8 minute read

Juridisch bekeken

Next Article
Mentale valkuilen

Mentale valkuilen

Tragisch ongeval bij

Na een ongeval op een brug wil een weggebruiker op de andere weghelft hulp bieden. Maar door werkzaamheden zijn er roosters tussen de brugdelen verwijderd. De hulpverlener komt in het gat terecht, valt 15 meter omlaag en overlijdt. Het Hof acht de Staat als wegbeheerder aansprakelijk vanwege het tijdelijk ontbreken van de roosters.

TEKST ROB POORT

Op 25 november 2005 zijn aan de Hagesteinsebrug, onderdeel van Rijksweg A27, werkzaamheden aan de gang. De brug bestaat uit twee brugdelen, elk met rijbanen voor het verkeer. Zowel aan de binnen- als aan de buitenkant staan vangrails. Tussen beide brugdelen liggen normaal gesproken roosters, maar die zijn in verband met werkzaamheden op verschillende plaatsen tijdelijk verwijderd. Er wordt gewaarschuwd voor wegwerkzaam- heden, maar niet dat de roosters zijn verwijderd. Achter de vangrail is een veiligheidsleuning (‘valbeveiliging’) van één meter hoog aangebracht en er zijn verschillende ‘oversteekplaatsen’ gemaakt. Om 20:15 uur raakt op het brugdeel richting Utrecht een vrachtwagencombinatie in een slip. De combinatie komt tegen de middelste vangrail tot stilstand. Het is donker en de weg is glad door sneeuw en hagel. Dat is vermoedelijk ook de oorzaak van de slippartij. De trekker hangt tussen beide brugdelen, de oplegger staat dwars op de rijbaan. Op het andere brugdeel, in de tegenovergestelde richting, stopt een busje. De twee inzittenden ervan willen hulp bieden. De bestuurder steekt de weg over. Hij klimt over de vangrail en de veiligheidsleuning om naar de andere brughelft te gaan. Daarbij komt hij terecht in het gat tussen beide brugdelen en valt ruim 15 meter naar beneden in de rivier de Lek. Hij overlijdt en laat een vrouw en vier kinderen achter. De nabestaanden stellen in 2007 de Staat der Nederlanden (het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat) aansprakelijk. Volgens de rechtbank heeft de Staat als wegbeheerder onrechtmatig gehandeld door het laten ontstaan van een gevaarlijke situatie (ECLI:NL:RBDHA: 2018:13447). De Staat gaat in beroep.

De verzekeraar De vrachtwagencombinatie was op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij Achmea. De nabestaanden hebben (ook) Achmea aansprakelijk gesteld voor de door het ongeval veroorzaakte schade. Achmea heeft een bedrag van 100.000 euro als schadevergoeding uitgekeerd, alsmede 44.455 euro voor de buitengerechtelijke kosten. Daarvoor hebben Achmea en de nabestaanden op 31 januari 2013 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin staat onder meer dat de nabestaanden de Staat en Achmea en diens verzekerde rechtstreeks aansprakelijk hebben gesteld voor de geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval. Achmea zal op basis van zaakwaarneming de schade voor zijn rekening nemen. Daarbij geldt als voorwaarde

Foto: Ton Borsboom

brugonderhoud

Juridisch bekeken

Het hof is van oordeel dat Rijkswaterstaat als wegbeheerder tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens het slachtoffer

dat het verhaalsrecht op de Staat aan Achmea wordt overgedragen. De rechtbank heeft de vordering van Achmea bijna geheel toegewezen (minus 525 euro aan buitengerechtelijke kosten).

