beslissen. 3. Het geschil 3.1. De deurwaarder is van mening dat verdere executie van de restantvordering op basis van de hypotheekakte, op grond van artikel 430 Rv niet mogelijk is. Uit het arrest van 26 juni 1992 van de Hoge Raad ‘Rabobank/Visser’ (LJN: ZC0646) en diverse lagere uitspraken (rechtbank Maastricht 10 januari 1995 (LJN: AH5101), voorzieningenrechter rechtbank Dordrecht 29 november 2007 (LJN: BB9420), rechtbank ’s-Hertogenbosch 6 maart 2008 (LJN: BV6321) en rechtbank Zwolle-Lelystad 26 mei 2011 (LJN: BR4870) leidt de deurwaarder af dat vereist is dat de rechtsverhouding in een authentieke akte is omschreven, alsmede dat rechten en plichten daarin zodanig zijn geformuleerd dat zij ook als zodanig kunnen worden geëxecuteerd. Met de onderhavige notariële hypotheekakte is echter uitsluitend een recht van hypotheek gevestigd en daarin is niet tevens een overeenkomst van geldlening of andere rechtsverhouding omschreven op basis waarvan geëxecuteerd kan worden. Nu de akten van geldlening onderhands zijn opgemaakt, zijn deze nog niet executabel. De passage in de hypotheekakte onder het kopje “Bewijskracht bankadministratie” is slechts dienend aan het vaststellen van de omvang van de vordering, maar vestigt de vordering ten titel van geldlening niet, aldus – nog steeds – de deurwaarder. 3.2. Rabobank c.s. is daartegenover van mening dat de grosse van de notariële hypotheekakte (zie onder 2.2) tevens een executoriale titel is in de zin van artikel 430 Rv op basis waarvan executoriaal beslag kan worden gelegd op andere vermogensbestanddelen van [gedaagde sub 2] c.s. Rabobank c.s. komt - zakelijk weergegeven - tot die conclusie op grond van de volgende omstandigheden. De overeenkomsten van geldlening zijn op dezelfde dag, voorafgaand aan het verlijden van de hypotheekakte, aangegaan. Beide partijen waren derhalve ten tijde van de vestiging van de hypotheek op de hoogte van de overeenkomsten van geldlening en de hoogte daarvan. Deze geldleningen worden vervolgens als volgt in de hypotheekakte genoemd (onderstreping van mr. Matser): “(…) debiteur, te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen (…) De administratie van de bank strekt tot volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van het door de debiteur aan de bank verschuldigde. (…)”. Voor partijen was de bedoeling en de strekking van de hypotheekakte daarmee duidelijk. Het is ook evident wat in de hypotheekakte wordt verstaan onder “verstrekte geldleningen”. De hypotheekakte beslaat daarmee bij de vestiging van de hypotheek de overeenkomsten van geldlening, aldus Rabobank c.s. Rabobank c.s. is verder van mening dat de Hoge Raad in het arrest Rabobank/Visser uitsluitend heeft beslist dat een dubbel toekomstige vordering niet op basis van de grosse van de notariële akte kan worden geëxecuteerd. Die beslissing geldt echter niet voor vorderingen uit hoofde van ten tijde van het verlijden van de hypotheekakte reeds bestaande rechtsverhoudingen, te weten de tussen [gedaagde sub 2] c.s. en Rabobank c.s. op dezelfde dag gesloten overeenkomst van geldlening, die is omschreven in de akte. In dit arrest is verder niet als vereiste geformuleerd dat de overeenkomst van geldlening zelf in de akte is opgenomen. Dat de lening niet in de hypotheekakte is gespecificeerd, is dan ook geen doorslaggevend criterium. De hoogte van de vordering wordt immers eenvoudig gevonden via de administratie van de bank. Indien de onderhavige hypotheekakte niet is aan te merken als executoriale titel voor ten tijde van de hypotheekvestiging reeds bestaande rechtsverhoudingen, dient Rabobank c.s. in alle gevallen waarin na executie van het onderpand sprake is van een restschuld een titel te halen bij een rechter. Dit is omslachtig en kost tijd en geld, waarbij geldt dat dergelijke vorderingen zelden of nooit worden betwist. De daarmee gemoeide onnodige kosten komen ten laste van de debiteuren, aldus Rabobank c.s. 4. De beoordeling 4.1. Het geschil betreft in de kern genomen de vraag of de grosse van de tussen
9