zijn verstreken na arrestatie voordat de
minderjarige verdachte voor een rechter wordt voorgeleid. Mijn cliënt zit al langer vast, voor een minder zwaar delict. Derhalve kan niet
anders geconcludeerd worden dan dat dit een schending is van art. 5 §3 EVRM.
(Lichte feiten) In de jurisprudentie blijkt dat 3-4 dagen wordt toegestaan in het licht van terroristische
onderzoeken. Het Hof geeft te kennen dat het
begrijpt dat terroristische onderzoeken een extra uitdaging vormen op het justitiële apparaat,
maar geeft alsnog de maatstaf van 3-4 dagen
(Ipek and Others v. Turkey, 3 februari 2009, §34, 17019/02, 30070/02).
Het delict waar we het hier vandaag over
hebben heeft een veel minder zware impact dan een terrorismeonderzoek. In het licht
van het proportionaliteitsbeginsel kan dus
geconcludeerd worden dat cliënt eerder voor de rechter had moeten worden gebracht, althans vrijgelaten had moeten worden.
Gezien de tijd die cliënt heeft vastgezeten
kan niet gesproken worden van een spoedige en onverwijlde voorgeleiding als bedoeld in art. 5 §3 EVRM, en gezien de ondeugdelijke
motivering van de Officier is dit een schending van de grondrechten van cliënt.
(Indien een dergelijk verweer voor de rechtbank wordt gevoerd is het uiteraard van belang
(o.a.) uitdrukkelijk te motiveren waarom het
belang van de client onherstelbaar is geschaad en welke conclusie daaraan moet worden verbonden.)
Daarom concludeer ik, namens cliënt, tot onrechtmatig verklaring van de
inverzekeringstelling en onmiddelijke invrijheidstelling van cliënt. Dank u wel.
68 MC Magazine MAART 2018