

Yves Bondue Twee meisjes
Roman
In amper vijf jaar tijd is heel dit dorp hertekend en vormgegeven door dit genie: de Ieperse ingenieur-architect Jules Coomans, op zijn zesenvijftigste al met roem beladen. Weet je dat hij al bezig is met de herstelling van de Sint-Maartenskerk in Ieper? De kathedraal? Zelfs voor de heropbouw van de grote Lakenhallen is hij aangesteld.’
Alphonse ziet de wandelaar met grote ogen kijken, afwisselend naar hemzelf en in de richting van het kerkhof, waar ze Coomans en pastoor Storme in druk gesprek zien.
‘Ik had geen betere meester kunnen vinden voor mijn stage. Coomans is een hoogst aimabele man, ondanks alle lof die hem te beurt valt en wat er ook over hem verteld wordt. Hij is zelfs bescheiden, tenminste, zolang het zijn ambt niet betreft. Hij weet wat hij wil. Sommigen noemen hem een nors man, maar dat is omdat hij altijd aan het denken is. Hij ziet meestal al het hele plan voor zich nog voor iemand iets op papier heeft gezet en op vlak van stedenbouw is er geen grotere doorzetter dan hij. Kijk maar eens rond.’
Aphonse maakt met zijn potlood een omvattende cirkelbeweging. Het hoofd van de wandelaar draait mee.
‘Heel de dorpskern van Elverdinge heeft hij ontworpen. Uw dorpskern, vriend: ge loopt rond in een door hem ontworpen decor, beseft gij dat?’
‘Coomans,’ prevelt de wandelaar. Zijn mond zakt nu helemaal open.
‘Ja, ik zie het, gij zijt van hier en niet van Ieper. Daar kent iedereen hem. Op zijn zestiende al begon hij met de studies voor ingenieur-architect. Aan de universiteit, op zijn zestiende! Wandelt hij daar vier jaar later Leuven uit met zijn diploma onder de arm. Twintig jaar oud nog maar!
De wandelaar speurt in de richting van het kerkhof, als om te controleren of daar nog iets van Zijne Geniale Jeugdige Volwassenheid te zien is, maar iedereen is er weg.
‘Eerst bouwde hij instituten en kerken in Beersel en Antwerpen, het postgebouw van Roeselare en ook het stadhuis met postgebouw in Poperinge.’
De wandelaar knikt vol bewondering. Dat laatste kent hij. Hij gaat er wekelijks naar de vrijdagmarkt en ziet het monumentale bouwwerk voor zich.

Alphonse en de wandelaar worden opgeschrikt door het luid gebabbel van enkele mannen. Ze komen uit café ’t Gemeentehuis en lopen hen voorbij, druk gesticulerend en met openhangende jassen. Een van hen zwaait. De wandelaar herkent zijn broer Henri. Hij zwaait terug en geeft teken dat hij zo dadelijk met hen meegaat.
Eerst dient hij beleefd weg te gaan van Alphonse, die niet uitgepraat geraakt over zijn leermeester.
‘Weet je dat hij ook heel het Onze-Lieve-Vrouwinstituut voor krankzinnigen van geest in Brugge tekende? En binnenkort mag hij in Engeland een kerk gaan bouwen.’
De praatvaar en de wandelaar kijken op; om de hoek van de kerkhofmuur komt de veelbesproken Coomans aangestapt. Hij wenkt naar Alphonse.
‘Uw chef roept,’ zegt de wandelaar.
Alphonse steekt zijn potlood in de binnenzak, knikt haastig goeiedag en keert zich om. Hij laat het gemeentehuis – met aediculavenster met kruiskozijnen in de zijdelingse trapgevel – achter zich.
Hij loopt met zijn meester de Bollestraat in, langs de Parkzaal om linksaf te verdwijnen door de poort naar het kasteel.
De wandelaar wordt weer fietser. Zijn gevulkaniseerde banden dokkeren over de kasseien tot bij Henri, die aan het volgende café op de hoek van de steenweg naar Ieper heeft postgevat. Terwijl de twee er binnengaan en nieuwe Akila-pils bestellen, vraagt Henri zijn broer doodcurieus uit over de hele situatie en wat die patron en zijn klerk wel kwamen doen. Henri krijgt alle details te horen over de bouw van kerken en kastelen en de hele stad Ieper, na de oorlog getekend door Jules Coomans. Dezelfde architect van onze kerk en het gemeentehuis. En o ja, zag Henri nog het stadhuis van Poperinge? Gelijk een kasteeltje met torens en al? Wel, ook dat was van diezelfde Coomans, die zij vijf Akila’s later achter het raampje van een grote zwarte, glimmende voiture zien terugrijden naar Ieper.