Oordeel gerechtshof Volgens het hof gaat het kort gezegd hierom: is de Staat als wegbeheerder aansprakelijk, op grond van zijn algemene zorgplicht voor de veiligheid van weggebruikers? Dit moet worden beoordeeld aan de hand van art. 6:162 BW door te toetsen aan de Kelderluikcriteria. Wegens de onderhoudswerkzaamheden waren de roosters tussen de brugdelen tijdelijk verwijderd. Dit impliceert ook dat de wegbeheerder bekend was met het (val)gevaar dat daarvan uitging. Dan zijn voor de beoordeling van de aansprakelijkheid vier criteria van belang. Als eerste de vraag in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid door weggebruikers waarschijnlijk is. Als tweede hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan. Als derde hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn. En als vierde in hoeverre het nemen van veiligheidsmaat- regelen bezwaarlijk is. Bovendien geldt dat, als een weg zo wordt ingericht dat die zonder maatregelen gevaar oplevert, de wegbeheerder ervoor moet zorgen dat de veiligheid voldoende gewaarborgd blijft. Hij kan dit doen door deugdelijke beveiligingsmaatregelen, zoals waarschuwingen. Daarbij moet hij erop bedacht zijn dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten. Kan de wegbeheerder de veiligheid niet voldoende waarborgen, dan moet hij van een dergelijke inrichting van de weg afzien. (vgl. HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992: ZC0549). Het hof acht het van belang dat roosters waren verwijderd die normaal wel aanwezig zijn. Een (oud)werknemer van Rijkswaterstaat heeft bij de rechtbank verklaard dat zulke roosters voor iedere brug verplicht zijn. Aannemelijk is dat zij met name dienen om te voorkomen dat personen in de open ruimte tussen beide brugdelen naar beneden vallen. De gevolgen van een val van meer dan 15 meter in het water zijn voor een mens zeer ernstig, zo niet fataal. Dat is in dit geval ook wel gebleken. Hiermee is evident dat Rijkswaterstaat een zeer gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen door de roosters te (laten) verwijderen. Temeer daar vanaf de weghelft niet zichtbaar was dat de roosters ontbraken. Volgens de Staat waren waarschuwingsborden geplaatst en gold er een maximumsnelheid van 70 km. Maar dat zorgt er nog niet voor dat een weggebruiker erop bedacht is dat de roosters zijn verwijderd. De enige in dit verband getroffen veiligheidsmaatregel was het plaatsen van een veiligheidsleuning achter de vangrails, een zogeheten valbeveiliging, plus enkele ‘overstapplaatsen’ tussen de brugdelen. Die beveiliging mag dan hebben voldaan aan de geldende regelgeving. Maar daarmee was die volgens het hof niet voldoende om aan te nemen dat Rijkswaterstaat zijn zorgplicht is nagekomen. Op grond van die zorgplicht had Rijkswaterstaat moeten beoordelen welke (aanvullende) veiligheidsmaatregelen in deze specifieke situatie verder nodig waren om te voorkomen dat het valgevaar zich zou verwezenlijken. De aangebrachte valbeveiliging heeft de val in elk geval niet kunnen voorkomen. Het hof vraagt zich dan ook af of Rijkswaterstaat deze gevaarlijke situatie langere tijd had mogen laten bestaan zonder waarschuwingsborden. Eerder terugzetten van de roosters zou bij de conservering veel extra werk betekenen. Maar de noodzaak ontbrak om ze allemaal tegelijk voor langere tijd weg te halen. Het hof merkt op dat uit later gemaakte foto’s blijkt dat voor de afscherming van het wegverkeer (inmiddels) hoge hekken zijn geplaatst. Die hekken zijn veel moeilijker om overheen te klimmen en zo te zien ook aanmerkelijk veiliger dan de oude valbescherming. Over de voorzienbaarheid merkt het hof op dat het (gelukkig) niet ondenkbaar is dat iemand hulp wil bieden als op de andere weghelft een ongeval is gebeurd. De stelling van de Staat dat de kans dat iemand over de valbeveiliging klimt nihil is, snijdt daarom geen hout. Dat zo’n ongeval zich niet eerder heeft voorgedaan en daarna ook niet, evenmin. Want daaruit valt niet af te leiden dat weggebruikers (ook in noodsituaties) nooit over een middenvangrail naar de andere weghelft gaan. Dat dit ongeval zeer uitzonderlijk is, heeft een andere oorzaak. Het risico om tussen weghelften te vallen speelt alleen op bruggen die uit twee delen bestaan. Precies voor die bruggen geldt nu juist de verplichting om roosters aan te brengen tussen de brugdelen. Die zijn niet alleen voor werklieden, maar dienen ook als vluchtroute, dus ook voor gebruik door en bescherming van weggebruikers/voetgangers. Hieruit volgt dat de regelgever (ook) al rekening hield met de (reële) mogelijkheid dat voetgangers over de brug lopen en ook van het ene naar het andere brugdeel oversteken. Het hof verwerpt daarom het verweer dat sprake zou zijn van vergaande onzorgvuldigheid en/of roekeloosheid van het slachtoffer door over de veiligheidsleuning te klimmen. Uit zijn handelwijze blijkt namelijk dat hij daadwerkelijk niet heeft gezien dat de brugdelen niet op elkaar aansloten. Een aantal argumenten die de Staat voor het beroep op eigen schuld heeft aangevoerd, acht het hof in de gegeven omstandigheden misplaatst en de Staat onwaardig. Uit dit alles volgt dat de genomen veiligheidsmaatregel – een leuning van één meter hoog – in de gegeven omstandigheden onvoldoende was.

