de vorige pagina.5 Hoewel zij dus een zeer wezenlijk probleem aansnijdt, is dat probleem in dit geval gefundeerd op een foutieve aanname. Maar het probleem is er: Stronks kon uit de digitale kopie niet opmaken dat zij naar een verso pagina keek. En dat brengt mij bij het eigenlijke onderwerp van mijn verhaal: hoe kunnen we ervoor zorgen dat de gedigitaliseerde versie van een gedrukt boek de opbouw van het origineel juist weergeeft? En dat het daarbij vooral duidelijk is welke pagina van het boek wordt gepresenteerd? De tekst van René Descartes, Proeven der wysbegeerte of redenering van de middel om de reden wel te beleiden, en de waarheit in de wetenschappen te zoeken die in 1659 in Amsterdam door Tymon Houthaak voor Jan Rieuwertsz werd gedrukt, is - als we uitgaan van de uiterlijke kenmerken - een doodnormaal, zeventiende-eeuws boek. In een botte, voor het digitaliseren van belang zijnde analyse kan worden vastgesteld dat de Proeven der wysbegeerte bestaat uit een titelpagina, een voorwerk, een hoofdwerk en een nawerk. Alleen het hoofdwerk is gepagineerd. Stel nu dat wij dit boek uit de band zouden halen en zonder omhaal de losse pagina’s met behulp van een sheet feeder zouden digitaliseren. Dan zou de titelpagina filenaam 1 krijgen, de daaropvolgende blanco pagina (maar mét ex libris) 2, de eerste pagina van de voorrede 3, enzovoort. Dan zou de in het boek met cijfer 1 gepagineerde pagina filenaam 7 krijgen. Maar als we willen dat de filenaam overeenkomt met de gepagineerde pagina, dan moet het boek zorgvuldig bekeken worden, voordat de scanmedewerkers ermee aan de slag gaan. De Utrechtse Universiteitsbibliotheek heeft een formulier ontwikkeld voor het beschrijven van een te digitaliseren boek. Dit workflow-formulier ziet er zo uit: Digitaliseringsaanvraag Vul hieronder de gegevens in van het materiaal dat u wilt laten digitaliseren Vul voor elk item een nieuw formulier in. De velden met een * zijn altijd verplicht. De velden zonder * dienen te worden ingevuld indien van toepassing. 5  Zie hiervoor de bijlage met de afbeeldingen van de bewuste pagina’s.

394


*Titel *Sorteertitel Ondertitel Auteur Plaats van uitgave Uitgever *Jaar van uitgave (altijd viercijferig) Druk Deel Taal

Doe de aanvraag

*Collectie Verblijfplaats *Signatuur *Pagina’s Foutieve paginering Register (1ste p.) Inhoudsopgave (1ste p.) Annotatie Materiaal *Bladspiegel (breedte x hoogte) Te scannen

Gedrukt .. x .. cm

Alles

Deel van het werk, namelijk

Gewenst soort scan

Grijsw aarden

Gewenste DPI

300 (platen 60

OCR gewenst

Nee

Ja, alles

Ja, een deel van het werk namelijk

Bijzonderheden t.a.v. het digitaliseren Catalogusnummer in Aleph of hss.-sig. *Emailadres aanvrager Doe de aanvraag

395


Het formulier wordt ingevuld door een medewerker die goed bekend is met het beschrijven van oude drukken, handschriften en kaarten. Deze stuurt het formulier via e-mail naar de coördinator Digitalisering Bijzondere Collecties, die het boek een identficatienummer geeft en een e-mail terugstuurt met daarin de gegevens die voor de scanmedewerker van belang zijn.6 De belangrijkste velden daarin zijn: identificatienummer, titel, auteur, signatuur, jaar, paginering, foutieve paginering, dpi, of er een cd-rom dan wel dvd van gemaakt moet worden en of het boek computerleesbaar gemaakt moet worden (OCR). Deze gegevens (met uitzondering van identificatienummer, dpi en dvd) worden via de website Digitale Bijzondere Collecties ook zichtbaar gemaakt in de informatie ‘over dit boek’. In het voorbeeld van de Proeven der wysbegeerte ziet dat er dan als volgt uit: Titel: Proeven der wysbegeerte of redenering van de middel om de reden wel te beleiden, En de waarheit in de wetenschappen te zoeken Ondertitel: de verregezichtkunde, verhevelingen, en meetkunst Auteur: Descartes, René Plaats: t’Amsterdam Uitgever: by Tymon Houthaak, voor Jan Rieuwertsz Jaar: 1659 Verblijfplaats: Utrecht Signatuur: Y qu 86 Pagina’s: titel, i-v, 1-416, [i]-[xvi] Computerleesbaar: titel, i-v, 1-416, [i]-[xvi] Formaat: 10,5 x 17 cm Commentaar: n.a. Aan deze beschrijving is goed te zien dat het boek voor wat betreft de paginering een tamelijk simpele opbouw kent. In de beschrijving van dit boek staat achter ‘paginering’ het volgende: titel, i-v, 1-416, [i]-[xvi]. De scanmedewerker heeft dan de volgende filenamen toegekend: Titel (titel) 0338titel.tif Voorwerk (i-v) 0338v001.tif-0338v005.tif Hoofdwerk (1-416) 03380001.tif-03380416.tif Nawerk [i]-[ix] 0338n001.tif-0338n009.tif In dit voorbeeld is 338 het identificatienummer van het boek in de database. Het voorwerk krijgt in plaats van de eerste ‘voorloopnul’ een ‘v’ en het nawerk krijgt daar een ‘n’. Om de pagina’s van het boek in de juiste volgorde digitaal zichtbaar te maken, komen we 6  Deze e-mailuitwisseling is vrijwel geheel geautomatiseerd.

396


zeker bij de oude gedrukte boeken veel problemen tegen.7 Voor de meeste daarvan hebben we geprobeerd een oplossing te vinden. Voordat ik iets dieper op die problemen zal ingaan, geef ik eerst een overzicht van de door ons gebruikte filenamen met een korte verklaring. 0338omslag.tif (in het geval ook de band wordt meegescand) 0338front.tif (frontispice, NB een Franse titel wordt door ons niet gescand) 0338w001.tif (begin tweede voorwerk) 0338b001.tif (begin tweede hoofdwerk) 0338z001.tif (tweede nawerk) 0338pl001.tif (eerste plaat) 0338krt001.tif (eerste kaart) 0338tab001.tif (eerste tabel) 0338r001.tif (1 recto in geval van gefolieerde pagina’s) 0338v001.tif (1 verso in geval van gefolieerde pagina’s. NB: als er ook een voorwerk in is opgenomen, wordt de verso als 0338f001.tif genoteerd).

Enkele problemen

De kwalificatie ‘analfabete, cijferblinde gek’ voor de zetter die verantwoordelijk was voor de fouten in de paginering van een boek is van Piet Verkruijsse.8 Bij het beschrijven van een boek dat gedigitaliseerd gaat worden, is de kans vrij groot dat men geconfronteerd wordt met het werk van deze gekken. Een voorbeeld van een werk waarin het evengoed mis ging, is: Titel: Goddelycke wenschen verlicht met sinne-beelden, ghedichten en vierighe uytspraecken der oud-vaeders Auteur: Hugo, Herman Plaats: T’Hantwerpen Uitgever: by Hendrick Aertssens Jaar: 1629 Verblijfplaats: Leeuwarden Signatuur: A 563 Pagina’s: titel, i-xi, 1-604, [i]-[iv], pl.0, pl.1-45 Computerleesbaar: titel, i-xi, 1-604, [i]-[iv] Annotatie: Paginanummers 138-139 ontbreken (foutief gepagineerd van 137 naar 140). Plaat 12 ontbreekt. Foutieve p.: 142 i.e 140, 143 i.e. 141, 146 i.e. 144, 182 i.e. 218, 233 i.e. 133, 246 i.e. 146, 247 i.e. 147, 250 i.e. 150, 251 i.e. 151, 295 i.e. 29, 444 i.e. 426, 445 i.e. 409, 513 i.e. 485, 524 i.e. 424, 526 i.e. 426 7  Zie: P.J. Verkruijsse, “Wacht u voor de Bladwachter! Custodering, signering en paginering in de handpersperiode”. In: E Codicibus Impressisque: Opstellen over het boek in de Lage landen voor Elly Cockx-Indestege II, p. 571-594. 8  Idem, p. 582.

397


Met ‘i.e.’ wordt ‘id est’ bedoeld.9 Dit betekent hier dat in dit boek pagina 142 gepagineerd is als 140. Voor het scannen van het boek is deze wijze van foutief pagineren overigens geen groot probleem. De volgorde blijft intact. Als er echter pagina’s zijn overgeslagen, wordt het lastiger. Zo zijn in dit voorbeeld de paginanummers 138 en 139 niet gebruikt. Als zonder ingrijpen wordt doorgescand, krijgt de gedrukte pagina 140 filenaam 138 en zullen alle volgende filenamen niet meer corresponderen met de gedrukte pagina’s van het boek. De door ons gekozen oplossing is het invoegen van files ‘138’ en ‘139’, die vermelden dat deze gedrukte pagina’s (nummers) niet aanwezig zijn. Platen, kaarten en afbeeldingen maken het digitaliseren wel interessanter, maar niet eenvoudiger. Het formaat van dit materiaal wijkt nogal eens af van dat van de pagina’s van het boek waarin het is gebonden. Dat heeft gevolgen voor de instellingen van de scanner. Een boek met afbeeldingen vergt daarom vaak extra scantijd. Voorts is de wijze van nummering van platen, kaarten en overige afbeeldingen in de gedrukte boeken niet altijd gelijk. De binder heeft niet steeds de ‘aanwijzingen voor de binder’ opgevolgd (als die er al in zitten). Die aanwijzingen kunnen dan ook niet als solide uitgangspunt worden gebruikt. Maar deze vaststelling zal niemand echt verbazen. Voor de digitaliseringsmedewerkers zijn de genummerde afbeeldingen het gemakkelijkst te verwerken. Die afbeeldingen worden achter elkaar opgenomen, voorzien van een filenaam die overeenkomt met het (meestal gegraveerde) nummer, zoals bij het hierboven beschreven werk van Herman Hugo: Pagina’s: titel, i-xi, 1-604, [i]-[iv], pl.0, pl.1-45. Het wordt lastiger als de afbeeldingen geen nummer hebben. Vooral als ze dan her en der tussen de pagina’s op een kim zijn geplakt. Wij hebben ervoor gekozen om in die gevallen de afbeelding de filenaam te geven die verwijst naar de gedrukte pagina die tegenover de afbeelding zit. Zo krijgt de plaat die tegenover pagina 67 de filenaam pl.67. In de digitale presentatie worden deze afbeelding altijd achter de gedigitaliseerde tekstpagina’s gezet. Onderstaande beschrijving laat de keuze voor de werkwijze met afbeeldingen goed zien: Titel: Narrative of a voyage to the Pacific and Beering’s Strait, to co-operate with the polar expeditions, performed in His Majesty’s ship Blossom, under the command of captain F. W. Beechey in the years 1825, 26, 27, 28 Auteur: Beechey, Frederick William Plaats: London Uitgever: Henry Colburn [etc.] Jaar: 1831 Deel: 1 Verblijfplaats: Utrecht Signatuur: T oct 1122 9  Dit vinden wij nu een te onduidelijke kwalificatie. We denken nog over een alternatief. Misschien: ‘gepagineerd als’ en/of ‘paginated as’.

398


Pagina’s: titel, v-xxvii, 1-472, krt.1, pl.67, pl.97, pl.101, pl.140, pl.145, pl.178, pl.202, pl.205, pl.359, pl.425, pl.429, pl.441, pl.457, pl.458, pl.462 Computerleesbaar: titel, v-xxvii, 1-472 Rest mij nog iets te schijven over de ongepagineerde en gefolieerde boeken. Het boek waaraan Els Stronks refereert en waarmee ik mijn verhaal begon, is ongepagineerd. Die boeken digitaliseren wij alsof ze gepagineerd zijn. In de beschrijving wordt in het annotatieveld ‘ongepagineerd’ opgenomen. Deze keuze blijkt toch niet afdoende. Zo wordt niet duidelijk of het om een recto of een verso pagina gaat. Misschien kunnen we bij ongepagineerde boeken beter de werkwijze volgen die wij ook voor gefolieerde boeken hanteren. Een beschrijving van een gefolieerd boek ziet er volgt uit : Titel: Abschiedt der Römischen Keyserlichen Maiestatt, unnd gemeiner Ständt, auff dem Reichsstag zu Augspurg, Anno Domini MDLXVI auffgericht Plaats: Getruckt in der Churfürstlichen Stadt Meyntz Uitgever: durch Franciscum Behem Jaar: 1566 Verblijfplaats: Utrecht Signatuur: S fol 490 (Rariora) dl 3 Pagina’s: titel, i-ii, 1r-67v Bibliografische verwijzing: Van Someren 269 Bij deze boeken gaat de scanmedewerker iets anders te werk. Eerst worden nu alle recto pagina’s opgenomen en dan alle verso pagina’s. Dat wordt zo gedaan omdat de scanner (het apparaat) dan automatisch kan doornummeren. En dat scheelt vanzelfsprekend tijd. Ik heb het pagineren van digitale boeken beslist niet in extenso behandeld. Maar ook uit dit korte opstel mag duidelijk geworden zijn dat het digitaliseren van boeken niet vanzelf gaat. Laten wij, voor welke (snelle) scanmethode wij ook kiezen, ervoor blijven zorgen dat het gedigitaliseerde boek zo goed mogelijk op het papieren exemplaar, waarvan het de afgeleide is, blijft lijken. De onderzoeker mag toch ten minste verwachten dat als hij zoekt naar een verwijzing op een bepaalde pagina, hij die pagina ook meteen vindt. Dit lijkt logisch. Er zijn echter digitaliseringsprojecten waarbij dit niet is gebeurd, zoals in het geval van Early English Books Online. Daar zijn microfiches van gedrukte boeken door een razendsnelle scanner gehaald; microfiches die meestal per twee pagina’s waren opgenomen. Gelukkig is dit aspect van het digitaliseren bij veel grote projecten (Google, Gallica, Making of America, en andere) wel goed uitgewerkt. Ook bij die projecten correspondeert de filenaam namelijk met de gedrukte pagina. Het zoeken naar en het beschrijven van de foutief gepagineerde of ontbrekende pagina’s en het nummeren van kaarten, tabellen, afbeeldingen, enzovoorts blijft

399


mensenwerk. En de mensen die dat werk doen blijven fouten maken (zeker als de prestatiedruk wordt opgevoerd). En zo zullen ook de analfabete, cijferblinde gekken van het digitaal productiecentrum uiteindelijk door de digitalografen van de toekomst aan de - waarschijnlijk digitale - schandpaal worden genageld. De foutenmakers zullen het vast niet meer lezen, al was het alleen maar omdat de analytische digitalografie als onderzoeksdiscipline nog moet worden uitgevonden. De toekomstige lezer mag zich alvast gaan verheugen.

400


Bijlage: titel waaraan Els Stronks refereert en de afbeeldingen van de beschreven pagina’s. Titel: Advertissement et conseil au peuple des Pays Bas Plaats: [A Gand] Uitgever: [G. Manilius?] Jaar: 1580 Verblijfplaats: Utrecht Signatuur: Pamflet UB 87 Pagina’s: titel, 1-15 Annotatie: ongepagineerd Enkele pagina’s beschadigd Bibliografische verwijzing: Van Someren 87 Afbeelding pagina 15 (ongepagineerd) De doorschijnende pagina is duidelijk te zien.

401


Afbeelding voorgaande pagina (14, ongepagineerd)

402


minotaure

403


404


405


406


407


408


409


410


411


412


413


414


415


416


417


418


De bibliograaf die spreekt, moet zich vooreerst verantwoorden

Dit

constateerde Piet Verkruijsse vijfentwintig jaar geleden en dit is nog steeds zo.1 Deze zin heeft me altijd geintrigeerd. Bij de Leeszalen Zeldzame en Kostbare Werken zijn de bibliotheekmedewerkers meestal niet gelukkig met bibliografen die allerlei vreemde dingen met de boeken komen doen. De bezoekers worden geacht zich allemaal hetzelfde te gedragen: één, misschien twee, boeken aanvragen, die op een kussen leggen, en dan maar lezen. Geholpen door een loden koortje om de bladzijden open te houden, de hele dag met gepaste stilte de oude woorden tot zich nemen. Maar een bibliograaf leest niet, hij kijkt. Met zijn vingers nog wel, neemt het boek steeds van het kussen en draait het in zijn handen. Hij zou het boek het liefste zo ver mogelijk openen om de katernopbouw te bestuderen. De nachtmerrie van de Matthijs leeszaalbeheerder is de noodzakelijke arbeid van de analytisch bibliograaf. van Zo letterlijk bedoelde Verkruijsse het natuurlijk niet, het gaat Otegem om de beoefening van de analytische bibliografıe zelf. Dit vak heeft een lange ontwikkeling doorgemaakt, waaraan Verkruijsse een grote bijdrage heeft geleverd. Hij introduceerde de theorie van de Amerikaanse bibliograaf Tanselle en paste deze in 1983 voor het eerst toe in zijn bibliografıe van Mattheus Smallegange. Kenmerkend voor deze aanpak is dat de bibliografısche beschrijving wordt ontdaan van mogelijke ‘Wat intenties van drukkers en uitgevers en wordt gepresenteerd als een Nederlandse historische reconstructie. Zo loodste Verkruijsse als eerste in Nederland de bibliografen analytische bibliografıe het domein van de geschiedenis in. De analytische met drukken bibliografıe werd van een activiteit van catalografen, via het hulpje van de uit de literatuurwetenschap, een historische hulpwetenschap. handpers In deze bijdrage beschrijf ik de ontwikkeling van de analytische periode in de bibliografıe als discipline. De conclusie van het betoog is dat deze laatste praktijk doen, aanduiding van de analytische bibliografıe als historische hulpwetenschap blijkt heel volgens mij misplaatst is. Het biedt te weinig en tegelijk belooft het te veel. verschillend Om met het eerste te beginnen: de analytische bibliografıe is wel degelijk te zijn, zowel een volwaardige historische discipline. Het is meer dan een hulpwetenschap, wat betreft al zijn analytisch bibliografen zoals Piet Verkruijsse natuurlijk nooit te behandeling beroerd om anderen te helpen. Degenen die geholpen worden past echter als beschrijving voorzichtigheid: de status van de onderzoeksgegevens is naar mijn mening van het niet zo intersubjectief als tot nu toe werd verondersteld. materiaal.’ De claim in dit artikel is dus een gemengd genoegen: ja, de analytische bibliograaf is een historicus… met alle historiografische zorgen die daarbij horen. 1  P. Verkruijsse, Mattheus Smallegange (1624-1710): Zeeuws historicus, genealoog en vertaler; descriptieve persoonsbibliografıe (Nieuwkoop 1983), p. 23.

419


van catalograaf naar tekstkritiek In het begin was er aan de bibliografıe nog weinig wetenschappelijks. Bibliografen leken op catalogusbouwers, met dat verschil dat een catalogus een fysieke collectie beschrijft en een bibliografıe een verzameling die zich niet noodzakelijkerwijs op één plaats bevindt. Catalografen kunnen niet zonder analytische bibliografıe: alleen al om te kunnen vaststellen welke edities van een bepaald werk zijn verschenen, is het een onmisbaar hulpmiddel.2 De medewerkers van het team van de Short Title Catalogue, Netherlands (STCN) zijn misschien wel de meest actieve analytisch bibliografen van Nederland. Door hun inspanningen hebben we een behoorlijk compleet overzicht van wat er in Nederland in de handpersperiode is verschenen (1540-1800). Deze inventarisatie heeft direct praktisch nut op zichzelf: antiquariaten kunnen bijvoorbeeld hun waar identifıceren – inmiddels worden hun beschrijvingen steeds minder vaak gevolgd door ‘not in the STCN’. De identifıcatie van drukken is tevens de eerste stap naar een betrouwbare teksteditie. Zodra men weet welke drukken zijn vervaardigd en hoe de exemplaren binnen een druk zich tot elkaar verhouden, kunnen tekstediteurs een beredeneerde keuze maken voor een bepaalde druk, die moet dienen als basistekst. Hiermee is de brug geslagen naar de tekstkritiek. ‘For literary students’ is dan ook de ondertitel van de introductie op de bibliografıe die Ronald McKerrow al in 1927 publiceerde. Hij was een van de voorvechters van de ‘New Bibliography’, een stroming die ontstond in het begin van de twintigste eeuw, in kringen van de Londense Bibliographical Society. Samen met Alfred Pollard en Walter Greg propageert McKerrow een rol voor de bibliograaf ten dienste van de literaire kritiek. Volgens Greg kan een literatuurcriticus slechts tot een oordeel over de inhoud van een boek komen als hij zich op de hoogte stelt van elke mogelijke gebeurtenis die van invloed kan zijn

2  McKerrow vat dit adequaat samen: “‘Bibliographical’ evidence will often help us to settle such questions as that of the order and relative value of different editions of a book; whether certain sections of a book were originally intended to form part of it or were added afterwards; whether a later edition was printed from an earlier one, and from which; whether it was printed from a copy that had been corrected in manuscript, or whether such corrections as it contains were made in the proof, and a number of other problems of similar kind, which often have a highly important literary bearing.” (R.B. KcKerrow, Introduction to Bibliography for literary students (Oxford 1927). p. 1-2)

420


geweest op de totstandkoming van de tekst.3 In deze opvatting is de productiegeschiedenis van een boek een onvervreemdbaar deel van de geschiedenis van een literair werk. Greg paste zijn uitgangspunten toe in de Shakespearefılologie en publiceerde Editorial Problems in Shakespeare (1951), gevolgd door zijn magnum opus The Shakespeare First Folio: Its Bibliographical and Textual History (1955). Zoals een literair criticus zoekt naar de tekst die het best overeenkomt met de intentie van de auteur, zo poogt de analytische bibliograaf naar de opvattingen van Greg te achterhalen welk exemplaar van welke druk het best overeen komt met de intentie van de drukker/uitgever. Hoever staat de gedrukte tekst van het originele manuscript? Wat is er precies gebeurd bij de handelingen die de tekst in druk hebben doen verschijnen? Door nauwkeurig exemplaren van een gedrukte tekst te bestuderen poogt de analytisch bibliograaf de wording van de tekst te reconstrueren, opdat de tekstediteur deze vervolgens kan ontdoen van alle fouten en vergissingen die mogelijkerwijs bij dit proces zijn opgetreden. Hier doet het begrip ‘ideal copy’ zijn intrede. In het handboek van Fredson Bowers uit 1949 wordt dit begrip uitvoerig behandeld. Bowers maakte deel uit van de school van de New Bibliography en startte in 1948 het nog steeds gezaghebbende tijdschrift Studies In Bibliography. Met dezelfde mathematische precisie als waarmee hij in de Tweede Wereldoorlog Japanse geheime codes ontcijferde, benaderde hij de analyse van het boek als fysiek object. Volgens Bowers betekent ideal copy: An ideal copy is a book which is complete in all its leaves as it ultimately left the printer’s shop in perfect condition and in the complete state that he considered to represent the fınal and most perfect state of the book.4 Het gaat Bowers uitdrukkelijk om wat de drukker nastreefde, en niet om een objectief perfecte tekst vast te stellen. Hij haast zich dan ook om eraan toe te voegen dat er onbedoeld fouten in de tekst kunnen zitten. Hierbij kan men denken aan verlezingen van de zetter of een ‘muscular error’ bij het pakken van de letters uit de bak. Dat is niet erg voor het 3  W.W. Greg, ‘ Bibliography – An Apologia’ in: The Library, fourth series, XIII (1933), p. 121-143. 4  F. Bowers, Principles of bibliographical description (New York 1949), p. 113

421


doel van de bibliograaf: achterhalen wat de drukker van plan was. De analytisch bibliograaf is noch een criticus van de drukker, noch een literair historicus in vermomming. Begin jaren zestig introduceerde Wytze Hellinga de Engelse school van bibliografıe in Nederland. Was in Engeland de Shakespearefılologie aanleiding voor analytisch-bibliografısch onderzoek, in Nederland betekende de rijksopdracht voor het Verzameld Werk van P.C. Hooft de introductie van de ‘New Bibliography’; zo ‘reikt de bibliologie die andere kenner van het boek, de fılologie, de hand’.5 Twintig jaar later constateerde Verkruijsse dat die handreiking slechts incidenteel plaatsvond: de bibliografısche inspanningen van de editeurs van de werken van Bredero verschilden in hoge mate, waarbij het slechts in een enkel geval kwam tot een ferme handdruk. Een inventarisatie van drukken vond meestal wel plaats, maar tot een nauwkeurige vergelijking van exemplaren, het collationeren, kwam het zelden.6 Het valt ook niet mee om op te treden als hulpje van de tekstediteur. Collationeren en bibliografısch onderzoek zijn tijdrovend. Als je zoveel inspanning moet verrichten om een editeur te bedienen, dan kan je haast net zo goed de editie zelf maken. Als dat tenminste de moeite loont: niet elke tekst is literair-historisch interessant genoeg. Maar andersom kan de drukgeschiedenis wel zeer interessant zijn, los van de kwaliteit van de tekst. Er ontstond dus ruimte voor een bredere bestudering van de analytische bibliografıe naast de literaire context. Van auteurs- en drukkersintentie naar historische reconstructie In ‘De taak van de analytisch bibliograaf’ behandelt Verkruijsse de kwesties waar een bibliograaf mee te maken krijgt: de eisen en grenzen die Hellinga stelt, collationeren – al dan niet met hulpmiddelen die vaak zelf ook ingewikkeld en bewerkelijk zijn,

5  W.G. Hellinga, Kopij en druk in de Nederlanden; atlas bij de geschiedenis van de Nederlandse typografıe (Amsterdam 1962), p. xix. 6  Voor de editie van Bredero’s Schyn-heyligh collationeerde Grootes alle vijf bekende exemplaren volledig (Verkruijsse, p. 25-26), maar dat was toen ook al uitzonderlijk.

422


en bovenal: het begrip ‘ideal copy’.7 Problematisch aan de defınitie van Bowers is de intentionaliteit. Wat de drukker als de meest perfecte staat beschouwt, bevat uiteraard nog steeds onopgemerkte fouten, al zijn deze natuurlijk niet de bedoeling van de drukker. Dit heeft in het verleden tot behoorlijk wat misverstanden geleid.8 Maar een fundamenteler bezwaar tegen de defınitie van Bowers is dat het achterhalen van de bedoelingen van de drukker een schier onmogelijke opgave is. De onderzoeker kan hoogstens het ‘zijn’ proberen vast te stellen, maar hier valt het ‘behoren’ volgens de drukker nauwelijks uit af te leiden. Om aan dit probleem te ontsnappen ontdoet de Amerikaanse bibliograaf Tanselle ‘ideal copy’ van elke normativiteit. Hij streeft naar een historische reconstructie en introduceert daartoe het begrip ‘standard copy’, in plaats van ‘ideal copy’: The standard or ‘ideal’ copy, which is the subject of a bibliographical description, is a historical reconstruction of the form or forms of the copies of an impression or issue as they were released to the public by their producer.9 Deze defınitie is nog steeds de meest gangbare binnen de analytische bibliografıe. De essentie is dat Tanselle, in plaats van het achterhalen van de bedoelingen van de drukker, streeft naar het opstellen van een strikte opeenvolging van feiten. Impliciet verwijzend naar de defınitie van Bowers stelt Tanselle dat ‘standard copy’ alle staten van een druk omvat, of ze nu het gevolg zijn van een vooropgezet plan van de drukker of per ongeluk zijn ontstaan. 7  Verkruijsse, p. 27-36. Deze paragraaf geeft in heldere en gecomprimeerde vorm een van de belangrijkste discussies weer in de boekgeschiedenis van de ‘Engelse School’ en verdient het om integraal opgenomen te worden in elk editiehandboek. 8  Zie bijvoorbeeld de discussie tussen Pouncey (‘ The fallacy of ideal copy’ in: The Library 5th series 33, 1978) en het antwoord van Dietz (‘ The fallacy of ideal copy’ in: Text 2, 1978). 9  G.T. Tanselle, ‘The concept of “ideal copy”’, in: Studies in Bibliography 33 (1980), p. 46.

423


Voorts bakent hij de ‘standard copy’ af in de tijd. Het beschrijft de gebeurtenissen van het moment dat de drukker het manuscript in handen krijgt, tot het moment dat de gedrukte exemplaren de werkplaats verlaten. Zodra de drukker niet meer de controle heeft over de afzonderlijke exemplaren, dan zijn de verdere gebeurtenissen niet meer van invloed op de ‘standard copy’. Dit laatste werkt hij verder uit door ook het binden erbij te betrekken. Als een boek ongebonden de drukkerij verlaat, behoort de wijze van binden en daarmee ook de katernvolgorde, tot de geschiedenis van de individuele exemplaren. Als de drukker zelf de regie voert over het binden, bijvoorbeeld als hij bindaanwijzingen meegeeft, dan hoort het binden weer wel tot de productiegeschiedenis van het boek. Veranderingen die in dat stadium optreden zijn dan wel van belang voor het vaststellen van de standard copy, want de drukker oefent er invloed op uit. In Verkruijsses Smallegange-bibliografıe is de defınitie van Tanselle voor het eerst in Nederland toegepast in de praktijk. Het levert een helder overzicht op van staten en varianten, in chronologische volgorde. Hierdoor is de bibliogafıe niet alleen bruikbaar voor de tekstediteur die een basistekst moet selecteren, ook een boekhistoricus, onderzoeker van economische geschiedenis of andere geïnteresseerde kan informatie aan de beschrijving ontlenen zonder een bepaalde richting in gestuurd te worden. Een belangrijk aspect van deze methode is dat deze het toelaat om een aantal minimumeisen te formuleren waaraan een bibliografısche beschrijving dient te voldoen. De paragraaf in de Smallegangebibliografıe ‘De elementen van de standaardbeschrijving’ is nu alweer vijfentwintig jaar verplichte kost voor ieder die andere onderzoekers in staat wil stellen het ene exemplaar van een druk van een ander te onderscheiden. Overigens ligt bij Verkruijsse de standaard voor een beschrijving vrij hoog. Het maken van bibliografısche

424


beschrijvingen is er bepaald niet gemakkelijker op geworden. Een aantal specifıeke kenmerken, zoals de positie van de katernsignaturen en kopregels, moeten nauwkeurig worden opgemeten om te beoordelen of de drukvorm misschien los is geweest en er correcties op de pers hebben plaatsgevonden. Na het eerste inleidende college ziet menig student sterretjes (van de katernsignaturen van het voorwerk). Degenen die volhouden, kunnen rekenen op een baan bij de Short Title Catalogue, Netherlands. Er is nauwelijks een betere aanbeveling denkbaar dan dat een student bij Verkruijsse het vak heeft geleerd; gelukkig maar dat de STCN bijna af is nu hij met pensioen gaat.

van descriptieve bibliografie naar leescultuur Bloeide in de jaren ‘70 en begin jaren ‘80 de school van Hellinga, tegenwoordig is de materiaalgerichte benadering van het handgedrukte boek nagenoeg geheel uit de Nederlandse boekwetenschap verdwenen. De aandacht is steeds meer komen te liggen bij wat de lezers met de boeken deden. Het Nederlandse boekhistorisch onderzoek is opgeschoven van de Engelse materiële school naar de cultuurhistorische Franse en Duitse benadering. Wellicht is de twijfel onder bibliografen aan de eigen methode hier mede debet aan. Naar aanleiding van Verkruijsses proefschrift ontstond een levendige discussie, die zich concentreerde rond twee aspecten: de ruimte van de analytisch bibliograaf tussen de enumeratief bibliograaf en de tekstediteur, en de noodzaak en het rendement van de methode van het opmeten van de katernsignaturen, oftewel de totale partiële collatie.10 Is het wel nodig dat een bibliograaf alle 10  B. van Selm, ‘Open brief aan Piet Verkruijsse’ in: Dokumentaal 13 (1984) p. 2-8, en het antwoord van Verkruijsse in hetzelfde nummer (p.8-12).

425


katernsignaturen nameet om te zien of het zetsel verschoven is? Vervliet meende na collatie van acht exemplaren van Lipsius’ De Constantia dat perscorrecties nauwelijks voorkwamen bij hoogstaande zeventiende-eeuwse drukkerijen en dat het dus eigenlijk niet uitmaakt welk exemplaar een editeur gebruikt. Dit is in belangrijke mate te verklaren doordat Lipsius tijdens het drukken ter plaatse aanwezig was. Onderzoek naar Descartes heeft correcties opgeleverd in drukken van Louis en Daniel Elzevier en de Blaeu compagnie.11 Anderen meenden juist dat collatie wel degelijk nodig is en dat gedeeltelijke collatie juist slechts een gedeeltelijk resultaat zou opleveren.12 Dit blijkt waar te zijn: totale partiële collatie van Descartes’ Specimina leverde minder varianten op dan totale volledige collatie. Aan de andere kant is het ook niet erg: het onderzoek bracht wel zoveel varianten aan het licht dat de tekstediteur op basis daarvan een beredeneerde keus kon maken voor een basisexemplaar.13 Toch leidt de analytische bibliografıe in Nederland al geruime tijd een moeizaam bestaan. Van de trits: productie, distributie en consumptie, die Van Selm in 1991 poneerde, staat de laatste centraal. Zeer invloedrijk in het Nederlandse receptieonderzoek is de studie van Rolf Engelsing geweest, naar het Duitse leesgedrag tijdens de Verlichting. Hierin betoogt 11  H.D.L. Vervliet, Een variatie op varianten: Lipsius’ De Constantie en de New Bibliography (Amsterdam 1989), p. 15-16. Vgl. M. van Otegem, A bibliography of the works of Descartes (1637-1704) (Utrecht 2002) 12  Zie de recensies van Verkruijsses proefschrift van Frans Janssen (in: Spektator 13, 1984) en Berry Dongelmans (in: De Nieuwe Taalgids 77, 1984). 13 �������������� C. Vermeulen, Specimina philosophiae; introduction and critical edition (Utrecht 2007)

426


hij dat er een leesrevolutie zou hebben plaatsgevonden in Duitsland in het midden van de achttiende eeuw.14 Naarstig is gezocht naar een vergelijkbaar effect in Nederland, maar inmiddels lijkt de consensus te zijn ontstaan dat de leesrevolutie van Engelsing zich ook in Duitsland niet in die mate heeft gemanifesteerd. De bundel Bladeren in andermans hoofd (1994) geeft een goed overzicht van het Nederlandse leesonderzoek begin jaren negentig. Daarbij bleek al snel dat het leesonderzoek een ferme theoretische basis ontbeerde en eigenlijk is dat nog steeds zo. De bronnen om veronderstellingen over leesgedrag en leescultuur te onderbouwen zijn schaars.15 Bij gebrek aan de mogelijkheid om lezers te interviewen, zoals in de sociale wetenschappen gebruikelijk is, kan men slechts via omwegen data verzamelen.16 Langs deze weg duiken toch weer resultaten op van bibliografısche studies in boekhistorische publicaties. De veronderstelling is dat het ����������������� R. Engelsing, Der Bürger als Leser : Lesergeschichte in Deutschland 1500-1800 (Stuttgart 1974) 15 Han Brouwer heeft dit in twee artikelen beschreven: ‘Rondom het boek, historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’. In: Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw 20 (1988) en ‘Over omwegen, bestedingspatronen en perspectivistische bronnen’ in: De Negentiende Eeuw 14 (1990), p. 171-180.

16  Een van de meest uitgebreide pogingen is die van José de Kruif om leescultuur in Den Haag in de achttiende eeuw te onderzoeken aan de hand van boedelinventarissen. (Liefhebbers en gewoontelezers : leescultuur in Den Haag in de achttiende eeuw, Zutphen 1999)

427


aantal drukken iets zegt over de populariteit van een tekst. Het Handboek Editiewetenschap illustreert aan de hand van ogenschijnlijk dezelfde titelpagina’s van Vondels Gebroeders dat er meerdere drukken zijn, ook al deed de drukker pogingen dit te verbloemen.17 In 1650: bevochten eendracht onderstrepen Spies en Frijhoff het belang van Erasmus voor het onderwijs met de constatering dat er in 1650 vier verschillende drukken van zijn Colloquia verschenen bij Elzevier in Amsterdam.18 Helaas zijn dit nu net twee voorbeelden die tegelijkertijd ook de complexiteit en misinterpretaties van het gebruik van bibliografısche onderzoeksresultaten tonen. Is er in deze twee voorbeelden wel sprake van verschillende drukken of zijn het staten binnen een druk? Zelfs als dit is uitgezocht op de manier van Tanselle, dan nog blijft het de vraag 17  M. Mathijsen, Naar de letter: handboek editiewetenschap (Den Haag 1997). Ook een handboek kan men echter niet zomaar geloven. De conclusie dat de ene druk origineel is en de andere een herdruk komt op losse schroeven te staan als men er meer schijnbaar ‘dezelfde’ putjesdrukken naast legt. 18  W. Frijhoff en M. Spies, 1650: Bevochten eendracht (Den Haag 1999), p. 239. Dit is gebaseerd op t’ Gulde jaer 1650 in de Short-Title Catalogue, Netherlands. J.A. Gruys en J. Bos eds. (Den Haag 1995). Inmiddels (februari 2008) telt de STCN er zelfs zes, waarbij de vraag nog open ligt of het daadwerkelijk zes verschillende drukken zijn of dat hier sprake is van meerdere staten van minder dan zes drukken.

428


welke conclusies op basis van die bevindingen gerechtvaardigd zijn. bibliografie als historische wetenschap Al in de jaren zestig constateerde R.C. Bald dat bibliografıe geen exacte wetenschap is.19 Tenminste, als men hiermee een wetenschap bedoelt die aan de volgende twee voorwaarden voldoet: men trekt conclusies op grond proeven en observaties, en de omstandigheden waarin deze observaties worden gedaan, zijn reproduceerbaar zodat de resultaten controleerbaar zijn. De analytische bibliografıe voldoet niet aan deze criteria. Het ‘bibliografısch bewijs’ van Tanselle heeft duidelijk een andere status dan bijvoorbeeld natuurkundige meetgegevens. De observaties van de bibliograaf zijn immers niet los te zien van kennis van het boekbedrijf. Als men kennis van de omstandigheden in de drukkerij niet bij de reconstructie betrekt, leidt dit al snel tot verkeerde conclusies. McKenzie duidde dit provocerend aan met ‘Printers of the mind’: er ontstaan drukkerspraktijken in de fantasie van de onderzoeker, die geen relatie meer hebben met de praktijk.20 19 ����������������������������������� R.C. Bald, ‘Evidence and inference in bibliography’ in: A mirror for modern scholars L.A. Beaurline ed. (1966), p. 2-3. 20  D.F. McKenzie, ‘Printers of the Mind’ in: Making meaning; ‘Printers

429


De bibliograaf doet dus toch meer dan kijken: het is kijken, kijken en de rest erbij denken! De ‘ideal copy’ als een historische reconstructie is helemaal niet zo voor de hand liggend als Tanselle doet voorkomen: want hoe denk je de rest erbij? Hoe vindt de interpretatie van de observaties plaats en hoe trekt men dan conclusies? Bibliografen hebben net als andere (historische) wetenschappers last van het inductieprobleem: hoe kan je na waarnemingen gebaseerd op een aantal exemplaren van drukken iets zeggen over de productiegeschiedenis als geheel? Volgens Tanselle helpen kennis en ervaring om de juiste afweging te kunnen maken: “as one becomes an expert through the process of investigation, one is in a position to make an informed judgement about the extent of evidence required or the suffıciency of the obtainable evidence.”21 Inderdaad helpt het om veel oude drukken gezien te hebben; niemand zal betwisten dat kennis en ervaring een rol of the mind’ and other essays. P.D. McDonald en M.F. Suarez eds. (Boston 2002), p. 13-86. 21 ��������������������������������� G. Th. Tanselle, ‘ The concept of ideal copy’ in: Studies in Bibliography 33 (1980), p. 32.

430


spelen. Toch is deze eloquente formulering niet veel meer dan een nauwelijks verholen autoriteitsargument. Het lost het inductieprobleem niet op, sterker nog, het kan een vervelend bijeffect krijgen. De suggestie dat het mogelijk is om ‘voldoende’ bewijsmateriaal te verzamelen, leidt gemakkelijk tot steeds uitgebreidere voorschriften voor bibliografısche beschrijvingen. Bijgevolg wordt het kringetje experts dat dit weet te duiden navenant kleiner, waardoor de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de resultaten van analytisch-bibliografısch onderzoek eerder af- dan toe zal nemen. Het begrip ‘bewijsmateriaal’ is op zichzelf al problematisch, los van de vraag hoeveel ervan nodig is. De bibiograaf begint niet met een schone lei. Exemplaren van oude drukken hebben een geschiedenis: er is van alles mee gebeurd dat van invloed is op wat de bibliograaf kan waarnemen. Daarbij torst 431


de onderzoeker ook zijn eigen geschiedenis mee. Er hebben al minimaal twee selectieprocessen plaatsgevonden voor hij zijn conclusies trekt. In de eerste plaats is in de loop der tijd een deel van het mogelijke ‘bewijs’ verdwenen: latere eigenaren van boeken hebben hun exemplaren gerepareerd, herbonden, veranderd. Het is dan moeilijk te achterhalen hoe het exemplaar de drukkerij heeft verlaten, en hoe het in elkaar zat op het moment dat de drukker zijn controle over het proces uit handen gaf. Daarbij brachten eigenaren dergelijke veranderingen niet willekeurig en aselectief aan, maar meestal met een vooropgezet doel: om een exemplaar aan te vullen, te verfraaien, te conserveren, etc. In het collectioneren en conserveren zijn ook stromingen waarneembaar, onderhevig aan veranderende opvattingen en theorieën. Verkruijsse vergelijkt de bibliograaf dan ook met een archeoloog, die graaft in bibliotheken naar resten van informatie. Deze informatie is per defınitie subjectief: hoe een exemplaar eruit ziet is gebaseerd op vroegere opvattingen over hoe men met boeken om diende te gaan, en deze kunnen niet meer veranderd worden. Een tweede selectie vindt plaats door de bibliograaf zelf, afhankelijk van zijn doel en eigen opvattingen. Het registreren van eigenschappen van een exemplaar van een druk vereist een conceptueel kader, dat 432


voorschrijft welke eigenschappen van belang worden geacht. De concepten van een historicus zijn als de netten van een visser: net zoals de grootte van de mazen bepaalt welke vissen men vangt, zo bepalen de concepten van de onderzoeker het type ‘feiten’ dat hij opmerkt.22 Opmerkelijk genoeg is onder bibliografen wel erkend dat de waarneming een zeer grote rol speelt, maar is er tot nu toe geen aandacht voor de interpretatie die onvermijdelijk gelijktijdig plaatsvindt. De kennis van de historische context van McKenzie, gecombineerd met de ervaring van Tanselle, was altijd genoeg. Hier ontbreekt nadrukkelijk een andere context: die van de bibliograaf zelf. Het bibliografısch bewijsmateriaal van Tanselle is alleen geldig binnen de kaders waarin de bibliograaf zijn waarnemingen relevant acht. Het is zeer goed mogelijk dat dezelfde informatie voor een historicus met een andere interesse veel minder relevant is. Gegevens hebben voor een historicus immers alleen maar argumentatiekracht voor slechts die gebeurtenissen waarin hij is geïnteresseerd. Juist omdat een historicus niet als een natuurkundige de geschiedenis kan observeren, zoekt hij naar andere zaken, die hij wel kan waarnemen, om gegevens uit af te leiden. Die gegevens noemt hij vervolgens ‘bewijsmateriaal’ binnen 22 ��������������� See J. Bohman, New philosophy of social sciences: problems of indeterminacy (Cambridge 1991), p. 102-115.

433


zijn betoog, maar ze hebben die status uitsluitend binnen die specifıeke context. Dit staat haaks op de intersubjectiviteit die het begrip ‘historische reconstructie’ suggereert. Er zijn vele reconstructies mogelijk en de historicus construeert diegene die past binnen zijn vertoog. Het is daarom noodzakelijk om deze conceptuele kaders van de bibliograaf als historicus zichtbaar te maken. In deze zin is de ‘ideal copy’ noch het doel van de drukker, noch een historische reconstructie, maar een constructie van de analytisch bibliograaf-historicus. Ik zou daarom de volgende defınitie van een ideal copy willen voorstellen: ‘Ideal copy’ is geen reconstructie maar een constructie, ingegeven door de perceptie van de bibliograaf, gebaseerd op die elementen die toegankelijk zijn voor observatie en waarvan hij meent dat die het meest beantwoorden aan zijn vraag.23

Natuurlijk kan binnen dit kader nog steeds bibliografısch onderzoek plaatsvinden naar de boekproductie, of kan men collationeren ten dienste van 23 ������������������������������������������ Deze defınitie is opgesteld naar analogie met de defınitie van Collingwood, die hierboven is geparafraseerd: “History is a science whose business is to study events not accessible to our observation, and to study these events inferentially, arguing to them from something else which is accessible to our observation, and which the historian calls “evidence” for the events in which he is interested.” (R.G. Collingwood, The idea of history (Oxford 1946), p. 251-251).

434


een tekstediteur. Maar het kan ook interessante nieuwe soorten bibliografıeën opleveren: wat te denken bijvoorbeeld van een receptiegerichte bibliografıe, die zich concentreert op de kwaliteit van papier, boekbanden en inscripties van voormalige eigenaren? Een dergelijke ‘narrative bibliography’ verliest zijn absoluut karakter: het is dan niet meer ‘de’ bibliografıe, maar ‘een’ bibliografıe. Overigens betekent dit niet dat dan zomaar willekeurig elke bibliografıe gemaakt kan worden. In zekere zin is de bibliograaf juist minder vrij. In plaats van ‘bibliografısch bewijs’ te verzamelen, zal hij - net als elke andere historicus - eerst zijn vraag en conceptuele kaders moeten expliciteren. De bibliograaf die spreekt, moet zich vooreerst verantwoorden.

435


Doctis hospes eris: nog een jeugdgedicht (1595) van Jacob Cats Marcus de Schepper

22 oktober 1992, Wolfenbüttel, Herzog August Bibliothek, Zeughaus Een boekhistoricus is en blijft een buitenbeentje. Hoewel gastspreker op het 32ste Wolfenbütteler Symposion, voelde ik mij een vreemde eend in de numismatische bijt.1 Enkele (mij) minder inspirerende lezingen en de schaarse vrije tijd (Duitse congressen zijn ‘Arbeitsgespräche’: wie ooit, in Wolfenbüttel of elders, met August Buck [1911-1998] heeft ‘vergaderd’ weet hoe lang en hoe intensief een ‘zitting’ kan zijn…) dreven mij heel gewillig naar de immer inspirerende catalogus en leeszaal van het boekenparadijs _ de ultieme reden overigens om, voor de negende maal reeds, naar het ministadje aan de Oker af te reizen. Altijd weer had ik Neolatijnse poëzie genoteerd, bundels of liminaria, maar ditmaal zocht ik andere buit. Met het oog op een [helaas nog steeds onvoltooide] fondsreconstructie van de Leidse (later Leuvense) drukker Hendrik van Haestens, ploegde ik door het drukkersregister van de Augustana _ een wonderlijke luxe voor een ‘Belgische’ boekhistoricus. Natuurlijk hadden de Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken al heel lang zo’n waarlijk inspirerende extra ontsluiting van hun oude drukken, maar die van Wolfenbüttel was nog zoveel mooier, want die had niet enkel titelbeschrijvingen, maar vaak ook een verkleinde kopie van het titelblad. Eenzelfde epifanie bracht mij in juni 1995 in vervoering bij het speuren in de catalogus van de universiteitsbibliotheek van Wroclaw (het vroegere Breslau, kroonjuweel van Silezië): ook daar kopieën van het titelblad, met de wonderlijkste titels of provenances.2 Op 21 oktober 1992 had ik eerst voor mijn goede leermeester Hilda van Assche een Ruusbroec-item gecheckt: Gottfried Arnolds Auserlesene Send-Schreiben (…), Frankfurt-Leipzig, ‘Im Jahre Christi 1700’ (sign. Td5), met een Duitse vertaling van Ruusbroecs brieven. Ook bekeek ik uit pure nieuwsgierigheid een album amicorum (van Johann Baptist Heinzel Jr. uit Augsburg _ een doorschoten exemplaar van Joannes Sambucus’ Emblemata, Plantijn 1569, sign. 154.18 Eth.), enkele ‘Blijde Inkomsten’ 1  Marcus de Schepper, ‘Numismatic publications of the Plantin Press 1561-1588’ in Numismatische Literatur 1500-1864. Die Entwicklung der Methoden einer Wissenschaft; hrsg. von Peter Berghaus. Wiesbaden, 1995, p. 27-36 (Wolfenbütteler Forschungen. Bd. 64). 2  Jan van der Noot, Verscheiden poetixe wercken (Keulen, 1572): het voorwerk, ingel., uitg. en toegel. door Karel Porteman en Werner Waterschoot. Leuven [etc.], 1990. (Leuvense studiën en tekstuitgaven; nieuwe reeks, 9).

436


en ordonnanties, en een merkwaardig exemplaar van de Opera (Plantijn 1580) van de ‘geniale’ (en ketterse) archeologisch taalkundige Joannes Goropius Becanus, met op de platten een verguld wapen met als motto “Vita mortalium vigilia” (voordien reeds het devies van de Brusselse koninklijke bibliothecaris _ en, o ironie, ketterjager _ Viglius van Aytta [1507-1577], sign. 65.9 Jur. 2°). Een dag later waren de Leidse drukken 1594-1621 aan de beurt. Eerst bekeek ik een convoluut met anti-jezuïetische geschriften (207.5 Theol. (9) = A. Arnaldus, Oratio … pro Universitate Parisiensi … contra Iesuitas reos [!] en (10) = J. Passeratius, Praefatiuncula in disputationem de ridiculis, beide voor Louis Elzevier gedrukt, in 1595, resp. 1594). Dan volgden: een bandje (sign. 152 Pol.) met o.m. de zeldzame Neolatijnse bundel Moralis et civilis sapientiae monita van Dominicus Baudius (ook voor Elzevier gedrukt, in 1611, met een vervolg Carmen heroicum … Jacobi I. … sub nomine Unitarum Belgii provinciarum); de verontwaardigde reactie van Joannes Domannus op Justus Lipsius’ cynische opmerkingen over het gedrag van de bewoners van Westfalen (Pro Westphalia ad Cl. V. Iustum Lipsium Apologeticus, Helmstedt 1591, sign. J 268 i. 4° Helmst. (29), met op ff. I2v-4v de vier gewraakte brieven aan J. Dousa, J. van Hout, J. Heurnius en P. Colvius). De daaropvolgende foliant (sign. 65.9 Jur. 2°) sloeg ik met enige tegenzin open om, met een zucht van opluchting, vast te stellen dat die door Jan Bouwensz was gedrukt _ dat spaarde alweer de dubbele collatie uit die ik plichtsbewust bij elke Haestensdruk doorvoerde. Toch maar even kijken naar de Latijnse verzen vooraleer het boek in te leveren, dacht ik bij mezelf. En ja, weer twee gedichtjes: op fol. †4v eentje van 18 regels, gesigneerd “Paulli G.F.P.N. Merula” (Leids jurist 1558-1607) – leuk, maar niet uitzonderlijk. En van wie mocht dat langere op fol. †4r dan wel zijn? “I. FelisI B.” stond er. ‘Felisius’, van ‘felis/x = kat’? Ja natuurlijk! Had Ronald Breugelmans die identifıcatie niet enkele jaren eerder aannemelijk gemaakt? Thuis checken dus! En inderdaad: de ondertekening stond voor “I[acobus] Felisii B[rouwershavius]”.3 En nog leuker: dit gedicht werd niet door Breugelmans geciteerd, al bleek de druk hem niet onbekend te zijn.4 Daar moet ik ooit nog eens iets mee doen, dacht ik toen – en de aantekening verhuisde naar de map met ‘vondsten’, om er te rijpen tot er zich een geschikte gelegenheid aandiende.5 3  R. Breugelmans, ‘De eerste publicaties van Jacob Cats (1593-1598)’. In: Archief uitgegeven door het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, (1977), p. 212-219. Literatuur over Cats is o.m. te vinden via de BNTL en de DBNL. 4  Leiden Imprints 1483-1600 in Leiden University Library and Bibliotheca Thysiana. A short-title catalogue. Nieuwkoop, 1974, p. 72 (Bibliotheca Bibliographica Neerlandica, V). 5  Uit die map ontstonden onder meer: ‘Erasmus’ letter to Cornelius Crocus (re)discovered’ in Humanistica Lovaniensia, 39 (1990), p. 85-92; ‘Acroamata nuptialia (1645): een typografısch epithalamium voor Balthasar II Moretus en Anna Goos’ in Ex Offıcina Plantiniana Moretorum: studies over het drukkersgeslacht Moretus, Antwerpen, 1996, p. 377-402 (= De Gulden Passer, 74); ‘April in Paris (1514): J.L. Vives editing B. Guarinus. A new Vives ‘princeps’, a new early Vives letter and the fırst poem in praise of Vives’ in Myricae: essays on Neo-Latin literature in memory of Jozef IJsewijn, Leuven, 2000, p. 195-205 (Supplementa Humanistica Lovaniensia, XVI); ‘Jacobus Jasparus’ Genealogia fıliorum Nicolai Everardi (1549). Facsimile met inleidende

437


Aan wie beter dan aan Piet Verkruijsse, strenge leermeester, voortreffelijke collega, gezellige vriend, BNTL-verdediger, “zeventiende-eeuwer”, boekhistoricus, bibliograaf, Wolfenbüttelpelgrim en… Zeeuw, kon dit kleine Cat(s)je worden aangeboden…

Een Utrechts juridisch geschrift in Leiden 1595 (en elders ook later) Tot de allereerste uitgaven van Louis (I) Elzevier behoort de lijvige juridische foliant Paul(l)us Montanus’ Tractatus novus de iure tutelarum & curationum, in quo universa tutelaris materia, & statuta Civitatis Ultraiectinae (…) declarantur. Paul(l)us Montanus (= van den Bergh[e]) werd in 1530 te Utrecht geboren, studeerde te Leuven en Angers (waar hij in 1550 doctor iuris werd), en was actief als advocaat van het Hof van de bisschop te Utrecht, als assessor van diens offıciaal, en als raadsheer in de Raad van Utrecht, 1561-1580. Hij overleed in 1587.6 Het uitvoerige traktaat over voogdijrecht is Montanus’ enige publicatie, en werd na diens dood uitgegeven door zijn broer Balthasar (eveneens advocaat aan het Hof van Utrecht),7 met een opdracht aan Walraven van Brederode (1547-1614), heer van Brederode, Vianen, Ameide en Noordeloos, lid van de Raad van State, enz.8 aanbevolen door cats Cats’ drempeldicht voor Montanus’ werk is één lange aanspreking (apostrofe) van een nietlevend voorwerp: het Boek (‘Liber’) wordt toegesproken en aangemoedigd om alle schroom te laten varen, het licht te zien en de wereld te veroveren. De subscriptio (‘ondertekening’) moet worden gelezen als “I[acobus] Felisii [“van de kat” = Cats] B[rouwershavius = afkomstig uit Brouwershaven]”.

aantekeningen’ in Liber amicorum Raphaël de Smedt, 4. Litterarum historia, André Tourneux ed., Leuven, 2001, p. 99-122 (Miscellanea Neerlandica, XXVI). 6  Nieuw Nederlandsch Biografısch Woordenboek, Leiden 1937, dl. X, kol. 645; R. Dekkers, Bibliotheca belgica juridica, Brussel 1951, p. 13. 7  “librum … fratris mei” en “fratris mei scripta”: Balthasar was dus Paul(l)us’ broer en niet diens zoon (contra NNBW X, kol. 645!). 8  A.W.E. Dek, ‘Genealogie der heren van Brederode’. In: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, 13 (1959), p. 105-146 (inz. 135, 136). In de heruitgave van 1680 is die opdracht vervangen door een nieuwe dedicatie, ditmaal aan Reinier (II) Pauw (1591-1676).

438


Ad Librum PAULI MONTANI I.C. VIRI CL. ut in Lucem prodeat. Carmen

Ecquid inornato, Liber, abditus esse sub antro, Ecquid adhuc gaudes delituisse domi? Pone metus, age, pone tua de fronte pudorem: Causa timoris abest, causa pudoris abest. Scilicet insigni curavit Kempius arte, A Criticis verso ne fodiare stylo: Ille gravi studio summoque labore peregit, Ne queis mendosis inficiare typis. Iam sine labe nites, iam te formosior ipso es, Ulla nec in toto corpore menda latet. Mens nisi me fallat, plaudentibus undique dextris Iustinianaeis excipiere choris, Pupillis lumen numenque videberis ipsum, Incustoditis dum Medicina venis: Nam modo Tutoris, modo Curatoris avari Explodis mira dexteritate dolos. Vade Liber, liberque vola super aera: doctis Hospes eris, Plebi sed tamen hostis eris. Nil refert.Stolidi vitia et convitia vulgi Non poterunt laudes attenuare tuas, Nam latus egregium niveis circundata pennis Fama sub occiduas te vehet usque plagas. Tunc mundi Mundum, tot regna videbis et urbes, Et venient longae taedia nulla viae. Sic tibi non imber partos abolebit honores, Non intempestis saeva procella Notis, Non ferrum, non ignis edax, non fulmen et Iris, Dira nec ira soli, dira nec ira poli. Tolle per astra caput. ‘St’, garrulla, desine, Cleio. Annuit, et placido sic sonat ore Liber. Iam squallor pallorque vale, iuvat ire per orbem, Lux mihi dux, tandem nox diuturna vale. I. FelisI B. 439


een bestseller? Cats’ drempeldicht werd in enkele latere uitgaven van Montanus’ werk herdrukt. Het werd echter nooit met de later zo belangrijk geworden dichter-politicus geassocieerd. ‘Felisius’ werd en bleef een onbekend dichter. Dat ging zover dat de oorspronkelijke subscriptio “I. FelisI B.” werd verbasterd tot het de facto onherkenbare “I. Felis I.B.” in de Haagse druk van Henricus de Swaef uit 1656. De drukgeschiedenis van Montanus’ traktaat over voogdijrecht verdient nader onderzoek, dat het kader van dit artikel ruim overschrijdt. Daarom geef ik hier enkel een (uiteraard onvolledig) overzicht van edities en exemplaren die bij een eerste (internet) verkenning tevoorschijn kwamen.9 A. Zelfstandige uitgaven: 1. 1595 Leiden: (col.: Jan Bouwensz voor) [Jan Paets &] Louis (I) Elzevier, 2° exx.: Berkeley, Cal. (UL) KJA2127.33.A3T7 1595; Berlijn (SBPK) Gh 8620; Edinburgh (NLS) [STCNL 255]; Göttingen (SUB) 4 J MAT 337/201; Hamburg (SUB) B 1951/634; Jena (ULB) 2 Jus can.VII,3(2); Leeuwarden (Tresoar) Hof 401 folio; Leiden (UB) 317 A 9; München (BSB) 2 J.rom.m. 159; Rostock (UB) Kf-78; Wolfenbüttel (HAB) 65.9 Jur. 2°. ref.: Willems 29, Rahir 18 (n.), Dekkers 13, Leiden impr. 72, Typographia Batava 3511, STCN. opm.: drukkersmerk (engel met boek en zeis) van Paets. 2. 1595 Leiden: (col.: Jan Bouwensz voor) Louis (I) Elzevier, 2° exx.: ? ref.: Rahir 18. opm.: “Au v° du titre, portrait de Montanus gravé en taille-douce. Le titre porte déjà la marque l’Aigle avec la devise et la date que M. W. signale pour la première fois sur le titre du n° 20. Cette particularité explique la date 1595 qui accompagne cette marque (voy. W. Introduction, xci). M. W. indique comme marque pour cet ouvrage l’Ange avec le livre et la faux, qui est celle de J. Paetsius ?” (Rahir).