In 1939 trouwt Anna Vermeulen met Cyrille Merveillie, een harde werker van de boerenbuiten. Zij gaan in de Klijtestraat wonen, een paar honderd meter dichter naar de beschaving toe. Daar, aan de rand van Elverdinge, onderhoudt hij zijn hele leven een monumentale moestuin, kweekt konijnen en kippen en mest af en toe een varken vet. Hij werkt bij boeren en later in de veevoeders en kende aldus niet alleen de boerenstiel maar evengoed landbouwwerktuigen, mechaniek en machinerieën. Anna en Cyrille stichten een gezin met vijf gezonde kinderen voor wie hun moeders tijd bij Coomans vooral zal bestaan uit latere herinneringen en verhalen, op een van de dochters na.
Bij wijlen, wanneer moeder Anna in huishoudelijke disputen argumenten aanhaalde die Cyrille te burgerlijk voorkwamen, durfde de naam uit Ieper wel eens vallen: ‘Anna, nee zeg, komaan, ge zijt hier niet bij Coomans zulle...’
Nam de etiquette aan het Colaertplein de bovenhand; in de Klijtestraat heerste het gezond boerenverstand.
Alice Vermeulen had elders al gediend en start nog voor haar twintigste bij Coomans in Ieper. Ze is al voorbereid door de verhalen van haar oudere zus Maria en het advies van Anna.
De juffrouw helpt soms met het koper, luister maar naar haar. Ze houdt ervan om dan te vertellen. En de melk nooit koud in de puree gieten, altijd eerst opwarmen, ja, ze bemoeit zich geregeld in de keuken en is niet te beroerd om zelf wortelen te schrapen of de melk op het vuur te zetten. Kolen in de cuisinière gieten doet ze niet, en het ding boenen ook niet. Daarvan krijg je echt vuile handen. Hoewel onze Maria dat nog moest doen met potloodvet. Dat is veel verbeterd sinds er Tête de Nègre is, metaalpoetsmiddel waarmee die stoof werkelijk gitzwart staat. En met emmers water sleuren en dweilen doet ze ook niet. Ze is wel altijd vriendelijk, hoe zeg je dat? ‘Gentil’? De deuren boen je met de boenwas uit dozen, lambriseringen met de was uit de emmer in de bijkeuken. En niet lachen wanneer de juffrouw je het vuur laat oppoken om zelf een biefstuk te bak-
ken, zich vervolgens aan tafel zet met een bord en een schaar en het hele stuk vlees in kipkap knipt: dan gaat ze de katten voederen in het park aan de overkant van de straat
Katten zijn een constante in het leven van juffrouw Coomans.
Al wie haar heeft gekend, zag haar ooit wel eens bezig met bordjes of kommetjes aan de overkant van de straat, langs de smeedijzeren omheining van het Stationspark. Zodra zij het historische herenhuis buitenkwam om de straat over te dribbelen met een bordje in haar handen, kwamen van links en rechts de zwerfkatten uit het park tegen wie zij praatte alsof het oude kennissen betrof. Sommige kregen zelfs een naam. Dat kwam van pas op momenten dat de juffrouw erop toezag dat deze of gene kat zich te veel aanstelde. Soms werd er een zelfs tijdelijk – en in beleefde verwoordingen – weggejaagd omdat ze te veel opschrokte in verhouding tot een andere kat die de juffrouw de vorige dag niet had zien opduiken.
Zou het Alice niet aan de yoghurt hebben doen denken, dat luxeproduct dat haar vader tien jaar eerder tijdens zijn strijd tegen maagkanker moest ontberen, telkens wanneer ze de zwerfkatten uit het Stationspark verse biefstukken zag gevoederd worden vanuit haar kamer op de tweede verdieping? Ze woont de hele week op de kamer waar Anna verbleef. Vanaf nu wast ze zich ’s morgens in dezelfde lampetkan waarin Anna zich had gewassen. Als ze haar haren schikt, bedenkt ze dat niet alleen Anna, maar nog eerder ook Maria zich aan deze spiegel gekamd had. Deze kamer op de bovenste verdieping, net onder de hoogste trapgevel van de hele gevelrij, die had De Gezusters Vermeulenkamer kunnen heten.
Intussen heeft de juffrouw er ook nog een hobby bij, die minder intensief is dan aquarelleren, en toch haar beeldend talent aanspreekt: de fotografie.
Nu kende Ieper van oudsher een traditie van goede fotografen, een geschiedenis die alweer gedeeltelijk aan de Eerste Wereldoorlog gerelateerd is. De beroemde gebroeders Antony immers gera-
ken tot ver buiten Ieper gerenommeerd met hun technisch perfecte artistieke foto’s tijdens de oorlog, maar waren evengoed van groot belang voor het documenteren van de wederopbouw.
Louis Duhameeuw had al een fotowinkel voor de oorlog en kende gouden naoorlogse jaren met zijn winkel, gelegen tussen station en markt. Daar kwamen dagelijks horden toeristen voorbij om er het puin van de hallen, het nieuwe belfort en de monumentale Menenpoort in beeld te brengen. Het was nog de tijd van filmrolletjes en de arbeidsintensieve, manuele ontwikkeling van film en foto’s.
Photo Daniel werd opgericht in 1924, maar ook Studio Georges leverde in die dagen hoogkwalitatieve fotografie, evenals Photo Van Oostenrijck, waar de juffrouw zich jaarlijks liet portretteren. Was de fotografie toen nog niet zo algemeen verspreid en zeker niet haalbaar voor de gemiddelde werkmens; dit vrij nieuwe medium moet een kunstzinnige vrouw met tijd en geld hebben aangesproken. Ze poseert bijzonder graag voor de lens, maar gaat ook geregeld zelf aan de slag. In haar zoektocht naar onderwerpen is ze minder avontuurlijk dan we van haar hadden verwacht. Jean is weer volop aan het tekenen en zijn vrouw Anna heeft de handen vol met de kinderen die op hun beurt naar school gaan. Juffrouw Maria Coomans zoekt voor onderwerpen om te fotograferen niet verder dan de onmiddellijke omgeving en brengt haar kat in beeld, de tuin met witte duifjes en het pittoreske vijvertje waar papa samen met haar de goudvissen voederde. Maar evengoed... haar meid. Tussen het koken, wassen, koper poetsen, boenen, strijken en afstoffen wordt er geregeld geposeerd. In die dagen is Alice Vermeulen het meest interessante levende fotografie-object in haar directe omgeving, uiteraard in combinatie met Mistigris.
Komt men uit het portaal van de Sint-Vedastuskerk, dan is er in elke windrichting een café te zien waarvoor men slechts de straat hoeft over te steken om er een schare gasten te ontmoeten van zeer uiteenlopende pluimage: de herbergier die tegelijk kleermaker, koster en duivensportorganisator is. Of de plaatselijke brouwer, wiens Bedford-vrachtwagen al jaren rondrijdt met een wit-geel linkerachterwiel wegens de stroom urine die hij in uren van grote nood ertegenaan plengt en die in het dorp aldus wordt aangekondigd als de camion van ’t wit-gele kruis
Daar is de gewezen toerbuschauffeur die ooit profbokser was en ganzenkweker, momenteel een uitkering trekt als werkloze én tegelijk zelfstandige uitbater is van de schrijnwerkerij in het centrum van het dorp. Die is pal voor het gemeentehuis gelegen alwaar hij dagelijks op de drempel, alvorens de stempelcontrole binnen te gaan, de houtkrullen van zijn broek klopt. Hoog boven alles en iedereen jankt intussen het snerpende gegier van zijn lintzaag en schuurmachine, bediend door zijn in het zwart betaalde werknemer.
Daar is de jonge Arfeuille ‘Het Beest’, die nu al indruk maakt in het plaatselijke bouwbedrijf door met twee volle zakken cement onder de arm rond te flaneren. Nog later zal hij bandijzers plooien, warmwaterkruiken opblazen en treinen vooruittrekken met de tanden tot grote ergernis van Wilfried Morbée, beter gekend als John Massis, die dientengevolge tien jaar later de hand aan zichzelf zal slaan. Zo weet Paula te vertellen. Ze dribbelt voorbij, maar niet voor lang omdat ze dringend op weg is naar het gesproken dagblad, zoals het nieuws op tv hier wordt genoemd. Daar is Sjampatje, wiens stofwisseling al decennia enkel Rodenbach te verwerken krijgt.
