
6 minute read
Intrigerende mutatiebouw Universiteitsmuseum van Koen van Velsen
Intrigerende rnntcltieboüW Universiteitsmuseum van Koen van Velsen In 1990 besloot de Rijksuniversiteit van Utrecht haar Universiteitsmuseum te verhuizen naar de Lange Nieuwstraat in het zuiden van de Utrechtse binnenstad, waar zij beschikte over twee aangrenzende oude panden. Koen van Velsen werd aangetrokken om het hierin onder te brengen museum van een nieuwe ingang te voorzien. Toen Van Velsen de situatie in ogenschouw had genomen, kwam hij met een veel ingrijpender voorstel waarmee de universiteit tot zijn verrassing accoord ging. Overeenkomstig het plan van Van Velsen werd een gecombineerde nieuwbouw en verbouwing uitgevoerd. In het najaar van 1996 vond de opening van het museum plaats.
Dave Wendt Foto’s Michel Boesveld
Het Universiteitsmuseum, dat een rijke collectie herbergt van voorwerpen die vanaf ongeveer 1700 gebruikt zijn in het universitaire onderwijs, is met deze verhuizing in de nabijheid komen te liggen van een viertal andere musea, waaronder het Catharijneconvent en het Centraal Museum. De gemeente rook een marketingtechnisch buitenkansje en ontwikkelde een Masterplan Museumkwartier dat de omgeving van de Lange Nieuwstraat ombouwt tot een ‘cultuurhistorisch hart van Utrecht’. De uitvinding van het museumkwartier verrijkt het imago van de stad met een aspect van beschaving dat nuttig is als tegenwicht voor de aanstaande publiek-private miljarden-facelift van het uitdijende winkelgebied rond Hoog Catharijne in het Utrecht City Project. Het museum is een opzienbarende versmeding geworden van oud en nieuw. Van de twee baksteengebouwen die er stonden is het minst bruikbare vervangen door een veel opener nieuwbouw. Vanaf de straat is nu onmiddellijk duidelijk dat zich achter de bebouwing een imposante tuin bevindt, de in ere herstelde Oude Hortus die deel uitmaakt van het museum. Behalve het museum is ook de straat daarmee aantrekkelijker geworden. Van Velsen besloot het andere gebouw, het voormalige Biologisch Laboratorium, te behouden omdat het bruikbaar was en in goede staat verkeerde. Bovendien had het enkele markante historische en architectonische kwaliteiten, zoals de grote vensters van de voormalige prakticumzalen aan de tuinkant, en een mooie oude trap die intact is gelaten en in het huidige museum een hoofdrol speelt in de ontsluiting. Van Velsens museum trakteert meteen bij de eerste kennismaking op een meeslepende intrige. Belangrijke elementen daarin zijn de voelbaar nabije tuin, het harde formele contrast tussen nieuw en oud, en de heldere manier waarop in het binnenste van het gebouw -maar zichtbaar vanaf buiten- oud en nieuw bijna letterlijk aan elkaar geregen zijn. De tentoonstellingsruimte is grotendeels ondergebracht in een volume dat vanuit de nieuwbouw doordringt tot ver in de oudbouw. Dit volume heeft een gesloten karakter zodat een ‘neutrale doos’ ontstaat en tegelijkertijd een UVwerende ruimte. Van buiten is het bekleed met panelen van kersenhout, binnen liggen parketvloeren van hetzelfde materiaal. De houten doos schept behalve een programmatische ook een duidelijke visuele verbinding tussen de twee gebouwdelen. Als een trait d’union is hij zichtbaar zowel achter de glazen vliesgevel van de nieuwbouw alsook door de vensters in de oude baksteengevel. Voor een visuele verbinding zorgt ook de granieten plint onder de twee gebouwdelen, die zich voortzet in de bekleding van de zijmuur en de dakrand van de nieuwbouw, en aldus als een soort envelop het geheel omvouwt.
Ambigue De ontsluiting van de tentoonstellingsruimte gebeurt voor een belangrijk deel in de zone tussen de buitengevel en de houten wand van de doos. Doordat de hier circulerende bezoekers zichtbaar zijn vanaf de straat en vanuit de hortus, en doordat op hun beurt deze bezoekers zicht hebben op straat en hortus, ontstaat behalve een gebouw met een levendige huid, ook een spel met de grenzen tussen binnen en buiten dat resulteert in een zintuiglijke menging van gebouw en context. De bezoeker die zich verplaatst rond de houten doos bevindt zich, gezien vanaf de straat, toch niet echt E .