9  Bibl. ref.: Dekkers, René Dekkers, Bibliotheca belgica juridica, Brussel 1951. Leiden impr., Leiden Imprints 1483-1600 in Leiden University Library and Bibliotheca Thysiana. Nieuwkoop 1974. Rahir, Édouard Rahir, Catalogue d’une collection unique de volumes imprimés par les Elzevier. Parijs 1896 (herdr. Nieuwkoop 1965). STCN, Short Title Catalogue Netherlands (http://picarta.pica.nl/DB=3.11/LNG=NE/ ). TB, Paul Valkema Blouw, Typographia Batava 1541-1600. Nieuwkoop 1998. VD-17, Verzeichnis der im deutschen Sprachraum erschienenen Drucke des 17. Jahrhunderts (www.vd17.de ).

Willems, Alphonse Willems, Les Elzevier. ’s-Gravenhage-Brussel 1880 (herdr. Nieuwkoop 1991).

440


3. 1597 Leiden: Jan Bouwensz voor Louis (I) Elzevier, 2°, “Secunda editio” exx.: Basel (UB) Ms III 6:1; München (UB); Oxford (All Souls); Rome (BN). ref.: Willems 34, Dekkers 13, Typographia Batava 3512. opm.: “Titeluitgave van de 1595-editie, voorzien van een nieuw titelblad met verso een privilegie van Rudolf van Bohemen, gedateerd 30 juni 1596.” (TB). 4. 1607 Frankfurt (Main): ? exx.: ? ref.: Dekkers 13. opm.: spook ? (zie 5). 5. 1608 Frankfurt (Main): Johann Ruland voor Wolfgang Richter, 8° exx.: Berlijn (SBPK) Gh 8610 (2 exx.), 3de ex. Schoepp. 621; Cambridge, Mass. (Harvard Law School) Rare Foreign Treatises M; Chicago (UL) KA293.O565T7 1608; Frankfurt (Main) (UB) Ff.11776; Göttingen (SUB) 8 J MAT 337/205; Halle (Saale) (ULB) AB 37 6/i, 8 (1), 2de ex Ke 4483, 3de ex. AB B 11572; Hamburg (SUB) A/290928; München (BSB) J.rom.m. 348; Princeton; Rostock (UB) Je-3360. ref.: VD-17 1:014725S. 6. 1656 Den Haag: Henricus de Swaef, 4° exx.: Cambridge (UL) Cc.4.33; Den Haag (KB) 388 F 9; Edinburgh (NLS) Nha.K203; Leiden (UB) 192 D 5 [dit ex. bevat bovendien de dedicatie uit 1680 aan Reinier Pauw (1591-1676) meegebonden tussen *1 (titel) en *2 (dedicatie)] [afb. 4] München (BSB) 4 J.rom.m.184. ref.: Dekkers 13 [“1656 (bis)”], STCN. 7. 1656 Den Haag: Adriaan Vlacq, 8° exx.: Berkeley, Cal. (UL) KJA2127.33.A3 T7 1656; Braunschweig (SB) I 49-94; Brussel (KBR) III 79.529 A; Den Haag (GA) Hgst 1337; Den Haag (KB) 372 K 48; Fulda (HLB) RW B 53/33; Glasgow (UL) Sp Coll Bm2-i.22; Göttingen (SUB) 8 J MAT 337/210; Halle (Saale) (ULB) Ke 4484; Kaapstad (UL) Brand Van Zyl Collection of Ius Commune Books 1277; Londen (BL) 877.i.3; Maastricht (SB) 38 B 22; Parijs (BN) F-24877; Utrecht (UB) JB-RAR:Qua.219. ref.: Dekkers 13 [“1656 (bis)”], STCN. 8. 1657 Den Haag: Henricus de Swaef, 4° exx.: Hamburg (SUB) A/294815. ref.: Dekkers 13. 9. 1671 Amsterdam: Hendrick & Dirk Boom, 8° exx.: Den Haag (KB) 545 J 48:2; Londen (BL) 878.g.11. 441


ref.: STCN. opm.: “re-issue of the edition Hagae-comitum, A. Vlacq, 1656; part of: J. de Damhouder, Patrocinium pupillorum, P. Montanus, Tractatus novus, 1671” (STCN). 10. 1672 Genève: ? exx.: ? ref.: Dekkers 13. opm.: spook ? (zie B3). 11. 1680 Den Haag: Arnold Leers exx.: Brussel (KBR) III 67.440 A. ref.: Dekkers 13 (?). 12. 1680 Den Haag: Johannes Tongerloo exx.: Brussel (KBR) III 67.693 A. ref.: Dekkers 13 (?). ? 1680 Den Haag: editie niet geïdentifıceerd: Cambridge (UL) J.5.34; Greifswald (UB) 520/Io 182 adn1. B. Verzameluitgaven: 1. 1611 Turijn: [Giovanni Domenico Tarini], 2° Titel: Tractatus de tutore, curatore, et usufructu mulieri relicto (van Paulus Montanus, Juan Gutierrez, Borgnino Cavalcani). exx.: Berkeley, Cal. (UL) KJA2262.M65 1611; Cambridge, Mass. (Harvard Law School) Rare Foreign Treatises M Folio; Chicago (Loyola U) KBG.M66 1611; Milaan (Bibl. Fac. di Giurisprudenza). 2. 1671 Amsterdam: Hendrick & Dirk Boom, 8° exx.: Den Haag (KB) 545 J 48:2; Londen (BL) 878.g.11. ref.: STCN. opm.: “re-issue of the edition Hagae-comitum, A. Vlacq, 1656; part of: J. de Damhouder, Patrocinium pupillorum, P. Montanus, Tractatus novus, 1671” (STCN). 3. 1675 Genève: S. de Tournes, 2° Titel: Tractatus de tutore, curatore, et usufructu mulieri relicto (van Paulus Montanus, Juan Gutierrez [?-1618], Borgnino Cavalcani [1530-1607]). exx.: Berlijn (SBPK) GH 8626; Bern (JBB) JBB 5.730/ 61; Cambridge (UL) Cc.2.8; Den Haag (KB) 452 B 13 [3]; Göttingen (SUB) 2 J MAT 337/220; Halle (Saale) (ULB) AB 180109 (3), 2de

442


ex. Ke 4486, 2; Jena (ULB) 2 Jur.XV, 23; Leeuwarden (Tresoar) Hof 127 folio; Londen (BL) 499. c.14; M체nchen (BSB) 2 J.rom.m. 161 g; Utrecht (UB) L Fol. 861; Weimar (HAAB) 28, 2:1. ref.: Dekkers 13. 4. 1675 Turijn: Francesco Boschi, 2째 Titel: Tractatus de tutore, curatore, et usufructu mulieri relicto (van Paulus Montanus, Juan Gutierrez, Borgnino Cavalcani). exx.: Kaapstad (UL) Brand Van Zyl Collection of Ius Commune Books 1276; Milaan (Bibl. Fac. di Giurisprudenza). Het zou schitterend zijn mocht het door Rahir beschreven exemplaar (2) kunnen worden teruggevonden. Iets voor jou, Piet, nu je nog meer tijd zal hebben om schatten op te graven?

Ad multos annos!

443


#

Een uitgever ruimt op

Zacharias Heyns veilt zijn voorraad in 1609 Hubert Meeus

Net zoals Piet Verkruijsse nu in Amsterdam een periode van zijn leven afsluit, zo heeft de uit Antwerpen afkomstige Amsterdamse uitgever en boekverkoper Zacharias Heyns (1565-1630)1 rond 1605 Amsterdam verlaten om zich in Zwolle te vestigen. Bij deze verhuizing heeft hij een groot gedeelte van zijn boekenvoorraad in Amsterdam achtergelaten. Toen hij in 1609 definitief uit de boekhandel stapte, liet hij zijn voorraad veilen op de weeskamer.2 Op 9 en 10 april 1609 werden daar, naast de magazijnvoorraad van Heyns, ook boeken van Esaias van Someren voor een bedrag van ƒ 266,- en van Michiel Colijn voor ƒ 149,- geveild.3 De verkoop van Heyns bracht echter beduidend meer geld op, namelijk ƒ 1125,-.4 Zacharias Heyns scheidde uit de boekhandel te Amsterdam, maar voor de andere twee bestond zo een reden niet. Er waren toen echter nog geen beperkende bepalingen, die boekverkopers beletten hun

1  Zie over Heyns: Meeus 1995 en Meeus 1997. 2  Geregeld werden er inboedels geveild op de Amsterdamse Weeskamer waarbij ook heel wat kunstwerken onder hamer kwamen. Zie Van Eeghen 1969; Montias 2002, 15-32. 3 Michiel Colijn was als drukker, uitgever en boekverkoper actief in Amsterdam van 1608 tot 1635 (STCN Thesaurus 1473-1800 & Briels 1974, 250-251). Over de activiteiten van Esaias van Someren heb ik geen informatie kunnen vinden. 4  De veiling van de voorraad van Barent Adriaensz bracht in 1613 ƒ 3945.18 op en deze van Michiel Colijn in 1638 ƒ 7187.9. (Van Eeghen 1969, 88).

444


boeken te veilen. Die kwamen er pas in 1630.5 Het was wel een besloten veiling, want op twee buitenstaanders na waren alle kopers zelf boekverkoper. Dit was blijkbaar vrij ongewoon; volgens Van Selm werd dit pas later in de zeventiende eeuw gebruikelijk.6 Zacharias Heyns verkocht op deze veiling niet zijn fondsvoorraad maar zijn magazijnvoorraad. Dat waren dus niet alleen boeken die hij zelf had uitgegeven. Een boekverkoper kon op verschillende manieren in het bezit komen van grote aantallen exemplaren van één titel: door een boek zelf te drukken of te laten drukken; door hoeveelheden exemplaren te accepteren als betaling voor geleverde boeken, door exemplaren te kopen op een veiling die werd gehouden als een collega failliet ging of dreigde te gaan, als hij het boekenvak verliet of als hij was overleden.7 Een gedeelte van de voorraad van een zeventiende-eeuwse boekverkoper bestond dan ook uit ongebonden boeken in meer of minder grote aantallen exemplaren.8 Een boekverkoper handelde rond 1600 in alle soorten boeken, nieuwe en tweedehandse.9 Het is niet uitgesloten dat een aantal gebonden boeken tweedehands was. De afslager of veilingmeester op een dergelijke veiling was de bode van de Weeskamer.10 In 1609 was dat Gerrit Jacobsz Haringh.11 De afslagers moesten het door hen geïnde geld afdragen aan de verkopers, maar mochten 5% salaris inhouden, waarvan de helft voor de stadssecretarissen12 en de helft voor henzelf was.13 Bij de kosten van de veiling hoorden onder andere het salaris van de afslager, de kosten voor het omroepen en het extract.14 Bij verkopingen van en onder boekverkopers had men vaak te doen met grote aantallen stukken, die men slechts langzaam zou kunnen afzetten, in tegenstelling tot andere koopwaar. Daaruit ontwikkelde zich de betaling in termijnen. De veiling van de boeken van Barent Adriaensz in 1613 gaf als eerste voorwaarden voor betalingen in termijnen.15 In mei 1610 werd de boekenvoorraad van een andere grote Amsterdamse boekverkoper, Cornelis Claesz, geveild. Willem Jansz Blaeu kocht op deze veiling voor zo een groot bedrag dat hij in financiële moeilijkheden dreigde te geraken, toen bleek dat hij misschien niet in 5  Van Eeghen 1978, 256. 6  Van Selm 1988, 215. 7  Wanneer na het overlijden van een boekverkoper zijn magazijn werd geveild, kon men voor relatief weinig geld en onder gunstige betalingsvoorwaarden vreemde fondsartikelen kopen (Van Selm 1990, 102). 8  Van Selm 1987, 3-4. 9  Van Selm 1987, 183. 10  Tot 1617 was er slechts één bode, daarna waren er twee en vanaf 1636 zelfs drie. (Van Eeghen 1978, 237; Van Selm 1987, 183, 228). 11  Van Eeghen 1������������������������������������������ 969, 78-79 en 1978, 256. Montias 2002, 17. 12 ������������������������������������������������������������������������������������������������������ Volgens De Roever (1878, 80) was dit te verklaren uit het feit dat in het begin van de zestiende eeuw de secretarissen van de Weeskamer als afslager optraden en daardoor nog steeds recht hadden op een gedeelte van de inkomsten. 13 �������������������� Van Eeghen 1969, 80. ����������������������� Van Eeghen 1969, 87. �������������������������� Van Eeghen 1969, 87-88.

445


termijnen mocht afbetalen, maar het hele bedrag binnen zes weken diende te voldoen.16 Het stadsarchief van Amsterdam bewaart in de ‘Willighe vercoopinghe van Inboel’ een inventaris van de veiling van Zacharias Heyns’ voorraad met een overzicht van de aangeboden boeken, de kopers van de loten en de betaalde prijs.17 Een voordeel van deze veilinginventaris is de vermelding van de kopers en de betaalde prijzen, een nadeel tegenover een gedrukte catalogus is dat in deze laatste de titels meestal veel duidelijker zijn aangegeven. De schikking in kolommen en de totalen per bladzijde zijn overgenomen uit het origineel. Om het overzicht te verduidelijken is in de kolom van de kopers ‘idem’ vervangen door de naam; zo zijn ook de aantallen aangevuld. De titels die met ‘vn’ [= voornoemde] zijn aangeduid, zijn niet aangevuld. Omdat de titels onvolledig zijn genoteerd tijdens de veiling en ook het jaar van uitgave en het formaat ontbreken, is het moeilijk om ze allemaal exact te identificeren.18 Bovendien zijn er vele boeken en edities waarvan geen exemplaren meer bekend zijn. De identificering blijft dan ook uitermate tentatief. Ik ben steeds van de veronderstelling uitgegaan dat het waarschijnlijk de editie is die het kortst voor 1609 is verschenen.19

Stadsarchief Amsterdam, ‘Willighe vercoopinghe van Inboel’. Weescamer Beghonnen 22 juli 1608 3.6.1610. [9 april 1609] [fol. 1r.] opde Doelen Ten seluen daghe ten versoecke van Sacharias Heyns vercoft de naevolgende goederen 50 Mandevilles reysen ongebonden20 20 Magellaens reysen van Sebald de Weert21

Barent Adriaensz Cornelis Claesz.

5 7

6 13

-

16 ���������������������������������������������������������������������������������������������������� Belonje & Van Eeghen 1972, 81-83. Zes weken was de normale termijn waarbinnen men moest betalen bij veilingen op de Weeskamer (Montias 2002, 22). 17  Stadsarchief Amsterdam: Archief van de Weeskamer en Commissie van Liquidatie der zaken van de voormalige weeskamer: 966 Register van de willige verkopingen van inboedels. 1 deel 1608 – 1610. De veiling van Heyns’ voorraad beslaat 13 ongenummerde pagina’s. 18  De verwijzingen naar de werken gepubliceerd door Zacharias Heyns zijn ontleend aan het onuitgegeven proefschrift van H. Meeus, Zacharias Heyns, uitgever en toneelauteur. Bio-bibliografie met een uitgave en analyse van de ‘Vriendts-Spieghel’. Leuven 1990. 19  Zie voor de problemen van toeschrijving ook Van Selm 1980, 111-113. 20  Die wonderlijcke Reyse van Jan Mandeuijl … Antwerpen, Weduwe van Guilliaem van Parijs, 1592. (Mandeville 1908, XLIV). 21  M. Barent Iansz., VVijdtloopigh verhael van tgene de vijf Schepen (die int jaer 1598. tot Rotterdam toegherust werden / om door de Straet Magellana haren handel te dryven) wedervaren is / tot den 7. September 1599. toe / op welcken dagh Capiteijn Sebald de Weert, met twee schepen / door onweder vande Vlote versteken werdt. … Amsterdam, Zacharias Heyns [1600].

446


50 Mandevilles reysen Barent Adriaens 50 vn Claes Gerrits 43 vn Cornelis Claesz 1 pack verscheyden ongebonden boecken Waesberge 1 vn Cornelis Claesz 25 gebedeboecken ongebonden Jan Cloppenburch 25 vn Jan Cloppenburch 28 vn Cornelis Claesz 22 12 psalmen Aldegonde ongebonden Cornelis Claesz 12 vn Barent Adriaensz 12 vn Barent Adriaensz 12 vn Barent Adriaensz 12 vn Egbert Adriaensz 12 vn Cornelis Claesz 13 vn Barent Adriaensz 1 pack verscheyden boecken Barent Adriaensz 23 1 pack Bergen op zomij Waesberge 6 le miroir du monde afgeset24 Cornelis Claesz

5 7 5 7 4 18 2 8 2 10 2 17 2 17 3 15 4 7 4 7 4 4 4 - 3 16 3 15 3 12 2 18 2 15 5 12 __ ______ _____ 82 4 -

[fol. 1v] 6 psalmgeclanck ongebonden25 6 vn 6 vn 6 vn 25 vn 19 vn 50 Dracht toneel26

7 7 7 7 27 22 6

Cornelis Claesz Cornelis Claesz Cornelis Claesz Cornelis Claesz Barent Adriaensz Cornelis Claesz Waesberge

- - - - 5 9 12

-

22  Philips van Marnix van Sint-Aldegonde Het Boeck der Psalmen …. Middelburg, Richard Schilders, 1591 (Höweler & Matter 1985, 51). Van der Haar (1987, 299, nr. 53) vermeldt nog een editie in-8° uit 1597, maar zonder plaats of uitgever. Ook de subjectieve bibliografie van Marnix van Sint Aldegonde (http://cf.hum.uva. nl/nhl/Marnix/index.htm) [25/02/2008] kent alleen maar een editie van de psalmen uit 1591, net zoals de STCN. 23 ����������������������� Iacobus Baselius, Fil. De Obsidione Bergopzomii, Ad Eius Vrbis Senatum Commentarius. Bergen op Zoom. Jacob Canin, 1603. (Simoni 1990, 41, nr. B31). 24  Le Miroir Dv Monde, Ov, Epitome Dv Theatre D’ Abraham Ortelivs. …. Amsterdam, Zacharias Heyns, 1598. 25  M. Dierick Jans, Psalm Geklanck waer in de 150. Psalmen Davids mits Gaders verscheyden Lofsanghen met 4, 5, 6, 7, vnd 8 stemmen te hooren zijn. Amsterdam, Zacharias Heyns, in-4°. (Burger 1935, 181, 182) 26  Dracht-Thoneel VVaer op het fatsoen van meest alle de kleedren, Soo vvel der gener diemen nu ter tyt

447


50 vn Cornelis Claesz 6 12 50 vn Cornelis Claesz 6 12 48 vn Dirck Pers 6 12 100 tonneel des aertbodems27 Waesberge 9 10 100 vn Barent Adriaensz 9 10 100 vn Cornelis Claesz 9 10 100 vn Jan Cloppenburch 9 10 50 vn Jan Gerritsz 4 15 28 1 monumentorum Italia ongebonden Waesberge 1 16 10 musica miscella ongebonden Barent Adriaensz 2 10 10 vn Dirck Pers 2 6 9 vn Cornelis Claesz 2 12 29 12 Veneres blyenburgs Jan Gerritsz 4 12 12 vn Jan Cloppenburch 4 12 12 vn Dirck Pers 4 12 12 vn Dirck Pers 4 10 ___ ______ _____ 174 7 [fol. 2r.] 12 Veneres blyenburg 12 vn 12 vn 12 vn 12 vn 12 vn 12 vn 6 vn

Waesberge Waesberge Dirck Pers Gillis Pers tot Rotterd Barent Adriaens Jan Cloppenburch Cornelis Claesz Michiel Colijn