Daar zijn Manten en Meirel die alle kinderen de stuipen op het lijf jagen met hun Danteske fysionomie. Of Zjakske, de ongelukkigaard genoemd, want hij heeft maar één been en krijgt daarom vijftig procent korting bij Schoenen & Lederwaren Guillemont recht
tegenover de kerk. Daar is kapper Boetje, die zo kort en bot coiffeert dat de klandizie van zijn coiffure vooral bestaat uit jongelui, daags voor hun dienstplicht bij het leger.
Daar is Kamielten Krok die net buiten het dorp een woonwagen betrekt waarvan de deur bestaat uit een stapel kasseien die hij bij vertrek voor zijn deurgat stapelt en bij terugkeer weer weghaalt. Daar zijn de oude smid, zwart en gerimpeld van rook en roet en daar is zijn broer, die instaat voor de klanten van de aanpalende ijzerwinkel, hen steevast bedienend met een neerdruipende klodder pap aan zijn kin.
Daar is Stong, die eenieder die hem in zijn oude dag behulpzaam is hartelijk dankzegt met de woorden: ‘ge zij bedankt dat uw kloten daveren’, en daar is Zorro, de onderpastoor, immer getooid met een zwarte Stetson. Daar zijn Jantje Errewete, De Poeper, Den Opperkalkoen en Piere van de Pompe, daar is Boone de vogelpikkampioen en Blanche die met haar honderdtachtig kilo kampioen is aan de toptafel.
Daar passeert Heet Germaintje, die om de haverklap dokter Develter oproept en zorgt dat ze tegen zijn komst al spiernaakt op de divan klaarligt in haar zwynekostume, zoals dat heet. Al kreeg ze haar koosnaam Heet Germaintje veeleer omdat ze dagelijks rondfietst zonder broekje onder haar rok. Zoals zalm op het vel gebakken het lekkerste is, beweert ze – van horen zeggen – , is fietsen met het vel op het zadelleer dat ook – weet ze uit ervaring.
Daar is Boertje Hoflack en zijn stokoude wederhelft die haar gigantische, huidkleurige corsages vaak voor de hele buurt zichtbaar te drogen hangt zodat de indruk ontstaat dat er onverhoeds een noodtentenkamp in het dorp is gearriveerd. Beide oudjes zitten uren in hun sofa, weerszijds van de kachel opgesteld met hun ogen dicht. Ooit vroeg dokter Develter wat de bedoeling van zulks wel kon zijn, waarop zij antwoordden met de logica van een zwerende vinger: het was om hun ogen te sparen voor hun oude dag.
Zoals architect Eisenstein het uitzicht van Riga mee vormgaf en Gaudí dat van Barcelona, zo bepaalde ingenieur-architect Jules Coomans (1871-1937) het aanzicht van Ieper. In het begin van de twintigste eeuw was hij de belangrijkste bouwmeester van grote burgerhuizen, kerken en stadhuizen in de streek. Zijn zoon en opvolger Jean (1901–1940) overleefde hem amper, maar zijn eigenzinnige dochter Anne-Marie Coomans (1903–1996) bleef tot haar laatste dag haar vaders werk verdedigen – vanuit het majestueuze herenhuis dat hij zelf had ontworpen op de drooggelegde vestingen van Ieper.
In 1925 staat de veertienjarige Maria Vermeulen er aan de deur, een kartonnen valiesje in de hand. Ze komt inwonen als dienstmeisje bij de rijke familie en blijft er tot haar huwelijk. Daarna neemt haar zus Anna het over. Wanneer ook zij trouwt, volgt opnieuw een jongere zus haar op. In totaal gebeurt dat vijf keer. Twee van de meisjes blijven de oude juffrouw Anne-Marie Coomans trouw bijstaan tot aan het eind van haar steeds wereldvreemdere leven in 1996.
Twee meisjes is een verhaal over trapgevels en yoghurt, pensenkermissen en diners met notabele burgers, over boenwas en stijfsel, Timmermans en Proust, over een mysterieuze aspirant-priester en een geheimzinnig fotoboek, over grote lui en kleine lieden. Maar bovenal is het een ontroerend portret van twee familiekronieken die onlosmakelijk met elkaar verstrengeld raakten.