[43.] Daarvoor was reeds bij Wet van 1 november 1924, Stb. 492 aan dood of zwaar lichamelijk letsel in het verkeer de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen verbonden. [44.] Zo ook De Jong, afscheidscollege, p. 8. [45.] Kamerstukken II, 2005–2006, 30 324, 1–2, art. 179a; zie over de minimumstraf die in mijn ogen in deze bepaling besloten ligt Verkeersrecht 2006, p. 324. [46.] Afscheidsrede, p. 14. [47.] Zie De Jong, afscheidsrede, p. 11,12. en de daar vermelde literatuur. De Jong wijst er in dit verband ook op (p. 11, 20) dat de verdachte niet mag worden geofferd aan de maatschappelijke behoefte aan vergelding van het veroorzaken van dood of zwaar lichamelijk letsel in gevallen waarin hem maar een gering verwijt valt te maken. [48.] De Jong komt in zijn afscheidsrede op andere gronden tot een zelfde uitkomst. Buruma — noot bij HR 16 mei 2006, NJ 2006, 303— meent dat niet moet worden geëist dat een verkeersdeelnemer zich als de meest voorzichtige mens moet opstellen zoals zijns inziens de Hoge Raad in het door hem besproken arrest wel heeft gedaan. [49.] Zie ook Den Harder, a.w, p. 73,74, die wijst op een doorgaans ontoereikende motivering van het schuldoordeel. [50.] O.a. HR 8 april 2003, NJ 2003, 554, m.nt. YB onder 552, HR 6 september 2005, NJ 2006, 50 (bewijsmotivering ontbrak), HR 24 februari 2004, NJ 2004, 375, m.nt. PMe, HR 5 december 2006, NJ 2006, 663, HR 19 december 2006, LJN AZ1658, HR 20 februari 2007, NJ 2007, 263 m.nt. J.M. Reijntjes, HR 2 oktober 2007, LJN BA7911, HR 2 oktober 2007, LJN BA7924, HR 4 december 2007, LJN BB7075 (bewijsmotivering aanwezig en van wezenlijk belang), HR 28 september 2004, NJ 2004, 660, m.nt. D.H. de Jong (ontoereikende motivering), HR 22 juni 2004, NJ 2004, 561, m.nt. PMe (niet gerespondeerd op verweer). Nadere motivering is niet steeds vereist; soms spreken de feiten voor zichzelf: HR 15 februari 2005, LJN AR6569, HR 16 augustus 2005, LJN AT6425, HR 16 januari 2007, LJN AY9172, HR 4 december 2007, LJN BB7117. [51.] Anders dan De Jong (Afscheidscollege, a.w., p. 18) zou ik uit HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252 niet durven afleiden dat de Hoge Raad de — in de woorden van De Jong — ‗puur mechanische werkwijze‘ onjuist acht. Een voorrangsovertreding als de onderhavige zou immers van zo ernstige aard worden geacht dat daaruit zonder meer de aanmerkelijke schuld zou kunnen worden afgeleid.
127