Daarmee is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat Rijkswaterstaat als wegbeheerder in zijn zorgplicht tekort is geschoten jegens het slachtoffer en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld.

Aantekening Een merkwaardig en noodlottig ongeval dat ook nog eens een zeer langdurige juridische nasleep heeft. In deze rubriek gaat het vaak over de zorgplicht van artikel 7:658 BW. Met zaken die zich doorgaans afspelen tussen werkgever en werknemer. In deze zaak gaat het tussen de nabestaanden van een bestuurder die iemand te hulp schiet en daarbij het leven laat door een omstandigheid die de wegbeheerder valt toe te rekenen. Geen werkgever/werknemer-relatie dus. Daarom moet de aansprakelijkheid worden beoordeeld op grond van het ‘normale’ artikel over de onrechtmatige daad: art. 6:162 BW. Daarbij geldt – anders dan bij de zorgplicht van 7:658 BW – dat de bewijslast dat de ander onrechtmatig heeft gehandeld rust bij degene die schadevergoeding eist. Maar ook dan zal worden gekeken naar de zorgverplichting van degene die wordt aangesproken. En ook dan zal de rechter, net als in de hier besproken zaak, de Kelderluikcriteria hanteren (HR, 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079). De Hoge Raad formuleert in dit arrest algemene regels om vast te stellen wanneer er bij gevaarzetting sprake is van een onrechtmatige daad en de ontstane schade moet worden vergoed. De Hoge Raad doet dit aan de hand van vier criteria voor het treffen van veiligheidsmaatregelen: 1. Hoe waarschijnlijk is het dat mensen niet goed opletten?

(advertentie) 2. Hoe waarschijnlijk is het dat dit tot ongelukken leidt? 3. Hoe ernstig kunnen zulke ongelukken zijn? 4. Hoe moeilijk of makkelijk is het om veiligheidsmaatregelen te nemen?

Het arrest uit 1965 (!) biedt nog steeds houvast bij de beoordeling of de genomen veiligheidsmaatregelen voldoende zijn geweest om een ongeval of schade te voorkomen. Maar de vragen kunnen ook nuttig zijn in de dagelijkse veiligheidskundige praktijk, om vooraf te toetsen of de genomen maatregelen afdoende zijn.

Bron: Gerechtshof Den Haag, 13 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1887

Mr. ing. R.O.B. Poort, Jurist en veilig - heids kundige. www.bureaupoort.nl

This article is from: