
4 minute read
1.Cellen en weefsels

Als schoonheidsspecialist behandel je het gehele lichaam. Het lichaam is opgebouwd uit verschillende soorten weefsel. Het verschilt per behandeling met welk type weefsel je te maken hebt. Bij een gezichtsbehandeling heb je bijvoorbeeld te maken met epitheelweefsel, maar bij een massage vooral met bindweefsel en spierweefsel. Deze weefsels bestaan uit cellen. Een cel is het kleinste onderdeel van het lichaam.
1.1 Cellen
Cellen komen voor in levende organismes, zoals mensen, dieren en planten. Een cel is het kleinste zelfstandige onderdeel van een levend organisme. Elke cel heeft functies voor belangrijke levensverrichtingen, zoals groei, voortplanting, beweging, stofwisseling en prikkelbaarheid.
Celmembraan
Cellichaam
Cytoplasma
Celkern
Kernmembraan
Kernplasma
Chromosomen
Ons lichaam bestaat uit miljoenen cellen die samen weefsels vormen. Deze weefsels vormen weer organen en alle organen samen vormen ons lichaam. Er zijn ook organismen die uit maar één cel staan. Dit zijn bijvoorbeeld de amoebe (een dierlijke cel) of bacteriën (een plantaardige cel).
Bouw van de cel
Een cel bestaat uit een celmembraan, een cellichaam en een celkern. Het cellichaam en de celkern bestaan elk uit verschillende onderdelen.
Celmembraan
Het celmembraan is een heel dun vliesje om de cel. Dit is zo dun dat hij bepaalde stoffen kan doorlaten. Dit wordt halfdoorlaatbaar of semipermeabel genoemd. De stoffen kunnen zowel de cel in als de cel uit. Zo worden er voedingsstoffen en zuurstof opgenomen en afvalstoffen afgegeven.
Cellichaam
Het cellichaam bestaat uit cytoplasma
Het cytoplasma bestaat voor 75% uit water. Voor de rest bestaat het uit voedingsstoffen, zoals eiwitten, koolhydraten, mineralen en lipoïden (vetachtige stoffen). De stoffen in het cytoplasma zijn belangrijk voor de celstofwisseling en de energievoorziening in het lichaam.
Organellen
In het cellichaam zitten verschillende organellen. Dat zijn onderdelen van de cel met een speciale functie. Voorbeelden van organellen zijn mitochondriën, ribosomen en vacuolen. Mitochondriën spelen een belangrijke rol bij de energievoorziening, ribosomen zorgen voor opbouw van eiwitten en vacuolen slaan vocht op. De celkern is ook een organel.
Celkern
Binnen in de cel zit de celkern (nucleus). De celkern is, net als de cel zelf, omgeven door een wand. Dat is de kernwand of het kernmembraan Binnen de kernwand zit kernplasma. Het kernplasma heeft dezelfde samenstelling als het cytoplasma. Het kernplasma en het cytoplasma heten samen het protoplasma.
WIST JE DAT? HET CYTOPLASMA IN ONZE CELLEN WORDT
In de celkern worden alle levensprocessen van de cel geregeld, zoals stofwisseling en groei. In de celkern zit ook de stof chromatine, in de vorm van chromatinekorrels. Als de celkern zich deelt, vormen deze chromatinekorrels lange draden. Dit zijn chromosomen. Chromosomen bestaan uit DNA. In bepaalde delen van het DNA zit erfelijke informatie, de genen. De genen zorgen voor het doorgeven erfelijke eigenschappen. Een menselijke celkern bevat 46 chromosomen, verdeeld over 23 paren.
Functies van cellen
Elke soort cel heeft zijn eigen bouw en functie. Sommige cellen kunnen bewegen, zoals witte bloedcellen. Andere cellen, zoals spiercellen, zijn met elkaar verbonden en kunnen zich niet verplaatsen. De functies van de cel, ook wel de levensverrichtingen, zijn verdeeld in animale levensverrichtingen en vegetatieve levensverrichtingen.
Animale levensverrichtingen
Animale levensverrichtingen zijn functies die ervoor zorgen dat de cel kan reageren op veranderingen van de omgeving. Deze levensverrichtingen zijn prikkelbaarheid, prikkelverwerking en beweging. Een cel kan bijvoorbeeld reageren op mechanische en chemische prikkels, hormonen en prikkels vanuit de omgeving zoals warmte, kou, druk en licht. Daarnaast kunnen het cellichaam en onderdelen van het cellichaam veranderen van vorm en plaats. Cellen kunnen zich daardoor bewegen.
Vegetatieve levensverrichtingen
Vegetatieve levensverrichtingen zijn functies die het voortbestaan mogelijk maken, zoals groei, stofwisseling en voortplanting. Groei vindt plaats doordat de grootte van cellen toeneemt of het aantal cellen toeneemt door celdeling. Stofwisseling is de opname van voedingsstoffen en zuurstof en de afgifte van afvalstoffen. De cel heeft voedingsstoffen en zuurstof nodig om goed te kunnen functioneren. Bij de verbranding van voedingsstoffen komen warmte, energie en afvalstoffen vrij. De warmte zorgt voor een lichaamstemperatuur van ongeveer 37° C bij de mens. Afvalstoffen verlaten de cel en worden in het bloed opgenomen en zo afgevoerd.
Voor het voortbestaan van een soort is het belangrijk dat cellen zich kunnen voortplanten. Bij de mens en veel diersoorten gebeurt dit uit de samensmelting van een zaadcel en een eicel. Het moment van bevruchting kun je niet zelf regelen en is daarom een vegetatieve levensverrichting.
Celdeling
Hoe intensiever een cel gebruikt wordt, hoe korter hij leeft. De levensduur verschilt dus per soort cel. Een huidcel leeft ongeveer 28 dagen, maar een witte bloedcel leeft vier tot vijf dagen. De meeste cellen vernieuwen zich zelfstandig, door celdeling. Er zijn twee vormen van celdeling: directe celdeling en indirecte celdeling.
Bij directe celdeling delen het cellichaam en de celkern zich tegelijkertijd. De cel wordt in tweeën gesplitst en zo ontstaat er een nieuwe cel. Directe celdeling komt alleen voor bij eencellige organismen. Menselijke cellen delen zich altijd door indirecte celdeling . Hierbij deelt de celkern zich eerst, daarna volgt pas de deling van het cellichaam. Er zijn twee vormen van indirecte celdeling: mitose en meiose.
WIST JE DAT?
Een Volledige Celdeling Duurt 30 Minuten Tot
TWEE UUR.
Mitose
WIST JE DAT?
RODE BLOEDCELLEN
DELEN ZICH NIET, MAAR
WORDEN IN HET BEENMERG
AANGEMAAKT. ZENUW-
CELLEN HEB JE VANAF
JE GEBOORTE GENOEG
EN HOEVEN NIET
VERNIEUWD TE WORDEN.
Mitose en meiose
Mitose is een indirecte celdeling. Er ontstaat een exacte kopie van de oorspronkelijke cel. Meiose is een indirecte celdeling die alleen plaatsvindt bij geslachtscellen. Bij meiose halveert het aantal chromosomen in de cel. Meiose wordt daarom ook wel reductiedeling genoemd. Meiose bestaat uit twee fases.
Test je kennis over cellen met de online boekcheck. Snelcode 27254
Behoefte aan uitleg van een expert? Bekijk dan de online masterclass over cellen. Snelcode 21253
1 In een cel liggen 23 chromosomenparen. Elk chromosomenpaar verdubbelt zich. Daardoor ontstaan twee identieke draden die aan elkaar vast zitten. Deze draden hebben een X-vorm en heten chromatiden
2 Geleidelijk aan verdwijnt het kernmembraan van de celkern. Vervolgens verplaatsen alle chromatiden zich naar het midden van de cel.
3 Er ontstaan dunne draden die de chromatiden uit elkaar trekken.
4 Er ontstaan nieuwe kernmembranen rondom de chromosomen en het cytoplasme snoert zich in. De celdeling heeft plaatsgevonden. Nu zijn er twee identieke cellen met 23 chromosomenparen ontstaan.
TIP IN HET HOOFDSTUK
JE WAAROM MEIOSE NODIG IS BIJ DE VOORTPLANTING.
Meiose
Fase 1
1 De 23 chromosomenparen verdubbelen zich en er ontstaan X-vormige chromatiden.
2 De chromatiden gaan bij elkaar liggen en het kernmembraan verdwijnt. Er ontstaan dunne draden die de chromatiden naar de uiteinden van de cel toe trekken.
3 Aan elke kant van de cel ligt nu van elk chromosomenpaar één chromatide. Er zijn nu 23 chromatiden in plaats van 23 chromosomenparen.
4 Er komt een kernmembraan om elk groepje chromatiden en de cel deelt zich in tweeën.
Fase 2
5 De X-vormige chromatiden gaan in het midden van de cel liggen.
6 Beide pootjes van de X-vormige chromatide worden uit elkaar getrokken. Zo liggen er aan elke kant van de cel 23 losse chormosomen. Om elk groepje van 23 chromosomen ontstaat een kernmembraan en de cel deelt zich in tweeën.
7 Er zijn nu vier verschillende cellen met verschillende chromosomen ontstaan.