4 4 4 4 4 4 4 2

10 10 10 10 10 10 10 5

-

de gansche Weirelt door dragende is, als de oude afgeleyde eygentlyck afgebeelt synde, ten thoon gestelt ende van wat natien die syn, met corte woorden in rym beschreven wordt. Amsterdam, Zacharias Heyns, [1601]. (Heyns 1989). 27  P. Boaystuau, [in het Nederlands vertaald door Theodorus Kemp], Het Toonneel oft Spiegel des Aerdtbodems waer in te sien is een breede verhalinghe van des Menschen Catyuicheyt. in onse Nederlantsche sprake. Met een corte verclaringhe vande subtijlheyt ende weerdicheyt des mensche. Amsterdam, Zacharias Heyns, 1599. [drukker: Leiden, Henrick L. van Haestens]. 28 ��������������������� Laurentius Schrader, Monvmentorvm Italiae, quæ hoc nostro sæculo & à Christianis posita sunt, libri qvatvor. Helmstedt, Jakob (I) Lucius, 1592. in-2° (VD16) 29 ������������������������ Damasius Blyenburgius, Veneres Blyenburgicae, sive Amorum hortus, in quinque areolas divisus et fragantissimis CXLVIII celeberrimorum poetarum flosculis refertus. Dordrecht, Jan Canin, 1600. (STC 1965, 35)

448


300 Sandryn oft daerontrent30 Gillis Pers vers 12 Johannes Drusius31 Cornelis Claesz 12 vn Jan Gerritsz 12 vn Waesberge 11 vn Gillis Pers vers 20 proverba Ben Sirae 32 Barent Adriaensz 33 20 fastorum calendarium Barent Adriaensz 1 coenradi gesneri ongebonden34 Barent Adriaensz 1 axiomata politica35 Waesberge 1 gualterus in lucam gebonden36 Cornelis Claesz 1 gualterus ad Romanos gebonden37 Cornelis Claesz 2 boecken 1 bullingerus in omnes apostoles38 Waesberge 2 gebonden boecken ultalis[?] bullinger basilusWaesberge

5 5 5 5 5 1 1 6 4 4 2 4 3

3 8 8 7 - 10 16 4 1 7 18 11 7

-

30  Die historie van Sandrijn ende Lantsloot … Tot Rotterdam (Volgens Roemans & Van Assche 1982, 50 en Simoni 1990, 276, nr. H122 gedrukt door Jan Van Ghelen in Rotterdam ca. 1610). Van Selm (1978, 93) en De Groot (1980, 90-91) dateren het boekje omstreeks 1611-1612. Waarschijnlijk gaat het hier om nog een ander werk. 31  Waarschijnlijk gaat het om de werken van Drusius die Heyns zelf heeft uitgegeven in samenwerking met Gillis van den Rade: Johannes Drusius, Qvaestionvm Ebraicarvm Libri Tres. In quibus innumera Scripturae loca explicantur aut emendantur. Editio Secunda melior & auctior. Amsterdam, Zacharias Heyns, [drukker: Gillis van den Rade, Franeker], 1599. Of Johannes Drusius, Liber Hasmonaeorum Qui Vulgo Prior Machabaeorum, Græcè ex editione Romana, & Latinè ex interpretatione I. Drusii, Cum notis sive commentario ejusdem. Accessit Disputatio Alberici Gentilis I.C. ad eundem librum. Amsterdam, Zacharias Heyns, [drukker: Gillis van den Rade, Franeker], 1600. 32  Proverbia Ben Sirae … Operâ I. Drusii in Latinam lingua conversa scholiisque aut potius commentario illustrata. Franeker, Gillis van den Rade, 1597. (Fuks & Fuks-Mansfeld 1984, I, 72-73, nr. 92). 33 ������������������ Sibrando Siccama, Fastorvm Kalendarivm Lib. Ex veterum Monimentis, Marmoribus, Numismatibus alijsque Antiquitatum fragmentis Aucti & Emendati. Amsterdam, Zacharias Heyns, 1600. 34  Gezien de hoge prijs gaat het mogelijk over Conrad Gesner, Historiae Animalium Liber. Waarvan deel 1 in (1603) was verschenen bij Bibliopolium Cambierianum in Frankfort en deel 3 en 4 in (1604) verschenen bij Andreas Cambier in Frankfort. De andere delen verschenen pas na 1609. (VD17) 35 ���������������� Gregor Richter, Editio Nova Axiomatum Politicorum: Accessione CLXXIIII. novarum Regularum, multarumq[ue] Sententiarum & Exemplorum aucta & locupletata. Görlitz, Hans Rambau d.J., 1604, 4° (VD17) 36  Lvcas Evangelista. Rodolphi Gvaltheri Tigvrini In Euangelium Iesu Christi secundum Lucam Homiliae CCXV. Editio quarta prioribus longè emendatior. Zürich, Christoph Froschauer, 1585. (VD16) 37  Rudolf Gwalther, In D. Pavli Apostoli Epistolam Ad Romanos Homiliae. Zürich, Christoph Froschauer d. J., 1590. (VD16) In 1590 verscheen ook nog een door Heinrich Wolf uitgebreide versie: In Epistolam D. Pavli Apostoli Ad Romanos D. Rodolphi Gvaltheri Pastoris Ecclesiae Tigurinae Homiliarum archetypi. Nvnc recens in lucem editi opera et studio Heinrichi Wolphij Tigurini, vnà cum tabulis, quae methodum huius epistolae docent. Cum Rerum & Verborum Indice copiosissimo. Zürich, Christoph Froschauer, 1590. (VD16) 38 Rudolf Gwalther & Heinrich Bullinger, Archetypi Homeliarvm In Omnes Apostolorvm... epistolas, tam Catholicas, quám Paulinas. Heidelberg, 1601. (VD17)

449


4 boecken gebonden Michiel Colijn 93

5 1 ___ ______ _____ 16 -

[fol. 2v] 1 pack verscheyden ongebonden boecken Jan Gerritsz 1 vn Cornelis Claesz 1 vn Gillis Pers vers 1 vn Barent Adriaensz 13 wederleggingh per Jacob Jansz ongebonden39 Barent Adriaensz 12 vn Barent Adriaensz 1 pack verscheyden boecken bergen somij40 Gillis Pers 4 Oorlogen van Italien ongebonden41 Jan Evertsz 1 vn en 1 pack verscheyden boecken Waesberge 1 pack verscheyden ongebonden boecken Waesberge 12 Hasmonaeorum Machabaeorum42 Waesberge 12 vn Cornelis Claesz 12 vn Barent Adriaensz 1 pack verscheyden ongebonden boecken Desiderius 1 vn Desiderius 1 pack musyckboecken Cornelis Claesz 4 gebonden boecken Notaris Benning43 1 pack verscheyden ongebonden boecken Notaris Benning 1 vn Waesberge 44 6 disputatio Roberti Bellarmini ongebonden Barent Adriaensz 6 vn Dirck Pers

3 4 3 3 2 2 2 3 2 5 1 1 1 3 3 6 2 2 3 2 2

- 14 10 6 10 2 - - 10 1 19 19 19 16 5 3 4 10 2 16 16

-

39  Grondighe Wederlegginghe / van seker gheschrift / eerst by Jacob Jansz een van de Waterlandsche Wederdoopers ghestelt … Daer inne claerlijck tegen voorsz. Jacob Jansz ende zijnen aenhanck bewesen wordt / Dat een Christen / Christen zijnde ende blijvende het Ampt der Overheyt bedienen mach … door Pieter Cornelisz. bediener des H. Evangelij tot Alckmaer. Amsterdam, Laurens Jacobsz. [drukker: Jacob de Meester in Alkmaar], 1597. (Moes & Burger 1907, 282-283) 40  Zie voetnoot 20. 41 Francoys Guicciardin, De oorlogen van Italien. Dordrecht, Isaac Jansz Canin, 1599. 4° (STCN) ���Liber Hasmonaeorum Qui vulgo prior Machabaeorum, Græcè ex editione Romana, & Latinè ex interpretatione I. Drusii, Cum notis sive commentario ejusdem. Accessit Disputatio Alberici Gentilis I.C. ad eundem librum. Ex Officina Aegidii Radaei. 1600. Veneunt in Officina Zachariae Heyns. 43  Notaris Willem Benning: zijn naam wordt ook ‘Benninck’ gespeld. Het Stadsarchief van Amsterdam bezit minuutacten en afschriften van hem uit de periode 1609-1617. Mogelijk is hij dezelfde als de Willem Benninck, die van 1618 tot 1655 notaris is in Rijnsburg. (Zie Glasbergen) 44 ������������������ Johannes Urbanus, De Verbo Dei scripto et non scripto disputatio Roberti Bellarmini qvatvor libris proposita perlustrata notis Iohannis Vrbani Hattemensis. Zwolle, Zacharias Heyns, 1609. 4° (STCN)

450


____ ___________

64

2

-

[fol. 3r] 6 vn Desiderius 2 16 6 vn Jan Cloppenburch 2 16 6 vn Cornelis Claesz 2 16 6 vn Desiderius 2 15 6 vn Waesberge 2 15 6 vn Michiel Colijn 2 15 6 vn Jan Evertsz 2 15 1 pack verscheyden ongebonden boecken Waesberge 4 14 50 ongebonden psalmen Jan Gerritsz 1 1 25 proverbia Ben Sirae ongebonden Waesberge 2 1 25 grondely wederlegginge op de leer vande erfsond tegen de flaccianen45 Jan Cloppenburch 2 3 25 vn Claes Gerritsz 2 4 1 Paulus Jovius ongebonden46 Claes Gerritsz 2 1 25 tegen de flaccianen Waesberge 2 4 25 vn Jan Bartholomeeusz 2 4 25 vn Cornelis Claesz 2 4 25 vn Jan Cloppenburch 2 4 25 vn Barent Adriaensz 2 4 25 vn Claes Gerritsz 2 4 25 vn Waesberge 2 3 25 vn Waesberge 2 3 ____ ______ _____ 51 2 [fol. 3v] 25 vn 25 vn 31 vn 1 pack Latijn ongebonden

Op 10’ dato Waesberge Waesberge Barent Adriaensz Dirck Pers

2 2 2 2

3 3 18 1

-

45  Johann Eschner (Fraxineus), Grondelijcke weederleginge eener voerede, van een boecksken genoempt, VVaerachtich onderricht der christelijcker leere van der erff sonde, tegen die Flaccianen. Oberursel, Nikolaus Henricus, 1600. 8° (STCN) 46  Pauli Iovij van Coma Bisschop tot Nucera. Vvarachtige beschrijvinghe van alle ghedenckwaerdighe gheschiedenissen die van het jaer 1494. tot het [sic] 1547. in Europa / Asia ende Africa / te Water ende te Lande / by Keyseren / Coninghen / Vorsten ende Heeren / met wondere veranderinghen / soo in Vreed’s / als in Oorloghs tyden verloopen zijn. … Vertaelt door Mr. Iaques Heyns. Amsterdam, Zacharias Heyns, [1604] in-2°.

451


1 pack Latijns ongebonden Barent Adriaensz 1 16 6 Paulus Jovius ongebonden Jan Evertsz 12 - 47 1 pack heures de nostre dame ongebonden Barent Adriaensz 2 16 25 materiboecken in folio48 Jan Gerritsz 4 2 1 deel in quarto en in folio vn Jan Evertsz 3 10 11 vn in folio en 12 in quarto Michiel Colijn 3 3 25 vn in quarto Jan Cloppenburch 2 15 3 gebonden boecken I calpinus49 II vade?te Jan Hermans 6 6 6 paulus jovius ongebonden Jan Cloppenburch 11 15 6 vn Claes Gerritsz 11 15 6 vn Waesberge 11 15 6 vn Jan Cloppenburch 11 15 6 vn Dirck Pers 11 15 6 vn Jan Bartholomeeusz 11 15 6 vn Jan Gerritsz 11 15 6 vn Michiel Colijn 11 15 6 vn Gillis Pers 11 15 6 vn Desiderius 11 15 ____ ______ _____ 163 3 -

[fol. 4r] 6 vn 6 vn 6 vn 6 vn

Egbert Adriaens Willem Jansz Stam Jan Cloppenburch Cornelis Claesz

11 11 11 11

15 15 15 15

-

47  Getijdenboeken, waarschijnlijk gedrukt in de Zuidelijke Nederlanden, mogelijk bij Jan Moretus. 48  Materieboeken bevatten schrijfvoorbeelden. Zacharias Heyns schreef een lofdicht op fol. 6r in de Spieghel Der Schrijfkonste, Inden welcken ghesien worden veelderhande Gheschriften met hare Fondementen ende onderrichtinghe Wtghegeven. Door Jan vanden Velde Fransoysche School M: binnen de vermaerde Coopstadt Rotterdam. Anno 1605, in-2°. Nog in 1605 verschenen van Van den Velde in folio Fondementboeck, vvaerinne de rechte maniere, om alderhande gheschriften grondich te leeren schryven dvydelyck verklaert [...] vvordt en Thresor literaire, contenant plusievrs diverses escritvres. In 1604 verscheen van Van den Velde Deliciæ. Variarum, insignium(que) scripturarum in 4°. Zie Van Selm 1987,282-283 en Croiset Van Uchelen 2005, 19-27. 49  Mogelijk gaat het om : Ambrosii Calepini, Dictionarium Undecim Linguarum: Iam Postremò Accurata Emendatione, Atque Infinitorum Locorum Augmentatione, Collectis Ex Bonorum Autorum monumentis ... ita exornatum, ut hactenus studiosorum usibus accomodatius non prodierit ; Respondent autem Latinis vocabulis, Hebraica,Graeca, Gallica, Italica, Germanica, Belgica, Hispanica, Polonica, Ungarica,Anglica. Basel, Henricpetri, 1605. (VD17). Labarre (1975) kent ook nog edities in Parijs 1606 en in Venetië 1606 en 1607, maar het is minder waarschijnlijk dat Heyns die in zijn magazijn zou hebben.

452


6 vn Barent Adriaensz 11 15 1 pack fastorum calendarium Cornelis Claesz 1 7 1 vn Cornelis Claesz 1 7 6 paulus jovius ongebonden Waesberge 11 5 6 vn Cornelis Claesz 11 5 1 pack fastorum calendarium Barent Adriaensz 1 18 25 proverbia Ben Sirae Desiderius 2 1 25 vn Barent Adriaens 1 16 24 vn Barent Adriaens 1 13 6 conradi pellicani ongebonden50 Desiderius 7 10 851 ges [geschrapt woord] tablaturen52 Barent Adriaens 7 - 1 pack historia Ruth53 Barent Adriaens 1 - - 1 vn Waesberge 1 - 1 pack C dibuadii in geometriam54 Dirck Pers 4 - 1 pack vn Jan Cloppenburch 4 - 8 vn Cornelis Claesz 3 - 1 pack musica Cornelis Claesz 2 16 ___ _______ ____ 121 13 -

[fol. 4v] 50 I. Drusius ongebonden 1 pack hasmonaeorum machabaeorum 7 gebonden boecken 1 deel gebonden cijfer en andere boecken55

Waesberge Waesberge Desiderius Waesberge

1 3 1 -

17 2 3 19

-

50  Waarschijnlijk is het een van de commentaren van Konrad Pellicanus bij de bijbelboeken, verschenen in 1582: In libros quos vocant Apocryphos, vel potius Ecclesiasticos … commentarii. Zurich, Christoph Froschauer, 1582; In Job, Psalterium, Proverbia, Ecclesiasten & cantica Solomonis, … Commentarii, etc. Excudebat C. Froschouerus. Zurich, Christoph Froschauer, 1582; In Prophetas maiores et minores … Commentarii. Zurich, Christoph Froschauer, 1582 of In quatuor Evangelistas … item in acta apostolorum Commentarij. Zurich, Christoph Froschauer, 1582. 51  Oorspronkelijk stond er een ‘6’ waarvan daarna een ‘8’ is gemaakt. 52  Boeken met muzieknotatie voor muziekinstrumenten, mogelijk voor luit. 53 ������������������� Johannes Drusius, Historia Ruth, Ex Ebraeo Latini conversa, et commentario explicata … Franeker, Gillis van den Rade, 1586. (Fuks & Fuks Mansfeld 1984, I, 70, nr. 85). 54  In 1603 verschijnen er twee werken van C. Dibvadius over geometrie: In Geometriam Evclidis prioribus sex Elementorum libris comprehensam Demonstatio linealis en In Geometriam Evclidis prioribus sex Elementorum libris comprehensam Demonstratio numeralis allebei in Leiden, bij Christoffel Guyot en Jan Jansz in Arnhem. (Simoni 1990, 199, E79, E80). 55  Waarschijnlijk gaat het hier over de schoolboeken van Willem Bartjens. Zacharias Heyns schreef een

453


1 vn Jan Gerritsz 6 gebonden boecken Gillis Pers 1 deel gebonden boecken Jan Cloppenburg 13 david souters gebonden56 Jan Gerritsz 1 deel verscheyden gebonden boecken Waesberge 7 gebonden boecken Waesberge 7 vn Michiel Colijn 7 vn Waesberge 1 deel versc gebonden boecken Waesberge 5 vn Claes Gerritsz 6 vn Waesberghe 1 deel vn Jan Gerrits 6 vn Desiderius 10 vn Waesberge 1 deel vn Waesberge 1 deel vn Jan Gerritsz 1 deel vn Desiderius 1 deel vn Waesberge

[fol. 5r] 1 deel gebonden boeckges 1 deel vn 1 deel vn 1 deel vn 1 deel vn 1 deel vn 6 vn 3 de iure canonico ongebonden 3 vn 25 Sibillen ongebonden57

Desiderius Gillis Pers Jan Bartholomeeus Barent Adriaensz Waesberge Jan Gerritsz Cornelis Claesz Barent Adriaensz Barent Adriaensz Barent Adriaensz

- 8 1 11 1 8 - 15 - 16 1 7 1 11 1 14 1 1 - 16 1 - - 16 1 - - 18 1 9 - 16 1 3 - 14 ___ ______ _____ 26 4 -

- - - 4 1 - 1 4 4 3

18 12 11 2 10 17 18 10 9 -

-

lofdicht in De Cyfferinghe van Willem Bartiens van Amstelredam. Inhoudende meest alle de Grond-Regulen der Cypher-Konst. Seer nut en dienstelijck den Leerlingen / ende alle Lief-hebberen der konst. T’Amsterdam, Ghedruct by Cornelis Claessz. woonende opt Water int Schrijf-Boeck. Anno 1604. Zie Bartjens 2004. 56  Souter Liedekens, gemaeckt ter eeren Gods op alle die Psalmen van David tot stichtinghe ende een geestelijcke vermakinge van alle Christen Menschen. Utrecht, Salomon de Roy, 1598. (Höweler & Matter 1985, 56). 57  Onuphrius Panvinius vertaald door Richard Lubbaeus, Beschryvinghe ende heerelijcke afbeeldinghe der twaelf Sibyllen. Amstelredam, C. van Sichem, 1608. in-2° (STCN)

454


10 disputationes de lege iure et equitate58 Waesberge 3 - 10 vn Waesberge 3 - 1 pack hasmoneorum machabeorum Barent Adriaensz 2 2 25 sibillen met figuren Sichem 10 - 1 pack I. Drusius ongebonden Waesberge 1 12 1 pack vn Waesberge 2 - 59 16 commentaria de pactis Waesberge 2 13 14 vn Egbert Adriaensz 2 2 6 spelen van intre van haerlem ongebonden60 Jan Cloppenburch 11 - 12 vn Cornelis Claesz 22 - ____ ______ _____ 91 16 -

[fol. 5v] 1 pack verscheyden ongebonden boecken 1 pack vn 1 pack axiomata politica61 1 ongebonden bijbel latijn 1 Archimedes de sphera ongebonden62 1 thesaurus historiarum63 ongebonden

Waesberge Waesberge Dirck pers Cornelisz Claesz Jan Cloppenburch Gillis Pers

6 4 2 7 2 2

10 15 16 - 3 15

-

58 �������������������� Alberti Bolognetti, De lege, jure et aequitate disputationes tam iurisprudentiae quam philosophiae Aristotelicae studiosis cognitu utiles & necessariae. Wittebergae Lehmannus 1574. 8° (VD16) 59 ������������������� Albertvs Forestvs, Repetitio legis vltimae C. de pactis. vertaler Everardus Bronchorstius. Leiden, F. Raphelengius, 1593 (STCN) of Petrus de Grebber [vertaler.: E. Bronchorst], Repetitio legis vltimae, C. de pactis. Leiden, J. Paedts, 1600 4°(STCN) 60  Const-Thoonende Ivweel, By de loflijcke stadt Haerlem / ten versoecke van Trou moet blijcken, in’t licht gebracht. Waer inne duydelick verclaert ende verthoont wordt alles wat den Mensche mach wecken om den Armen te troosten / ende zijnen Naesten by te staen. In twaelf Spelen van Sinne / soo veel Intreden / Refereynen ende Liedekens ghestelt in Reden rijck naer de volgende voorgegevene Caerte van tSpeel-korenken. Zwolle, Zacharias Heyns, 1607. Het zou ook om het Haerlems Iuweel, Zwolle, Zacharias Heyns, 1608 kunnen gaan, maar gezien de hoge prijs lijkt dit weinig waarschijnlijk. 61  Gregorio Richtero, Editio Nova Axiomatum Politicorum: Acceßione CLXXIIII. novarum Regularum, multarum´q[ue] Sententiarum [et] Exemplorum aucta [et] locupleta ; ... ; Acceßit Index Verborum [et] Rerum memorabilium prolixus [et] copiosus. Gorlicii Excusa Sumptib. & Typis Ioh. Rhambæ, 1604 (VD17) 62  In die periode zijn er meer werken verschenen met de titel De Sphera: o.a. Cornelis Valerius. De sphaera et primis astronomiae rudimentis libellus utilissimus. Antwerpen 1593, Frankfurt 1596 (Kuiper 1941, 356); Rembertus Dodonaeus, De Sphaera sive astronomiae et geographiae principiis Cosmographica Isagoge: Olim conscripta a Remberto Dodonaeo medico, Nunc vero eiusdem recognitione locupletior facta. Leiden 1584. (Voet 1980, nr. 1100A; De Nave 1985, 12 , nr. 17) 63  Matthias Burgklehner Tirolensis [Burgklechner], Thesaurus Historiarum, Oeniponti [Innsbruck], J Agricola, 1602-1604, in-2° (VD17)

455


6 miroir du monde ongebonden Barent Adriaensz 5 15 6 vn Waesberge 5 10 6 vn Waesberge 5 8 6 vn Waesberge 5 8 6 vn Desiderius 5 8 6 vn Gillis Pers 5 8 6 vn Michiel Colijn 5 8 6 vn Dirck Pers 5 8 12 vn Cornelis Claesz 10 16 6 vn Gillis Pers 5 8 - 6 vn Egbert Adriaens 5 8 6 vn Waesberge 5 5 6 vn Dirck Pers 5 5 6 vn Jan Cloppenburch 5 5 2 vn Daniel Valij[?] 1 3 1 pack verscheyden ongebonden boecken Michiel Colijn 3 7 ____ ______ ______ 111 9 -

[fol. 6r] 1 pack verscheyden ongebonden boecken Waesberge 3 1 pack vn Cornelis Claesz 4 10 lantspiegels64 ongebonden Gillis Pers 3 10 vn Dirck Pers 3 10 vn Waesberge 3 10 vn Michiel Colijn 3 10 vn Desiderius 3 10 vn Cornelis Claesz 3 10 vn Jan Cloppenburg 3 8 vn Willem Jansz Stam 3 apologia65 / opus mathematica66 ongebonden Dirck Pers

10 18 18 18 18 18 18 18 18 4 3

18

-

64  Zacharias Heyns, Den Nederlandtschen Landtspiegel VVaer in dat letterlijck ende figuerlijck de gheleghentheyt, aert ende nature van de Nederlanden, met de omligghende grensen: als Wessphalen, Cleve, Gulick, &c. claerlijck afghebeelt ende beschreven wordt. Amsterdam, Zacharias Heyns, 1599. in-4° oblong. 65  De STCN vermeldt verscheidene werken met de titel Apologia verschenen voor 1609. Gezien de samenwerking tussen Heyns en Van den Rade zou het kunnen gaan om: Suffridus Petrus, Apologia pro antiquitate & origine Frisiorvm. Franeker, Gillis van den Rade, 1603 (STCN) 66  Simon Stevin, Hypomnemata mathematica. [in het Latijn vertaald door W. Snellius]. Leiden, J. Paedts, 1608 (STCN)

456


historia augusta67 1 pack verscheyden boecken ongebonden Jan Gerits 3 1 vn Jan Gerits 1 1 vn Waesberge 4 1 vn Desiderius 2 1 vn Dirck Pers 2 1 vn Desiderius 2 1 vn Cornelis Claesz 1 68 1 romanorum numismatum ongebonden Baltes Gerritsz 1 1 pack verscheyden ongebonden boecken Jan Harmens 2 1 vn Waesberge 1 ____ ______ ______ 65 [fol. 6v] 1 pack verscheyden ongebonden boecken 1 vn 1 vn 1 vn 1 vn 1 formulai[?] potentiam et episcopi ongeb. 1 Institutionis morales ongebonden 1 pack verscheyden ongebonden boecken 1 vn 1 vn 1 vn 1 vn 1 vn 1 vn adi Volumina .... Sancti Ambrosij69 1 pack verscheyden ongebonden boecken 1 vn 1 vn 1 vn 1 vn

Waesberge Dirck Pers Jan Cloppenburch Cornelis Claesz Jan Geritsz Waesberge Waesberge Gillis Pers Cornelis Claesz Waesberge Gillis Pers Dirck Pers Willem Jansz Stam Waesberge Desiderius Gillis Pers Baltes Geritss Waesberge Jan Cloppenburch

2 2 1 2 1 3 5 1 4 3 3 6 2 5 2 2 3 2 3

4 10 - 15 - 11 12 10 13 7

-

18

-

4 10 13 6 14 11 2 12 1 5 - 1 3 11 15 15 - 3 11

-

67  Hubert Goltzius, Historia augusta sive Imperatorum caesarumque romanorum vitae et res gestae ex antiquis inscriptionibus collecta per A.H.G.H.V.C. Antwerpen, P.van Tongeren. 1602. 68 ������������������������ Mogelijk Abraham Gorlæus Thesaurvs Nvmismatvm Romanorvm Avreorvm Argenteorvm … 1605 [ook Amsterdam, Cornelis Claesz, 1608] (Simoni 1990, 243-244, G128-G129). ����Volumen Homiliarum E Sancti Ambrosii Episcopi Et Doctoris Libris Contextum, Opera et Stvdio Stephani Leinatii. Antverpiae, ex Officina Christophori Plantini 1575. (Voet 1980, nr. 56A).

457


1 vn Waesberge 1 vn Waesberge

[fol. 7r] 1 pack verscheyden ongebonden boecken Waesberge 70 off annales Jani Dousa 1 pack verscheyden ongebonden boecken Waesberge 1 vn Dirck Pers 6 paulus jovius ongebonden Waesberge gebonden musyckboecken Jan Harmens

1 17 7 - ____ ______ _____ 67 14 -

2

16

-

4 13 1 4 11 - 1 13 _______________ 21 6 -

Somme totalen 1125. 4. 0 salen 56. 5. 0 voor de copie 2. 16. 0

De kopers Deze veiling was blijkbaar alleen toegankelijk voor boekverkopers. De enige buitenstaander was de notaris Willem Benning, waarvan het beroep expliciet wordt vermeld. De drie belangrijkste kopers zorgen samen voor meer dan de helft van de gehele veilingopbrengst; de vijf onbelangrijkste verwerven geen enkele titel van Zacharias Heyns. Ik behandel de kopers naar de orde van grootte van het bestede bedrag. Cornelis Claesz 71(Amsterdam 1582-1609)72 C. Claesz spendeert het grootste bedrag, ƒ 232/9 st, waarvan hij ƒ 150 gebruikt voor tien titels uit het fonds van Zacharias Heyns. Hij heeft vooral belangstelling voor de werken die bedoeld zijn voor de burgers: de zakatlassen, het Dracht-Thoneel, het Wijdtloopigh Verhael, Boaistuau, Jovius, de Spelen van Haarlem, en het Psalmgeklanck. Hij koopt zelfs alle (20) exemplaren van het reisverhaal van Sebald de Weert en alle afgezette exemplaren van Miroir du Monde. Van Dracht70  Bataviae Hollandiæq. Annales : à Iano Dovsa Filio Concepti atque inchoati iam olim; Nunc vero a patre recogniti, suppleti, nouaque octo librorum accessione ad Decadis finem perducti et continuati … Ex Officina Plantiniana, Apvd Christophorvm Raphelengium …1601 (Simoni 1990, 167, D96). 71  Zie over C. Claesz: Moes & Burger 1907, 27-209; Dubiez 1960; Van Eeghen 1978, 76 en Van Selm 1987, 174333. 72  De jaartallen geven aan wanneer ze als uitgever of drukker actief waren. Ze kunnen eventueel reeds vroeger of later als boekverkoper actief geweest zijn.

458


Thoneel (100) en Psalmgeklanck (43) en de Spelen van Haarlem (12) verwerft hij meer dan de helft van de restanten. Voor religieuze werken en ook voor werken in het Latijn heeft hij relatief weinig belangstelling. Wel koopt hij bijna de hele voorraad wiskundeboeken van Dibuadius (acht packen) en twee packen Fastorum kalendarium. Hij heeft veel interesse voor psalmboeken (24) en voor muziekboeken in het algemeen. Cornelis Claesz wordt op 26 mei 1609 in de Oude Kerk te Amsterdam begraven. Hij heeft deze boeken dus amper een goede maand voor zijn dood gekocht en het ligt dan ook voor de hand dat deze boeken in zijn voorraad terug te vinden moeten zijn. Een unieke bron daarvoor is een gedeelte van de veilingcatalogus van Cornelisz Claesz in de HAB te Wolfenbüttel.73 Catalogus Vant gheene tot Amsterdam bij groote menichten vercocht sal worden / uijt de Winckel van Saligher Cornelis Claesz Boeck-vercooper / op den 10. Mey 1610. T’Amstelredam, Bij de Weduwe van Cornelis Claesz. op’t Water / in’t Schrijf-boeck / bij d’oude Brugghe / Anno 1610. De gegevens uit zijn veilingcatalogus geven geen aantallen en het valt ook niet uit te maken of het effectief boeken zijn die hij op de veiling van Zacharias Heyns heeft gekocht, dan wel exemplaren die hij reeds vroeger in zijn winkel had. De veilingcatalogus van Claesz bevat de volgende boeken die mogelijk op de veiling van Zacharias Heyns zijn aangekocht: Psalmboecken Allegonde in 16 Psalmboecken Allegonde in 32 Tooneel des Aertbodems by Sacharias Heyns Spelen van Haerlem / by Zacharias Heyns 4. Paulus Jovius / in fol. 74 Landt-spiegel met Figuren / 4. Dracht-Toneel met Figuren / 8. Reyse van Sybout de Weert Miroir du Monde 4. De catalogus van Claesz bevat ook nog uitgaven van Zacharias Heyns die Claesz niet op de veiling heeft gekocht, tenzij ze in de pakken zaten: Ossen-stal / Carel van Mander / in 8. Den Lust-hof der samensprekinghe door Gomes van Trier / 4. Acht deelen der Françe tale 8. Miroir des Meres Onderwijs der Francoischer tale. 73  Zie Van Selm 1976, 38-39; Van Eeghen 1978, 257; Van Selm 1980, 103-112. 74  Cornelis Claesz was mede-uitgever van dit werk, zodat dit niet noodzakelijk exemplaren zijn met het adres van Zacharias Heyns.

459


Jan II van Waesberghe (Rotterdam 1587-1626) is de tweede belangrijkste koper op de veiling. Hij besteedt 220 fl 4 st. Voor een bedrag van 75 fl 7 st koopt hij slechts zes titels uit het fonds van Zacharias Heyns. Hij heeft belangstelling voor Drusius’ Hasmonaeorum Machabaeorum (12 + 1 pack), het Dracht-Thoneel (50), de zakatlassen (18+10), Boaistuau (100) en Jovius (18). Het valt op dat hij vooral werken in het Latijn, onder andere voor 18 fl 18 st werken van Drusius, maar ook werken van Baselius, Schrader, Blyenburg (24), Richter, Bullinger en slechts weinig boeken in de volkstaal koopt. Hij heeft ook veel belangstelling voor gebonden boeken die hij met packen en deelen koopt. Daaronder zijn ook Cijferboecken wat laat veronderstellen dat de 21 ‘delen gebonden’ en misschien ook wel de 15 ‘packen ongebonden boecken’ vooral schoolboeken bevatten. Van Waesberghe was hierin gespecialiseerd en bovendien was hij in deze branche ook marktleider in Nederland op dat ogenblik. Barent Adriaensz (Amsterdam 1588-1612) koopt voor 157 fl 3 st, waaronder zes titels uit het fonds van Zacharias Heyns voor een bedrag van 62 fl. Hij heeft vooral belangstelling voor de Fastorum Kalendarium (20 + 1 pack), Drusius Hasmonaeorum Macbaeorum (12 + 1 pack) en voor Boaistuau (100). Ook de psalmen Psalmgeklanck (25) en Aldegonde (49) interesseren hem. Al koopt hij meer dan de helft van de reizen van Jan van Mandeville (100), zijn belangstelling gaat toch vooral uit naar Latijn en werken over godsdienst, zelfs katholieke zoals het ‘pack heures de nostre dame’. Jan Evertsz Cloppenburch (Amsterdam 1589-1636) besteedt 102 fl 7 st waarvan meer dan de helft, 64 fl 18 st, aan vijf titels uit het fonds van Zacharias Heyns: Boaistuau (100), Jovius (18), Spelen van Haarlem (6), zakatlassen (10 + 6). Daarnaast heeft hij vooral belangstelling voor godsdienstige en voor wetenschappelijke werken, zoals Dibuadii In geometriam en Archimedes De Sphaera. Dirck Pietersz Pers (Amsterdam 1607-1617) spendeert in het totaal 73 fl 12 st, onder andere voor 32 fl 18 st vier titels uit het fonds van Zacharias Heyns: Dracht-Thoneel (48), Jovius (6) en de zakatlassen (10 +12). Hij heeft meer belangstelling voor Nederlandstalige werken en behalve de Disputatio Bellarmini koopt hij geen werken in verband met godsdienst. Gillis Pers tot Rotterdam alias Gillis Pietersz (Rotterdam 1599-1612) was “Boeckvercooper, op ‘t Steygher inden Enghel. 1610” (Van Selm 1987, 280, nr. 37). Hij kocht voor 58 fl 17 st, onder andere drie titels van Zacharias Heyns: Jovius (6) en de zakatlassen (12 +10). Hij koopt alle 300 exemplaren op van het volksboek van Sandrijn. Desiderius de la Tombe ( Amsterdam 1606-1616) besteedt voor 54 fl 9 st. Net als Gillis Pietersz heeft hij uit het fonds van Heyns alleen belangstelling voor Jovius (6) en de zakatlassen (6+10). Daarnaast koopt hij vooral gebonden boeken en in mindere mate ongebonden boeken die per deel of per pak werden geveild. Mogelijk kwamen vooral schoolboeken op deze manier onder de hamer.

460


Jan Gerritsz (Amsterdam 1607-1617) spendeert 44 fl 13 st. Uit het fonds van Zacharias Heyns koopt hij alleen Jovius (6) en Boaistuau (100). Daarnaast heeft hij vooral belangstelling voor psalmen en voor een aantal delen schoolboeken. Michiel Colijn (Amsterdam 1608-1635) van wie zelf een gedeelte van zijn voorraad was geveild, koopt voor 39 fl en 3 st. Ook hij koopt uit het fonds van Zacharias Heyns slechts exemplaren van Jovius (6) en van de zakatlassen (10 + 6). Hij koopt ook nog elf materieboeken in folio en twaalf in kwarto. Claes Gerritsz (Amsterdam 1600-1621) geeft 24 fl 7 st uit, waarvan meer dan de helft (13 fl 6 st) aan zeven exemplaren van Jovius. Jan Evertsz van Heerden (Amsterdam 1609-1618) is waarschijnlijk de koper die met ‘Jan Evertsz’ wordt aangeduid, vooral omdat Jan Evertsz Cloppenburch steeds als ‘Jan Cloppenburch’ wordt vermeld. Van Heerden heeft voor zijn 21 fl 5 st van Zacharias Heyns alleen de Disputatio Bellarmini gekocht en daarnaast vertoont hij vooral belangstelling voor de Italiaanse geschiedschrijvers Guicciardini en Giovio. Egbert Adriaensz (Amsterdam 1598-1614) spendeert het grootste gedeelte (15 fl 11st) van zijn 23 fl 1st aan twee titels van Zacharias Heyns: Jovius (6) en Miroir du Monde (6). Willem Jansz Stam (Amsterdam 1609-1626) koopt Jovius (6), de Nederlandtschen Landt-spieghel (10) en één ‘pack verscheyden ongebonden boecken’ voor 17 fl 2 st. Jan Bartholomeeusz (Amsterdam 1611) besteedt 14 fl 10 st waarvan het leeuwedeel (11 fl 15 st) aan zes exemplaren van Jovius. Jan Hermansz, boekverkoper te Amsterdam (Briels 1974, 251), koopt vooral gebonden boeken voor 10 fl 12 st. Het ligt voor de hand dat de graveur Christoffel I van Sichem (Amsterdam 1607-1608) belangstelling toont voor boeken met prenten. Voor 10 fl. koopt hij ‘25 sibillen met figuren’ waarvan hij zelf de uitgever was. Enkele kopers heb ik niet kunnen identificeren: Baltes Gerritsz, en een zekere Daniel Valij. Zij zijn echter minder belangrijk, want samen kopen ze slechts voor 10 fl 7 st.

Overzicht van de verkochte boeken en hun gemiddelde prijs Het aantal restanten van de edities van Zacharias Heyns geeft ons enig idee van de minimumoplage van een bepaald werk, maar het blijft al te speculatief om op deze basis een

461


schatting van de oplage te maken of zelfs van het succes van een boek. Want in hoeverre komt op deze veiling de volledige voorraad onder de hamer? Van de vijftig titels die Zacharias Heyns voor 1609 heeft uitgegeven, worden er maar tien geveild. Heeft Zacharias Heyns een gedeelte van zijn voorraad misschien mee naar Zwolle verhuisd? Maar ook edities die in Zwolle zijn uitgegeven worden in Amsterdam geveild. Betekent het feit dat van bepaalde edities geen exemplaren worden geveild dat er geen restanten van waren? Ondanks de gedetailleerde gegevens van de veiling zijn er toch nog te veel vage omschrijvingen, zoals “1 pack verscheyden ongebonden boecken” die verhinderen dat we een echte kijk op de magazijnvoorraad van Zacharias Heyns zouden krijgen. De kavels die alleen met ‘J. Drusius’ worden aangeduid kunnen ook nog edities van Zacharias Heyns bevatten. Van Boaistuau (1599) en het Dracht-Thoneel (1601) zijn er na tien jaar nog vrij veel exemplaren over, tenzij de oplage naar verhouding ook hoog was. Dat zowel van de Miroir du Monde (1598) als van de Landt-spieghel (1599) nog vrij veel exemplaren overschieten wekt minder verwondering, gezien de grote concurrentie die deze boekjes mochten ondervinden. Vrijwel tegelijkertijd verschenen gelijkaardige zakatlasjes die dan nog met moderne kopergravures waren geïllustreerd. Tot deze concurrenten behoorden o.a. het Caert-Thresoor.75 Ook bij de prijzen stelt zich het probleem dat het hier niet gaat om de reële prijzen in de boekhandel, maar om de prijzen die boekhandelaars bereid zijn ervoor te geven met het oog op een detailverkoop met een zekere winstmarge. Wel kan de hoogte van de prijzen een relatief inzicht geven in de verwachtingen van de boekhandelaar over de mogelijke afzet. Uitgaven van Zacharias Heyns, geordend van het duurste naar het goedkoopste in de prijs per exemplaar: aantal titel eenheidsprijs totaal bedrag vel 115 paulus jovius ongebonden [1 fl 19 st] 223 16 - 0,18 18 spelen van intre van haerlem [1 fl. 16 st] 33 - - 0,54 68 psalmgeclanck ongebonden [1 fl. 3 st] 77 14 - 6 le miroir du monde afgeset [18,6 st] 5 12 - 0,88 92 miroir du monde ongebonden [17,8 st] 82 3 - 0,85 78 lantspiegels ongebonden [7,8st] 30 10 - 0,78 20 Magellaens reysen van S. de Weert [ 7,5 st] 7 13 - 0,88 36 Hasmonaeorum Machabaeorum [3,25 st] 5 17 - 0,17 2 packen hasmonaeorum machabaeorum 5 4 198 Dracht toneel [2,6 st.] 26 8 - 0,28 450 Toonneel des aertbodems [1,9] 42 15 - 0,15 20 fastorum calendarium [1,8 st ] 1 16 - 0,14 3 packen fastorum calendarium 4 12 Het is moeilijk om te achterhalen hoeveel exemplaren er in ‘1 pack’ zitten. Op basis van de 75

Zie Burger 1929.

462


prijs per exemplaar schommelt het aantal tussen 15 en 21. De absolute prijzen hebben slechts weinig waarde, omdat het hier om een besloten veiling onder vakgenoten gaat, wat de prijzen waarschijnlijk flink heeft gedrukt.76 Het duurste boek is de Historien van Jovius. Het kende wel veel succes want twaalf kopers hebben er een lot van gekocht. Misschien heeft dit de prijs nog opgedreven. De hoge prijs is echter alleen te wijten aan zijn grote omvang. Wanneer we de prijs per vel bekijken, is het onmiddellijk duidelijk dat de atlassen het duurste zijn, samen met het Wijdtloopigh Verhael, dat ook met kopergravures is geïllustreerd. De illustraties oefenen een grote invloed op de kostprijs uit, waarbij houtsneden (Dracht-Thoneel) beduidend goedkoper zijn dan koperplaten (Spelen van Haerlem). De boeken zonder illustraties kosten allemaal minder dan 0,2 st/vel. Het ‘afsetten’ van de kaarten blijkt slechts goed te zijn voor een prijsverschil van 0,8 st per exemplaar. Aangezien Zacharias Heyns niet plots uit de boekhandel is gestapt, zouden wij mogen veronderstellen dat de boeken van anderen die hij in 1609 nog in voorraad heeft, weinig succes kenden. Allicht is er een aantal boeken bij die hij heeft verkregen door ruil, vooral degene waarvan hij nog een groot aantal exemplaren bezit. Bij de boeken die hij doelbewust heeft gekocht, zal hij waarschijnlijk meer met de afzetmogelijkheden rekening gehouden hebben. Voor zover de boeken geïdentificeerd konden worden, bevatte de voorraad van Zacharias Heyns ook nog uitgaven van Jacob Canin uit Bergen op Zoom, Richard Schilders uit Middelburg, Johannes Canin uit Dordrecht, Jan van Ghelen uit Rotterdam, Gillis van den Rade uit Franeker, Christoffel Guyot en Van Raphelinghen uit Leiden, Jan Jansz uit Arnhem, Salomon de Roy uit Utrecht, Jacob de Meester uit Alkmaar, Laurens Jacobsz uit Amsterdam, Plantijn en de Weduwe van Guilliaem van Parijs uit Antwerpen. Deze veiling betekende niet het einde van Zacharias Heyns’ carrière. Het feit dat hij zijn activiteiten in Amsterdam stopzette, belette hem de volgende jaren niet om bijzonder actief te blijven als schrijver en zijn belangrijkste werken te produceren. Het moge voor Piet een stimulans zijn, nu ook voor hem een nieuwe fase aanbreekt.

76

Zie Van Selm 1990, 99.

463


Literatuur Willem Bartjens, De cijfferinghe (1604): het rekenboek van de beroemde schoolmeester. Ingeleid door Danny Beckers en Marjolein Kool. Hilversum, 2004. J. Belonje & I.H. van Eeghen, ‘De familie van de drukker Jan Willemsz [lees Willem Jansz] Blaeu in Alkmaar en Amsterdam.’ Jaarboek Amstelodamum 64 (1972), 75-93. J.G.C.A. Briels, Zuidnederlandse boekdrukkers en boekverkopers in de Republiek der Verenigde Nederlanden omstreeks 1570-1630. Een bijdrage tot de kennis van de geschiedenis van het boek. Nieuwkoop, 1974. C.P. Burger, ‘Het Caert-Thresoor.’ Het Boek 18 (1929), 289-304, 321-344. C.P. Burger, ‘Amsterdamsche Boeken op de Frankforter Mis 1590-1609.’ Het Boek 23 (1935-1936), 175-194. Ton Croiset van Uchelen, Vive la plume. Schrijfmeesters en Pennekunst in de Republiek. Amsterdam, 2005. F.J. Dubiez, “Int Schrijfboeck” De Amsterdamse boekdrukker en boekverkoper Cornelis Claeszoon.’ Ons Amsterdam 12 (1960), 206-213, 240-248. I.H. van Eeghen, ‘Het Amsterdamse Sint Lucasgilde in de 17de eeuw.’ Jaarboek Amstelodamum 61 (1969), 65-102. I. H. van Eeghen, De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. V. De boekhandel van de Republiek 1572-1795. Amsterdam, 1978. J.B. Glasbergen, Uittreksels uit de protocollen van Willem Benninck, notaris te Rijnsburg (1618 - 1655). http://www.oudeberoepsnamen.nl/genealogie/rbbenninck.html [25/02/2008] H. de Groot, ‘De boekdrukkers Jan (III) van Ghelen en Weduwe Jan (III) van Ghelen te Rotterdam.’ In: De letter doet de geest leven. Bundel opstellen aangeboden aan Max de Haan bij zijn afscheid van de Rijksuniversiteit te Leiden. Leiden, 1980, 85-97. L. Fuks & R.G. Fuks-Mansfeld, Hebrew Typography in the Northern Netherlands 1585-1815. Historical evaluation and descriptive bibliography. Z.pl., 1984-1987.

464


J. van der Haar, Schatkamer van de Gereformeerde Theologie in Nederland. Ca. 1600 - ca. 1800. Bibliografisch onderzoek. Veenendaal, 1987. Z. Heyns, Dracht-Thoneel [1601] met een inleiding van H. Meeus uitgegeven door J.A. van Leuvensteijn. Amsterdam, 1989. C.A. Höweler & F.H. Matter, Fontes Hymnodiae Neerlandicae Impressi 1539-1700. De melodieën van het Nederlandstalig geestelijk lied 1539-1700. Een bibliografie van de gedrukte bronnen. Nieuwkoop, 1985. A. Labarre, Bibliographie du Dictionarium d’Ambrogio Calepino (1502-1779). BadenBaden, 1975. Mandeville, De reis van Jan van Mandeville, naar de Middelnederlandsche Handschriften uitgegeven door N.A. Cramer. Leiden, 1908. H. Meeus, ‘Zacharias Heyns, Een ‘drucker’ die nooit drukte’, De Gulden Passer 73 (1995), 107-127. H. Meeus, ‘Heyns, Zacharias, schrijver, uitgever.’ in Nationaal Biografisch Woordenboek, Brussel, 1997, deel 15, kol. 342-349. E.W. Moes & C.P. Burger, De Amsterdamsche Boekdrukkers en Uitgevers in de zestiende eeuw. II. Amsterdam, 1907 (herdr. Utrecht,1988). J. M. Montias, Art at Auction in 17th Century Amsterdam. Amsterdam, 2002. Een abel spel van Lanseloet van Denemerken. Uitgegeven door R. Roemans en H. van Assche. Antwerpen, 1982. N. de Roever, De Amsterdamse weeskamer. Amsterdam, 1878. B. van Selm, ‘Onderzoek naar de veiling-catalogus van Cornelis Claesz. uit 1610.’ Dokumentaal 5 (1976), 38-39. B. van Selm, ‘Ridders te Amsterdam in de “Vroege Renaissance”’. In: De Letter doet de gast leven. Bundel opstellen aangeboden aan Max de Haan bij zijn afscheid van de Rijksuniversiteit te Leiden. Leiden, 1980, 102-105.

465


B. van Selm, Een menighte treffelijcke Boecken. Nederlandse boekhandelscatalogi in het begin van de zeventiende eeuw. Utrecht, 1987. B. van Selm, ‘Jan Jansz Orlers en de veiling van zijn fonds in 1623.’ In: J. van Borm & L. Simons (red.), Het oude en het nieuwe boek. De oude en de nieuwe bibliotheek. Kapellen, 1988, 209-223. B. van Selm, ‘Een Thesaurus voor de jaren negentig’. Dokumentaal 19 (1990), 11-21. Catalogue of Books from the Low Countries 1601-1621 in the British Library. Compiled by A.E.C. Simoni. London, 1990. STC 1965 Short Title Catalogue of Books Printed in the Netherlands and Belgium and of Dutch and Flemish books printed in other countries from 1470 to 1600 now in the British Museum. London, 1965. STCN Thesaurus 1473-1800 via: bibliopolis.nl VD 16 - Verzeichnis der im deutschen Sprachbereich erschienenen Drucke des 16. Jahrhunderts [raadpleegbaar op: www.vd16.de [29/02/2008] VD 17 - Das Verzeichnnis der im deutschen Sprachraum erschienen Drucke des 17. Jahrhunderts, via: www.vd17.de L. Voet, The Plantin Press (1555-1589). A bibliography of the works printed by Christopher Plantin at Antwerp and Leiden . Amsterdam 1980-1982.aaaa

466


‘Oude saken, fınantie raekende van Oom’ Een brief van Isaac Vossius aan zijn neef Gerardus Joannes Vossius jr. N Astrid C. Balsem

op de laatste veiling van het Internationaal Antiquariaat te Amsterdam (Menno Hertzberger en Co.) die Ernst J. van der Linden in 1961 bijwoonde, kocht hij voor de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam een ongedateerde autograaf van Isaac Vossius (1618-89) voor het niet onaanzienlijke bedrag van 230 gulden. Zoals altijd hadden andere bieders het nakijken, áls die er al waren. Een brief van Vossius hoort nu eenmaal thuis in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, waar zich sinds 1878 het overgrote deel van de correspondentie van de Vossii bevindt als permanent bruikleen van de Remonstrantse Gemeente te Amsterdam. En bovendien had Ernst van der Linden een reputatie bij Nederlandse veilingen opgebouwd die zijn weerga niet kende.1 De aankoop werd toegevoegd aan de handschriftencollectie van de UB, waar hij nu dus al ruim veertig jaar, vrijwel onopgemerkt, veilig is opgeborgen.2 Voor het onderzoek naar Isaac Vossius als verzamelaar van boeken na zijn terugkeer uit Zweden in 1655 blijkt deze brief interessant om hier te publiceren. Bestudering van de inhoud kan deze brief van Isaac aan zijn oomzegger Gerardus Joannes Vossius jr. (1643-1716/17) voorzien van plaats van verzending en ontvangst en, hoewel niet exact, dan toch nauwkeuriger dateren dan tot nu toe gebeurd is. Tevens werpt het onderzoek enig licht op de manier van zakendoen van de afzender Isaac Vossius, die in binnen- en buitenland vooral bekendheid geniet als bibliothecaris van koningin Christina van Zweden en wiens handschriften- en boekenverzameling internationale allure verleent aan de Leidse universiteitsbibliotheek.

1  Zie P.J. Buijnsters, Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat, Nijmegen 2007, pp. 163 en 320; H. de la Fontaine Verwey, ‘In memoriam E.J. van der Linden’, Het boek, 35 (1962), pp. 225-228. 2  Sign. UBA Hs. Gd 56.

467


De afzender: oom isaac in den haag Sinds de uitgave van de biografıe van Vossius door F.F. Blok is de belangstelling voor de van huis uit fıloloog Isaac Vossius als universeel geleerde langzaam maar zeker gegroeid, met name in het buitenland.3 Tot die tijd hebben veel (wetenschaps)historici altijd een beetje om hem heen gedraaid of zich in ieder geval niet diepgaand in zijn persoonlijkheid en productie verdiept. In Nederland is de economisch historicus en zeevaartdeskundige Karel Davids de eerste moderne onderzoeker geweest die serieus gekeken heeft naar de rol van Vossius in het natuurwetenschappelijke debat in de tweede helft van de zeventiende eeuw.4 Onlangs werd een internationaal symposium over hem gehouden, waarin de nadruk viel op de inhoud van de werken die verschenen na zijn terugkomst uit Zweden in 1655 _ boeken over de ouderdom van de aarde, over de betrouwbaarheid van de overgeleverde bijbelversies, over de aard van het licht, over chronologie, getijden en winden, China, muziek en andere onderwerpen.5 Eén van de kwesties die op het symposium aangeroerd werden is de vraag in hoeverre Vossius in de tweede helft van zijn leven afhankelijk was van een derde geldstroom en of hij bewust een mecenas zocht. Hij wees een benoeming als opvolger van zijn vader aan het Athenaeum Illustre af, omdat hij wist hoe hard zijn vader altijd had moeten werken. Hij bezat niet de tact van zijn vrienden Coenraad van Beuningen en Nicolaas Heinsius om zich als diplomaat dienstbaar te kunnen maken voor het vaderland. Isaac was meestal lui als het om zaken van anderen ging, behalve in zijn functie van bibliothecaris van Christina van Zweden, omdat hij daarin zijn eigen passie voor boeken en handschriften naar hartelust kon botvieren. Na zijn Zweedse avontuur verkoos hij onafhankelijk te blijven en zich volledig aan de studie te wijden, in zijn nieuwe huis aan de Turfmarkt in Den Haag waar hij woonde vanaf 3  F.F. Blok, Isaac Vossius en zijn kring. Zijn leven tot zijn afscheid van koningin Christina van Zweden, 1618-1655, Groningen 1999. Een Engelse vertaling van de hand van Cis van Heertum verscheen in 2000. Ik citeer hier uit de oorspronkelijke Nederlandse uitgave. 4  Karel Davids, ‘De wijde horizon van een kamergeleerde: Isaac Vossius (1618-1689) en de zeevaart’, in Paul Hoftijzer en Theo Verbeek (red.). In: Leven na Descartes. Zeven opstellen over ideeëngeschiedenis in Nederland in de tweede helft van de zeventiende eeuw, Hilversum 2005. 5  Het symposium vond plaats in Amsterdam/DenHaag/Leiden op 1-3 november 2007. De bijdragen zullen worden gepubliceerd in de reeks Brill’s studies in intellectual history.

468


1655 tot aan zijn vertrek naar Engeland in 1670. Als het familiezaken betrof is hij altijd zorgzaam en trouw gebleven. Dat ondervonden zijn ouders, zijn oom Franciscus Junius en zijn neef Gerardus en nicht Attia, de kinderen van zijn broer Matthaeus. De geadresseerde: neef gerardus in parijs In zijn biografıe van Neerlands laatste grote humanist Gerardus Joannes Vossius geeft Cor Rademaker een uitgebreid overzicht van de familie Vossius en hun verwanten.6 Gerardus Joannes Vossius jr is de kleinzoon, zoon van Isaacs oudere broer Matthaeus (1611-46) en tevens de laatste mannelijke telg van de Roermonds-Hollandse tak van de Vossii. Zowel Blok als Rademaker vermelden enkele gegevens over Gerardus jr. in relatie tot respectievelijk zijn oom en zijn grootvader. Sinds de publicatie van Blok is twijfel ontstaan over zijn exacte geboortejaar: 1645 of 1643. Twijfel is echter volstrekt overbodig, want de doopregisters in het Stadsarchief Amsterdam geven defınitief uitsluitsel over de geboortejaren van zowel Gerardus jr als zijn zuster Attia.7 Deze kinderen hebben hun vader nauwelijks gekend. Ze werden op-gevoed door hun moeder Johanna de Veno die uit een Fries geslacht stamde.8 Toen Gerardus volwassen geworden was, moeten de familieleden van vaders zijde zijn opleiding overgenomen hebben. Daarvan 6  C.S.M. Rademaker ss.cc., Leven en werk van Gerardus Joannes Vossius (1577-1649), Hilversum 1999, pp. 294-298. 7  Rademaker, pp. 260-262. Blok, p. 179, meent dat Gerardus werd geboren in november 1643 en verwijst naar een ongedateerde brief van Matthaeus aan Isaac waarin hij schrijft dat hij vader is geworden van een zoon (UBA Hs. D 90 e). Andere gegevens in deze brief duiden inderdaad op november 1643. Deze worden bevestigd door de doopregisters van het Stadsarchief die nu ook online beschikbaar zijn: https://stadsarchief.amsterdam.nl/archieven/archiefbank/indexen/ doopregisters/zoek/index.nl.html. Onder de achternaam van de moeder (Veno) zijn de kinderen Vossius het snelst allebei tegelijk te vinden: Gerardus Joannes, gedoopt op 24 november 1643 in de Nieuwe Kerk (SAA, Doopregister dl. 42, p. 385); Attia, gedoopt op 13 juni 1645 in de Oude Kerk (SAA, Doopregister dl. 8, p. 55. De naamsspelling hier: ‘Attija’ en ‘Vossijus’). Attia wordt soms Aafje genoemd. 8  Matthaeus Vossius stierf op 20 maart 1646. In 2003 werden gedeelten uit het Rijksarchief in Groningen de Vossii betreffende gepubliceerd: F.F. Blok, C.S.M. Rademaker & J. de Vet, ‘Verdwaalde papieren van de familie Vossius uit de zeventiende eeuw’, Lias, 30 (2003), pp. 50-107: 55-7 over Gerardus jr en Attia.

469


waren toen alleen nog over de alom befaamde taalkundige Franciscus Junius F.F.,9 halfbroer van zijn grootmoeder Elizabeth Junius, en Isaac Vossius, die zijn broer Matthaeus was opgevolgd in de functies van bibliothecaris van het Athenaeum Illustre en historieschrijver van Holland en Zeeland. Na Isaacs overlijden in 1689 verkochten Attia en Gerardus Joannes Vossius jr., de enige erfgenamen, de bibliotheek van hun oom aan de Leidse universiteit. De nagelaten papieren van zijn grootvader en ooms Vossius werden door Gerardus jr. beheerd tot aan zijn eigen overlijden in 1716/17 en door hem nagelaten aan de Remonstrantse Kerk in Amsterdam.10 Gerardus jr. studeerde rechten in Leiden,11 maar heeft nooit de geleerde statuur van eerdere generaties Vossii bereikt. Misschien had hij wel het zakelijke instinct van zijn grootmoeder geërfd. Hij vervulde hoge functies van 1676 tot 1695 als lid van de Raad van Vlaanderen te Middelburg en vanaf 1680 als superintendent van de lenen in Vlaanderen te Den Haag.12 Na zijn ambtelijke loopbaan heeft hij in ieder geval goed voor de wetenschappelijke familie-erfenis gezorgd. Al was junior dan niet voorbestemd voor de wetenschap, ook bij zijn opleiding hoorde een grote toer en uit briefwisselingen met zijn oom, uit brieven van vrienden van zijn oom Isaac en uit andere documenten is soms na te gaan hoe ver die toer reikte of waar hij op bepaalde momenten verbleef. Zo is hij als jonge twintiger in Parijs te vinden. In een brief uit 1665 schrijft Coenraad van Beuningen aan Isaac Vossius dat hij van Samuel de Sorbière heeft gehoord dat Isaac weer kan rekenen op de jaarlijkse gratifıcatie van de Franse koning die hij sinds twee jaar geniet. Daarna schrijft hij: “Uw verwant, die hier onafgebroken onder de geleerden van de eerste orde verkeert, is hier, voorzover ik 9  De kinderen van Matthaeus kregen samen een derde van de erfenis van Franciscus Junius toebedeeld. Zie Sophie van Romburgh, ‘Junius’s warrant for Isaac Vossius (1672) and Junius’s will (1672)’, in Rolf H. Bremmer Jr. (ed.), Franciscus Junius F.F. and his circle, Amsterdam 1998, pp. 237-240: 240. 10  Blok, Rademaker & De Vet, p. 56-7. 11  Gerhardus Johannes Vossius Amstelodamensis wordt op 11 maart 1670 ingeschreven als 25-jarige Juris studiosus. Mogelijk is dit de bron van het zo lang veronderstelde geboortejaar 1645. Album studiosorum Academiae Lugduno Batavae MDLXXV-MDCCCLXXV. Accedunt nomina curatorum et professorum per eadem secula, Hagae Comitum 1875, kol. 559. 12  Blok, Rademaker & De Vet, p. 55. Zie ook: Mattheus Smallegange, Nieuwe cronyk van Zeeland, Middelburg 1696, p. 429 en de gravure met de titel Zeeland veredelt, waarop ook een wapenbord van Gerardus is afgebeeld.

470


hoor, een zeer geziene gast bij iedereen, uit genegenheid voor uw naam en op grond van zijn eigen voortreffelijke eigenschappen; maar het allermeest welkom is hij bij mij.”13 In de brieven van Jean Chapelain aan Isaac Vossius van juli 1665 tot en met september 1666 treffen we Monsieur vostre Neveu meerdere keren aan: “Je recevray avec plaisir les imprimés dont vous me parlés de la main de cet honneste homme qui doit bientost revenir icy. Mais je recevray bien plus volontiers encore Monsieur vostre Neveu qui vient avec luy s’il me fait lhonneur de me visiter ou de se laisser visiter par moy”14 en “Un jour apres le reception de vostre dernier par la courtoisie de Monsieur Van Beuning touchant l’envoy de l’Abulfeda Monsr. Witzen dont vous me parliés me le vint apporter en la compagnie de Monsr. vostre Neveu qui ne faisoit que d’arriver de son voyage le long de la riviere de Loire.”15 In januari 1667 moet Gerardus jr. weer in Holland zijn teruggekeerd, als Chapelain aan Isaac vraagt om een meegestuurde brief aan zijn neef te willen overhandigen.16 Men kan zich afvragen of de jonge Vossius zich misschien toen al onder de hoede bevond van de gezant Van Beuningen die in Parijs in 1665 een bijzondere missie bij het hof van Lodewijk XIV vervulde in opdracht van Johan de Witt.17 Het lijkt mij zeer waarschijnlijk dat neef Gerardus voor het eerst zijn opwachting maakte bij Chapelain in gezelschap van cet honneste homme Coenraad van Beuningen, in of kort na juli 1665. Van Beuningen reisde heen en weer tussen Parijs en St. Germain, waar het Franse hof tijdens de zomer verbleef.18 Chapelain had groot ontzag voor de Hollandse gezant en maakte graag en vaak gebruik 13 “Cognatus tuus qui hic assidue inter primi ordinis eruditos versatur, omnibus amore nominis tui et ob virtutes suas quantum audio, est valde acceptus: mihi vero longe acceptissimus” (UBA Hs. III E 10:312). De brief van Van Beuningen, geadresseerd aan Isaac Vossius op de Turfmarkt in Den Haag, is niet gedateerd. Het jaar ‘1665’ is door Gerardus later bovenaan de brief genoteerd. Mogelijk heeft hij ook de aanhef “Celeberrimo Viro Isaaco Vossio” toegevoegd en de naam van “D. Allonia” doorgestreept. Met dank aan Dirk van Miert voor transcriptie en vertaling van deze Latijnse brief. 14  09-07-1665 (UBA Hs. III E 10:50). 15  17-09-1666 (UBA Hs. III E 10:175). 16  12-01-1667 (UBA Hs. III E 10:171). 17  C.W. Roldanus, Coenraad van Beuningen. Staatsman en libertijn, Den Haag 1931, pp. 18-19. 18  Jean Chapelain, Les lettres authentiques à Nicolas Heinsius (1649-1672). Une amitié érudite entre France et Hollande, ed. par Bernard Bray, Paris 2005, pp. 443, 446, 453.

471


van de bemiddeling die Van Beuningen verleende bij verzendingen per diplomatieke post van brieven en pakketten van zijn vrienden in de Nederlanden, maar ook van Nicolaas Heinsius in Zweden.19 Als vriend van de Vossiusfamilie, en met name van Isaac, kan Van Beuningen de jongste Vossius meegenomen hebben naar Parijs als secretaris of kamerheer. In die laatste hoedanigheid vinden we de jongeman nog een keer terug tijdens de ambassade naar Engeland in 1674, waar Coenraad van Beuningen één van de vier ambassadeurs was en Gerardus Joannes Vossius jr. één van de drie ‘edellieden’.20 Van Beuningen kon het zich toen blijkbaar ook veroorloven om zijn toenmalige maîtresse mee te nemen en haar zoon als secretaris van de ambassade te laten fungeren.21 Overigens reisden edellieden en maitresse toen mee buiten bezwaar van ’s lands schatkist. Het is onduidelijk in welk kader (privé of weer met een ambassade?) Gerardus jr. een reis naar Hamburg ondernam, waar hij koningin Christina van Zweden in oktober 1668 ontmoette en geprobeerd heeft voor Isaac de achterstallige schulden los te weken van de afgetreden vorstin aan zijn oom, hetgeen uiteindelijk nooit gelukt is.22 isaac vossius: geleerde, makelaar in kennis of handelaar in boeken? Voor het onderzoek naar Isaac Vossius als wetenschapper in de tweede helft van de zeventiende eeuw is bestudering van zijn correspondentie essentieel. Voor het onderzoek naar zijn betekenis als verzamelaar van boeken en handschriften is het beschrijven van zijn bibliotheek zoals die ons is overgeleverd in de Universiteitsbibliotheek van Leiden23 niet toereikend om het verhaal over Vossius en zijn kring, begonnen door Frans Blok, naar behoren af te maken. Hier geldt slechts gedeeltelijk 19  Ibidem, p. 451. 20  G.R.W. Dibbets (ed.), Predikant en toerist. Het dagboek van Joannes Vollenhove, Engeland, 17 mei-30 oktober 1674, Hilversum 2001, pp. 19-26. Tijdens deze reis verbleef het gezantschap ook enige weken in Southly House in het gehucht Datchet, op dat moment bewoond door Isaac Vossius, op een steenworp afstand van Windsor Castle. 21  Jeanne de Bommert Silvercron, Wed. d’Alonne, zie Dibbets, pp. 25, 115; Roldanus, pp. 49-50. Haar zoon is Abel Tassin d’Alonne. 22  Blok (1999), pp. 497-8. Blok, Rademaker & De Vet, pp. 101-105. Zie ook de aantekeningen van Scato de Vries (UBL Hs. BPL 2366, map F, nr. 46). 23  Work in progress van schrijver dezes.

472


een gezegde als: ‘aan zijn bibliotheek herkent men de man’. Blok heeft veel correspondentie getranscribeerd, geïnterpreteerd en gebruikt voor zijn mooie biografıe. Tevens maakte hij gebruik van de briefwisseling van Isaac Vossius met Claude Saumaise die Scato de Vries verzameld en geannoteerd heeft.24 Maar hij heeft zich nooit willen wagen aan de periode waarin Isaac Vossius zich als natuurwetenschappelijk geleerde manifesteerde en door velen van zijn tijdgenoten beschouwd werd als vir doctus illustrissimus. En juist in die periode vinden we correspondenten als de Franse letterkundige Jean Chapelain, die ervoor zorgde dat hij terechtkwam op de lijst van benefıcienten van de Franse minister Jean Baptiste Colbert, die een toelage van de Franse koning mochten ontvangen wegens hun geleerde capaciteiten. Er is nog veel onbestudeerde correspondentie met lieden als Melchisédech Thévenot, Etienne Le Moine, Pierre Petit, Samuel Bochart, J.F. Gronovius, J.G. Graevius, Emery Bigot, Henry Dodwell, Henry Justel, Edward Bernard, Thomas Gale, Henry Oldenburg, Joseph Cotton, John Fell, Jacob Tollius, Andreas Colvius, Antonio Magliabechi, enz.25 Voor een jonge wetenschapshistoricus ligt hier een schone taak _ of moderner: een aantrekkelijk project _ te wachten. andere brieven van isaac aan gerardus Curieus is dat de meeste overgebleven brieven van Isaac aan zijn neef niet door Gerardus jr zelf zijn nagelaten aan de Remonstrantse Kerk, maar vrijwel allemaal zijn verkocht op een veiling van autografen bij Frederik Muller in 1882. Op die veiling kocht H.C. Rogge, bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, onder andere vijf brieven van Isaac aan Gerardus jr. en een fınancieel dossier van de familie, maar ook een brief van Coenraad van Beuningen, waarop in de linkerbovenhoek staat aangetekend “Oude saken Finantie raekende van Ons en Oom”.26 Er moet een bundel met fınanciële documenten 24  Blok (1999), p. 8. Blok stelt hier expliciet dat hij alleen gebruik gemaakt heeft van brieven uit de collectie RK. De correspondentie tussen Isaac en zijn ouders in de periode 1641-44 wordt nu in drie delen uitgegeven. Bij het ter perse gaan van dit artikel is hiervan het eerste deel beschikbaar: F.F. Blok en C.S.M. Rademaker, ‘Isaac Vossius’ grand tour, 1641-1644. The correspondence between Isaac and his parents’, Lias, 33 (2006), pp. 150-216. 25  Blok (1999), p. 8. Zijn correspondentie zou na 1655 kleiner worden, echter niet minder interessant. In het Rijksarchief van Groningen bevindt zich ook een lijst met correspondenten, Blok, Rademaker & De Vet, p. 53. 26  De veiling werd gehouden op 22 november. In de Bibliotheek van de KVB

473


van de familie geweest zijn die Gerardus op de een of andere manier is kwijtgeraakt. Deze collectie is blijkbaar voor de veiling bij Frederik Muller uit elkaar getrokken. De stukken werden daar alfabetisch op schrijver aangeboden binnen categorieën als ‘Hommes d’état’27 en ‘Savants, Littérateurs, Poètes’. De ogenschijnlijk belangrijkste brief die van de savant Isaac Vossius werd aangeboden verdween naar het buitenland voor een hoge prijs. Het is de brief die Gerardus op 5 oktober 1668 van Isaac ontving met instructies voor Gerardus’ bezoek aan Christina van Zweden in Hamburg. Het is echter de vraag of de koper op de veiling besefte dat het een kopie was die Gerardus in 1694 heeft laten maken om alsnog, vijf jaar na het overlijden van zowel zijn oom als van de voormalige koningin, de schuld van Christina aan Isaac te kunnen laten inlossen.28 De hier gepubliceerde brief is mogelijk al zoekgeraakt tijdens Gerardus juniors verblijf in Parijs, anders had hij die zeker bewaard in de bundel met fınanciële documenten en waren we die waarschijnlijk al op de veiling in 1882 tegengekomen. De brieven van Isaac aan zijn neef gaan eigenlijk altijd over geld en boeken en ze zijn vrijwel altijd in het Nederlands geschreven.29 Hierop bevindt zich een met prijzen en kopers geannoteerd exemplaar van de Catalogue de la collection importante de lettres autographes et de documents historiques en manuscrit formée par M.-A.G. de Visser … F.J. Stamkart, Amsterdam 1882. Brieven van Vossius, lotnrs. 392-396 kostten samen 20,50 gulden (resp. UBA Hs. R 42, A 14a-c, S 17, R 40ab, R 45a-d; plus een brief in het Nederlands aan een onbekende en een brief aan Salmasius in het Latijn, beiden ongedateerd en nog niet lokaliseerd in de collectie van de UBA). 27  De brief van Van Beuningen valt in deze categorie. Catalogue, lotnr. 100 (UBA Hs. S 18). 28  Catalogue, lotnr. 391. Volgens de aantekeningen van S. de Vries werd lotnr. 391 voor 30 gulden gekocht door Thibaudeau, Londen, voor de Collectie Morrisson (UBL Hs. BPL 2366, map F, nr. 46). In de geannoteerde veilingcatalogus staat wel de betaalde prijs, maar niet de naam van de koper. Bij de brief hoort een niet ondertekende losse notitie ‘touchant une dette de la Reine Christine’, gedateerd 11 december 1694. Het origineel bevindt zich in Uppsala, Bibl. Walleriana, in de Carolina, zie Blok (1999), p. 497. De kopie van het antwoord van Christina heeft Blok in het Rijksarchief in Groningen gevonden, zie Blok, Rademaker & De Vet, pp. 101-105. 29  Tot ergernis van zijn correspondenten dateerde Isaac zelden of nooit zijn brieven, maar gelukkig heeft Gerardus jr. later geleerd datum van ontvangst en zijn eigen antwoord te noteren.

474


is onderstaande brief geen uitzondering. Isaac heeft exemplaren van de nieuwste publicatie van (oom) Franciscus Junius, de Gothische Evangeliën, naar Gerardus jr. in Parijs gestuurd om daar te verkopen aan de boekhandelaar François Clousier of te ruilen tegen bepaalde boeken die Isaac graag wil hebben. Toch heeft hij liever dat hij ze verkoopt en, o ja, als mijnheer Chapelain ernaar vraagt, is het goed om hem een exemplaar cadeau te doen. Isaac wil van zijn neef weten of de Franse vertaling van zijn traktaat De motu marium is gedrukt, en zo ja, dan wil hij dat Gerardus een exemplaar opstuurt. Het Griekse handschrift dat blijkbaar te koop wordt aangeboden lijkt hem nauwelijks de moeite waard. Dan volgen wat vaderlijke noten over Gerardus’ reis en verblijf, die niet te lang moeten duren, omdat Gerardus eerst zijn eigen zakelijke belangen in Holland moet behartigen. Dan kan hij daarna altijd weer terugkeren naar Parijs, alleen of samen met zijn oom Isaac. Tenslotte volgt een mededeling over Isaacs nieuwste uitgave over de oorsprong van de Nijl die al onderweg is naar Parijs via Antwerpen, maar waaraan één kaart ontbreekt, omdat die nog niet klaar is en dus nagestuurd zal worden. Met deze gegevens kunnen we vaststellen dat Isaac de brief eind 1665 of begin 1666 geschreven moet hebben. Er was regelmatig, misschien wel wekelijks, schriftelijk contact tussen Den Haag en Parijs. Het blijkt de vroegst overgeleverde brief van Isaac aan zijn neef te zijn. En met deze uitgave treedt Gerardus Joannes Vossius jr. een beetje uit de schaduw van zijn beroemde voorvaderen. De brief is een autograaf op een blad in kwartoformaat. De tekst loopt drie regels door op de versozijde. Het blad is gevouwen geweest voor verzending, maar een adressering ontbreekt, evenals de plaats van verzending, een datering en een ondertekening. Onderaan de versozijde staan drie regels in een modern (twintigste-eeuws?) handschrift. In de transcriptie die hieronder volgt, is het gebruik van i/j en u/v genormaliseerd naar modern gebruik. De interpunctie en het gebruik van hoofdletters is aangepast voor een goed begrip.

475


Isaac Vossius [Den Haag] aan zijn neef Gerardus Johannes Vossius [Parijs], [ca. 1665/1666].30 UBA Hs. Gd 56 “Is. Voss. Gerardo S.S. Ick heb in de vorige week UEdele toegeschreven aengaende de exemplare van Ooms boek,31 kond daer mede handelen als het UEdele best dunct. Moogt daer gelt ofte boeken voor nemen als het UEdele best dunct, namentlijck soo het goede boeken sijn. UEdele weet ten naeste bij wat boeken ick in mijne bibliotheeck hebbe. Mijn manqueert onder andere een exemplaer van Hieronymi opera vande Parische druck, maer niet van de laetste, die seer vitieus is, maer van die soo mij dunct int jaer 1608 gedruct is bij dewelke oock staen de noten van Gravius.32 Soo UEdele deselve kan krijgen van Clousier33 om [corr. ex: tot] verwisseling tot 40 a 45 fransche gulden wil de selve wel hebben, nochtans is gelt altoos beter. Apollonius Pergeus 30  Dank aan Jos Biemans voor het kritisch lezen van de transcriptie en nuttige suggesties voor de uitgave van deze brief.

31  Franciscus Junius F.F. en Thomas Marshall, Quatuor Domini nostri Iesu Christi Evangeliorum versiones perantiquae duae, Gothica scilicet et Anglo-Saxonica, quarum illam ex celeberrimo codice argenteo nuncprimum depromsit Franciscus Iunius; hanc autem ex codicibus mss. collatis emendatius recudi curavit Thomas Mareschallus...Dordrecht 1665. Deze uitgave moet verschenen zijn voor de boekenmarkt in Frankfurt in de herfst van 1665. Sophie van Romburgh, “For my worthy freind Mr Franciscus Junius”. An edition of the correspondence of Francis Junius F.F. (1591-1677), Leiden 2004, p. 1001.

32  Vossius bedoelt: Sophronius Eusebius Hieronymus, Opera omnia quae reperiri potuerunt … quibus accesserunt … Henrici Gravii ... annotationes in epistolas, itemque variorum locorum ex manuscriptis codicibus emendationes … Parisiis : apud bibliopolas urbis Parisiensis consortes, 1609. 4 dln, in-2. Ik heb geen latere Parijse druk kunnen vinden, laat staan een ‘vitieuse’. Overigens heeft Vossius dit desideratum niet in zijn bibliotheek nagelaten. Wel bezat hij een kleine octavo uitgave van de brieven van Hieronymus bewerkt door Gravius, Antwerpen 1586 (UBL 583 G 9). 33  François (I) Clousier (-1676), boekhandelaar in Parijs, tevens uitgever van: Le guidon de la navigation, Paris 1666, de Franse vertaling van De motu marium, een werk dat in 1663 in Den Haag verschenen was. De voorbereiding van deze vertaling maakte Isaac uitermate verdacht in de Republiek. Zie Roldanus, p. 145.

476


vande druct [sic] van Commandinus34 is oock goet tot 20 gul. Heb vergeten in mijne laetste UEdele toetescrhijven [sic] dat het orber sal wesen, soo Mr Chapelein te weten komt ofte gewag maekt van de Gothische Ewangelie, UEdele hem mede een exemplaer geve. Wensch te weten ofte de oversetting van mijn tractaet gedruct sij te wezen demotumarium, t’geen indien soo sij, seijnt mi een exemplaer over.35 Voor het MS[tum?] Græcum van Villeri36 wil ick geen drie stuijvers geven. Wat UEdele voyage belangt: mij dunct dat het best sal sijn dat UEdele met het jaer twijs komt ofte liever binnen dien en dat UEdele eerst ordre stelt op UEdele goet, kont altoos de reijs hervatten ofte met mij ofte alleen, dewiil het geen twee jaer sal lijden soo ick leef [verso] of hoop een reijsken aldaer te komen. De pacquette met mijn tractaet37 gaen voort naer Antwerpen. Eene kaert is noch niet gereet, salse naer stieren.” [onderaan in twintigste-eeuws handschrift:] “Schrift van Isaak Vossius aan zijn neveu Gerard Vosius, destijds te Amsterdam.”38

34  Apollonius Pergaeus, Conicorum libri quattuor … nuper Federicus Commandinus mendis quamplurimis expurgata è Graeco convertit, et commentariis illustravit, Bologna 1566. Isaacs exemplaar is door de Leidse universiteitsbibliotheek in 1706 als doublet verkocht. 35  Privilege is verleend te Parijs op 23 augustus 1665 en het drukken van de vertaling van De motu marium was klaar op 20 september 1665. In de Bibliotheca Vossiana in Leiden bevindt zich noch de Franse, noch de Engelse vertaling uit 1677. 36  Niet geïdentifıceerd. 37  Isaac Vossius, De Nili et aliorum fluminum origine, Den Haag 1666. Met opdracht aan Lodewijk XIV. De exemplaren in de UBA, UBL en BL bevatten twee uitvouwbare kaarten, tussen pp. 48-49 en 64-65. 38  Het onderschrift is volledig twijfelachtig wat betreft het woord ‘neveu’ (of neven?) en de foute spelling van de tweede naam Vossius; Amsterdam als plaats van ontvangst is onjuist.

477


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.