... ' B j'
BS®,
fjfl U - L i - L
i;.~ w j k
:T - ï
mpM
rechts Uitstalkast op de begane grond onder Monumentaal trappenhuis rechterpagina Entree
. * 1 r -
W * .......................... a ~~148 - A Mm M
I
UNIVERSITEITSMUSEUM UTRECHT Opdrachtgever Universiteit Utrecht Ontwerp Koen van Velsen Adviseur constructies D3BN, Utrecht Adviseur installaties FBU, Utrecht Installateurs E: Stork bv, Utrecht, W: Van Dort bv, Utrecht Adviseur bouwfysica Lichtveld Buis & Partners, Utrecht Aannemer Boele&Van Eesteren, Den Haag Aanvang bouw augustus 1995 Oplevering juli 1996 Bruto vloeroppervlak 24115 m2 Bruto inhoud 8845 m3 Bouwkosten f 4,7 miljoen, incl. installaties, excl. btw binnenin het gebouw, en als hij of zij aan de achterzijde alleen door een glazen gordijn van de tuin gescheiden is, maar door een dichte wand van de collectie, wat is dan dichterbij, de tuin ofhet museum? Met dit soort meerduidigheden blijft het museum langdurig boeien, ook bijvoorbeeld in het entreegedeelte waar een deurmat en een vitrinekast zich uitstrekken door het vlak van de glazen gevel, terwijl deze hoge smalle ruimte zelf minstens zoveel weg heeft van een steeg tussen straat en hortus als van een afgesloten interieur. Door zulke ambiguïteiten distantieert deze architectuur zich van het evidente en doodgewone, en lijkt ze haar heil te zoeken bij een ervaringskwaliteit die door de kritiek al vaker is aangemerkt als een kenmerk van Van Velsens architectuur. Wat de betekenis kan zijn van zulke architectuur, en of er inderdaad enig heil bij te vinden is, laat zich moeilijk uitmaken. Wordt hier compensatie gezocht voor de steeds verdergaande abstrahering en verkilling van ons contact met de werkelijkheid1, wordt door een sublieme ervaring het besef wakker geroepen van ’s mensens ethische bestemming2, of leidt nijpende ervaringsarmoede tot smachten naar een inhoudsloze kortstondige kick?3 Geconfronteerd met een typering van zijn werk als ervaringsarchitectuur toont Van Velsen zich weinig aangedaan: “Ik doe gewoon wat ik altijd al deed. En natuurlijk leidt dat tot een resultaat dat zintuiglijk te ervaren is! Wat zou een architect anders kunnen doen?” Prikkelend is dit gebouw niet alleen door Van Velsens gemorrel aan architectonische vanzelfsprekendheden, maar ook doordat het aanleiding geeft tot de ogenschijnlijk absurde vraag ofhet überhaupt wel een gebouw is. In programmatisch opzicht bestaat er een duidelijke eenheid tussen het oude en het nieuwe deel van deze bebouwing: binnen bevindt zich immers één enkel museum. Constructief gezien parasiteert het nieuwe op het oude, omdat het vroegere laboratoriumgebouw niet alleen zichzelf overeind houdt maar ook borg staat voor de stabiliteit van de nieuwbouw. Het stijve dak over de nieuwe toevoeging is constructief verbonden met de bakstenen zijmuur van de bejaarde buur. Formeel gezien lijkt het ofhet hier gaat om twee gebouwen. In de oudbouw zijn de gevels grotendeels onaangeroerd gebleven en de nieuwe toevoeging op het aangrenzende kavel doet niet zijn best om daar wat betreft geleding, ritmering en materiaalgebruik op te lijken. Vereenvoudigend is dit dus programmatisch gezien één gebouw, constructief gezien anderhalf, en formeel bekeken zijn het er (ongeveer) twee. Het gangbare idee van een gebouw als een tegelijk programmatische, constructieve en formele eenheid, als afgesloten ontwerp en produkt van een in de tij d beperkt moment, verandert van inhoud in de praktij k van dit soort mutatiebouw. De stedelijke dynamiek knaagt hier aan van oudsher geldende kaders van de architectuur: de grenzen van het perceel en de voleinding van de architectonische inspanning in iets dat zich ondubbelzinnig laat herkennen als een gebouw.

NOTEN 1 Juhani Pallasmaa stelt dit compensatiemotief aan de orde in ‘Questions of perception. Phenomenology of architecture’, Architecture and Urbanism, juli 1994. 2 Dit aspect van Kants wijsgerige esthetica wordt helder uiteengezet in A.A. van den Braembussche Denken over kunst. Een kennismaking met de kunstfilosofie, Bussumi994. 3 Een gedachte die recent is uitgewerkt in Lieven de Cauter Archeologie van de kick. Verhalen over moderniteit en ervaring, Amsterdam en Leuven, 1995.